NL8105522A - Inrichting voor de bestuurde toevoer van brandstof aan een verbrandingsmotor. - Google Patents
Inrichting voor de bestuurde toevoer van brandstof aan een verbrandingsmotor. Download PDFInfo
- Publication number
- NL8105522A NL8105522A NL8105522A NL8105522A NL8105522A NL 8105522 A NL8105522 A NL 8105522A NL 8105522 A NL8105522 A NL 8105522A NL 8105522 A NL8105522 A NL 8105522A NL 8105522 A NL8105522 A NL 8105522A
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- piston
- plunger
- cylinder
- valve
- fuel
- Prior art date
Links
Classifications
-
- F—MECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
- F02—COMBUSTION ENGINES; HOT-GAS OR COMBUSTION-PRODUCT ENGINE PLANTS
- F02M—SUPPLYING COMBUSTION ENGINES IN GENERAL WITH COMBUSTIBLE MIXTURES OR CONSTITUENTS THEREOF
- F02M59/00—Pumps specially adapted for fuel-injection and not provided for in groups F02M39/00 -F02M57/00, e.g. rotary cylinder-block type of pumps
- F02M59/20—Varying fuel delivery in quantity or timing
- F02M59/36—Varying fuel delivery in quantity or timing by variably-timed valves controlling fuel passages to pumping elements or overflow passages
-
- F—MECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
- F02—COMBUSTION ENGINES; HOT-GAS OR COMBUSTION-PRODUCT ENGINE PLANTS
- F02M—SUPPLYING COMBUSTION ENGINES IN GENERAL WITH COMBUSTIBLE MIXTURES OR CONSTITUENTS THEREOF
- F02M59/00—Pumps specially adapted for fuel-injection and not provided for in groups F02M39/00 -F02M57/00, e.g. rotary cylinder-block type of pumps
- F02M59/02—Pumps specially adapted for fuel-injection and not provided for in groups F02M39/00 -F02M57/00, e.g. rotary cylinder-block type of pumps of reciprocating-piston or reciprocating-cylinder type
- F02M59/10—Pumps specially adapted for fuel-injection and not provided for in groups F02M39/00 -F02M57/00, e.g. rotary cylinder-block type of pumps of reciprocating-piston or reciprocating-cylinder type characterised by the piston-drive
- F02M59/105—Pumps specially adapted for fuel-injection and not provided for in groups F02M39/00 -F02M57/00, e.g. rotary cylinder-block type of pumps of reciprocating-piston or reciprocating-cylinder type characterised by the piston-drive hydraulic drive
-
- F—MECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
- F02—COMBUSTION ENGINES; HOT-GAS OR COMBUSTION-PRODUCT ENGINE PLANTS
- F02M—SUPPLYING COMBUSTION ENGINES IN GENERAL WITH COMBUSTIBLE MIXTURES OR CONSTITUENTS THEREOF
- F02M2200/00—Details of fuel-injection apparatus, not otherwise provided for
- F02M2200/24—Fuel-injection apparatus with sensors
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Chemical & Material Sciences (AREA)
- Combustion & Propulsion (AREA)
- Mechanical Engineering (AREA)
- General Engineering & Computer Science (AREA)
- Fuel-Injection Apparatus (AREA)
Description
i k im.
N.0. 30631 1
Inrichting voor de bestuurde toevoer van brandstof aan een verbrandingsmotor.
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor de bestuurde toevoer van brandstof aan een verbrandingsmotor, in het bijzonder voor de brandstofinspuiting in een dieselmotor met behulp van een brandstof-pomp, voorzien van een plunjer welke verbonden is met een door een 5 drukmedium belaste aandrijfzuiger.
Uit het Duitse octrooischrift 355.289 is een inrichting voor het inspuiten van vloeibare brandstof zonder gebruik van lucht onder druk in de verbrandingsruimte van een verbrandingsmotor bekend. Bij deze inrichting is een getrapte zuiger toegepast, van welke het gedurende de 10 inspuitslag onder druk gezette grotere eindoppervlak via een leiding met de verbrandingsruimte van de arbeidscylinder en van welke het gedurende de teruggaande slag onder druk gezet ringoppervlak via een leiding met een onder constante druk staande houder in constante verbinding staat. De getrapte zuiger drukt gedurende de inspuitslag met zijn 15 kleinere eindoppervlak op de brandstof welke vervolgens onder het heffen van een veer belaste verstuivernaald in de verbrandingsruimte van de arbeidscylinder stroomt. Bovendien is een doseerpomp aanwezig, die alnaar de belasting van de motor voor het begin van de inspuitslag meer of minder brandstof in de persruimte van de getrapte zuiger toevoert.
20 Het gewenste vdorlopen of voorijlen van de inspuiting is bij de bekende m inrichting niet instelbaar, zodat deze niet aan verschillende bedrijfs-condities van de motor aangepast kan worden.
De bij de inspuitslag op het grotere eindoppervlak van de getrapte zuiger werkende druk van de verbrandingsgassen is bij variaties van de 25 belasting onderworpen aan overeenkomstige variaties, welke rechtstreeks op de inspuitdruk inwerken. Deze druk kan zodoende bij deellast aanzienlijk lager worden dan bij vollast, hetgeen een ongelijkmatige en oncontroleerbare brandstofinspuiting veroorzaakt en het specifieke brandstofverbruik verhoogt. De opbrengst van de doseerpomp is voor een 30 nauwkeurtige besturing van de inspuithoeveelheid niet geschikt en komt niet overeen met de hedendaagse eisen. Aangezien de bekende inrichting op de cylinderkop van de arbeidscylinder gemonteerd is en rechtsstreeks met de verbrandingsruimte in verbinding staat, is zij gevoelig voor snelle vervuiling alsmede voor bedrijfsstoringen.
35 De uitvinding beoogt een inrichting van het in de aanhef omschre ven type te verschaffen welke bij geringe gevoeligheid tegen storingen in alle belastinggebieden een met de momentane eisen overeenkomende 8105522 i 2 brandstofinspuiting garandeert, van welke de last afhankelijke besturing fijner, flexibeler en nauwkeuriger uitgevoerd en ook gedurende bedrijf aan tussen beide grenzen veranderlijke eisen met betrekking tot de hoeveelheid en het moment van de inspuiting aangepast kan worden, 5 zodat het specifieke brandstofverbruik afneemt. Bovendien moet het toepassingsgebied van de inrichting uitgebreid worden naar moderne motoren van hoger vermogen.
Een inreichting voor het oplossen van dit oogmerk wordt daardoor gekenmerkt dat voor het belasten van de aandrijfzijde van de aandrijf-10 zuiger met het drukmedium een met de cylinder van deze zuiger verbonden drukmediumaccumulator aangebracht is welke van een regelaar voor het regelen van de druk in de accumulator voorzien is, en dat een bestu-ringsinrichting aanwezig is die met een in de verbinding tussen de accumulator en de cylinder aangebrachte besturingsklep in functionele 15 verbinding staat, waarbij aan de ingangszijde van de besturingsinrich-ting een van de krukstand van de verbrandingsmotor afhankelijk signaal toegevoerd wordt.
De uitvinding bezit de navolgende voordelen: de inspuitdruk is onafhankelijk van drukvariaties van de verbrandingsgassen in de arbeids-20 cylinder en voor een willekeurige belasting constant en in alle belastinggebieden vrij kiesbaar. De inrichting kan met een overeenkomstig uitgevoerde pneumatische, hydraulische, elektrische of elektronische besturingsinrichting uitgerust zijn, welke een op de telkens optredende omstandigheden automatisch aangepaste fijne en nauwkeurige besturing 25 van de inspuithoeveelheid, van het inspuitmoment en van de inspuitka-rakteristiek veroorlooft. Het specifieke brandstofverbruik wordt gereduceerd waardoor het bedrijf economische wordt. De inrichting kan onafhankelijk van de arbeidscylinder van de verbrandingsmotor en gemakke— lijk toegankelijk geplaatst worden, hetgeen het gevaar voor vervuiling 30 ervan aanzienlijk reduceert en het onderhoud vergemakkelijkt. De inrichting is ook bij ultra moderne motoren van hoog vermogen toepasbaar.
Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding is voor het besturen van de gewenste waarde van de druk, de drukregelaar van de ac-35 cumulator met de besturingsinrichting verbonden. Door het besturen van deze druk-instelwaarde wordt de inspuitsnelheid beïnvloed. Dit maakt het mogelijk de inspuitduur aan het telkens optredende toerental aan te passen en te garanderen dat in het bijzonder bij hogere toerentallen de totale benodigde brandstofhoeveelheid op het gewenste moment reeds in 40 de arbeidscylinder ingespoten is. De aandrijfzuiger is volgens een ver- 8105522 3 dere uitvoeringsvorm volgens de uitvinding een standgever toegevoegd welke met een ingang van de besturingsinrichting verbonden is en aan deze van de momentane stand van de aandrijfzuiger afhankelijke signalen toevoert. Op deze wijze kan de bewegingskarakteristiek van de aandrijf-5 zuiger en zodoende ook van de plunjer nauwkeurig geregeld worden.
Bij een inspuitinrichting welke van een brandstofpomp met verdraaibare en aan de perszijde een schuine besturingskant bezittende plunjer voorzien is, is met de besturingsinrichting een inrichting voor het verdraaien van de plunjer verbonden. De besturingsinrichting be-10 paalt aldus de hoekstand van de plunjer en aldus de werkzame plunjer-slag. Daarbij kan de plunjer onafhankelijk van de aandrijfzuiger verdraaibaar zijn. Met deze uitvoeringsvorm wordt de besturing van het in-spuitbegin, van het inspuiteinde en zodoende van de inspuithoeveelheid door middel van de op zich bekende schuine besturingskanten van de 15 plunjer zoals tot nu toe mogelijk, waarbij echter de anders gebruikelijke mechanische aandrijving van de brandstofpomp door middel van de nokkenas vervalt.
Bij een andere uitvoeringsvorm volgens de uitvinding voorzien van een inspuitpomp met verdraaibare plunjer is een pijpvormige, met de 20 aandrijfzuiger en de plunjer draaivast besturingsdeel aanwezig, dat in een geleidingsboring van de aandrijfcylinder beweegbaar geplaatst is; dit besturingsdeel heeft daarbij een met een toevoerboring van het drukmedium aan de aandrijfcylinder in werkzame verbinding staande schuine besturingskant, van welke de relatieve stand ten opzichte van 25 de toevoerboring van het drukmedium de werkzame plunjerslag bepaalt.
Bij deze uitvoeringsvorm wordt het inspuitbegin door de bovenste rechte kant van de plunjer en het inspuiteinde door de hoekstand van de schuine kant van het besturingsdeel bepaald.
Volgens een verdere voordelige uitvoeringsvorm van de brandstof-30 pomp is de aandrijfplunjer voorzien van een dubbelwerkende cylinder, waarbij deze zuiger via een zuigerstang met de plunjer verbonden is en door afwisselend belasten van de cylinderruimten met drukmedium de in-spuitslag respectievelijk de terugstelslag uitvoerbaar zijn. Bij deze situatie is het mogelijk om het verloop zowel van de persslag als ook 35 van de terugstelslag, rekening houdend met de momentane eisen met betrekking tot toerental en vermogen, nauwkeurig te programmeren.
Een nog nauwkeuriger programmering van het totale pompbedrijf kan met een verdere vervolmaking van de dubbelwerkende cylinder bereikt worden, volgens welke de aandrijfzuiger met een door een stappenmotor 40 aangedreven schroefspindel verbonden is, welke de belasting van de cy- 8105522 » * 4 linderruimten en aldus de beweging van de plunjer besturende klepzuiger van de besturingsklep draagt, waarbij de stappenmotor met de uitgang van de besturingsinrichting verbonden is. Daarmee wordt de rotatie van de schroefspindel door de besturingsinrichting bestuurd en de aandrijf-5 zuiger met een precies geprogrammeerd bewegingsverloop snel en nauwkeurig gepositioneerd.
Bij een bijzonder voordelige variant van de brandstofpomp met besturing door middel van kleppen, is in een brandstoftoevoerboring van de pomp een terugslagklep geplaatst welke bij het bereiken van en de 10 toevoerdruk overschrijdende persdruk in de pompruimte de brandstoftoevoer naar deze afsluit en het inspuitbegin bepaalt. Het Inspuiteinde vindt bij elke inspuitslag in dezelfde bovenste stand van de plunjer plaats. Daarentegen is de het inspuitbegin kenmerkende plunjerstand variabel en door besturing van de aandrijfdruk en aldus van de inspuit-15 druk programmeerbaar.
Bij de boven beschreven variant van de brandstofpomp kan met voordeel in een met de pompruimte verbonden brandstofleiding een over-stroomklep aangebracht zijn, welke in een.het inspuiteinde kenmerkende stand van de plunjer, kort voor het bereiken van zijn maximale slag, 20 ingevolge een besturingssignaal, opent en de druk in de pompruimte ontlast. Deze overstroomklep kan op doelmatige wijze door de plunjer zelf of door de besturingsinrichting bestuurd worden. Het openen van de overstroomklep veroorzaakt een afname van de druk in de pompruimte en een ogenblikkelijk openen van de terugslagklep voor de aansluitende te-25 rugstelslag.
Enige uitvoeringsvoorbeelden van de uitvinding worden onderstaand aan de hand van de tekening nader toegelicht.
Figuur 1 toont schematisch een arbeidscylinder van een dieselmotor met een inrichting voor bestuurde inspuiting van de in de arbeidscylin-30 der in te spuiten brandstof.
Figuur 2 toont een doorsnede door een het inspuitbegin via een rechte kant van de plunjer besturende brandstofpomp met aandrijving door een drukmedium.
Figuur 3 toont een doorsnede door een brandstofpomp met een van 35 een schuine besturingskant voorziene plunjer.
Figuur 4 toont een doorsnede door een brandstofpomp bij welke de schuine besturingskant zich in het gebied van de toevoerboring voor het drukmedium bevindt.
Figuur 5 toont een doorsnede door een brandstofpomp met een schui-40 ne besturingskant aan de pllunjer, bij welke de besturingsklep met de 8105522 5 aandrijfzuiger in de aandrijfcylinder ondergebracht is.
Figuur 6 toont een doorsnede door het boveneinde van een brand-stofpomp bij welke het inspuitbegin door het sluiten van een terugslagklep bestuurd wordt.
5 Figuur 7 toont een doorsnede door een variant van de brandstofpomp volgens figuur 6, voorzien van een extra overstroomklep voor het ontlasten van de pompruimte.
Figuur 8 toont een detail van het gebied van de pompruimte van de brandstofpomp.
10 Figuur 9 toont een langsdoorsnede door een alternatieve uitvoe ringsvorm van de pomp volgens figuur 5.
Figuur 10 toont een alternatieve uitvoeringsvorm van de pomp volgens figuur 9.
Volgens figuur 1 is een arbeidszuiger 2 geplaatst in een arbeids-15 cylinder 1 van een dieselmotor, van welke de zuigerstang 3 met haar benedeneinde scharnierend in een kruiskop 4 aan een drijfstang 5 verbonden is. Het benedeneinde van de drijfstang 5 is met een kruk 6 van een krukas 7 verbonden.
Voor de verplaatsing van de in de arbeidscylinder 1 in te spuiten 20 brandstof is een brandstofpomp 8 aangebracht, van welke de plunjer 9 in een pompcylinder 10 verschuifbaar geplaatst is en aan zijn van het pompeinde af gekeerde einde van een coaxiaal aangebrachte aandrijfzuiger 11 voorzien is. Deze aandrijfzuiger is in een cylinder 12 geleid, welke aansluit aan de pompcylinder 10. De pompruimte 13 staat via een 25 inlaatboring 14 met een niet weergegeven brandstofbron en via een uit-laatboring 15 alsmede een brandstofleiding 16 met een inspuitverstuiver 17 in verbinding, via welke de brandstof in de verbrandingsruimte 18 van de arbiedscylinder 1 toegevoerd wordt. De leiding 16 bevat nabij de pomp een terugslagklep 16’.
30 Voor de bekrachtiging van de aandrijfzijde van de aandrijfzuiger 11 met een drukmedium is een met de cylinder 12 via een drukmediumlei-ding 19 verbonden drukmediumaccumulator 20 aanwezig, welke van een regelaar 21 voor het regelen van de druk voorzien is. Verdere van de accumulator 20 uitgaande drukmediumleidingen 19 leiden naar niet weerge-35 geven brandstofpompen, die behoren bij andere evenmin weergegeven arbeids cylinders van de motor.
In een de accumulator 20 met een drukmediumbron 22 verbindende toevoerleiding 23 is een onder invloed van de drukregelaar 21 staande toevoerklep 24 aangebracht, welke het drukmedium, bestaande uit een 40 vloeistof of een gas, in zodanige hoeveelheden doorlaat, dat de door de 8105522
V I
6 drukregelaar 21 bepaalde accumulatordruk in stand gehouden wordt.
Verder is een besturingsinrichting 25 aanwezig welke aan haar uitgang met de drukregelaar 21 en telkens een in de drukmediumleidingen 19, 19’ aangebrachte besturingskleppen 26 werkzaam is verbonden. Aan de 5 drukregelaar 21 voert de besturingsinrichting 25 gewenste waarden voor de druk toe, welke de telkens benodigde accumulatordruk als functie van de noodzakelijke snelheid van de aandrijfzuiger bepalen. Aan de stuur-klep 26 geeft de besturingsinrichting 25 openings- en sluitsignalen en bepaalt zodoende het begin en de duur van de beweging van de aandrijf-10 zuiger 11.
Aan haar ingangszijde is de besturingsinrichting 25 via een eerste gever 27 met de krukas 7 en via een tweede gever 28 met de verbrandingsruimte 18 verbonden. Dienovereenkomstig worden aan haar van de krukhoek α afhankelijke signalen respectievelijk van de verbrandings-15 druk in de verbrandingsruimte 18 afhankelijke signalen als ingangssignalen toegevoerd. Op grond van deze ingangssignalen en een in de besturingsinrichting 25 opgeslagen besturingsfunctie worden de momentane gewenste waarde voor de druk voor de drukregelaar 21 en de openings- en - sluitsignalen voor de besturingskleppen 26 door de besturingsinrichting 20 25 bepaald en als uitgangssignalen aan de betrokken organen toege voerd.
Bovendien ontvangt de besturingsinrichting 25 via een leiding 29 van een aan de aandrijfzuiger 11 toegevoegde standgever 30 aanvullende signalen, die afhankelijk zijn van de momentane stand van de aandrijf-25 zuiger 11. Deze signalen kunnen tenminste een van de beide eindstanden van de aandrijfzuiger 11 of continu alle in de loop van de zuigerbewe-ging optredende standen weergeven. In het laatste geval is een nauwkeurige regeling van de verplaatsing van de aandrijfzuiger 11 en zodoende van het verloop van de plunjerbeweging mogelijk.
30 Volgens figuur 2 is een met de uitlaatboring 15 voor de brandstof voorzien pompdeksel 37 op een pomphuis 38 door middel van meerdere bouten bevestigd. In een axiale boring 39 in het huis 38 is een pompcyUnder 10' afdichtend en vast aangebracht, waarin de plunjer 9 verschuifbaar geleid is.
35 In het bovenste deel van het huis 38 is een de pompcylinder 10' omgevende ringvormige ruimte 42 aanwezig in welke een de wand van het huis doorlopende toevoerboring 44 uitmondt, die met een niet weergegeven brandstofbron in verbinding staat. De ringruimte 42 staat in de onderste eindstand van de plunjer 9 via de inlaatboring 14 in de wand van 40 de pompcylinder met de pompruimte 13 in verbinding.
8105522 7
Aan het onderste einde van het huis 38 is de cylinder 12 voor de aandrijfplunjer 11 vast en afdichtend aangebracht. Een centrale verhoging 45 in de aandrijfzuiger 11 steekt vanuit diens binnenkant omhoog naar de plunjer 9 en rust met zijn vlak eindvlak 46 tegen een aan het 5 onderste einde van de plunjer 9 aangebrachte uitstekende kop 47. Deze kop wordt door middel van een tussen twee veerschotels 49 en 51 voorgespannen drukveer tegen de verhoging 45 aangedrukt. De bovenste veer-schotel 49 is hulsvormig uitgevoerd en omgeeft de pompcylinder 10’. Hij wordt door een in het huis 38 ingeschroefde bout 50 vastgehouden. De 10 eveneens hulsvormige veerschotel 51 is over de cylindrische verhoging 45 gestolpt en valt met zijn boveneinde over de uitstekende kop 47. In de bodem van de cylinder 12 is een boring 53 aangebracht die aan de leiding 19 (figuur 1) voor het drukmedium aangesloten is. Verder is de cylinder 12 van een ontluchtingsboring 52 voorzien. De standgever 30 15 bestaat uit bijvoorbeeld een inductiespoel.
Door openen van de besturingsklep 26 wordt de aandrijfzuiger 11 door middel van drukmedium dat via de leiding 19 en de boring 53 in de cylinder 12 komt, tegen de kracht van de drukveer 48 naar boven verschoven (figuur 2). Tegelijkertijd wordt de plunjer 9 mee naar boven 20 verplaatst en de in de pompruimte 13 aanwezige brandstof wordt via de uitlaatboring 15 in de naar de verstuiver 17 leidende leiding 16 (figuur 1) geperst. Wanneer bij het einde van de persslag de stuurklep 26 (figuur 1) de toevoer van medium onder druk bij gelijktijdig openen van een afvoer onderbreekt, stroomt drukmedium uit de cylinder 12 via de 25 boring 53 weg. Daardoor keert de aandrijfzuiger 11 onder invloed van de veer 48 in zijn uitgangsstand terug, waarbij ook de plunjer 9 in zijn buitenste dode puntpositie komt. De pompruimte 13 wordt daarbij opnieuw via de inlaatboringen 44 en 14 met brandstof gevuld.
De brandstofpomp volgens figuur 3 onderscheidt zich van die van 30 figuur 2 daardoor, dat het inspuitbegin en het inspuiteinde door schuine kanten 57 respectievelijk 58 van de verdraaibaar uitgevoerde plunjer 9’ bestuurd worden. In het bovenste deel van het huis 38 zijn axiaal achter elkaar twee de pompcylinder 10' omgevende en tegenover elkaar afgedichte ringruimten 42 en 43 aangebracht. De toevoerboring 44 mondt 35 uit in de bovenste ringruimte 42, welke in de onderste eindstand van de plunjer 9’ via de in de pompcylinderwand aangebrachte inlaatboring 14 met de pompruimte 13 in verbinding staat. Een in de wand van het huis huis evenwijdig aan de toevoerboring 44 aangebrachte uitstroomboring 36 voor naar de brandstofbron terugstromende brandstof mondt uit in de on-40 derste ringruimte 43, welke in de bovenste eindstand van de plunjer 9T
8105522 % * ¥ 8 via een in de cylinderwand van de pomp aangebrachte uitlaatboring 54 met een ringgroef 55 in de plunjer in verbinding staat. Deze ringgroef 55 staat via een aan de buitenkant van de plunjer 9' zich uitstrekkende axiale groef 56 met de pompruimte 13 in verbinding.
5 De bovenste besturingskant 57 van de plunjer 9' werkt met de in- laatboring 14 en de onderste kant 58 met de uitlaatboring 54 samen. Daarbij werkt de bovenste kant 57 als sluitkant en bepaalt via de hoek-instelling het begin van het pompen, terwijl de onderste kant 58 als openingskant dienst doet en via de hoekinstelling het einde van het 10 pompen bepaalt. Samen bepalen de beide stuurkanten 57 en 58 de effectieve slaglengte van de plunjer 9'. Door verdraaien van de plunjer 9’ komen onderscheiden gebieden van de stuurkanten 57 en 58 tegenover de bij hen behorende boringen 14 respectievelijk 54 te staan, hetgeen een verplaatsing van het pompbegin en van het pompeinde en aldus een dien-15 overeenkomstige wijziging van de effectieve slaglengte tengevolge heeft. -Deze verandering heeft aldus ook een wijziging van de verpompte brandstofhoeveelheid tengevolge.
De inrichting voor het verdraaien van de plunjer 9' is bekend en omvat een rondsel 59 dat aan het boveneinde van een de plunjer 9’ omge-20 vende huls 60 aangebracht is. Zij omvat verder een tandheugel 61 welke met het rondsel 59 in tandingrijping staat en welke op niet weergegeven wijze met de besturingsinrichting 25 verbonden is. De plunjer 9’ bezit in zijn onderste gedeelte twee radiale vleugels 62 welke in axiale ge-leidingssleuven 63 van de huls 60 verschuifbaar geleid zijn. Een ver-25 draaiing van het rondsel 59 door middel van de tandheugel wordt via de beide vleugels 62 op de plunjer 9' en aldus op de stuurkanten 57 en 58 overgebracht.
In afwijking van figuur 2, is de in het huis 38 opgenomen bovenste veerschotel 49’ gescheiden van de huls 60 en vormt een individueel on-30 derdeel. Verder rust de aan het onderste einde van de plunjer 9' aangebrachte uitstekende kop 47 op een in de centrale verhoging 45 van de aandrijfzuiger 11 ingeschroefde tap 46. Hij wordt door middel van de drukveer 48 met de tap 64 en de onderste veerschotel 51 zo bijeen gehouden, dat een axiale verschuiving van de plunjer 9’ met de aandrijf-* 35 zuiger 11 zonder noemenswaardige axiale speling en een zekere verdraai ing van de plunjer 9’ ten opzichte van de aandrijfzuiger 11 plaats kan vinden.
De besturingsinrichting 25 (figuur 1) bestuurt via de tandheugel 61 de hoekstand van de plunjer 9’ en zodoende de stand van de schuine 40 kanten 57 en 58 ten’opzichte van de boring 14 respectievelijk 54.
8105522 9
Bij de brandstofpomp volgens figuur 4 is de aandrijfzuiger 11 met de plunjer 9’ draaivast verbonden en wel via pennen 65 die in de uitstekende kop 47 en in de centrale verhoging 45 steken. De aandrijfzuiger 11 is van een coaxiaal naar beneden uitstekende en in een boring 68 5 van een verlenging 67 van het huis van de cylinder 12 geleid, buisvormig stuurelement 69 voorzien. De axiale boring 70 van dit stuurelement mondt met haar boveneinde uit in een dwarsboring 71, die de verbinding met de drukruimte van de cylinder 12 vormt. De boring 70 mondt aan haar ondereinde uit in een drukruimte 73 van de verlenging 67 van het huis. 10 Het stuurelement 69 vertoont in het gebied van zijn midden een radiale boring 74 die de axiale boring 70 met een over de omtrek van het stuurelement 69 aangebrachte ringvormige groef 75 verbindt. In het gebied van de ringgroef 75 bezit de verlenging 67 van het huis een radiale boring 76 en een aansluitstomp 77 voor de drukmediumleiding 19 (figuur 15 1). De onderste begrenzing van de ringvormige groef 75 loopt over 180° van zijn omtrek volgens een schroeflijn, zodat een stuurkant 78 gevormd wordt, die met de boring 76 samenwerkt.
Vanwege de draaivaste verbinding tussen de plunjer 9’ en de aandrijf zuiger 11 zijn deze delen tesamen met het stuurelement 69 axiaal 20 verschuifbaar en om de hartlijn van de zuiger draaibaar. Bij een verdraaien dat met de in samenhang met figuur 3 beschreven inrichting 59, 60, 61 plaats vindt, wordt de stand van de stuurkant 78 ten opzichte van de boring 76 gewijzigd. Daardoor wordt het einde van de slagbewe-ging van de aandrijfzuiger en tegelijkertijd het einde van het pompen 25 gewijzigd.
Bij belasting van de aandrijfzuiger 11 door drukmedium via de axiale boring 70 van het stuurelement 69 bewegen het stuurelement 69, de aandrijfzuiger 11 en de plunjer 9’ gezamenlijk omhoog, waarbij het pompbegin - zoals bij de brandstofpomp volgens figuur 2 - door het af-30 sluiten van de brandstof-inlaatboring 40 door de bovenste rechte kant van de plunjer 9’ plaats vindt, terwijl het pompeinde door de schuine besturingskant 78 bepaald wordt, dat wil zeggen wanneer deze de boring 76 afsluit en zodoende de toestroming van drukmedium onderbreekt. De plunjer handhaaft de dan bereikte stand zolang, totdat de toevoer van 35 drukmedium via de aansluiting 77 door de besturingsklep 26 (figuur 1) onderbroken wordt. Onder invloed van de veer 48 keert dan de aandrijf-zuiger met de plunjer in de uitgangspositie terug. De uitvoeringsvorm volgens figuur 4 kan ook zo gewijzigd worden dat de draailnrichting aangrijpt aan het buisvormige stuurelement 69, zodat dan de plunjer 40 geen draaivaste verbinding met zijn aandrijfzuiger nodig heeft.
8105522 10
De brondstofpomp volgens figuur 5 wordt door een dubbelwerkende hydraulische aandrijfzuiger 105 aangedreven welke met de plunjer 9' via een holle zuigerstang 106 en een schroefdop 100 zodanig verbonden is, dat deze onafhankelijk van de aandrijfzuiger 105 verdraaid kan worden, 5 in axiale richting echter tesamen met de aandrijfzuiger 105 zonder noemenswaardige speling verschoven kan worden. Het bovenste in figuur 5 niet afgebeelde gedeelte van de brandstofpomp komt overeen met het in figuur 3 afgebeelde. De pompslag van de plunjer 9’ wordt door het met het drukmedium belasten van de van de plunjer afgewende ruimte 128 en 10 de terugstelslag door belasten van de plunjerzijdige ruimte 126 van de de aandrijfzuiger 105 opnemende cylinder 101 bewerkstelligd.
De aandrijfinrichting is uit het Zwitsers octrooischrift 549.163 als hydraulische versterker bekend. Daarbij wordt een via een in figuur 5 niet weergegeven stappenmotor opgewekte draaibeweging van een 15 schroefspindel 111 in een langsbeweging van de tegen verdraaien geblokkeerde aandrijfzuiger 105 omgezet, De aandrijfzuiger 105 is via een moer met schroefdraad 110 met de schroefspindel 111 verbonden. Aan de niet-plunjerzijde van de aandrijfzuiger 105 is in een centrale boring 113 van de cylinder 101 een besturingsklep 26’ ondergebracht, welke het 20 binnentreden respectievelijk het uitlaten van drukmedium in respectievelijk uit de cylinderruimten 126 en 128 bestuurt en een op een deel - 114 zonder schroefdraad van de schroefspindel 111 aangebrachte klepzui-ger 116 bevat. Een door een hoekverdraaiingsstap van de schroefspindel 111 veroorzaakte axiale verplaatsing van de klepzuiger 116 heeft vanwe- 25 ge de schroefverbinding met de aandrijfzuiger 105 een belasting door drukmedium van de ene kant van de aandrijfzuiger 105 en zodoende een langsverplaatsingsstap van de zuigerstang 106 tengevolge. Deze langs-stap maakt de axiale verstelling van de klepzuiger 116 weer ongedaan en verhindert daardoor een voortgezette belasting met drukmedium van de 30 betrokken zijde van de aandrijfzuiger.
Voor dit doel heeft de klepzuiger 116 op zijn omtrek drie ring-groeven 117, 118, 119 en staat onder de invloed van een drukveer 120 die zich afzet tegen een dwarswand 112 van de cylinder 101. De klepzui-ger^lló is in figuur 5 in de ruststand weergegeven. In deze stand staan 35 de beide tussen de ringgroeven 117 en 118 respectievelijk 118 en 119 aanwezige ringvormige ruggen 121 en 122 telkens tegenover een in de cylinder 110 aangebrachte ringgroef 123 respectievelijk 124. De rlnggroef 123 is via een kanaal 125 met de plunjerzijdige cylinderruimte 126 en de ringgroef 124 via een kanaal 127 met de andere cylinderruimte 128 40 verbonden. Een kanaal 129 verbindt de middelste ringgroef 118 van de 8105522 11 klepzuiger 116 met een toevoerleiding 130 voor drukmedium, die met de accumulator 20 (figuur 1) verbonden is, terwijl de kanalen 132 en 133 de buitenste ringgroeven 117 en 119 met een retourleiding 134 verbinden. De klepzuiger 116 is door twee klemringen 137 en 138 op het draad-5 loze gedeelte 114 opgesloten. Een drukcompensatiekanaal 139 in de aan-drijfzuiger 105 verbindt de cylinderruimte 128 met de holte 108 in de zuigerstang 106.
Wordt de schroefspindel 111 door de stappenmotor rechtsom verdraaid, dan schroeft deze zich dieper in de moer 110 en neemt de klep-10 zuiger 116 omhoog met zich mee. Zodoende stroomt drukmedium vanuit leiding 130 via kanaal 129, en de nu ten opzichte van elkaar geopende groeven 118 en 123 alsmede het kanaal 125 in de ruimte 126, waardoor de aandrijfzuiger 105 omlaag verplaatst wordt. Tegelijkertijd stroomt drukmedium uit de ruimte 128 via het kanaal 127 en de nu tegenover el-15 kaar geopende groeven 124 en 119 alsmede het kanaal 133 in de retourleiding 134. Door de omlaag gerichte beweging van de aandrijfzuiger 105 wordt de klepzuiger 116 in de richting naar zijn ruststand verplaatst. Deze stand wordt dan weer bereikt, wanneer de schroefspindel 111 niet meer verdraaid wordt. Wordt echter de schroefspindel 111 linksom ver-20 draaid, dan neemt deze de klepzuiger 116 mee omlaag, waardoor zich de groeven 118 en 124 alsmede 117 en 123 ten opzichte van elkaar openen, zodat het drukmedium in de ruimte 128 kan stromen en de aandrijfzuiger 105 naar boven beweegt, terwijl tegelijkertijd drukmedium uit de ruimte 126 in de retourleiding 134 stroomt. Overeenkomstig de rotatie naar 25 rechts beweegt zich bij rotatie naar links de klepzuiger 116 in de richting naar zijn ruststand.
De beschreven versterker heeft tegenover de op bekende wijze bestuurde hydraulische cylinders het voordeel, dat de positie en de beweging van de aandrijfzuiger ook bij zeer grote belastingen door middel 30 van een roterende stuurbeweging van klein vermogen, zoals deze bijvoorbeeld door een elektronisch geregelde kleine elektromotor opgewekt wordt, uiterst nauwkeurig ingesteld kunnen worden.
Een andere, in de afbeelding niet weergegeven variant van de brandstofpomp kan door combinatie van het pompdeel volgens figuur 2 met 35 de aandrijfinrichting volgens figuur 5 onder het laten vervallen van de drukveer 48, verwerkelijkt worden. Daarbij wordt het pompbegin door het overlappen van de inlaatboring 14 door de bovenste, rechte kant van de plunjer 19 en het pompeinde door belasting met drukmedium van de plun-jerzijdige cylinderruimte 126 veroorzaakt.
40 Volgens figuur 6 wordt het pompbegin door middel van een in de 8105522 12 deksel 37 van de brandstofpomp aangebrachte terugslagklep 145 bestuurd. Deze besturing kan met de eerder beschreven aandrijfinrichtingen gecombineerd worden bij welke de plunjer 9 draaivast met de aandrijfzuiger verbonden is. Deze uitvoering bezit het voordeel dat het pompeinde bij 5 iedere pompslag in dezelfde bovenste stand van de plunjer plaats vindt. De het pompbegin.bepalende plunjerpositie is daarentegen variabel en door besturing van de druk van het drukmedium en zodoende van de pomp-druk programmeerbaar.
De terugslagklep 145 bestaat uit een aan de inlaatboring 14 aange-10 brachte kogel 146 die door middel van een drukveer 147 tegen een kegelvormige zitting 148 gedrukt wordt. De drukveer 147 is in een blinde bo ring 149 van een schroefbout 150 opgenomen welke in een boring geschroefd is die in het deksel 37 van de pomp in het verlengde van de inlaatboring 14 is geplaatst.
15 Wanneer gedurende de terugstelslag de druk in de pompruimte 13 de toevoerdruk van de brandstof onderschrijdt, opent de klep 145 en staat het toestromen van nieuwe brandstof naar de pompruimte 13 toe. Gedurende de daarop volgende persslag daarentegen, sluit de klep 145 zodra de druk in de pompruimte de toevoerdruk overschrijdt. Daardoor wordt het 20 terugstromen van brandstof via de inlaatboring 14 verhinderd en de brandstof via de uitlaatboring 15 naar de verstuiver (figuur 1) ge- ' perst.
In plaats van de door de druk in de pompruimte 13 bediende terugslagklep 145 kan een vreemd-bestuurde, bijvoorbeeld door de besturings-25 inrichting 25 (figuur 1) bestuurde klep de gewenste functie vervullen.
In figuur 7 is een van een overstroomklep 155 voorziene en door een terugslagklep 145 bestuurde brandstofpomp weergegeven. De pompruimte bestaat uit twee kamers, en wel een bovenste en een onderste kamer 13' respectievelijk 13'', die via een kanaal 151 met elkaar verbonden 30 zijn. De kogel 146 van de terugslagklep 145 is overeenkomstig die van figuur 6 aangebracht in de inlaatboring 114, waarbij de drukveer 147 door middel van een ingeschrefde ringvormige schijf 152 tegengehouden wordt. De terugslagklep 145 vervult dezelfde functie als die van figuur 6.
35 Tussen de beide kamers 13' en 13'' is een axiale boring 153 aange bracht, van welke het bovenste deel als zitting 154 voor de overstroom-klep 155 kegelvormig uitgevoerd is. Deze klep is van een door de boring 153 zich uitstrekkende en in de kamer 13' stekende stoter 157 voorzien en wordt door middel van een axiaal geplaatste drukveer 156 tegen de 40 klepzitting 154 gedrukt. Aan het onderste einde van de klepzitting 154 8105522 13 is een de klepstoter 157 omgevende kamer 158 aangebracht aan welke een radiale overstroomboring 159 aangesloten is.
Gedurende de persslag wordt de brandstof bij gesloten terugslagklep 145 en gesloten overstroomklep 155 uit de beide kamers 13' en 13” 5 en de verbindingsboring 151 via de uitlaatboring 15 naar de arbeidscy-linder van de motor geperst. Wanneer de plunjer 9 gedurende zijn persslag kort voor het bereiken van zijn bovenste stand in de het perseinde bepalende positie komt, wordt de overstroomklep 155 door het stoten van de plunjer 9 tegen de stoter 157 geopend en daardoor worden de pomp-10 ruimten 13’ en 13” ontlast. Zodra de druk in deze ruimten de druk van de brandstof in de inlaatboring 14 onderschrijdt, opent de terugslagklep 145, zodat gedurende de daarop volgende terugstelslag van de plunjer 9 de pompruimten 13’ en 13** opnieuw met brandstof gevuld worden.
De overstroomklep 155 kan ook onder invloed van de besturingsin-15 richting 25 (figuur 1) staan en door een besturingssignaal geopend worden.
Figuur 8 toont een detail van de brandstofpomp in de omgeving van de pompruimte 13, waarbij in plaats van de volgens het voorbeeld van figuur 7 toegepaste kleppen 145 en 155, bestuurde naaldkleppen 145’ 20 respectievelijk 155’ toegepast worden. De besturing van deze kleppen geschiedt door de besturingsinrichting 25, waarbij de kleppen op een op zichzelf bekende wijze hydraulisch of ook elektromagnetisch bediend .worden. De toepassing van naaldkleppen heeft het voordeel dat de steilheid van het drukverloop bij het begin en bij het einde van de persslag 25 groter gemaakt kan worden dan deze bij veerbelaste kleppen mogelijk is.
Figuur 9 toont een langsdoorsnede door een verdere ontwikkeling van de uitvoeringsvorm volgens figuur 5, waarbij vanuit de dubbelzijdig met drukmedium belastbare aandrijzuiger behalve de plunjer ook een gas-30 uitlaatklep bediend wordt. Met het oog daarop is de verbinding tussen de zuigerstang 106 en de plunjer 9 niet vast, doch gescheiden uitge-voerd. In de onderste eindstand van de plunjer 9, zoals deze in figuur 9 is afgeheeld, staat het bovenste kopvlak van de zuigerstang 106 met een geringe speling onder het onderste kopvlak van de plunjer 9. De 35 plunjer 9 is nabij zijn onderste einde voorzien van een veerschotel 51', waarop een drukveer 48' met één einde rust, terwijl deze met haar andere einde tegen een schouder van de cylinder 10’ rust. Onder de plunjer 9 is een extra cylinder 160 aangebracht welke het bovenste einde van de zuigerstang 106 omgeeft en welke een zuiger 161 bevat. De 40 zuiger 161 omgeeft de zuigerstang 106 eveneens en ligt in de in figuur 8105522 14 9 getekende bovenste stand aan tegen een aanslagring 162. Boven de zuiger 161 is aan de zuigerstang 106 een ringvormige aanslag 176 bevestigd, van welke het onderste grensvlak een geringe speling heeft tegenover het bovenste grensvlak van de zuiger 161. De aanslag 176 dient 5 voor het meenemen van de zuiger 161, hetgeen onderstaand nader beschreven zal worden. De in figuur 9 onderste ringzuigerzijde van zuiger 161 wordt door een drukmedium belast dat via een leiding 163 vanuit de niet weergegeven accumulator 20 of vanuit een andere bron afkomstig is. In de leiding 163 is een terugslagklep 164 geplaatst welke hef terugstro-10 men van drukmedium in de richting van de accumulator verhindert. Vanuit de leiding 163 takt een leiding 165 af welke naar een servocylinder 166 leidt in welke een servozuiger 167 geplaatst is. Aan de zuigerstang 168 van de servozuiger 167 is een gasuitlaatklep 169 bevestigd, welke aan de verbrandingsruimte 18 van de in figuur 9 niet nader weergegeven ar-15 beidscylinder aangesloten is en in de getekende stand het gasuittrede-kanaal 170 in de cylinderkop 171 afsluit. Aan de zuigerstang 168 is een veerschotel 172 bevestigd, waarbij tussen de cylinderkop en de veer-schotel een drukveer 173 aangebracht is die de gasuitlaatklep 169 in de sluitstand houdt. De in figuur 9 niet weergegeven op de zuigerstang 106 20 werkzame aandrijfinrichting komt overeen met de bij figuur 5 beschreven inrichting.
De in figuur 9 getoonde inrichting werkt als volgt: gedurende de compressiefase van de zuiger 2 in de arbeidscylinder heeft de zuigerstang 106 de in 'figuur 9 getekende middenpositie. Gedurende de inspuit-25 fase voert de zuigerstang 106 een slag in opwaartse richting uit en neemt na het raken van zijn bovenste kopvlak tegen de plunjer 9 deze mee, waarbij de plunjer zijn persslag uitvoert en de via de inlaatbo-ring 14 toegevoerde brandstof via de uitlaatboring 15 naar de verstuiver perst. Aansluitend gaat de zuigerstang weer in de in figuur 9 gete-30 kende stand terug, waarbij ook de plunjer 9 onder de werking van de veer 48’ in zijn onderste eindstand komt. Wanneer de gasuitlaatklep 169 moet openen, krijgt de stappenmotor van de aandrijfinrichting vanuit de besturingsinrichting 25 een signaal, dat via de stuurklep 26T een omlaag gerichte beweging van de aandrijfzuiger 105 en zodoende van de 35 zuigerstang 106 in figuur 9 tengevolge heeft. Daarbij wordt via de aanslag 176 de zuiger 161 in de cylinder 160 meegenomen zodat het zich onder deze zuiger bevindende drukmedium via de leiding 165 naar de boven ste cylinderruimte van de servocylinder 166 geperst wordt en tegelijkertijd de servozuiger 167 in figuur 9 omlaag beweegt. Daarbij opent 40 dus de gasuitlaatklep 169, zodat de verbrandingsgassen uit de ruimte 18 8105522 15 via het kanaal 170 afgevoerd worden. Na beëindiging van de fase met open klep wordt de zuigerstang 106 op grond van een desbetreffend signaal weer in de in figuur 9 getekende uitgangspositie omhoog bewogen, hetgeen tot gevolg heeft dat het drukmedium uit de bovenste cylinder-5 ruimte van de servocylinder 166 in de zich opnieuw vergrotende cylin-derruimte onder de zuiger 161 terugstroomt, waarbij de gasuitlaatklep 169 onder de invloed van de veer 173 sluit.
Figuur 10 toont een ten opzichte van figuur 9 gewijzigde uitvoeringsvorm van de uitvinding, waarbij de zuigerstang 106, de in de wij-10 dere cylinder 160 opgenomen zuiger 161’ en de plunjer 9 vast met elkaar verbonden zijn. In de inlaatboring 14 van de pomp 8 is een bestuurde naaldklep 145’ geplaatst en in plaats van de terugslagklep 164 is een bestuurde naaldklep 164’ aanwezig. De uitvoering van de gasuitlaatklep met servorzuiger komt overeen met die beschreven bij figuur 9. In fi-15 guur 10 is boven de zuiger 161 in de cylinder 160 een ontluchtingsbo-ring 175 aangebracht.
De inrichting volgens figuur 10 werkt als volgt: de plunjer 9 heeft in figuur 10 zijn onderste stand ingenomen en de pompruimte 13 is met brandstof gevuld. De naaldklep 145’ in de inlaatboring 14 is geslo-20 ten en de naaldklep 164' is geopend. Bij het begin van de inspuitfase wordt de aandrijfzuiger 105 (figuur 5) omhoog bewogen, waarbij de zuigerstang 106 volgens figuur 10 zich eveneens omhoog beweegt en de plunjer 9 zijn persslag onder het wegpersen van de in de pompruimte 13 zich bevindende brandstof naar de brandstofleiding 16 (figuur 1) uitvoert.
25 Met de opwaartse beweging van de plunjer voert ook de zuiger 161' een opwaartse beweging uit, waarbij zich vanwege de geopende naaldklep 164' de cylinderruimte onder de zuiger 161* met drukmedium uit de leiding 163 vult. Wanneer de inspuitfase beëindigd is, wordt de zuigerstang opnieuw omlaag verplaatst, waarbij de plunjer 9 meegenomen wordt en de 30 naaldklep 145' geopend wordt, zodat zich de pompruimte 13 opnieuw met brandstof vult. De zuiger 161’ gaat daarbij opnieuw in de in figuur 10 getekende stand terug, waarbij het drukmedium uit de kleiner wordende cylinderruimte onder deze zuiger via de leiding 163 afstroomt, aangezien de naaldklep 164' nog geopend is. Wanneer de gasuitlaatklep 169 35 (figuur 9) moet openen, dan wordt de naaldklep 164' gesloten en de zuiger 161r door de zuigerstang 106 omlaag verplaatst, zodat het drukmedium uit de cylinderruimte onder deze zuiger in de bovenste cylinderruimte van de servocylinder 166 (figuur 9) verplaatst wordt. Aangezien bij deze neerwaartse beweging ook de plunjer 9 meegenomen wordt moet gedu-40 rende deze maatregel de brandstofklep 145’ geopend zijn. De gasuitlaat- 8105522 16 klep 169 blijft zolang open tot boven de zuigerstang 106 de zuiger 161' weer omhoog in de in figuur 10 getekende uitgangsstand terug verplaatst wordt, waarbij: de klep. 145' nog steeds open is.
Met de beschreven inrichting volgens figuur 10 is het ook mages' lijk, onafhankelijk van de steeds gelijk blijvende slagbeweging van de zuiger 161', de verpompte brandstofhoeveelheid te doseren. Dit geschiedt daardoor, dat de plunjer 9 door overeenkomstig sturen van de aandrijfinrichting een tussenstap uitvoert, waarbij ook de naaldkleppen 145' en 164' overeenkomstig bestuurd worden. Uitgaande van de gestip-10 peld aangegeven bovenste eindstand van de plunjer 9 wordt bij de omlaag gaande beweging van de plunjer de naaldklep 145' eerst geopend en zolang open gehouden, tot de gewenste brandstofhoeveelheid in de pomp-ruimte 13 binnengestroomd is. Op dit moment wordt de naaldklep 145' gesloten en tegelijkertijd de neerwaartse beweging van de plunjer 9 ge-15 stopt, zodat deze een tussenstand tussen de bovenste en de onderste eindstanden inneemt. Gedurende deze plunjerbeweging is dus de naaldklep 164' open aangezien de uitlaatklep gesloten moet blijven. Bij het begin / van de inspuitfase wordt vervolgens de plunjer vanuit de genoemde tussenstand omhoog bewogen, waarbij dus de naaldklep 145' gesloten blijft 20 en de naaldklep 164' open blijft. Na het beëindigen van de inspuitfase opent de naaldklep 145’ en de plunjer voert zijn volledige slag uit tot aan zijn onderste eindstand. Wanneer het openen van de gasuitlaatklep moet plaats vinden, wordt de naaldklep 164' gesloten en de zuiger 161', zoals eerder beschreven, omlaag en na beëindiging van de uitlaatfase 25 opnieuw omhoog verplaatst, onder voortdurend open houden van de klep 145'.
Bij de uitvoeringsvormen met dubbel werkende aandrijfzuiger is het ook mogelijk in plaats van de stappenmotor een andere, bestuurde draai-bewegingen opwekkende inrichting aan de schroefspindel aan te brengen. 30 Verder is het mogelijk, om de plunjer met een dubbel werkende aan drijf zuiger te verbinden welke niet van een schroefspindel voorzien is. In dit geval worden de beide cylinderruimten afwisselend met drukmedium belast, dat via door de besturingsinrichting bediende kleppen toe- respectievelijk afgevoerd wordt.
35 Door de uitvinding is het ook mogelijk voor telkens twee arbeids- cylinders een brandstofpomp toe te passen, wanneer het toerental van de motor niet te hoog is. In dit geval wordt de brandstofpomp in het interval tussen twee inspuitingen van de ene cylinder voor de tweede cylinder benut. Daartoe is een omschakelinrichting tussen de uitlaatbo-40 ring van de pomp en de beide naar de arbeidscylinders leidende perslei- 8105522 17 dingen 16 noodzakelijk. Deze omschakelinrichting kan dan echter eveneens door de besturingsinrichting bediend worden.
8105522
Claims (16)
1. Inrichting voor de bestuurde toevoer van brandstof in een verbrandingsmotor, in het bijzonder voor de brandstofinspuiting van een dieselmotor, met een brandstofpomp, die een plunjer omvat welke met een 5 door een drukmedium bekrachtigde aandrijfzuiger verbonden is, met het kenmerk, dat voor de bekrachtiging van de aandrijf zij de van de aandrijf zuiger (11) met het drukmedium een met de cylinder (12) van deze zuiger (11) verbonden drukmediumaccumulator (20) aanwezig is, welke van een regelaar (21) voor de regeling van de druk in de accumulator (20) 10 voorzien is, en dat een besturingsinrichting (25) aangebracht is, die met een in de verbinding tussen de accumulator (20) en de cylinder (12) aangebrachte besturingsklep (26) in functionele verbinding staat, waarbij aan de besturingsinrichting (25) aan de zijde van haar ingang een van de krukhoek van de verbrandingsmachine afhankelijk signaal toege-15 voerd wordt.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat voor het besturen van de gewenste druk de drukregelaar (21) van de accumulator (20) met de besturingsinrichting (25) verbonden is.
3. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat aan de 20 aandrijfzuiger (11) een standgever (30) toegevoegd is, welke met een ingang van de besturingsinrichting (25) verbonden is en deze van de telkens optredende stand van de aandrijfzuiger afhankelijke signalen toevoert.
4. Inrichting volgens conclusie 1, met een brandstofpomp met ver-25 draaibare, aan de perszijde van een schuine stuurkant voorziene plunjer, met het kenmerk, dat de besturingsinrichting (25) met een inrichting voor het verdraaien van de plunjer (9') verbonden is.
5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de plunjer (9*') onafhankelijk van de aandrijf zuiger (11''; 105) verdraaibaar is.
6. Inrichting volgens conclusie 1, met een brandstofpomp met ver draaibare plunjer, met het kenmerk, dat de aandrijfzuiger (11) aan de van de plunjer afgekeerde zijde een buisvormig, met de zuiger en de plunjer (9’T) draaivast verbonden stuurelement (69) omvat, dat in een geleidingsboring (68) van de aandrijfcylinder (67) beweegbaar geplaatst 35 is, dat het stuurelement (69) een met een drukmedium toevoerboring (76) van de aandrijfcylinder (67) in arbeidsverbinding staande, schuine stuurkant (87) heeft, van welke de relatieve stand ten opzichte van de toevoerboring (76) voor het drukmedium de werkzame plunjerslag bepaalt.
7. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de aan- 8105522 I ^ drijfzuiger (105) ia een dubbel werkende cylinder (101) geplaatst is, waarbij deze zuiger via een zuigerstang (106) met de plunjer (9”) verbonden is en dat door afwisselende bekrachtiging van de cylinderruimten (126, 128) met drukmedium de persslag en de terugstelslag uitvoerbaar 5 zijn.
8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de aan-drijfzuiger (105) met een schroefspil (111) verbonden is, die van een de bekrachtiging van de cylinderruimten (126, 128) en zodoende de beweging van de plunjer (9’) besturende klepzuiger (116) van de besturings- 10 klep (26') voorzien is.
9. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in een brandstofinlaatboring (14) van de pomp een terugslagklep (145) geplaatst is, welke bij het bereiken van een de toevoerdruk overschrijdende persdruk in de pompruimte (13, 13T, 13*’) de brandstoftoevoer 15 naar deze afsluit en hhet begin van de persslag bepaalt.
10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat in een de pompruimte (13T *) met een brandstofoverstroomleiding verbindende leiding (153) een overstroomklep (155) geplaatst is, welke in een het perseinde bepalende stand van de plunjer (9’), namelijk kort voor deze 20 zijn eindstand bereikt, gevolg gevend aan een besturingssignaal, opent en de pompruimte (13'1) van druk ontlast.
11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de over-stroomklep (155) van een in de persslag-weg van de plunjer (9) stekende stoter (57) voorzien is, zodat deze door de plunjer (9’) geopend 25 wordt.
12. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de schroefspil (111) door een stappenmotor aangedreven wordt welke met de uitgang van de besturingsinrichting (25) verbonden is.
13. Inrichting volgens de conclusies 7 en 8, met een aan de ar- 30 heidscylinder aangebracht, in sluitrichting veerbelaste gasuitlaatklep, met het kenmerk, dat buiten de cylinder (10') van de brandstofpomp (8) en de cylinder van de dubbel werkende aandrijfzuiger een verdere cylinder (160) aangebracht is, in welke een aan een zijde door drukmedium bekrachtigde zuiger (161, 161T) geplaatst is, en dat de gasuitlaatklep 35 (169) van een servorzuiger (67) voorzien is, welks door het drukmedium belaste zijde met de drukmedium bevattende ruimte van de extra cylinder (160) in verbinding staat.
14. Inrichting volgens conclusie 13 met het kenmerk, dat de plunjer (9) en de zuiger (161) in de extra cylinder (160) zodanig met de 40 aandrijfzuiger verbonden zijn, dat de zuiger (161) voor het openen van 8103322 de gasuitlaatklep (169) door de aandrijfzuiger meegenomen wordt en daarbij via het drukmedium de servozuiger (167) bedient en gedurende de sluitfase van de gasuitlaatklep (169) door drukmedium in zijn uitgangs-stand terug verplaatst wordt, waarbij de plunjer (9) gedurende de ope-5 nings- en de sluiitfase van de uitlaatklep (167) in zijn onderste eindstand blijft en dat de zuiger (161) gedurende de persslag en de terug-stelslag van de plunjer (9) in zijn uitgangstoestand blijft staan.
15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de extra cylinder (160) tussen de brandstofpompcylindser (10’) en de aandrijf- 10 zuiger-cylinder geplaatst is en de in de extra cylinder 160 aanwezige zuiger (161) de zuigerstang (106) van de aandrijfzuiger omgeeft, welke voor het meenemen van de zuiger (161) van een aanslag (176) voorzien is.
16. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de plun-15 jer (9) en de zuiger (161') in de extra cylinder (160) vast met de aandrijf zuiger verbonden zijn, dat de zuiger (161') voor het openen van de gasuitlaatklep (169) via het drukmedium de servozuiger (167) bedient en bij het sluiten van de gasuitlaatklep (167) in zijn uitgangsstand terug geplaatst wordt, waarbij de bewegingen van de plunjer (9) gedurende het 20 openen en sluiten van de uitlaatklep (167) door het open houden van de klep (145') in de brandstofinlaatboring (14) onwerkzaam blijven, en dat gedurende de persslag en de terugstelslag van dë plunjer (9) de bewegingen van de zuiger (161’) in de extra cylinder (160) door het open houden van de kleppen (164’) in de drukmediumtoevoerleiding (163) van 25 de extra cylinder (160) onwerkzaam blijven. A************* 8103522
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
CH928880 | 1980-12-16 | ||
CH928880 | 1980-12-16 |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL8105522A true NL8105522A (nl) | 1982-07-16 |
Family
ID=4350356
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL8105522A NL8105522A (nl) | 1980-12-16 | 1981-12-08 | Inrichting voor de bestuurde toevoer van brandstof aan een verbrandingsmotor. |
Country Status (5)
Country | Link |
---|---|
JP (1) | JPS57140558A (nl) |
DE (1) | DE3100725A1 (nl) |
DK (1) | DK512581A (nl) |
FR (1) | FR2496170A1 (nl) |
NL (1) | NL8105522A (nl) |
Families Citing this family (12)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
JPS6229761A (ja) * | 1985-07-31 | 1987-02-07 | Diesel Kiki Co Ltd | 燃料噴射装置 |
CH671809A5 (nl) * | 1986-09-09 | 1989-09-29 | Nova Werke Ag | |
CH671073A5 (nl) * | 1986-09-09 | 1989-07-31 | Nova Werke Ag | |
CH672168A5 (nl) * | 1987-01-30 | 1989-10-31 | Nova Werke Ag | |
ATE74652T1 (de) * | 1987-10-20 | 1992-04-15 | Nova Werke Ag | Linearantrieb mit hydraulischer verstaerkung. |
GB9312288D0 (en) * | 1993-06-15 | 1993-07-28 | Perkins Ltd | Fuel injection apparatus |
AUPN391595A0 (en) * | 1995-06-30 | 1995-07-27 | Orbital Engine Company (Australia) Proprietary Limited | Improvements to fuel pumps |
DE59910639D1 (de) * | 1998-09-21 | 2004-11-04 | Waertsilae Schweiz Ag Winterth | Hubkolbenbrennkraftmaschine |
DE19948464A1 (de) * | 1999-10-08 | 2001-04-12 | Bosch Gmbh Robert | Common-Rail-Kraftstoffeinspritzsystem |
CN102251895B (zh) * | 2006-04-12 | 2013-03-27 | 曼柴油机和涡轮公司,德国曼柴油机和涡轮欧洲股份公司的联营公司 | 十字头型的大型单流式双冲程柴油发动机 |
KR101195441B1 (ko) * | 2006-04-12 | 2012-10-30 | 맨 디젤 앤드 터보 필리얼 아프 맨 디젤 앤드 터보 에스이 티스크랜드 | 크로스 헤드 유형의 대형 유니 플로우 2행정 디젤 엔진 |
CN206487579U (zh) * | 2017-01-18 | 2017-09-12 | 江苏易实精密科技股份有限公司 | 一种柴油高压燃油喷射器导向套 |
-
1981
- 1981-01-13 DE DE19813100725 patent/DE3100725A1/de not_active Withdrawn
- 1981-11-19 DK DK512581A patent/DK512581A/da unknown
- 1981-12-08 NL NL8105522A patent/NL8105522A/nl not_active Application Discontinuation
- 1981-12-15 FR FR8123392A patent/FR2496170A1/fr not_active Withdrawn
- 1981-12-15 JP JP20234581A patent/JPS57140558A/ja active Pending
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
JPS57140558A (en) | 1982-08-31 |
DE3100725A1 (de) | 1982-07-01 |
FR2496170A1 (fr) | 1982-06-18 |
DK512581A (da) | 1982-06-17 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
NL8105522A (nl) | Inrichting voor de bestuurde toevoer van brandstof aan een verbrandingsmotor. | |
US4463725A (en) | Fuel injection device for internal combustion engines, in particular a pump/nozzle for diesel engines | |
JPH07332142A (ja) | 電子的調整により燃料噴射器のような装置を制御する方法およびシステム | |
US5020498A (en) | Fuel injection apparatus | |
EP1113167A2 (en) | An electronic controlled diesel fuel injection system | |
US4471740A (en) | Premetered pump injector having constant injection pressure, and derivative system | |
US4171099A (en) | Fuel injection nozzle for internal combustion engines | |
JP3842002B2 (ja) | 可変吐出量燃料供給装置 | |
US4422424A (en) | Electronically controlled fuel injection pump | |
US4653448A (en) | Fuel injection device | |
JPH0454063B2 (nl) | ||
JPH0411739B2 (nl) | ||
US4834055A (en) | Fuel injection system | |
US4878471A (en) | Diesel fuel injection device with preinjection | |
US20030037768A1 (en) | Method, computer program, control and/or regulating unit, and fuel system for an internal combustion engine | |
US5035587A (en) | Fuel pumping apparatus | |
JPH0668261B2 (ja) | デイーゼル機関用噴射ポンプ | |
JPH0263105B2 (nl) | ||
HU220411B (hu) | Forgóelosztós befecskendezőszivattyú | |
JP3540836B2 (ja) | 燃料噴射ポンプ | |
US4842496A (en) | Fuel injection pump for internal combustion engines including onset of supply control means | |
JPS62261662A (ja) | 排気ガス戻し装置を備えた内燃機関のための燃料噴射ポンプ | |
JPH0561460B2 (nl) | ||
US4884543A (en) | Fuel injection pump for combustion engines | |
US4041921A (en) | Fuel injection pump for internal combustion engines |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
BV | The patent application has lapsed |