NL8200886A

NL8200886A - Hefinrichting voor een offshore-constructie.

Info

Publication number: NL8200886A
Application number: NL8200886A
Authority: NL
Original assignee: Babcock Anlagen Ag
Priority date: 1981-03-31
Filing date: 1982-03-04
Publication date: 1982-10-18
Also published as: FR2503209B1; NO150403C; MX154781A; US4427319A; FR2503209A1; DE3112702A1; GB2095730A; NO150403B; GB2095730B; NO813654L

Description

\ „ I- τ»

Deutsche Babcock Anlagen Aktiengesellschaft,

Oberhausen, Bondsrepubliek Duitsland

Hefinrichting voor een Offshore-constructie.

De uitvinding heeft betrekking op een hefinrichting voor een offshore-constructie, omvattende een drijvend platform met omhoog en omlaag beweegbare, direct of indirect op de zeebodem steunende steunpoten, waarbij op het platform ten minste 5 twee kabellieren voor elke steunpoot zijn aangebracht, waarvan de ene via een enkelvoudige kabelstreng met het ondereinde van een steunpoot is verbonden en de andere een meervoudige, over twee schijfbokken gevoerde kabelstreng omvat, waarvan er ëén op de steunpoot is aangebracht.

10 Een dergelijke, hefinrichting is bekend uit de duitse octrooiaanvrage P 30 08 585.7. Met deze hefinrichting is het bij het opstellen van de offshore-constructie mogelijk om ook bij onrustige zee de steunpoten zonder stoten of vrijwel zonder stoten neer te zetten. Daarbij is de hefinrichting zodanig 15 uitgevoerd, dat deze telkens dan tegen een door de zeegang veroorzaakte neerwaarts gerichte beweging geblokkeerd is, wanneer bij het neerzetten van de steunpoten, terwijl het platform nog drijft, zich dit platform juist op het hoogste punt van de golfbeweging bevindt. Daarbij is de aandrijving van de 20 ene kabellier uitgeschakeld, terwijl de andere kabellier in de opwikkelrichting vrij kan bewegen en in de afwikkelrichting geblokkeerd is. Om het gewicht van het platform, dat 20.000 tot 40.000 ton kan bedragen te kunnen heffen, moet een kabellier met een meervoudige kabelstreng worden gebruikt..Bij ge-25 ringe waterdieptaiof bij het toepassen van een eerder op dè zeebodem neergelaten onderconstructie, waarop de steunpoten worden neergezet, is de door de kabellier te realiseren hef-beweging en daardoor de kabellengte ook bij een meervoudige kabelstreng relatief gering. Bij grote lengten van de steun-30 poten van bijv. 100 meter, zijn de noodzakelijke kabellengten bij een meervoudig geleide kabelstreng niet meer te beheersen.

Het doel van de uitvinding is een hefinrichting van de 8200886 - 2 - in aanhef genoemde soort zodanig verder te ontwikkelen, dat deze ook voor offshore-constructies met een grotëre lengte van de steunpoten kan worden toegepast.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt, doordat de 5 tweede rolbok op een ring is aangebracht, welke· de steunpoot omgeeft en door middel van een vergrendeling losmaakbaar met het platform is verbonden. Daarbij kan de bij voorkeur glijdend over de steunpoot geleide ring in de ontgrendelde toestand op een zodanige afstand van het boveneinde van de steun-10 poot zijn opgehangen, dat deze bij de neerwaartse beweging van de steunpoten op een contralager in het platform terecht komt, wanneer de steunpoten zich vlak boven het neerzetpunt boven de zeebodem bevinden.

Door de toepassing van de ring kan men bij deze hefin-15 richting toe met een relatief geringe lengte van de kabel.

Tijdens de neerwaartse beweging van de steunpoten in de toe-"··-?.-'.?. ~-stand waarin het platform drijft, verandert de afstand van het boveneinde van de betreffende steunpoot tot’ de ring zich namelijk niet totdat de ring met het platform in contact komt. In 20 deze fase behoeft de kabellier met de meervoudige kabelstreng slechts de enkelvoudige kabellengte op te nemen, die overeenkomt met de relatieve afstand tussen de rolbok op het boveneinde van de betreffende steunpoot en de plaats van de kabellier op het platform.

25 Een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding wordt in de tekening getoond en hierna verder verduidelijkt. Er wordt getoond:

Fig. 1-3 de offshore-constructie in verschillende fasen van het opstellen daarvan met behulp van een hefinrichting 30 volgens de uitvinding.

Fig. 4 het bovenaanzicht in de richting A van fig. 2,

Fig. 5 het bovenaanzicht in de richting B van fig. 2,

Fig. 6 het detail X van fig. 3, en

Fig. 7 de doorsnede VII-VII in fig. 6.

35 De weergegeven offshore-constructie bestaat uit een plat form 1 dat kan drijven en een rechthoekige of vierkante doorsnede heeft. Het platform 1 is voorzien van vier ten opzichte hiervan beweegbare en omhoog en omlaag beweegbare steunpoten 2, die aan hun ondereinde met elkaar zijn verbonden door een 82 0 088 6 ¢- * - 3 - gemeenschappelijk bodemraam 3. Het platform 1 wordt met omhoog getrokken steunpoten 2 over zee tot boven de plaats waar het platform opgericht moet worden gesleept. Na het bereiken van de gewenste positie worden de steunpoten 2 met behulp van de 5 hierna beschreven hefinrichting neergelaten, totdat deze op de zeebodem 4 rusten.

Deze fase is in fig. 1 weergegeven. Daarna wordt het platform 1 tot op de gewenste hoogte boven de zeespiegel 5 opgeven. In de bedrijfstoestand van de offshore-constructie 10 zijn, zoals getoond in fig. 3, de steunpoten 2 van het platform 1 door middel van het bodemraam 3 op de zeebodem 4 afgesteund.

Als hefinrichting dienen twee kabellieren 6 en 7, die onafhankelijk van elkaar aangedreven kunnen worden. De beide 15 kabellieren 6 en 7 zijn op het platform 1 aangebracht. Elk van de vier steunpoten 2 is voorzien van ten minste één, in het weergegeven geval 3 van dergelijke hefinrichtingen.

De eerste kabellier 6 dient voor het omhoog en omlaag bewegen van de steunpoot 2 en werkt met één enkelvoudige kabel-20 streng. De kabel 8 wordt naar zijn bevestigingspunt aan het ondereinde van de steunpoot 2 respektievelijk aan het bodem raam 3 geleid. De tweede kabellier 7 dient voor het omhoog en omlaag bewegen van het platform 1 en werkt met een meervoudige kabelstreng. De heikabel 9 is voor het inleiden van de last in 25 de steunpoot 2 via een bovenste schijfbok 10 geleid, die aangebracht is op een juk 11 aan het boveneinde van de steunpoot 2.

. De onderste schijfbok 12 voor de heikabel 9 van de tweede kabellier 7 bevindt zich tezamen met het vaste punt van de 30 kabel aan een ring 13. Deze ring 13 omgeeft de steunpoot 2. De ring 13 wordt door middel van glijdlagers 14 glijdend over de steunpoot 2 geleid. De ring 13 heeft aan zijn onderzijde lei-platen 15 die aangrijpen tussen overeenkomende platen 16 van een aan het platform 1 aangebracht contralager 17. De lei-35 platen 15 van de ring 13 en de platen 16 van het contralager 17 zijn voorzien van een boring waardoor een axiaal verschuifbare grendelpen 18 grijpt, wanneer deze boringen op één lijn liggen. De ring 13 kan via deze vergrendeling met het platform 1 worden verbonden.

8200886 * % % - 4 -

In de fase van het neerlaten van de steunpoten 2 op de zeebodem 4, in de toestand waarbij het platform 1 drijft, hangt de ring 13 vrij op een bepaalde afstand onder het juk 11 (fig. 1). In deze fase wordt de kabel 8 gevierd van de 5 eerste kabellier 6, terwijl de tweede kabellier' 7 de heikabel 9 slechts in enkelvoudige lengte opwikkelt. Voordat de steunpoten 2 nagenoeg hun steunpunt hebben bereikt en zich bijvoorbeeld slechts 6 m boven de zeebodem 4 bevinden, grijpt de ring 13 met zijn ieiplaten 15 aan in de tussenruimte tussen 10 de platen 16 van het contralager 17. De meervoudig heen en weer geleide kabelstreng van de heikabel 9 moet daarom op deze lengte worden ingesteld. Deze lengte komt in hoofdzaak overeen met die voor de noodzakelijkerwijze aangehouden afstand boven het punt waarop de steunpoot neergezet wordt en 15 de hoogte van het platform in de eindstand boven de zeespiegel . 5. Na het aangrijpen van de ring 13 wordt de grendelpen 18 ingeschoven, zodat een vaste verbinding tussen de ring 13 en het platform I wordt gevormd. Het verder neerlaten van de steunpoten 2 en het aansluiten daaraan öpheffen van het plat— 20 form 1 tot in de in fig. 3 weergegeven eindstand boven de zeespiegel 5, geschiedt nu met behulp van de tweede kabellier 7, terwijl de meervoudige kabelstreng van de heikabel 9 continu wordt verkort. In de eindstand wordt het platform 1 door lasverbinding óf door pennen met de steunpoten 2 verbonden.

25 De ring 13 is dan ontlast en draagt geen last over. De kabel-lieren 6 en 7 zouden dan kunnen worden verwijderd. De hefinrichting kan voorzien worden van een inrichting volgens de duitse octrooiaanvrage P 30 08 585.9, waardoor het mogelijk is om de hefinrichting in de toestand waarin de steunpoten 2 30 zijn neergelaten en het platform 1 nog drijft, tegen een neerwaarts gerichte beweging is geblokkeerd, wanneer het platform 1 zich juist op het hoogtepunt van de golfbeweging bevindt. Deze hulpinrichting wordt dan pas werkzaam, wanneer de ring 13 met het platform 1 is verbonden.

8200886

Claims

1. Hefinrichting voor een offshore-constructie omvattende een drijvend platform (1) met omhoog en omlaag beweegbare, direct of indirect op de zeebodem (4) steunende· steunpoten (2) waarbij op het platform (1) ten minste twee kabellieren. (6, 7) 5 voor elke steunpoot (2) zijn aangebracht, waarvan de ene ka-bellier via een enkelvoudige kabelstreng (8) met het ondereinde van een steünpoot (2) is verbonden en de andere een meervoudige, over twee schijfbokken (10, 12) geleide kabelstreng (9) omvat, waarvan er êën op de steunpoot (2) is aan- 10 gebracht, met het kenmerk, dat het tweede schijf-bok.. (12) op een ring (13) is aangebracht, welke de steunpoot (2) omgeeft en door middel van een vergrendeling demontabel met het platform (1) is verbonden.

2. Hefinrichting volgens conclusie l,met het 15 kenmerk, dat de ring (13) glijdend op de steunpoot (2) wordt geleid.

3. Hefinrichting volgens conclusie 1 en 2,met het kenmerk, dat de ring (13) in ontgrendelde toestand op een zodanige afstand van het boveneinde van de steunpoot (2) 2Q is opgehangen ', dat deze bij de neerwaartse beweging van de steunpoten (2) pas dan met een contralager (17) in het platform (1) in contact komt, wanneer de steunpoten (2) zich vlak boven het neerzetpunt op de zeebodem (4) bevinden. 8200886