NL8204723A

NL8204723A - Elektrische lamp.

Info

Publication number: NL8204723A
Application number: NL8204723A
Authority: NL
Original assignee: Philips Nv
Priority date: 1982-12-07
Filing date: 1982-12-07
Publication date: 1984-07-02
Also published as: GB2132014A; AU2196983A; AU560402B2; GB8332263D0; GB2132014B; US4565944A; NZ206477A

Description

• * / FHN 10.520 1 N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken te Eindhoven "Elektrische lamp"

De uitvinding heeft betrekking qp een elektrische lamp omvattende een geblazen, glazen lampvat met een halsvormig lampvatdeel en een hulsvormige, metalen lampvoet, waarbij strocmtoevoergeleiders van kontakten aan de lampvoet door de wand van het lampvat naar een binnen het 5 lampvat opgesteld elektrisch element lopen en waarbij de lampvoet met een rand tegen het lampvat stuit, het halsvormige lampvatdeel althans ten dele cmgeeft en daaraan gekoppeld is door over zijn onttrek verdeelde nokken en daarmee samenwerkende respektieve geleidingen, waarbij de koppeling geborgd is met een verstarde massa.

10 Een dergelijke lamp is bekend uit het Zwitserse, in 1897 ge publiceerde, octrooischrift 14290.

Bij de bekende lamp is de koppeling tussen lampvat en lampvoet tot stand gebracht door de nokken en de respektieve geleidingen tot samenwerking te brengen door de lampvoet met de wijzers van de klok mee 15 ten opzichte van het lampvat te verdraaien. Na genoemd Zwitsers octrooischrift zijn er talrijke voorstellen gedaan om een lampvoet mechanisch aan een lampvat te koppelen. Geen van die voorstellen is in de praktijk bruikbaar gebleken, met uitzondering van dat, waarbij een Edison lanp-voet geschroefd is qp schroefdraad op het halsvormige lampvatdeel. Het 20 falen van mechanische bevestigingen moet waarschijnlijk warden toegeschreven aan de grote spreiding in de maten van glazen lampvaten, waardoor mechanische koppelingen niet star zijn, en aan de grote, zeer plaatselijk op het glas van het lampvat aangrijpende krachten als de lamp in een lanphouder geplaatst wordt of daaruit verwijderd wordt.

25 Dientengevolge wordt de koppeling van lampvoeten aan lamp vaten in de praktijk, behalve bij sommige typen waarbij een Edison lampvoet wordt opgeschroefd, bewerkstelligd met behulp van een verstarde massa, zoals kit. Aan het gebruik van een dergelijke massa kleeft echter het bezwaar van een geringe, voor sommige toepassingen zelfs onvoldoende, 30 bestendigheid tegen warmte. Daardoor kan het voorkomen, dat lampen - die in een kleine ongeventileerde ruimte hebben gebrand of lampen met een lange berekende levensduur, zoals infraroodstralers, vooral bij toepassing in ovens of droogtunnels - bij het verwijderen uit een lanphouder 8204723 PHN 10.520 2 • ^

• ‘ W

niet meer bevestigd zijn aan hun lampvoet of daarvan losraken, doordat de lampvoet, door korrosie of door koude vloei van soldeer op de kontakten van de lampvoet, is kanen vast te zitten aan de lairphouder.

Er kunnen dan situaties ontstaan, die zeer gevaarlijk zijn en derhalve 5 vermeden moeten worden.

De uitvinding beoogt het bedoelde gevaar te vermijden door een lamp te verschaffen, waarbij de lampvoet zodanig aan het lampvat bevestigd is, dat de lampvoet samen en tegelijk met het lampvat uit de lairphouder verwijderd kan worden, ook al heeft de lamp gedurende een 10 langere tijd bij een hogere temperatuur gebrand.

Dit oogmerk is bij een elektrische lamp van de in de openingsparagraaf genoemde soort volgens de uitvinding daardoor gerealiseerd, dat de geleidingen zodanig zijn gericht, dat de koppeling tot stand gekomen is door de lampvoet ten opzichte van het lampvat tegen de 15 wijzers van de klok in te verdraaien.

Bij de lamp volgens de uitvinding zorgt de verstarde massa ervoor dat de lamp gehanteerd kan worden zonder de lampvoet te verliezen en dat de lamp aan het begin van zijn levensduur, terwijl hij met de wijzers van de klok mee om zijn as gedraaid wordt, in een lairphouder ge-20 plaatst wordt zonder dat de lampvoet losraakt. De lamp heeft dan immers nog niet gedurende langere tijd bij hogere omgevingstemperatuur gebrand en de verstarde massa, bijvoorbeeld de kit, heeft dan nog zijn hoge initiële sterkte. Als de lamp daarentegen het einde van zijn levensduur heeft bereikt en de verstarde massa zijn initiële sterkte heeft verloren 25 - de massa kan bros geworden zijn -, wordt de lamp tegen de wijzers van de klok in uit de lairphouder gedraaid. Het daarbij op het lampvat uitgeoefende moment en het door wrijving tussen de lampvoet en de lairphouder opgewekte tegengestelde moment op de lampvoet, hebben dan de neiging de mechanische koppeling die door de nokken en de daarmee samenwerkende 30 respektieve geleidingen tot stand is gekomen, te versterken. Een door korrosie of anderszins tot stand gekomen hechting van de lampvoet aan de lairphouder, kan daardoor overwonnen worden zonder dat de koppeling tussen de lampvoet en het lampvat verloren gaat.

Bij de lamp volgens het in de openingsparagraaf genoemde 35 octrooischrift is de verstarde massa, waarmee de koppeling van de lampvoet aan het lampvat geborgd is, aangebracht via een in de lampvoet aangebrachte opening. Het halsvormige lampvatdeel heeft haakvormige groeven als geleiding. De lampvoet heeft in die groeven grijpende nokken, die 8204 723 ΡΗΝ 10.520 3 r- — , .1

Vs” · gelegen zijn aan het einde van die groeven. De verstarde massa is via de opening in de lanpvoet zeer lokaal aangebracht in de knik in de haakvarmige groeven. Bij deze bekende lamp kcmt de koppeling tussen de lanpvoet en het lampvat tot stand door de lanpvoet ten opzichte van het 5 lampvat met de wijzers van de klok mee te verdraaien. Bij het plaatsen van de lanp in de lanphouder, heeft de lanpvoet de neiging in dezelfde richting ten opzichte van het lampvat verder te draaien. De verstarde massa heeft dan, terwijl hij zijn initiële sterkte nog heeft, geen funk-tie. Aan het einde van de levensduur van de lamp echter, als hij uit 10 de lanphouder verwijderd moet warden, warden op het lampvat en op de lanpvoet krachten uitgeoefend die de mechanische koppeling van de lanpvoet aan het lampvat juist verbreken. Dan pas dient bij de bekende lanp de verstarde massa effektief te zijn. De massa heeft dan echter door de thermische belasting zijn initële sterkte verloren.

15 De bekende lamp voldoet derhalve niet aan het oogmerk van de uitvinding en geeft geen verbetering van de bedoelde koppeling in vergelijking met conventionele lampen.

De nokken en de daarmee samenwerkende geleidingen kunnen in verscheidene uitvoeringsvormen voorkomen. Zo kan het halsvormig lampvatdeel 20 de nokken hebben en de lanpvoet de geleidingen. In dat geval kunnen de geleidingen bestaan uit groeven, verkregen door de wand van de hulsvormige lanpvoet naar buiten uit te drukken of uit sleuven die in de wand van de lanpvoet gesneden zijn. In andere uitvoeringsvormen hebben de lampvoeten aan hun binnenoppervlak nokken en kanen de geleidingen voor 25 aan het halsvarmige lampvatdeel.

Van laatstbedoelde uitvoeringsvormen zijn verscheidene varianten gunstig gebleken. De geleidingen kunnen in de vorm van een groef in het halsvormige lampvatdeel voorkomen, maar anderszins in de vorm van een verhoging, die dus een plaatselijke vergroting van de dwarsafmeting van dat 30 lampvatdeel geeft. De geleidingen kunnen lineair zijn, dus over hun gehele lengte een constante hoek met de as van het halsvormige lampvatdeel maken. Het is evenwel ook mogelijk dat ze gebogen zijn en, zich van het vrije einde van het halsvormige lampvatdeel verwijderend, een toenemende hoek met de as van dat lampvatdeel maken. De nokken aan het 35 binnenoppervlak van de buisvormige lampvoeten kunnen daaraan bevestigd zijn, danwel met de lanpvoet geïntegreerd zijn, doordat ze ontstaan zijn door de lanpvoet plaatselijk in te deuken. De nokken kunnen rotatie-syitmetrisch zijn, dan wel langgerekt, waardoor zij een groter kontaktvlak 8204 723 ΡΗΝ 10.520 4 « - .* ς met de geleidingen hebben.

Hoewel een zeer goede koppeling reeds wordt verkregen met twee nokken en evenveel geleidingen, kunnen meer nokken en geleidingen, bijvoorbeeld drie of vier, over de ontrek van de lampvoet en het 5 halsvormig lampvatdeel verdeeld, toegepast zijn.

De lampvoeten kunnen van verscheidene vorm zijn: Edisonvoeten, Swanvoeten, en van verscheidene materialen gemaakt, zoals aluminium en kqperlegeringen, als bijvoorbeeld messing.

De lamp volgens de uitvinding is met name geschikt te worden 10 uitgevoerd als lamp die de lampvoet tijdens bedrijf een hoge temperatuur geeft, zoals bijvoorbeeld een kopsplegellamp, maar ook als lamp die door zijn bestemming brandt in een omgeving van hoge temperatuur, zoals een bakovenlamp, maar met name een infrarood lamp. Vooral de laatstgenoemde lamp, indien bestemd voor industriële toepassing zoals in moffelovens 15 en droogtunnels, staat aan hoge temperatuurenbloot. Laatstgenoemde lamp heeft een ringvormig, ver spiegeld wanddeel dat op het halsvormige lampvatdeel aansluit en de door de lichtbron gegenereerde straling bundelt.

Het elektrische element, de lichtbron, van de lamp is veelal 20 een gloeilichaam, al dan niet in een binnenarihulling, of een elektrodenpaar in een binnenomhulling gevuld met een ioniseer baar gas.

Als verstarde massa kan bijvoorbeeld kit, lijm of soldeer zijn toegepast. Zeer goede resultaten zijn verkregen met massa's die bindmiddel en vulstoffen bevatten. Als bindmiddel kunnen thermohardende 25 harsen worden toegepast of mengsels van thermohardende en thermoplastische harsen; als vulstoffen: calciumcarbonaat, bariumsulfaat, aluminiumoxyde, glaspoeder, zand e.d.

De verstarde massa kan zijn aangebracht in de spleet tussen het halsvormige lampvatdeel en de lampvoet. In een zeer gunstige uit-30 voeringsvorm zijn de nokken en de geleidingen ingebed in de verstarde massa. Hoewel de sterkte van de massa gedurende de levensduur van de lamp aanzienlijk kan verminderen, vergroot de massa bij het verwijderen van de lamp uit de lamphouder het gebied, waarover krachten op de lampvoet en op het halsvormig lampvatdeel aangrijpen. Daarmee worden grotere 35 zeer lokaal aangrijpende krachten vermeden en het risico van beschadiging van het lampvat bestreden.

Uitvoeringsvormen van de lamp volgens de uitvinding worden in de tekening getoond. Daarin is 8204 723 gftp' --- PHN 10.520 5

Fig. 1 een deels opengebroken larrp in zijaanzicht;

Fig. 2 een detail van Fig. 1;

Fig. 3 een eerste variant van Fig. 2;

Fig. 4 een tweede variant van Fig. 2.

5 In Fig. 1 heeft het lanpvat 1 een halsvormig lanpvatdeel 2.

Strocmtoevoergeleiders 14 lopen van kontakten 4 aan een hulsvormige, metalen lanpvoet 3 door de wand van het lanpvat 1 naar een binnen het lanpvat cpgesteld elektrisch element 5, een gloeilichaam. De lanpvoet 3 stuit met een rand 6 tegen het lanpvat 1 en cmgeeft het halsvormige 10 lanpvatdeel 2 ten dele. Het lanpvat 1 heeft een ringvormig, ver spiegeld wanddeell7 voor het bundelen van de door het gloeilichaam gegenereerde straling.

De lanpvoet 3 (Fig. 2) heeft in zijn buitenoppervlak een langwerpige indeuking, die aan het binnenoppervlak een overeenkomstige 15 nok 7 geeft en diametraal daartegenover een, in de figuur niet zichtbare tweede nok 7. In het halsvormige lanpvatdeel 2 is als geleiding een lineaire groef 8 aanwezig, waarmee de nok 7 tot ingrijping is gekomen door een verdraaiing van de lanpvoet 3, volgens de pijl 11, ten opzichte van het lanpvat 1 tegen de wijzers van de klok in. De groef 8 is lineair 20 en heeft dus een constante hoek met de as 13 van de lanpvoet 9.

In de spleet 9 tussen het halsvormige lanpvatdeel 2 en de’ lanpvoet 3 is een verstarde massa 10 aanwezig die de door de nokken 7 en de geleidingen 8 gegeven koppeling blokkeert en de nokken 7 ingebed houdt.

25 Als de lanp, aangegrepen op het lanpvat 1 ,in een lanphouder wordt geplaatst onder een verdraaiing volgens de pijl 12, zou de lanpvoet 3 zonder de massa 10 loskanen. De massa 10 is echter nog niet thermisch belast en dus tegen de optredende kracht bestand en borgt de koppeling. Wordt de lamp echter aan het einde van zijn levensduur uit de 30 lanphouder gedraaid tegen de richting van pijl 12 in,dan oefenen wrij-vingskrachten in de lanphouder, eventueel vergroot door corrosie, een ncment uit volgens pijl 11. De beide momenten, het door de operateur uitgeoefende en het in de lanpvoet opgeroepen moment, neigen dan tot een versterking van de mechanische koppeling van de lanpvoet 3 en het 35 halsvormige lanpvatdeel 2 door de nokken 7 en de geleidingen 8. De massa 10 behoeft dan niet aan die koppeling bij te dragen.

In Fig. 3 zijn overeenkomstige delen met een verwijzings-cijfer aangeduid dat 20 hoger is dan in Fig. 2. De lanpvoet 23 heeft 8204723 , tr> % EHN 10.520 6 een, rotatiesymmetrische, deuk in zijn buitenoppervlak en een dienovereenkomstige nok 27 aan zijn binnenoppervlak. De groef 28 is gebogen zodat hij, zich van het vrije einde van het halsvormige lampvatdeel 22 verwijderend, een toenemende hoek maakt met de as 33 van de lampvoet 23.

5 In Fig. 4 zijn voor overeenkomstige delen referentienummers gebruikt die twintig hoger zijn dan in de voorgaande figuur. De geleiding gen 48 bestaan hier uit een verhoging op het oppervlak van het halsvormige lampvatdeel 42.

Voorbeeld 10 Een lamp volgens Fig. 1 en 3 werd gedurende 5000 uur, zijn berekende levensduur, gebrand in een droogtunnel, waarin de temperatuur 275°C bedroeg. Vervolgens werd de lamp uit de lamphouder verwijderd en geïnspecteerd. De massa die als borgmiddel diende, was bros geworden.

Bij eenzelfde lamp, evenwel zonder mechanische lairpvoetbevestiging, 15 gaf de massa geen koppeling meer en bleef de lampvoet in de lamphouder achter.

Bij de lamp volgens de uitvinding vormden lampvat en lampvoet daarentegen nog een eenheid. Als verstarde massa werd een suspensie gebruikt van de volgende samenstelling, uitgedrukt in gewichtsprocenten: 20 schellak 2,4, fenolformaldehyde 1,9, hexamethyleentetraamine 0,3, sili-conhars 6,5, kalksteen 81,2, ethanol 7,0, n.butanol 0,7. Deze suspensie werd in de lampvoet aangebracht, waarna de lampvoet op het lampvat geplaatst werd en de suspensie tot verstarring werd gebracht door een kortstondige verhitting. Daarbij verdampte het suspendeermiddel grotendeels 25 en hardde de massa.

30 35 820 4 723

Claims

1. Elektrische lamp omvattende een geblazen, glazen lampvat met een halsvormig lanpvatdeel en een huls vormige, metalen lampvoet, waarbij strocmtoevoergeleiders van kontakten aan de lampvoet door de wand van het lampvat naar een binnen het lampvat opgesteld elektrisch element 5 lopen en waarbij de lampvoet met een rand tegen het lampvat stuit, het halsvormige lampvatdeel althans ten dele cmgeeft en daaraan gekoppeld is door over zijn ontrek verdeelde nokken en daarmee samenwerkende respektieve geleidingen, waarbij de koppeling geborgd is met een verstarde massa, met het kenmerk, dat de geleidingen zodanig zijn gericht, 10 dat de koppeling tot stand is gekomen door de lampvoet ten opzichte van het lampvat tegen de wijzers van de klok in te verdraaien.

2. Elektrische lanp volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de nokken en de geleidingen zijn ingebed in de verstarde massa.

3. Elektrische lamp volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, 15 dat het lampvat een verspiegeld wanddeel heeft. 20 25 30 35 8204 723