NL8201183A - Inrichting voor het spannen van een bundelings- of spandraad. - Google Patents

Description

m * VO 3167

Titel: Inrichting voor het spannen van een bundelings- of spandraad.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het spannen van een span- of bundelingsdraad, in het bijzonder van kunststof/ met behulp van een draaiend aangedreven spanwiel en een daarmee samenwerkend 5 contralegervlak/ dat met behulp van een hefboom ten opzichte van het. spanwiel zwenkbaar is en ten minste één van de beide bandeinden van de spandraad tegen het spanwiel drukt, dat door wrijving gesloten aanligt tegen het bandeinde en dit langs het contralegervlak trekt en hierbij spant.

10 Bij een bekende spaninrichting van deze soort is de hefboom uitge voerd als een tweearmige hefboom, die aan het tegenover de handgreep gelegen einde de contralegerplaat draagt. Door het naar beneden drukken van de handgreep kan de hefboom worden gezwenkt, waarbij het contralegervlak zich van het spanwiel verwijdert en de tussen het spanwiel en het contra-15 legervlak aanwezige bandeinden worden vrijgemaakt en kunnen worden uitgenomen.

Om bij het spannen een voldoend- hoge aandrukdruk te bereiken, wordt de wighoek tussen het spanwiel en de zwenkhartlijn van de handgreep voor de contralegerplaat zo klein mogelijk gekozen. Wanneer vervolgens de grote 20 bandspanning wordt bereikt, die voor het bundelen nodig is, bestaat tussen het contralegervlak en het spanwiel een zeer grote wigdruk, zodat het moeilijk wordt, door druk op de handgreep van de hefboom om het contralegervlak van de tussen haar en het spanwiel gespannen bandeinde los te maken.

25 Beoogd wordt genoemd nadeel op te heffen en de spaninrichting zo danig uit te voeren, dat de contralegerplaat zonder grote krachten na het spannen van de bandeinden van het spanwiel kan worden gelost, en dat voor het inbrengen van de bandeinden van de span- of bundelingsdraad slechts een geringe hefhoombeweging nodig is om het bandkanaal tussen 30 het spanwiel en het contralegervlak te openen.

* Hiertoe vertoont een inrichting voor het spannen van een span- of bundelingsdraad het kenmerk, dat het contralegervlak met de hefboom dwars ten opzichte van zijn vlak ten opzichte van het spanwiel verschuifbaar is verbonden.

35 Deze uitvoering heeft het voordeel, dat het contralegervlak na het spannen 8201183 -2- van de bandeinden gemakkelijk van het spanwiel kan worden gelost, omdat bij de beweging dwars ten opzichte van het vlak van het contraleger, de op de beide bandeinden staande wigdruk niet behoeft te worden overwonnen. Omdat de zwenkbaarheid van het contralegervlak behouden blijft, is het 5 op eenvoudige wijze tot op heden mogelijk om het inbrengen van de bandeinden voor een nieuwe sluiting, het contralegervlak met de hefboom van het spanwiel weg te zwenken, teneinde tussen deze en het contralegervlak een smal kanaal vrij te maken, waarin de bandeinden van de spandraad vanaf de zijkant kunnen worden toegevoerd.

10 Volgens de uitvinding is het contralegervlak bij voorkeur bevestigd op een drager en met de hefboom verbonden door een excenter, waarop ook een vaste as draaibaar is gelegerd. Opdat de drager met het contralegervlak ook door het spanwiel weggezwenkt kan worden, is aan de hefboom een aanslag aangebracht, die samenwerkt met een contralegervlak van de drager. 15 De drager kan bij voorkeur een hoekhefboom zijn, waarvan het ene been het contralegervlak draagt en het andere been vrij draaibaar is gelegerd op het vast met de hefboom verbonden excenter. Hierbij kan het contralegervlak zijn aangebracht op een verlenging van de drager.

Ter verduidelijking van de uitvinding zal thans, onder verwijzing 20 naar de tekening, waarin een verticaal aanzicht, deels in doorsnede is weergegeven, een uitvoeringsvorm van de spaninrichting worden beschreven.

Volgens de tekening is een span- en sluitinrichting voor van het met behulp van een spandraad bundelen van materiaal, in het onderste gedeelte waarvan draaibaar een spanwiel 11 is gelegerd, voorzien van een 25 getand of geribd omtreksvlak 12 en door een hier niet nader afgeheelde aandrijfinotor in de richting van de pijl 13 kan worden aangedreven.

Boven het spanwiel 11 en onder een wighoek a ten opzichte van het door het spanwiel 11 gaande verticale dwarsvlak 14 versprongen is in het huis 10 een dwarsverlopende zwenkas 15 opgesteld, die in de beide zijdelingse 30 wanden van het huis is bevestigd en waarvan hier uitsluitend de ene zijwand 16 is afgebeeld. Op genoemde as 15 is een hefboom 17 met een excenter 18 draaibaar gelegerd. Het excenter 18 is ondraaibaar met de hefboom 17 verbonden door een paswig 19 en draait met zijn excentrisch * opgestelde legeropening 20 op de as 15.

35 Op het excenter 18 is draaibaar een drager 21 gelegerd, die is 8201183 -3- uitgevoerd als hoekhefboom, waarvan het ene onderste been 22 is voorzien van een contralegervlak 23 en waarvan het andere been 24 door middel van een cirkelvormige opening 25 is gelegerd op het cilindrische excenter 18.

Het contralegervlak 23 is corresponderend met het omtreksvlak 12 5 van het spanwiel 11 gebogen en drukt de beide, hier boven elkaar gelegen bandeinden 26a en 26b van de spandraad 26 van beneden af tegen het spanwiel 11.

Aan de rugzijde heeft de drager 21 aan het bovenste been 24 een verlenging 27, waarmee een aanslag 28 kan samenwerken, die is bevestigd 10 aan de binnenzijde van de hefboom 17.

Zoals uit de tekening blijkt, is de hefboom 17 aan zijn ondereinde, waarmee de hefboom op de as 15 is gelegerd, vorkvormig uitgevoerd. In de tekening ziet men alleen het achterste vorkbeen, terwijl het voorste vork-been is weggebroken.

15 Wanneer de afzonderlijke delen de in de tekening met getrokken lijnen weergegeven stand innemen, kan door het draaien van de hefboom 17 in klokwijzerrichting met de aanslag 28 tegen de verlenging 27 een druk op de drager 21 worden uitgeoefend en het contralegervlak 23 van het spanwiel 11 tegen de werking van een hier niet afgeheelde veer in, van het span-20 wiel 11 worden weggezwenkt.

Hierna wordt de spanband 26 in het zich vormende bandkanaal tussen het spanwiel 11 en het contralegervlak 23 vanaf de zijkant ingelegd.

Wanneer de hefboom 17 wordt losgelaten, zwenkt de vorengenoemde veer de drager 21 weer in klokwijzerrichting en legt het contralegervlak 25 23 met de daarop liggende bandeinden 26a en 26b tegen de omtrek 12 van het spanwiel 11 aan.

Daarna wordt de aandrijving van het spanwiel 11 ingeschakeld, zodat dit in de richting van de pijl 13 roteert en het bovenste band-einde 26b meeneemt, dat hierbij langs het onderste bandeinde 26a glijdt 30 en wordt gespannen. Hierbij verhoogt de aandrukdruk van het contralegervlak 23 tegen het spanwiel 11 als gevolg van de opstelling van de zwenk-as 15 van de hoekhefboom ten opzichte van de rotatieas van het spanwiel 11 onder de wighoek a met toenemende bandspanning automatisch, omdat het om het contralegervlak 23 glijdende bandeinde 26 bij het spannen zal 35 trachten het contralegervlak 23 in de trekrichting mee te nemen en de 8201183 r -4- hoekhefboom tegen de wijzers van de klok in om de as 15 te zwenken,

Wanneer de gewenste bandspanning is bereikt en het spanwiel 11 tot stilstand is gekomen en de sluiting met de hier niet nader afge-beelde delen van de inrichting tot stand gebracht is en het vrije band-5 einde is afgesneden, wordt de hefboom 17 in tegenwijzerin in de met streeppuntlijnen weergegeven stand gedraaid. Hierbij komt het met de hefboom 17 vast verbonden excenter 18 in de cirkelvormige opening 25 in het bovenste been van de drager 21, dat hierdoor naar beneden en enigszins naar links wordt bewogen. Het excenter 18 en de drager 21 met het 10 contralegervlak 23 aan het onderste been 22 komen dan in de met streep-puntlijnen weergegeven stand, waarin het bandkanaal tussen het contralegervlak 23 en het spanwiel 11 ver is geopend en de spandraad of bunde-lingsdraad 26 moeiteloos uit de inrichting kan worden uitgenomen.

Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat ten gevolge van de gun-15 stige hefboomverhouding tussen de handhefboom 17 en de drager 21, die door het excenter 18 met elkaar zijn verbonden, slechts een geringe kracht nodig is om het contralegervlak 23 van het spanwiel 11 los te maken en dat anderzijds voor het inbrengen van een nieuwe spandraad of -band slechts een kleine beweging van de hefboom 17 in klokwijzerrichting ver-20 eist is, wanneer geen kracht op het contralegervlak 23 staat,

De uitvinding is niet tot het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld beperkt, doch strekt zich ook uit over een aantal mogelijke wijzigingen en aanvullingen, zonder buiten het raam van de uitvindingsgedachte te treden. Zo kan bijvoorbeeld in plaats van het excenter ook een scharnier-25 hefboomverbinding tussen de handhefboom 17 en de drager 21 zijn opgesteld, wanneer met deze ongeveer dezelfde krachtsverhoudingen moeten kunnen worden bereikt.

8201183

Claims (4)

1. Inrichting voor het spannen van een spandraad of bundelingsdraad, in het bijzonder van kunststof, met behulp van een draaiend aangedreven spanwiel {11) en een daarmee samenwerkend contralegervlak (23), die met een hefboom (17) ten opzichte van het spanwiel (11) zwenkbaar is en 5 tenminste één van de beide bandeinden (26a, 26b) van de spandraad (26) tegen het spanwiel (11) drukt, dat onder invloed van wrijving aanligt tegen het ene bandeinde (26b) en dit langs het contralegervlak (23) trekt en hierbij spant, met het kenmerk, dat het contralegervlak (23) met de hefboom (17) dwars ten opzichte van zijn vlak (23) ten opzichte van het > - 10 spanwiel (11) verschuifbaar is verbonden.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het contralegervlak (23) op een drager (21) is aangebracht en met de hefboom (17) is verbonden door een excenter, dat draaibaar is gelegerd op een vaste as (15) en waarbij voorts aan de hefboom (17) een aanslag (28) is aan- 15 gebracht, die samenwerkt met een contravlak (27a) van de drager (21), teneinde deze van het spanwiel (11) weg te zwenken.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de drager (21) een hoekhefboom is, waarvan het ene been (22) het contralegervlak (23) draagt en waarvan het andere been (24) vrij draaibaar is ge- 20 legerd op het met de hefboom (17) vast verbonden excenter (18).

4. Inrichting volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het contravlak (27a) is aangebracht op een verlenging (27) van de drager (21). 8201183