NL8303188A - Deur. - Google Patents

Description

305091/Ke/ki Korte aanduiding: Deur.

De uitvinding heeft betrekking op een deur, omvattend een raamwerk dat opgebouwd is uit twee stijlen die tenminste verbonden zijn door een boven- en een onderdorpel.

Voor deuren worden tegenwoordig enkele standaardbreedtewaarden en 5 enkele standaardhoogtewaarden gehanteerd, die in de verschillende onderlinge combinaties standaarddeurmaten leveren. Een dergelijke standaardisatie brengt uiteraard reeds een aanzienlijke efficiency met zich mee, zowel in de timmerfabriek als in de handel en in de bouw.

De onderhavige uitvinding beoogt die efficiency nog verder te ver-10 groten.

Dit doel wordt bereikt wanneer de deur zo wordt uitgevoerd dat elk van beide stijlen met de helft van het verschil tussen twee opvolgende stijlbreedten vergroot is ten opzichte van de gebruikelijke stijlbreedte, en dat de uitwendige breedtemaat van de deur overeenkomt met de grootste 15 van deze twee standaarddeurbreedten , zodat door afzagen van stroken van de stijlen over de gehele deurhoogte een deur wordt verkregen van de kleinere standaardbreedten alsmede, desgewenst, van alle tussenliggende breedten.

Aldus behoeft men slechts deuren van één type te vervaardigen en 20 op voorraad te houden, terwijl men dan toch praktisch twee gestandaardiseerde breedtewaarden kan leveren.

Volgens dezelfde uitvindingsgedachte kan men de deur dan ook zo uitvoeren dat direct boven de onderdorpel een tweede onderdorpel is aangebracht waarbij de maat van de onderste dorpel gelijk gekozen is aan het 25 verschil tussen twee opvolgende standaarddeurhoogten, zodat door afzagen van de onderste delen van de stijlen de gehele onderste dorpel wordt verwijderd en een deur wordt verkregen van de kleinste van de twee standaarddeurhoogten. Ook hier kan men dus, uitgaande van een enkele hoogtemaat in de fabrikage resp. in de voorraad, deuren van twee standaardhoogten 50 leveren.

Wanneer men de beide aspecten van de uitvindingsgedachte gelijktijdig toepast, kan men volstaan met het vervaardigen en op voorraad houden van éénenkel deurtype, terwijl daarmee vier gestandaardiseerde deuren leverbaar zijn.

55 Het feit, dat hiermee in sommige gevallen enig materiaal verloren gaat en de moeite van het afzagen worden ruimschoots gecompenseerd door de voordelen in de fabrikage en in de vereenvoudiging in hetgeen door de handel op voorraad dient te worden gehouden.

Overigens laat de uitvindingsgedachte het, zoals gezegd, ook toe 3 ” " : O 3

V/ V V i V O

-2-

V

dat, wanneer daaraan behoefte bestaat, zodanige stroken worden afgezaagd dat deurbreedten tussen twee gestandaardiseerde waarden worden verkregen. Zelfs is het mogelijk om nog meer af te zagen, zodat men een nog kleinere deur verkrijgt, maar daaraan wordt uiteraard een grens gesteld door de 5 eis dat de resterende breedte van de stijlen niet te klein mag worden.

Ook voor de hoogtematen is het mogelijk om een andere waarde te kiezen dan precies de kleinste van de twee gestandaardiseerde hoogtewaar-den. Het resterende gedeelte van de doorgezaagde onderdorpel blijft gewoon op zijn plaats en. blijft zijn functie vervullen.

10 De uitvindingsgedachte is toepasbaar op alle deurtypen, dus bijvoor beeld glazen deuren met of zonder borstwering, volledig afgedekte deuren, deuren met een paneel of deuren met meerdere panelen, maar ook, naast deuren voor woningen, e.d., op deuren voor meubels, kasten, enz.

De uitvinding zal hierna worden toegelicht aan de hand van de bij- 15 gaande tekening van een uitvoeringsvoorbeeld.

- Fig. 1 toont een aanzicht van een deur die uitgevoerd is op de wijze volgens de uitvinding;

Fig. 2 toont een detail in de vorm van een doorsnede volgens de pijlen II-II en 20 - Fig. 3 toont een doorsnede volgens de pijlen III—III.

De in de tekening weergegeven deur is opgebouwd uit twee stijlen 1 en 2, verbonden door een bovendorpel 3 en twee onderdorpels, aangeduid door 4, resp. 5. Dit zijn de samenstellende elementen waarop de uitvinding betrekking heeft. In de getekende uitvoeringsvorm van de deur is door 25 een tussendorpel 6 en een aantal andere dorpels of een paneel een borstwering gevormd waarboven een glasruit kan worden geplaatst. De uitvindingsgedachte is echter ook toepasbaar bij éénpaneelsdeuren, of deuren die voorzien zijn van meerdere panelen, en eveneens voor deuren die over hun gehele oppervlak door een beplating worden afgewerkt.

30 De breedtemaat hQ van de bovendorpel is hetzelfde als gebruikelijk.

Men kan daarvoor 115 mm aanhouden. Voor de breedtemaat bg van de stijlen 1 en 2 wordt echter niet meer, zoals gebruikelijk was, deze zelfde breedte aangehouden. Men kiest daarvoor een grotere breedte, zodat het mogelijk wordt oer de gehele hoogte een strook van de stijl af te zagen.

35 De breedte b^ van de deur is een standaardbreedte. Dit kan 880 mm zijn.

De breedte b2 tussen de stippellijnen 7 en 8 is de bestaande eerstvolgende kleinere standaarddeurbreedte. Wanneer men dus van de beide stijlen 1 en 2 de stroken 9 resp. 10 volgens de stippellijnen 7 resp. 8 afzaagt, heeft men uit de deur met grotere standaardbreedte b^ een deur verkregen met 40 de kleinere standaardbreedte b2» Het verschil tussen deze twee standaard- 8333138 - 3 - waarden is 50 mm. De stroken 9 en 10 krijgen dan elk een breedte van 25 mm. Daarna resteert van de stijlmaat b2? die 140 mm was, nog 115 mm en dit is dan precies weer de voor stijlen tot nu toe gebruikelijke maat, ook gelijk aan de maat hQ van de bovendorpel.

5 Men behoeft zich overigens bij het afzagen niet te beperken tot de aangegeven maten die overeenkomen met de kleinere standaardbreedte b2 van 830 mm. Voor elk geval waarin men te maken heeft met een deurkozijn dat een andere dan de tegenwoordig gestandaardiseerde breedtewaarden heeft, kan men smallere stroken 9 en 10 afzagen, maar ook nog wel iets bredere 10 stroken. Daarbij moet men uiteraard niet zover gaan dat de resterende stijlbreedte te gering wordt om aan de deur de benodigde sterkte en stijfheid te geven, maar .het is constructief in alle opzichten verantwoord wanneer men wil gaan tot een deurbreedte van 800 mm; er resteert dan voor elk van de stijlen 1 en 2 een breedte van 100 mm. De hierbij behorende 15 zaagsnede is reeds in fig. 3 aangeduid door een stippellijn die het ver-wijzingscijfer 7' draagt.

Men ziet verder in fig. 3 een van de toe te passen pen- en gatverbindingen tussen dorpels en stijlen. Het zal duidelijk zijn dat het, om het probleemloos afzagen van de stroken van de stijlen mogelijk te maken, 20 niet alleen raadzaam is op de pennen zoals 11 van deze verbindingen zover terug te houden dat ze niet worden geraakt bij doorzagen volgens de lijn 7, maar om deze maatregel zover door te voeren dat ook bij doorzagen op een nog kleinere deurbreedte, zoals volgens de lijn 7', buiten het gat op de met 12 aangeduide plaats nog voldoende dekking achterblijft.

25 Een overeenkomstige aanpassingsmogelijkheid van de deur aan twee opeenvolgende standaardhoogten kan gemakkelijk worden verkregen wanneer men de maat h^ van de onderste dorpel 4 gelijk kiest aan het verschil tussen twee opeenvolgende standaarddeurhoogten en h^· Laatstgenoemde waarden kunnen 2115 resp. 2015 mm zijn, zodat h^ dan uitkomt op 100 mm.

30 Hier behoeft de af te zagen hoogte dus niet eens te worden uitgemeten maar kan men, wanneer men de kleinere standaardmaat wil hebben, een voudig de eindstukken van de stijlen 1 en 2 ter hoogte van de scheiding tussen de onderdorpels 4 en 5. De meest ideale uitvoering krijgt men dan wanneer tussen de dorpels 4 en 5 een onverlijmde mes- en groefverbinding 35 toegepast wordt, zoals weergegeven in de detaildoorsnede van fig. 2, met de groef 13 in de bovenste dorpel 5 en het mes 14 aan de onderste dorpel 4. Bij afzagen van de stijlen op de hoogte van de stippellijn 15 valt de gehele onderste dorpel 4 eraf, zodat men vanzelf in de dorpel 5 een waterhol of tochthol overhoudt.

£ O ; V i OO

- 4 -

Omdat ook na verkleining van de hoogtemaat de noodzaak bestaat van een goede dwarsverbinding tussen de stijlen, waarbij dan de dorpel 5 als enige onderdorpel gaat functioneren, is het raadzaam om op die plaats de dorpel te voorzien van voldoend lange pennen zoals 11 aan de beide 5 einden, met gaten in de stijlen 1 en 2, zoals weergegeven in fig. 3. Eventueel kan de onderste dorpel 4 met zeer korte pennen worden bevestigd, omdat dorpel 5 in elk geval voor voldoende verband zorgt.

Men kan samenvattend zeggen dat volgens de uitvinding de deur wordt uilgevoerd met bredere stijlen 1, 2 met een extra onderdorpel 5.

10 Voor de boven de dubbele onderdorpel 4, 5 liggende delen heeft men dan de keuze om overeenkomstige verbindingen te maken uit een aantal delen van kleine breedte, of een eenvoudiger verbinding, of ook een paneel. Wel is het dan raadzaam om minstens op de met 6 aangeduide plaats weer een tussendorpel met pen- en gatverbinding te maken, maar dit ligt dan verder 15 buiten het terrein van de uitvindingsgedachte.

Ook wat betreft de aanpassing van de hoogte van de deur is men uiteraard niet strikt gebonden aan het verwijderen van de gehele onderste dorpel 4. Men kan een geringere hoogte afzagen wanneer daaraan in een concreet geval behoeft bestaat. Het gedeeltelijk afzagen van de tweede onderdorpel 20 4 is eveneens mogelijk, voor zover men dat constructief verantwoord doet.

Tenslotte wordt opgemerkt dat in de standaardisering van deurmaten elk van de standaardbreedten b^ en gecombineerd kan worden met elk van de standaardhoogte h^ en l·^· Het eindresultaat is dus, dat men met 25 toepassing van de uitvindingsgedachte niet meer vier verschillende deuren behoeft te vervaardigen, maar kan volstaan met één enkel type. Uiteraard is de uitvindingsgedachte toepasbaar voor elk opvolgend paar maten die als standaardmaten worden aangehouden.

- conclusies - 8303138

Claims (8)

1. Deur, omvattend een raamwerk dat opgebouwd is uit twee stijlen die tenminste verbonden zijn door een boven- en een onderdorpel, met het kenmerk, dat elk van beide stijlen (1,2) met de helft van het verschil tussen twee opvolgende standaardbreedten (b^, b2) ver- 5 groot is ten opzichte van de gebruikelijke stijlbreedte, en dat de uitwendige breedtemaat (b^) van de deur overeenkomt met de grootste van deze twee standaarddeurbreedten, zodat door afzagen van stroken (9, 10) van de stijlen (1, 2) over de gehele deurhoogte een deur wordt verkregen van de kleinere standaardbreedte (b^) alsmede, desgewenst, van alle tussen-10 liggende breedten.

2. Deur volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat pennen (11) van alle pen- en gatverbindingen tussen dorpels (3, 4, 5, 6. en de stijlen (1, 2) zoveel korter gehouden zijn dan overeenkomt met de kleinere standaardbreedte (b^) dat de deurbreedte nog verder kan 15 worden verkleind dan overeenkomt met de kleinere standaardbreedte.

3. Deur volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de standaarddeurbreedten 830 resp. 880 mm bedragen.

4. Deur volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de stijlbreedte ongeveer 140 mm bedraagt.

5. Deur, omvattend een raamwerk dat opgebouwd is uit twee stijlen die tenminste verbonden zijn door een boven- en een onderdorpel, met het kenmerk, dat direct boven de onderdorpel een tweede onderdorpel (5) is aangebracht waarbij de maat (hd) van de onderste dorpel (4) gelijk gekozen is aan het verschil tussen twee opvolgende 25 standaarddeurhoogten (hj-, zodat door af zagen van de onderste delen van de stijlen (1, 2) de gehele onderste dorpel 4 wordt verwijderd en een deur wordt verkregen van de kleinste (h^) van de twee standaarddeurhoogten.

6. Deur volgens 5, met het kenmerk, dat de twee 30 onderdorpels (4, 5) door middel van een mes- en groefconstruetie (13, 14. niet verlijmd onderling verbonden zijn.

7. Deur volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, dat de standdaarddeurhoogten 2115 resp. 2015 mm zijn.

8. Deur met variabele breedte volgens één der conclusies 1 tot 4, 35 en met variabele hoogte volgens één der enelusies 5 tot 7. r* ·-: n p Z 'j - o i 3 Ö