NL8104946A

NL8104946A - Inrichting voor het uitlezen en/of inschrijven van een optisch uitleesbare informatiestructuur op een registratiedrager.

Info

Publication number: NL8104946A
Application number: NL8104946A
Authority: NL
Original assignee: Philips Nv
Priority date: 1981-11-02
Filing date: 1981-11-02
Publication date: 1983-06-01
Also published as: AU9001382A; EP0078580B1; ES8308128A1; JPS5885944A; ES516962A0; DE3270152D1; ATA399582A; EP0078580A1; US4460990A; CA1188800A; AT374944B; SG76286G

Description

i i i . '· * EHN 10.182 1 N.V. Philips' Gloeilairpenfabrieken te Eindhoven.

"Inrichting voor het uitlezen en/of inschrijven van een optisch uitlees-bare infonnatiestructuur op een registratiedrager".

De uitvinding heeft betrekking pp een inrichting voor het uitlezen van een registratiedrager met een optisch uitleesbare spoor-vonnig gerangschikte infonnatiestructuur, welke inrichting bevat een stralingshron, een obj ectiefstelsel voor het focusseren van een door 5 de stralingshron geleverde bundel tot een ronde stralingsvlek op de infonnatiestructuur en een stralingsgevoelig detectiestelsel.

Een uitvoeringsvccm van een dergelijke inrichting, welke uitvoeringsvom speciaal bedoeld is voor het uitlezen van een infonnatiestructuur waarin een videcprograirma is opgeslagen, is bekend uit 10 bijvocrbeeld "Philips * Technical Review" 33 (1973) no. 7 pag. 178-180 en 186-189. In deze inrichting wordt een kleine stralingsvlek op de infaniatiestructuur gevornd waarvan de mininumafmeting wordt bepaald door de golflengte ( Λ) van de stralingsbundel en de numerieke apertuur (N.A.) van het objectiefstelsel. De aberraties van dit objec-15 tiefstelsel zijn verwaarloosbaar klein en de intensiteitsverdeling binnen de stralingsvlek wordt niet bepaald door de wetten van de geo-metrische optica maar uitsluitend door de bulging aan de opening van het objectiefstelsel. Ook bij een uniforms belichting van het objectiefstelsel is de intensiteit in de stralingsvlek niet uniform, maar heeft 20 deze vlek een zogenaamde Airy-verdeling en bestaat hij uit een helder centraal gedeelte en een aantal concentrische ringen met belangrijk lagere intensiteit. Voor een voldoend grote informatiedichtheid op de registratiedrager moeten de informatiesporen zo dicht mogelijk bij elkaar gelegd warden. Dan kan, ook wanneer het centrum van de 25 stralingsvlek zich precies boven het midden van een uit te lezen infcrmatiespocr bevindt, een gedeelte van de straling op een naburig informatiespoor invallen. Dit gedeelte wordt door dit spoor gemoduleerd en kan, tesamen met het door het uit te lezen informatiespoor gemoduleer-de centrale gedeelte van de bundel, qp het detectiestelsel terechtkomen.

30 Zelfs bij een goede spoorvolging kan er aldus overspraak tussen de inforrratiesporen optreden.

Door een geschikte keuze van de afstand tussen de informatiesporen, de golflengte van de stralingsbundel en de numerieke apertuur 8104946 * * « 1 ft PBN 10.182 2 van het obj ectiefstelsel zou de overspraak beneden een bepaald, nog toegelaten, niveau gehouden kunnen worden. Nu wordt de intensiteits-verdeling binnen de op de informatiestructuur gevontde stralingsvlek niet alleen bepaald door de kwaliteit van het optische systeem. waarmee 5 deze stralingsvlek wordt gevormd maar ook door een scheefstand van de registratiedrager. De informatiestructuur wordt namelijk uitgelezen door een doorzichtige beschermlaag heen, welke beschermlaag stof-deeltjes, krasjes en dergelijke op het oppervlak van de registratiedrager buiten de scherptediepte van het obj ectief stelsel houdt. Indien 10 de stralingsbundel scheef door deze beschermlaag been gaat, treedt er een verandering in de intensiteitsverdeling binnen de stralingsvlek op, voomamelijk in de vorm van zogenaamde derde-orde coma. De intensi-teit in de ringen wordt vergroot, en wel in de richting waarin het oppervlak van de registratiedrager scheef staat. Een zekere scheef stand 15 van de registratiedrager in radiele richting, dat wil zeggen de richting dwars op de spoorrichting, veroorzaakt aldus een toename van de overspraak tussen het door de stralingsvlek afgetaste informatie-spoor en het naburige informatiespoor in welks richting het gedeelte van de eerste ring met toegenomen stralingsintensiteit wijst.

20 Als stralingsbron in een optische uitleesinrichting kan een gaslaser, zoals een HeNe-laser met een golflengte van 633 nm., of een half geleider-diodelaser, zoals een AlGaAs-laser met een golflengte van 790 nm., gebruikt warden. Wil met een diodelaser in de genoesmde

N A

inrichting dezelfde optische bandfareedte, die evenredig is met -- , 25 bereikt worden als met de gaslaser, dan moet voor de diodelaser een obj ectief stelsel gebruikt warden waarvan de numerieke paertuur aanzien-lijk groter is (N.A. is bijvoorbeeld 0,5) dan die van het obj ectief stelsel dat gebruikt wordt bij een gaslaser (N.A. is bijvoorbeeld 0,4). Aangezien de cana tengevolge van de scheefstelling van de registratie-30 drager evenredig is met de derde macht van de numerieke apertuur, treedt bij toepassing van een diodelaser een aanmerkelijke toename van de overspraak tussen de informatiesporen qp bij scheefstelling van de registratiedrager. Qnderzoek heeft uitgewezen dat bij gebruik van een HeNe-laser de scheefstelling van de registratiedrager minder 35 dient te zijn dan 1°. Bij gebruik van een AlGaAs-laser dient de scheefstelling minder dan 0,5° te zijn. In de praktijk kan aan de eis dat, tijdens het uitlezen, de scheefstand hoogstens 1° mag zijn nog wel voldaan worden, maar veel moeilijker aan de eis dat de maximale 8104946 t* « PHN 10.182 3 t scheefstand 0,5° is.

De genoemde overspraak manifesteert zich, bij bet uitlezen van een registratiedrager met een videoprograirma waarin de lijn-synchronisatie-iirpulsen van twee naast elkaar gelegen sporen ten 5 cpzichte van elkaar verschoven zijn, vooral in het zicfatbaar warden in en het lepen over het weergegeven beeld van deze lij nsynchronisatie-impulsen.

De voor de overspraak tussen de informatiesporen belangrijke scheefstand in radiele richting kan doer een aantal factor en warden 10 veroarzaakt. Als belangrijkste kunnen genoemd warden: allerhande toleranties bij de fahricage van de registratiedrager, een cnvolkcmen cplegging van de registratiedrager op de spil waarmee, tijdens het uitlezen, de registratiedrager wordt geroteerd en vooral afwijkingen in de vlakheid van de registratiedrager tengevolge van zijn eigen 15 gewicht.

De onderhavige uitvinding heeft ten doel een inrichting van de in de aanhef vernelde soort te verschaffen waarin de overspraak tussen de infomatiesporen tengevolge van scheefstelling van de registratiedrager aanzienlijk minder is. De inrichting volgens de uitvinding 20 vertoont daartoe als kenmerk, dat in de stralingsweg, op een positie die slechts door de door de stralingsbron uitgezonden stralings-bundel gepasseerd wordt, een in hoofdzaak rotatiesynmetrisch stralings-verzwakkend element aangebracht is, walk element bestaat uit een centraal gedeelte en een ringvoonig ranggedeelte, tussen welke gedeelten 25 een ahrupte overgang optreedt, waarbij het centrale gedeelte van het element het centrale gedeelte van de bundel vrijwel onverzwakt doorlaat en het randgedeelte van het element de amplitude van het randgedeelte van de bundel aanzienlijk verzwakt.

De uitvinding maakt gebruik van het feit dat, bij scheefstand 30 binnen bepaalde grenzen, de, de derde orde core veroorzakende, golf-frontaberraties het sterkst zijn aan de randen van de pupil van het obj ectiefstelsel. Door nu de randgedeelten van de stralingsbundel te verzwakken kan de grootte van de coma, en dus de intensiteit in de ter plaatse van een naburig informatiespoor gelegen ring van de uitleesvlek 35 verminderd warden. Vfeliswaar kan door deze maatregel het centrale gedeelte van de uitleesvlek cp de informatiestructuur iets groter worden, waardoor ook bij niet-scheefstand van de registratiedrager de overspraak iets kan toenemen. Maar dit effect weegt niet qp tegen de verkregen ver- 0 »i ' r f £ | v } W '-i v ~{ 0 ϊ· > 'Τ ι ΡΗΝ 10.182 4 raindering van die overspraak die veroarzaakt wordt door een scheef-stand van de registratiedrager.

Opgemerkt wordt dat uit bet Britse octrooischrift no.

1.560.976 een raethode voor overspraakvermirdering bekerd is, waarbij s de intensiteitsverdeling in de uitleesvlek en de afstand tussen de infonnatiesparen zodanig aan elkaar aangepast zijn dat de eerste donkere ring van de "Airy" -intensiteitsverdeling precies qp bet midden van bet informatiespoor naast bet uit te lezen informatiespoor gelegen is. De stralingsvlek heeft echter een rechthoekige en geen ronde vorm.

10 De maatregel volgens het Britse octrooischrift no. 1.560.976 geeft alleen overspraakvermindering zolang er geen scheefstand van de registratiedrager optreedt. Bij scheefstand wordt de intensiteit rondcm de genoerade eerste donkere ring groter en neerat. de overspraak toe.

Het stralingsverzwakkende element heeft bij voorkeur een 15 zuiver rotatiesymmetrische vorm, maar enige afwijking van deze vorm is ook toegestaan. Zo kan het element ook enigszins elliptisch zijn, waarbij de lange as van de ellips in de langsrichting van de- informatie-sporen wijst. Dat is wat bedoeld wordt met "in hoofdzaak rotatie-symmetrisch".

20 Het stralingsverzwakkende element kan een afzonderlijk element van de stralingsweg zijn. Een voorkeursuitvoeringsvorm van een inrich-ting volgens de uitvinding vertoont echter als verder kenmerk, dat bet randgedeelte van bet stralingsverzwakkende element wordt gevormd door een op een optisch element opgedampte laag. Er behoeft dan geen 25 aparte montage en uitrichting van het stralingsverzwakkend element plaats te vinden.

De inrichting volgens de uitvinding vertoont bij voorkeur als kenmerk , dat de dikte van de opgedampte laag enige orden van grootte kleiner is dan de golflengte van de stralingsbundel. Daarmee 30 wordt bereikt dat de fase van de uitleesbundel vrijwel niet beinvloed wordt.

De inrichting volgens de uitvinding kan als verder kenmerk vertonen dat de diameter van het centrale gedeelte van bet stralingsverzwakkende element ongeveer de helft is van die van dit element, 35 en dat de airplitudeverzwakking van het randgedeelte in het gebied van ongeveer 40% tot ongeveer 50% ligt. Een airplitudeverzwakking van ongeveer 40% zal gebruikt worden bij het uitlezen van een registratiedrager met een in de zogenaamde PAL-standaard gecodeerd videosignaal fl 1 Λ ' Λ i fi Q I u -:· Hu ϊ EHN 10.182 5 en een airplitudeverzwakking van ongeveer 50% voor bet uitlezen van een registratiedrager met een in de zogenaamde N.T.S.C.-standaard gecodeerd videosignaal.

De uitvinding zal nu warden toegelicht aan de hand van de 5 tekening, waarin:

Figuur 1 een uitvoeringsvorm van een uitleesinrichting voorzien van een stralingsverzwakkend element toont,

Figuur 2 de amplitudeverdeling in de stralingsvlek bij bcmogene vulling van de pupil van het objectiefstelsel laat zien, 10 Figuur 3 de amplitudeverdeling over de intreepupil van het objectiefstelsel bij gebruik van het stralingsverzwakkend element weergeeft, en

Figuur 4 de anplitudeverdeling binnen de stralingsvlek bij gebruik van het stralingsverzwakkend element toont.

15 In Figuur 1 is een klein gedeelte van een ronde schijfvonnige registratiedrager 1 in radiele doorsnede weergegeven. De stralings-reflecterende infarmatiestructuur bevindt zich aan de bovenzijde van de registratiedrager en bestaat uit een groot aantal infarmatie-gebiedjes die volgens informatiesporen 2 gerangschikt zijn. De infor-20 matiestructuur wordt afgetast door een uitleesbundel b geleverd door een stralingsbron 3, bijvoorbeeld een halfgeleiderdiodelaser. Een collimatorlens 4 vormt van de divergerende bundel een evenwijdige bundel met een zodanige doorsnede dat de pupil van een objectiefstelsel 5 goed gevuld wordt. Dit objectiefstelsel vormt dan een stralingsvlek 25 V van minimale afmetingen cp de inforrratiestructuur.

De uitleesbundel wordt door de informatiestructuur gereflec-teerd, als bundel b* en bij bewegen van de registratiedrager ten cpzichte van de uitleesbundel wordt de gereflecteerde bundel in de tijd gemoduleerd overeenkcmstig de in de registratiedrager aangebrachte 30 informatie. Cm de gemoduleerde bundel te scheiden van de door de stra-lingsbron uitgezonden bundel is tussen de stralingsbron en het objectiefstelsel een bundelscheidingsprisma 6 aangebracht. Cm het stralings-verlies in de uitleeseenheid zo klein mogelijk te houden, wordt bij voorkeur een polarisatiegevoelig scheidingsprisma toegepast. Tussen het 35 objectiefstelsel en het prisma 6 is dan een ^/4-plaat 7, waarin λ de golflengte van de uitleesbundel b is, opgencmen. Dit prisma wordt door de uitleesbundel tweemaal doorlcpen en draait het polarisatievlak van deze bundel over in totaal 90°. De door de stralingsbron uitgezonden 3/1 Λ » * Λ υ : , - ο i EHN 10.182 6 * ^ t 1 bundel· wordt door het prisma dan vrijwel volledig doorgelaten, terwijl de gemoduleerde bundel vrijwel volledig wordt gereflecteerd en wel naar een stralingsgevoelig detecfciestelsel 8. Dit stelsel levert een signaal dat gemoduleerd is overeenkomstig de in de registratiedrager 5 opgeslagen infomatie.

Cm een voldoend grote hoeveelheid informatie, bijvoorbeeld een televisieprogramma van een uur qp een zijde van de registratiedrager waarbij de aftastsnelheid constant blijft, te kunnen opslaan moeten de informatiegebiedjes erg klein zijn. De gemiddelde lengte 10 van de informatiegebiedjes ligt bijvoorbeeld in de orde van 1^um of kleiner, en de breedte van de informatiegebiedjes, dus ook van de informatiesporen, is bijvoorbeeld ongeveer 0,6 ^um. Qm de informatiegebiedjes goed gescbeiden te kunnen uitlezen moet een voldoend kleine uitleesvlek gebruikt worden.

15 De informatiestructuur kan beschouwd warden als een buigings- raster dat de uitleesbundel splitst in een, onafgebogen, nulde orde deelbundel, een aantal eerste orden deelbundels en een aantal deel-bundels van hogere orden. Voor de informatie-uitlezing zijn voomamelijk de in de spoorrichting afgebogen deelbundels van belang en van die 20 deelbundels voomamelijk de in de eerste orden afgebogen deelbundels. Bevindt de uitleesvlek V zich boven een informatiegebiedje dan wordt een groot deel van de straling buiten de pupil van het objectiefstelsel 5 afgebogen en kcrnt een minamale stralingsintensiteit qp het detectie-stelsel 8 terecht zodat het detectorsignaal minimaal is. Bevindt de 25 stralingsvlek V zich buiten een informatiegebiedj e dan wordt vrijwel alle gereflecteerde straling door het objectiefstelsel opgevangen en is het detectorsignaal maximaal.

De uitleesvlek op de informatiestructuur wordt gevormd door een objectiefstelsel 5 met een relatief grote numerieke apertuur, 30 bijvoorbeeld 0,5 in geval van een AlGaAs-diodelaser die een golf lengte van 790 nm. uitzendt. De afmetingen van en de intensiteitsverdeling in deze vlek worden niet meer bepaald door de wetten van de geometrische optica, maar uitsluitend door buiging van de straling aan de opening van het objectiefstelsel 5. In plaats van een stralingsvlek met een 35 scherpe begrenzing waarbinnen de intensiteit constant is, ontstaat een stralingsvlek die opgebouwd is uit een helder centraal gedeelte en een aantal ringen daaromheen met lagere en naar buiten toe afnemende helderheid.

8 1 6 4 9 4 6 ΕΗΝ 10.182 7

In Figuur 2 is met de krarme 13 aangegeven hoe het verloop is van de relatieve amplitude Ar binnen de stralingsvlek V als functie van de afstand r tot de optische as, voor het geval het obj ectief-stelsel wordt belicht door een bundel met een homogene intensiteit.

5 De arrplitude is maximaal in het punt rQ samenvallend met de optische as van het objectiefstelsel, wordt kleiner met toenemende waarde van |r| en is nul in de punten ’ en Verdere maxima treden op in de punten , r2", r^' en r^" en verdere minima in de punten r^', r^" enzovoarts. In het onderste gedeelte van Figuur 2 is aangegeven hoe 10 de stralingsvlek V eruit ziet. Deze stralingsvlek bestaat uit een centraal gedeelte CS met een intensiteit die relatief groot is in het centrum en afneemt met toenemande waarde van 1*1 , en uit een aantal ringen R1, R2 enzovoorts waarvan de intensiteit als functie van Jrl eerst toeneemt en vervolgens afneemt. Het maximum in de ring is 15 kleiner dan dat in de ring en dat is weer kleiner dan de maximale intensiteit in het gebied CS.

De in Figuur 2 weergegeven amplitudeverdeling geldt voor het geval de optische as, 00* in Fig. 1, van het objectiefstelsel loodrecht cp het vlak van de infonratiestructuur is. De overspraak die 20 cntstaat door de uitgetreidheid van de uitleesvlek waardoor een gedeelte van de straling, die tweemaal door het obj ectief stelsel heengaat en uiteindelijk op het detectiestelsel terechtkcmt, door een naburig informatiespoor gemoduleerd wordt, zou dan minimaal gehouden kunnen warden door er voor te zorgen dat de middens van de naburige informatie-25 sporen in de punten en r3" liggen. Vanwege de, zij het kleine, breedte van de informatiesporen en de spoorvolgfouten die tijdens het uitlezen cptreden is dit in de praktijk een zeer moeilijke, zo niet onmogelijke, cpgave. Bovendien is dan nog geen rekening gehouden met de scheefstand van de registratiedrager die tijdens het uitlezen kan 30 cptreden. Die scheefstand veroorzaakt een zogenaamd coma-effect, dat wil zeggen dat aan een zijde, bijvoorbeeld de rechterzijde in Figuur 2, van het centrale gedeelte de intensiteit in de ringen R^ en R2 toeneemt en aan de linker zijde de eerste helling van de kromme 13 minder steil wordt. Sr kcrnt dan een groter gedeelte van de straling van de uitlees-35 bundel b op het informatiespoor dat gelegen is in de buurt van r^' te-recht waardoor de overspraak van dit informatiespoor op het informatie-spoor dat mcmenteel uitgelezen wordt toeneemt.

Volgens de uitvinding wordt dit overspraakeffect verminderd 84 · ,*». g a ] U ·: v 4 0 ί T* -w H3N 10.182 8 door de amplitude en dus de intensiteit, die het kwadraat is van de anplitude, in de ring te verminderen. Daartoe wordt, zoals Figuur 1 laat zien een, bij voorkeur rotatiesymmetrisch, plaatje 9 in de stralingsweg aangebracht dat een zodanige doarlaatkarakteris-5 tiek heeft dat de amplitudeverdeling Ap in de intreepupil van het objectiefstelsel 5 het verloop volgens Figuur 3 heeft. In deze Figuur stelt D de diameter van de genoemde pupil voor. Het plaatje 9 bestaat uit een centraal gedeelte .10 met een transmissiecoefficient 1 en een ring 11 daaranheen die een transmissiecoefficient tussen ongeveer 0,5 10 en ongeveer 0,6 heeft. De intensiteit in de buitenste ring van de pupil, het gebied waarvoor geldt D /2 <" d /2 is dan 25% tot 36% van de intensiteit in het centrale gedeelte van de pupil. Bij aanwezig-heid van het plaatje 9 in de stralingsweg heeft de relatieve anplitude Ar in de stralingsvlek een verloop als in Figuur 4 aangegeven is met 15 de krcrane 14. De anplitude random de punten r2' en r2" waar eerst het maximum van de eerste ring gelegen was (vergelijk Figuur 2) is vrijwel nul en de krame 14 is vrijwel vlak random deze punten. Ms gevolg daarvan is de overspraak van het in de buurt van r2' gelegen informatie-spoor op het informatiespoor dat uitgelezen meet worden minimaal, ook 20 bij scheefstelling van de registratiedrager binnen bepaalde grenzen.

Het stralingsverzwakkend element 9 werkt optimaal als de overgang tussen het centrale gedeelte en het randgedeelte op de halve diameter van dit element ligt. De positie van de genoemde overgang mag hoogstens 0,05 £ van de optimale positie (0,5 D ) afwijken.

25 Voor de transmissiecoefficienten van het centrale gedeelte en het randgedeelte gelden ruimere toleranties.

Het element waarmee de in Figuur 4 weergegeven amplitude-verdeling verkregen wordt kan een afzonderlijk plaatje zijn bestaande uit een doorzichtig centraal gedeelte en een gedeeltelijk absorberende 30 of reflecterende rand. De rand wordt bij voor beeld gevormd door een op een substraat opgedampt metaallaagje (bijvoorbeeld een Chroom-Nikkel-laagje). In plaats van qp een afzonderlijk plaatje wordt de ringvormige metaallaag 12 bij voorkeur opgedampt op een reeds in de stralingsweg aanwezig element bijvoorbeeld de collimatorlens 4 in Figuur 1. Dan is 35 geen aparte montage en uitrichting van het stralingsverzwakkend element nodig.

Dit element mag de fase van de uitleesbundel vrijwel niet beinvloeden. Het opgedairpte laagje moet daarom zo dun mogelijk zijn, 8 1 0 ; 0 4 δ ΕΗΝ 10.182 9 η liefst dunner dan een honderste van de golflengte van de uitleesbundel. Met de hrndige opdanptechnieken is een dergelijk dun metaallaagje goed te realiseren. On veroudering van het metaallaagje te vcxarkcmen kan het element bedekt warden met een beschermlaag, bijvoorbeeld Sit^/ 5 van constante dikte.

De uitvinding bied vooral voardeel bij het uitlezen van een cptische informatiestructuur met behulp van een AlGaAs-diodelaser. Vanwege de grote golflengte, Λ = 790 ran., die deze laser uitzendt meet een obj ectlefstelsel met een grote numerieke apertuur gebruikt 10 warden. Cttdat de coma tengevolge van de scheefstand van de registratie-drager evenredig is met de derde macht van de numerieke apertuur zou de overspraak tengevolge van de scheefstand aanzienlijk kunnen zijn. m een uitvoeringsvoon van een uitleesinrichting met een dergelijke diodelaser en waarin de uitleesvlek met constante snelheid ten qpzichte 15' van een, van een videaprograitma voorziene, registratiedrager bewogen wordt, kan door het aanfarengen van het stralingsverzwakkende element voldaan warden aan de eis dat bij scheefstandshoeken tussen +1°en -1° de overspraak van de lijnsynchronisatieiitpulsen kleiner is dan -31 dB.

In het voargaande is aangenanen dat de stralingsbundel een 20 uniforms stralingsintensiteit heeft. Een diodelaser zendt een bundel uit met een langwerpige doorsnede en met verschillende intensiteits-verdelingen in twee order ling loodrechte richtingen. Er kan voor gezorgd warden dat de collimator lens, 4 in Figuur 1, slechts een klein centraal gedeelte van de diodelaserbundel opvangt, zodat het objectiefstelsel 25 door een redelijk uniforme bundel belicht wardt. Indien zo’n groot mogelijk deel van de door de laser uitgezonden straling gebruikt moet warden voor het uitlezen van de informatiestructuur, zal de uitleestundel niet-uniform zijn. Cm in de uitleesvlek een amplitude-verdeling volgens Fig. 4 te verkrijgen, kan de transmissie van het 30 randgedeelte 11 of 12 van het stralingsverzwakkend element 9 aangepast warden. Dit randgedeelte heeft dan geen constante transmissiecoefficient, zoals het geval is bij uniforms belichting van de obj ectief pupil, maar een varierende transmissiecoefficient die aangepast is aan de anplitudeverdeling in de door de laser uitgezonden bundel.

35 De uitvinding kan ook toegepast warden in een uitleesinrich ting met een gaslaser, bijvoorbeeld een HeNe-laser, als stralingsbron indien deze inrichting een grote optische bandbreedte, en derhalve het obj ectief stelsel van deze inrichting een grote nunerieke apertuur,

Old·: ·: 0 i χ - *' k EHN 10.182 10 in de orde van 0,5, meet hebben.

De uitvinding is beschreven aan de hand van een inrichting voor het uitlezen van een stralingsreflecterende infcrmtiestructuur, maar kan ook toegepast warden in een inrichting voor het uitlezen van 5 een stralingsdoorlatende informtiestructuur. Een dergelijke inrichting bevat geen bundelscheidingsprisma 6 en geen λ /4-plaat 7. Wei moet dan tussen de registratiedrager en het detectiestelsel een tweede objectief-stelsel aangebracht warden dat bij voorkeur dezelfde numerieke apertuur heeft als het objectiefstelsel waannee de informtiestructuur belicht 10 wardt.

Een uitleesinrichting volgens de uitvinding kan onderdeel zijn van een apparaat voor het langs optische weg inschrijven van informatip in een registratiedrager, waarbij de uitleesinrichting gebruikt wardt voor het controleren van de ingeschreven informtie.

15 20 25 30 Q 1 U -.· Ί ^ w '35

Claims

1. Inrichting voor het uitlezen van een registratiedrager met een optisch uitleesbare spoorvormig gerangschikte inf crmatiestructuur, welke inrichting bevat een stralingsbron, een obj ectiefstelsel voor het focusseren van een door de stralingsbron geleverde bundel tot een 5 ronde stralingsvlek op de infooiatiestructuur en een stralingsgevoelig detectiestelsel, met het kenmerk, dat in de stralingswog# op een positie die slechts door de door de stralingsbron uitgezonden stralingshindel gepasseerd wordt, een in hoofdzaak rotatiesyirmetrisch stralingsver-zwakkend element aangebracht is, welk element bestaat uit een centraal 10 gedeelte en een ringvonnig randgedeelte, tussen welke gedeelten een abrupte overgang optreedt, waarbij het centrale gedeelte van het element het centrale gedeelte van de bundel vrijwel onverzwakt door-laat en het randgedeelte van het element de aitplitude van het randgedeelte van de bundel aanzienlijk verzwakt.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het randgedeelte van het stralingsverzwakkende element wordt gevormd door een op een cptisch element cpgedampte laag.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de dikte van de qpgedampfce laag enige orden van grootte kleiner is dan 20 de golflengte van de stralingsbundel.

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat de diameter van het centrale gedeelte van het stralingsverzwakkend element angeveer de helft van die van dit element is, en dat de ampli-tudeverzwakking van het randgedeelte in het gebied van ongeveer 40% 25 tot angeveer 50% ligt. 30 35 8 4 *1 ' Λ T, £ I -J : J "t v