NL8101681A - Inrichting voor het vervaardigen van biogas. - Google Patents

Description

* 813051/Rey

Korte aanduiding: Inrichting voor het vervaardigen van biogas. Aanvraagster noemt als uitvinder: Xaver Lipp te Eliwangen,

Bondsrep. Duitsland.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vervaardigen van biogas omvattende een van een toevoer en een uitlaat voorzien gistingsvat voor het opnemen van een biomassa bestaande uit een drijvende laag en bezinksel, een horizontaal in 5 het gistingsvat aangebrachte roeras, op de roeras aangebrachte roervleugels voor het door elkaar mengen en het transporteren van de biomassa en een van bovenaf in de drijvende laag stekend wand-deel.

Bij een dergelijke bekende inrichting zijn de roerarmen ten-10 minste gedeeltelijk voorzien van dwars op de omlooprichting staande tijdens het bedrijf bij het overschrijden van een vooraf bepaald draaimoment tegen de werking van een veer naar achteren draaiende vlakken of schoepvormige roerbladen. Met behulp van deze roerbladen worden de relatief lichtere delen in het bovenste gedeelte van de 15 vloeibare biomassa naar beneden en de in het onderste gedeelte van de biomassa aanwezige zwaardere delen naar boven gebracht en op deze wijze met elkaar vermengd en tegelijkertijd in de richting van de uitlaat getransporteerd. Gebleken is, dat in het bijzonder bij een met stro vermengde biomassa een drijvende laag ontstaat, die 20 door het roermechanisme niet in vereiste mate worden afgevoerd, teneinde een storingsvrije werking van de inrichting te waarborgen. Dit geldt tevens voor het zich uit de biomassa vormende bezinksel. De tijdens het bedrijf steeds groter wordende drijvende laag en het voortdurende toenemende bezinksel verstoren na verloop van tijd het 25 vervaardigen van biogas, wanneer het gedeelte van de biomassa dat een drijvende laag en bezinksel vormt van het begin af niet zeer klein wordt gehouden (DE-OS 28 39 861).

De onderhavige uitvinding beoogt een inrichting te verschaffen, waarmee gedeelten van de drijvende laag en van het bezinksel 30 in grotere mate kunnen worden afgevoerd. Dit oogmerk wordt volgens de uitvinding bereikt, doordat met de roervleugels een eerste en een tweede transportorgaan vast op de roeras zijn bevestigd voor het naar de uitlaat bewegen van delen van de drijvende laag respek-tievelijk het bezinksel, en het eerste transportorgaan is voorzien 81 01681

ύ - V

- 2 - van een schoepdeel dat met een scherpe hoek, waarvan de open zijde naar de uitlaat is gericht, ten opzichte van de hartlijn van de roeras is aangebracht, en nabij de van de uitlaat afgekeerde zijde langs het wanddeel kan bewegen en waarmee een gedeelte van de 5 drijvende laag van bovenaf kan worden omvat, en het tweede trans-portorgaan aan de van het eerste transportorgaan afgekeerde zijde van het wanddeel is aangebracht en is uitgevoerd als een in het bezinksel duikende transportvat. Terwijl de roervleugels in het bijzonder zijn uitgevoerd voor het door elkaar mengen en transpor-10 teren van de biomassa, dienen de beide transportorganen in het bijzonder voor het naar de uitlaat bewegen van delen van de drijvende laag en van het bezinksel, waardoor delen van de drijvende laag en het bezinksel tijdens het bedrijf in dezelfde mate worden afgevoerd, als waarin de de drijvende laag en de het bezinksel 15 vormende delen van de biomassa worden toegevoerd, zodat zich in het gistvat geen de werking verstorende drijvende laag en tevens geen storend bezinksel kan ophopen·

De conclusies 2 en 3 vqrmen bij voorkeur toegepaste uitvoeringsvormen die zijn gericht op het afvoeren van delen van de 20 drijvende laag, en de conclusies 4-8 bij voorkeur toegepaste uitvoeringsvormen voor het afvoeren van delen van het bezinksel.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de tekening, die als voorbeeld een schematisch weergegeven uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding weergeeft.

25 Fig. 1 toont een langsdoorsnede van de inrichting volgens de uitvinding.

Fig. 2 toont op grotere schaal een detail van fig. 1.

Fig. 3 toont een aanzicht van de uitvoeringsvorm volgens fig. 2 en de richting van de pijl A.

30 Fig. 4 toont op grotere schaal een detail van fig. 1, met de onderdelen in een andere stand.

Fig. 5 toont een aanzicht van de uitvoeringsvorm volgens fig. 4 in de richting van de pijl B in fig. 4.

Fig. 6 en 7 tonen op een andere schaal een variant van de 35 uitvoeringsvorm volgens de figuren 4 en 5.

Een in dwarsdoorsnede cirkelvormig gistingsvat 1 met een lengte van ongeveer 8 tot 14 m en een diameter van ongeveer 2 tot 8101681 - 3 - 4 ra is met zijn hartlijn horizontaal geplaatst en heeft aan zijn omtrek een niet weergegeven warmte-isolatie. Langs de hartlijn loopt een roeras 2, die op een afstand van elkaar aangebrachte roervleugels 3 draagt. Op de linkerzijde in de tekening bevindt 5 zich ongeveer boven de roeras 2 een toevoer 4, die is afgeschermd door een op een afstand aangebrachte schermplaat 5 waar de roeras doorloopt, zodat de via de toevoer 4 aangevoerde biomassa de in het gistingsvat 1 aanwezige biomassa nauwelijks doet opwervelen.

De toevoer 4 is verbonden met een door een motor aangedreven pomp 70 6, die in een kuil is geplaatst.

Op de van de toevoer 4 afgekeerde zijde is een uitlaat 7 aangebracht, die zich in het bovenste deel van de kopwand 8 van het gistingsvat 1 bevindt. Door deze kopwand loopt de roeras 2, die op zijn vrije uiteinde een kettingwiel 9 draagt, dat via een ketting 15 10 met het kettingrondsel van een aandrijfmotor 17 is verbonden.

De roeras 2 wordt door middel van de aandrijfmotor slechts een paar keer per dag om zijn hartlijn verdraaid. De uitlaat 7 is via een leiding 73 verbonden met een opneemvat 14 voor vergiste biomassa.

20 Op een afstand van de uitlaat 7 bevindt zich in het inwendige van het gistingsvat 1 een aan de bovenkant bevestigd vertikaal wanddeel 15, dat in de biomassa en tot onder de drijvende laag hiervan reikt. Op de van de uitlaat 7 afgekeerde zijde van het wanddeel 15 is een met dit wanddeel samenwerkend transportorgaan 25 16 aangebracht, dat door middel van twee armen 17 en 18 (fig. 3) vast is verbonden met de roeras 2. Het transportorgaan 16 heeft een met een stompe hoek van ongeveer 150° omgezet, uit êên vlak stuk blik vervaardigd schoepdeel 19, waarvan het naar de wand van het gistingsvat 1 toegekeerde segment ongeveer 1/3 van de lengte 30 van het andere segment bedraagt. Het schoepdeel 19 is zodanig aan de arm 17, 78 bevestigd, dat de beide segmenten ongeveer met dezelfde hoek in de drijvende laag duiken. Het schoepdeel 19 is bovendien zodanig met een scherpe hoek ten opzichte van de roeras 2 aangebracht, dat de top van de hoek naar de toevoer 4 wijst.

35 Tussen het schoepdeel 19 en het wanddeel 15 is slechts een bewe-gingsspeling aanwezig. Op de van het wanddeel 15 afgekeerde zijde van het schoepdeel 19 is een loodrecht op de roeras 2 staand vlak 81016 81 - 4 - zijdeel 20 aangebracht. Dit deel is in de richting van de pijl A gezien ongeveer op dezelfde wijze van een hoek voorzien als het schoepdeel 19, dat ongeveer aan het midden hiervan is bevestigd, zoals blijkt uit fig. 3.

5 Het transportorgaan 16 is schoepvormig uitgevoerd en zodanig aangebracht, dat het schoepdeel 19 en het zijdeel 20 bij het in de drijvende laag dompelen een gedeelte van deze laag van bovenaf omvatten en dit na voorbij het wanddeel 15 te zijn gestreken in de richting van de uitlaat 7 vrijgeven, in welke uitlaat een de wer-10 king van het transportorgaan 16 niet nadelig beïnvloedend pijpstuk 21 is geplaatst, dat niet tot het wanddeel 15 reikt. Boven het transportorgaan 16 bevindt zich een afvoerplaats voor biogas.

Zoals blijkt uit fig. 1, is op de van het transportorgaan 16 afgekeerde zijde een transportorgaan 16a aan de roeras 2 bevestigd, 15 dat bij het draaien van de roeras 2 tussen de kopwand 8 en het wanddeel 15 beweegt. Het transportorgaan 16a is uitgevoerd als een emmer, die om een dwars op zijn langsas aangebrachte, evenwijdig aan de roeras lopende as draaibaar is gelagerd aan de arm 17a (fig, 4 en 5) en daartoe is voorzien van een door de arm 17 lopende 20 tap 22. Een aanslagorgaan 23 voor het transportorgaan 16a is zodanig aan de arm 17a bevestigd, dat tijdens het door de biomassa bewegen van het transportorgaan lóa de lengteas hiervan loodrecht . op de hartlijn van de arm. 17a wordt gehouden. Aan het transportorgaan 16a is een in fig. 5 evenwijdig aan de arm 17a lopend lang-25 werpig aanslaglichaam 24 bevestigd, dat voor het legen samenwerkt met een in het gistingsvat 1 reikend uitsteeksel 21a aan de onderkant van het pijpstuk 21. De open voorkant van het emmervormige transportorgaan 1óa bevindt zich in de draairichting aan de vóórkant, terwijl de achterkant is voorzien van gaten 25, die gas en 30 vloeistof, doch het bezinksel van de biomassa niet doorlaten.

Het transportorgaan 16a grijpt bij het draaien van de roeras 2 in het op de bodem aanwezige bezinksel van de biomassa en wordt hiermee gevuld. Het transportorgaan lóa verplaatst het bezinksel naar het pijpstuk 21 van de uitlaat 7, waar het transport-35 orgaan 16a wordt gekanteld doordat het aanslaglichaam 24 tegen het uitsteeksel 21a van het pijpstuk 21 aanslaat en in het pijpstuk 21 wordt geleegd.

81016 81 * £- ** - 5 -

Opdat de in het pijpstuk 21 gevoerde biomassa niet in de gistingstank zal terugstromen, is het in de gistingstank gelegen uiteinde van het pijpstuk voorzien van een afsluitwand.

De figuren 6 en 7 tonen een andere uitvoeringsvorm van 5 het transportorgaan voor het verwijderen van het bezinksel. Het hier met 16b aangegeven transportorgaan is aan zijn voorkant, gezien in de draairichting van de roeras 2, alsmede aan zijl naar de kopwand 8 toegekeerde zijde open. Zijn naar de roeras 2 toegekeerde bodem 26 is bovendien met een scherpe hoek ten opzichte van de roeras 10 aangebracht, waarbij de top van deze hoek naar de uitlaat wijst.

Daar de open zijde van het transportorgaan 16b naar de kopwand 8 is gericht, is de het transportorgaan 16b dragende arm 17b draaibaar gelagerd om een loodrecht op de roeras 2 staande as. Tussen deze arm en een vast op de draaias 2 aangebrachte arm 27 is een 15 veer 28 gespannen. Het hier met 21b aangegeven pijpstuk sluit afdoende aan op de binnenkant van de kopwand 8.

Tijdens het roteren van de roeras 2 grijpt het transportorgaan 16b in het bezinksel van de biomassa in het gistingsvat 1 en neemt bezinksel mee, transporteert dit bezinksel naar het 20 pijpstuk 21b, waar het bezinksel ten gevolge van de schuin geplaatste bodem 26 in het pijpstuk 21b en daarmee in de uitlaat van het gistingsvat 1 komt.

Op de buitenzijde van enkele roervleugels 3 zijn van de toevoer 4 tot de uitlaat 7 verdeeld schoepen 29 aangebracht 25 voor het op de bodem van het gistingsvat 1 bewegen van het bezinksel (fig. 1). De schoepen 29 kunnen in hoofdzaak driehoekig zijn uitgevoerd en schuin ten opzichte van de hartlijn van de roeras zijn aangebracht, zodat de schoepen op het bezinksel een transportbewe-ging naar de uitlaat 7 uitoefenen.

8101681

Claims (8)

1. Inrichting voor het vervaardigen van biogas omvattende een van een toevoer en een uitlaat voorzien gistingsvat voor het opnemen van een biomassa bestaande uit een drijvende laag en bezinksel, een horizontaal in het gistingsvat aangebrachte roeras, op de roer-5 as aangebrachte roervleugels voor het door elkaar mengen en het transporteren van de biomassa en een van bovenaf in de drijvende laag stekend wanddeel, met het kenmerk, dat met de roervleugels (3) een eerste en een tweede transportorgaan (16, 16a) vast op de roeras (2) zijn bevestigd voor het naar de 10 uitlaat (7) bewegen van delen van de drijvende laag respektieve-lijk het bezinksel, en het eerste transportorgaan (16) is voorzien van een schoepdeel (19) dat met een scherpe hoek, waarvan de open zijde naar de uitlaat is gericht, ten opzichte van de hartlijn van de roeras is aangebracht, en nabij de van de uitlaat (7) afgekeerde 15 zijde langs het wanddeel (15) kan bewegen en waarmee een gedeelte van de drijvende laag van bovenaf kan worden omvat, en het tweede transportorgaan (16a) aan de van het eerste transportorgaan afgekeerde zijde van het wanddeel is aangebracht en is uitgevoerd als een in het bezinksel duikende transportvat.

2. Inrichting volgens conclusie l,met het ken merk, dat het schoepdeel (19) van het eerste transportorgaan (16) in het bewegingsvlak gezien met een stompe hoek is omgezet en bij het met beide onder een hoek staande segmenten in de drijvende laag grijpen ten hoogste met een scherpe hoek ten opzichte van de 25 drijvende laag is aangebracht·

3. Inrichting volgens conclusie 2, m e t het kenmerk, dat het eerste transportorgaan (16) op de naar de toe voer (4) gekeerde zijde van het schoepdeel (19) een haaks op de roeras (2) staand zijdeel (20) heeft, dat in radiale richting aan 30 beide kanten buiten het schoepdeel uitsteekt.

4. Inrichting volgens conclusie l,met het ken merk, dat het transportvat van het tweede transportorgaan (16a, 16b) is uitgevoerd als een transportemmer die met zijn hartlijn in een tenminste nagenoeg rechte hoek ten opzichte van de hartlijn 35 van de draagarm (17a, 17b) is aangebracht. 8101681 - 7 -

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het transportorgaan (16a) draaibaar aan zijn draag-arm (17a) is gelagerd om een dwars op zijn hartlijn staande as (22) en de dracgarm is voorzien van een aanslagorgaan (23) voor het 5 transportorgaan en het transportorgaan een met een nabij de uitlaat (7) aangebracht uitsteeksel (25) samenwerkend aanslaglichaam (24) heeft.

6. Inrichting volgens conclusie 4, met het ken merk, dat het transportorgaan (16b) onbeweegbaar met zijn 10 draagarm (17b) is verbonden en ten opzichte hiervan zodanig schuin is aangebracht, dat de top van de hoek tussen de draagarm en het transportorgaan naar fruiten wijst, en het transportorgaan naar de uitlaat (7) toe openen langs een van de uitlaat (7) voorziene kopwand (8) wordt geleid.

7. Inrichting volgens conclusie' 6, met het ken merk, dat het transportorgaan (16b) draaibaar is om een dwars op de roeras (2) aangebrachte as en door middel van een veer (28) tegen de kopwand (· 8) die de uitlaat (7) bevat kan worden gedrukt.

8. Inrichting volgens één der conclusies 4-7, met het 20 kenmerk, dat de bodem van het transportorgaan (16a, 16b) aan de ven zijn draairichting afgekeerde zijde is voorzien ven geien (25), die gas en vloeistof doorlaten, macr het bezinksel tegenhouden. 81016 81