NL8203340A - Inrichting voor het ombuigen van een randdeel van een metaalplaat. - Google Patents

Description

-1- * ' NO 3IOI5

Inrichting voor het ombuigen van een randdeel van een metaalplaat.

De uitvinding betreft een inrichting voor het ombuigen van een randdeel van een metaalplaat.

Een bekende inrichting van dit type omvat een groefvormige mal en een daarmee samenwerkende stempel, door middel waarvan 5 een randdeel van de te buigen plaat, met één klap, in de mal wordt gedrukt, zodat dit randdeel wordt gebogen en het overige deel van de plaat naar boven zwenkt.

Naast het feit dat dit plotseling naar boven zwenken van de plaat tijdens het buigproces, ongelukken kan veroorzaken, terwijl 10 bovendien het buigproces met veel lawaai gepaard gaat, heeft de bekende inrichting nog het nadeel dat bij een meervoudige buiging van het randdeel, dit deel slechts in één richting kan worden gebogen.

Het doel van de uitvinding is een inrichting voor het ombuigen van een randdeel van een metaalplaat te verschaffen die deze 15 nadelen niet heeft.

Dit doel wordt bereikt doordat de inrichting volgens de uitvinding omvat klemmiddelen bestaande uit twee klembekken of -balken en middelen voor het zodanig verplaatsen van tenminste één van deze bekken, dat de te buigen plaat tussen de bekken kan worden ingeklemd, in welke 20 stand tenminste twee evenwijdig aan elkaar lopende eindranden van de bekken aan weerskanten van de plaat in wezen tegenover elkaar liggen, een buigbalk die tenminste twee loodrecht op elkaar staande vlakken heeft, waarbij de ribbe tussen deze vlakken evenwijdig loopt met de genoemde eindranden van de klembekken, welke balk zodanig zwaaibaar is gemonteerd 25 dat de balk in wezen om zijn genoemde ribbe over tenminste 90° kan zwaaien, terwijl de buigbalk in een richting evenwijdig aan één van de genoemde vlakken en loodrecht op de ribbe verplaatsbaar naar en van de klemmiddelen is gemonteerd, en middelen aanwezig zijn voor het in deze • richting verplaatsen van de balk, zodat in een werkzame stand de balk met 30 één van de genoemde vlakken tegen de te buigen plaat aanligt met de genoemde ribbe tennaastebij vlak naast de eindrand van een van de klembekken gelegen.

Bij een op deze wijze uitgevoerde inrichting wordt een buiten de klembekken uitstekend randdeel van een tussen deze bekken 35 ingeklemde plaat op geruisloze wijze en zonder enige verdere beweging van de plaat, gebogen, door de met één van zijn vlakken tegen dit uitstekende *s 8203340

< V

-2- randdeel aanliggende klembalk te zwaaien, waarbij dit randdeel na een buiging in de ene richting vervolgens in de andere richting kan worden gebogen.

Om rekening te kunnen houden met de dikte van de 5 te buigen plaat, is de buigbalk verplaatsbaar in een tweede, loodrecht op de eerstgenoemde verplaatsingsrichting staande richting, terwijl middelen aanwezig zijn voor het uitvoeren van deze verplaatsing.

Bij voorkeur is de buigbalk bevestigd aan het verschuifbare deel van een zuiger-cilindersamenstel wat aan een drager 10 is gemonteerd, die verplaatsbaar is langs een cirkelboogvormige geleidings-baan.

De buigbalk kan daarbij verbonden zijn met het verschuifbare deel van een tweede zuiger-cilindersamenstel, welk verschuifbare deel in een tweede richting loodrecht op de bewegingsrichting van 15 het eerste zuiger-cilindersamenstel kan bewegen, waarbij de buigbalk door middel van een spieverbinding, die een verplaatsing van de balk door het tweede zuiger-cilindersamenstel toelaat, met het verschuifbare deel van het eerste zuiger-cilindersamenstel is gekoppeld.

Bij voorkeur wordt daarbij de buigbalk aan de kant 20 van het tweede zuiger-cilindersamenstel begrensd door een vlak, dat met een tussenruimte tegenover een plaat is gelegen, terwijl in deze tussenruimte een, daarin meer of minder in te schuiven, wigvormige spie is opgenomen, een en ander zodanig dat door de bediening van het tweede zuiger-cilindersamenstel het genoemde vlak van de balk tegen de spie en 25 de spie tegen de plaat wordt aangedrukt, en de stand van de buigbalk in de tweede verplaatsingsrichting wordt bepaald door de mate waarin de . wigvormige spie in de tussenruimte is geschoven.

Op voordelige wijze kunnen middelen aanwezig zijn voor het zodanig, in vlak liggende toestand, ondersteunen van een te 30 buigen plaat, dat de onderkant van deze plaat in wezen op dezelfde hoogte ligt als en evenwijdig loopt met een klemvlak van een van de klembekken die vast is aangebracht, en middelen voor het regelbaar in zijn eigen vlak, in een richting loodrecht op het te buigen randdeel verplaatsen van de plaat naar en van de klembekken.

35 Bij voorkeur worden daarbij de middelen voor het regelbaar verplaatsen van de te buigen plaat gevormd door een tweede buiginrichting, waarvan de klembekken de plaat kunnen grijpen en die op een afstand tegenover een eerste buiginrichting is gelegen, terwijl deze tweede buiginrichting op regelbare wijze naar en van de eerste buiginrichting 8203340 < ; - * -3- verplaatsbaar is.

Bij zo'n uitvoering kan eerst een eerste randdeel, door de eerste buiginrichting meerdere malen worden gebogen, door, telkens na een buigproces de plaat met behulp van de, de plaat vastgrijpende 5 klembekken van de tweede buiginrichting, naar de eerste buiginrichting op te schuiven, en daarna het daar tegenover liggende randdeel van de plaat, met behulp van de tweede buiginrichting worden gebogen, waarbij de plaat door de klembekken van de eerste buiginrichting wordt vastgegrepen en de tweede buiginrichting telkens na een buigproces wordt verplaatst.

10 De uitvinding zal nader worden beschreven onder verwijzing naar de tekening, waarin

Figuur 1 de buiginrichting volgens de uitvinding in dwarsdoorsnede toont,

Figuur 2 de inrichting volgens figuur 1 na een 15 buigproces toont, en

Figuren 3a-g schematisch een uit meerdere trappen bestaand buigproces tonen.

Zoals getoond in de figuren 1 en 2 omvat de inrichting een gestel 1 met een cirkelboogvormige geleidingsbaan 2. Verder 20 is in het gestel 1 gemonteerd een kleminrichting bestaande uit een vaste klembek 3 en een beweegbare klembek 4. De beweegbare klembek 4 is bevestigd aan de zuigerstang 5 van een zuiger-cilindereenheid 6, waardoor de klembek 4· naar en van de vaste klembek 3 kan worden bewogen voor het vastklemmen (zoals getoond in de figuren 1 en 2) of vrijgeven van een te 25 buigen plaat 7.

Een drager 8 is door middel van de rollen 9 verplaatsbaar langs de geleidingsbaan 2, welke verplaatsing teweeg wordt gebracht door de zuiger-cilindereenheid 10, waarvan de zuigerstang 11, bij 12 scharnierbaar aan de drager 8 is bevestigd.

30 In de drager 8 is een zuiger-cilindereenheid 13 aangebracht, waarvan de zuiger 14· aan de kant van de zuigerstang 15 door een drukfluidum kan worden belast. De zuigerstang 15 is verbonden met een buigbalk 16, waarbij een vaste plaat 17 tussen de zuiger-cilindereenheid 13 en de buigbalk 15 is aangebracht, welke plaat 17 is voorzien van 35 een doorgang voor het doorleiden van de zuigep®15. Verder is tussen de vaste plaat 17 en de buigbalk 16 een wigvormige spie 18 gelegen, die in meer of mindere mate in de ruimte tussen de plaat 17 en de buigbalk 16 kan worden ingeschoven, zodat de stand van de buigbalk 16 in de ver-plaatsingsrichting van de zuigerstang 15 wordt bepaald door de mate 8203340 -4- waarin de wigvormige spie 18 is ingeschoven, waarbij door de zuiger 14 met zuigerstang 15 de buigbalk lé stevig tegen de spie 18 en deze spie stevig tegen de plaat 17 worden aangetrokken.

Verder is in de drager 8 een tweede zuiger-cilinder-5 eenheid 19 aangebracht, waarvan de zuiger 20 heen en weer kan worden bewogen, en de zuigerstang 21 via een spieverbinding 22 met de buigbalk 16 is verbonden. De spieverbinding 22 laat een verandering van de stand van de buigbalk 16 door middel van de wigvormige spie 18 toe.

De buigbalk 16 heeft twee loodrecht op elkaar 10 staande vlakken 16' en 16M. In figuur 1 is getoond dat een, voorbij de klembekken 3 en 4 uitstekend, te buigen randdeel 7' van de plaat 7, met de onderkant, in wezen tegen het vlak 16' van de buigbalk 16 aanligt.

Door nu de drager 8 met behulp van de zuiger-cilindereenheid 10 over ongeveer 90° langs de geleidingsbaan 2 te zwaaien, wordt het uitstekende 15 deel 7' omgebogen, zoals getoond in figuur 2.

Het is echter ook mogelijk om uitgaande van de stand van de buigbalk 16 zoals getoond in figuur 2 het uitstekende plaatdeel 7' naar beneden te buigen, waarbij het vlak 16* * van de buigbalk 16 tegen de bovenkant van het uitstekende plaatdeel 7' aanligt, en 20 eventueel de stand van de buigbalk 16 in de verplaatsingsrichting van het zuiger-cilindersamenstel 13, door middel van de wigvormige spie 18 is aangepast van de dikte van de plaat 7.

Deze uitgangsstand is schematisch getoond in figuur 3a, waarbij de gehele plaat 7 is getoond die bij de andere kant tussen 25 de klembekken 3' en 4' van een, verder niet getoonde, overeenkomstige buiginrichting II is ingeklemd, welke buiginrichting II van en naar de buiginrichting I verplaatsbaar is.

In figuur 3b is de buigbalk 16 naar beneden gezwaaid, voor het naar beneden buigen van het randdeel 7'.

30 In figuur 3c is de buigbalk 16 door middel van het zuiger-cilindersamenstel 19 naar beneden verplaatst voor het vrijgeven van het omgebogen randdeel 7'.

Volgens figuur 3d is de buiginrichting II over een afstand naar links verplaatst voor het ten opzichte van de nu geopende 35 klembekken 3 en 4 opschuiven van de plaat 7, waarna de buigbalk 16 weer naar boven is verplaatst door middel van het zuiger-cilindersamenstel 19.

Vervolgens is, zoals getoond in figuur 3e de klembek 4 weer naar de klembek 3 bewogen voor het inklemmen van de plaat 7, 8203340 # “ * -5- en de buigbalk 16 omhoog gezwaaid voor het vormen van een omgebogen deel 7”.

In figuur 3f is de buigbalk 16 weer naar beneden gezwaaid, en is de plaat 7 weer verder opgesehoven door middel van 5 verplaatsing van de buiginrichting II, nadat de klembek 4· naar boven is gebracht, zodat een deel 7'" van de plaat kan worden gebogen, zoals getoond in figuur 3g.

Nadat op deze wijze het links in de figuren 3a-g gelegen randdeel tot profiel 7’, 7M, 7,M is gebogen, kan met behulp 10 van de buiginrichting II de rechterkant van de plaat 7 &ot een of ander profiel worden gebogen, waarbij de klembekken 3 en 4- van de buiginrichting I in aangrijping met de plaat 7 blijven en de buiginrichting II, afhangende van het gewenste buigprofiel ten opzichte van de plaat 7 telkens wordt verplaatst.

15 Het spreekt vanzelf dat bij betrekkelijk lange buigbalken 16, meerdere stellen 1 op een afstand naast elkaar zijn aangebracht.

Verder is het mogelijk een transportinrichting, bijvoorbeeld een rollenbaan, aan te brengen voor het in de richting lood-20 recht op het vlak van tekening??iguren 3a-g aanvoeren van platen 7 naar de buiginrichtingen I en II, en achter het eind van de inrichtingen I en II een omkeerinrichting aan te brengen voor het over 90° in zijn eigen vlak zwaaien van de plaat 7, zodat de twee andere evenwijdig aan elkaar lopende randen van de plaat 7 in achter de inrichtingen I, II 25 geschakelde overeenkomstige buiginrichtingen kunnen worden gebogen.

8203340

Claims (7)

1. Inrichting voor het ombuigen van een randdeel van een metaalplaat, met het kenmerk, dat de inrichting omvat klemmiddelen bestaande uit twee klembekken of -balken en middelen voor het zodanig verplaatsen van tenminste een van deze bekken dat de 5 te buigen plaat tussen de bekken kan worden ingeklemd, in welke stand tenminste twee evenwijdig aan elkaar lopende eindranden van de bekken, aan weerskanten van de plaat in wezen tegenover elkaar liggen, eei buig-balk die tenminste twee loodrecht op elkaar staande vlakken heeft, waarbij de ribbe tussen deze vlakken evenwijdig loopt met de genoemde eindranden 10 van de genoemde klembekken, welke balk zodanig zwaaibaar is gemonteerd, dat de balk in wezen om zijn genoemde ribbe over tenminste 90° kan zwaaien, terwijl de buigbalk in een richting evenwijdig aan een van de genoemde vlakken en loodrecht op de ribbe, verplaatsbaar naar en van de klemmiddelen is gemonteerd, en middelen aanwezig zijn voor het in deze 15 richting verplaatsen van de balk, zodat in een werkzame stand de balk met een van de genoemde vlakken in wezen tegen de te buigen plaat aanligt met de genoemde ribbe tennaastebij vlak naast de eindrand van een van de klembekken gelegen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, m e t het 20 kenmerk, dat de buigbalk verplaatsbaar is in een tweede, loodrecht op de eerstgenoemde verplaatsingsrichting staande richting, en middelen aanwezig zijn voor het uitvoeren van deze verplaatsing.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, m e t het kenmerk, dat de buigbalk is bevestigd aan het verschuifbare 25 deel van een zuiger-cilindersamenstel dat aan een drager is gemonteerd die verplaatsbaar is langs een cirkelboogvormige geleidingsbaan.

4·, Inrichting volgens conclusie 3 , m e t het kenmerk, dat de buigbalk is verbonden met het verschuifbare deel van een tweede zuiger-cilindersamenstel, welk verschuifbare deel in een 30 tweede richting loodrecht op de bewegingsrichting van het eerste zuiger-cilindersamenstel kan bewegen, waarbij de buigbalk door middel van een spieverbinding, die een verplaatsing van de balk door het tweede zuiger-cilindersamenstel toelaat, met het verschuifbare deel van het eerste zuiger-cilindersamenstel is gekoppeld.

5. Inrichting volgens conclusie 4, m e t het kenmerk, dat de buigbalk aan de kant van het tweede zuiger-cilinder- 8203340 -7- samenstel wordt begrensd door een vlak, dat met een tussenruimte tegenover een plaat is gelegen, terwijl in deze tussenruimte een, daarin meer of minder in te schuiven, wigvormige spie is opgenomen, een en ander zodanig dat door de bediening van het tweede zuiger-cilindersamenstel 5 het genoemde vlak van de buigbalk tegen de spie, en de spie tegen de plaat wordt aangetrokken, en de stand van de buigbalk in de tweede verplaatsingsrichting wordt bepaald door de mate waarin de wigvormige spie in de tussenruimte is geschoven.

6. Inrichting volgens conclusies 1-5, met het 10 kenmerk, dat middelen aanwezig zijn voor het zodanig in vlak liggende toestand ondersteunen van een te buigen plaat, dat de onderkant van deze plaat in wezen op dezelfde hoogte ligt als en evenwijdig loopt met een klemvlak van een van de klembekken die vast is aangebracht, en middelen voor het regelbaar in zijn eigen vlak in een richting 15 loodrecht op het te buigen randdeel verplaatsen van de plaat, naar en van de klembekken.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de middelen voor het regelbaar verplaatsen van de te buigen pleat worden gevormd door een tweede buiginrichting, waarvan 20 de klembekken de plaat kunnen grijpen en die op een afstand tegenover een eerste buiginrichting is gelegen, terwijl deze tweede buiginrichting op regelbare wijze naar en van de eerste buiginrichting verplaatsbaar is. 8203340