NL8100749A - Windverhittingsinstallatie en werkwijze voor het opwekken van hete wind. - Google Patents

Windverhittingsinstallatie en werkwijze voor het opwekken van hete wind. Download PDF

Info

Publication number
NL8100749A
NL8100749A NL8100749A NL8100749A NL8100749A NL 8100749 A NL8100749 A NL 8100749A NL 8100749 A NL8100749 A NL 8100749A NL 8100749 A NL8100749 A NL 8100749A NL 8100749 A NL8100749 A NL 8100749A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
chamber
cooling
burners
installation according
wind
Prior art date
Application number
NL8100749A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Wurth Paul Sa
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Wurth Paul Sa filed Critical Wurth Paul Sa
Publication of NL8100749A publication Critical patent/NL8100749A/nl

Links

Classifications

    • CCHEMISTRY; METALLURGY
    • C21METALLURGY OF IRON
    • C21BMANUFACTURE OF IRON OR STEEL
    • C21B9/00Stoves for heating the blast in blast furnaces

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Manufacturing & Machinery (AREA)
  • Materials Engineering (AREA)
  • Metallurgy (AREA)
  • Organic Chemistry (AREA)
  • Furnace Details (AREA)
  • Waste-Gas Treatment And Other Accessory Devices For Furnaces (AREA)

Description

P & c
Figure NL8100749AD00021
W 3956-21 Ned.M/EvF
Windverhittingsinstallatie en werkwijze voor het opwekken van hete wind.
De uitvinding heeft betrekking op een windverhittingsinstallatie volgens het Cowper-principe, onder andere bestaande uit een zuilvormige vatting, in hoofdzaak voor een roosterwerk uit vuurvaste stenen, met tenminste een inlaatopening voor koude wind aan de basis van de vatting en 5 tenminste een uitlaatopening voor hete wind aan het bovenste deel ervan, uit één of meer branders aan dit bovenste deel ter verbranding van de brandstof en ter opwekking van de voor de verhitting van het roosterwerk benodigde warmte.
De uitvinding heeft eveneens betrekking op een werkwijze voor 10 het opwekken van hete wind. '
Bij de meest bekende hete windopwekkingsinstallaties kan men in wezen twee delen onderscheiden. Een eerste deel, verbrandingsschacht genaamd, omvat aan zijn onderste deel een brander, die met een brandbaar gas belast wordt, hoofdzakelijk hoogovengas, meestal met gas uit de 15 cokesfabriek, aardgas enz. verrijkt. De door de verbranding van dit gas verkregen warmte stijgt in de verbrandingsschacht omhoog, wordt door een koepeldak omgebogen en beweegt zich dan naar beneden in het tweede deel van de luchtverhitter van Cowper, de roosterwerkschacht, welke de warmte in zijn roosterwerk uit vuurvaste stenen opslaat. De opwekking van 20 hete wind bestaat hierin, in tegengestelde richting aan de doorstroom-richting van de verbrandingsgassen lucht door de roosterwerkschacht te latencirculeren, d.w.z. van onderen, naar boven. Bij het doorlopen van het roosterwerk neemt op deze wijze de lucht de warmte op, welke tijdens het verbranden van de gassen in dit roosterwerk opgeslagen is.
25 Bij deze bekende installaties onderscheidt men die met gescheiden schachten, waarbij de verbrandingsschacht volledig van de roosterwerkschacht gescheiden is en die met geïntegreerde schacht, waarbij de verbrandingsschacht en de roosterwerkschacht, ofschoon zij van elkaar gescheiden zijn, in een gemeenschappelijke vatting naast elkaar liggen.
30 Bij deze bekende installaties is het onderdeel dat het meeste in gebruik,is en derhalve het meest aan slijtage onderworpen is, het koepeldak. Dit is namelijk rechtstreeks blootgesteld aan de hitte en de verbrandingsvlammen, aangezien het tot de taak van het koepeldak behoort om de verbrandingsgassen in de roosterwerkschacht om te leiden.
35 Het heetste gebied van een luchtverhitter volgens Cowper is derhalve steeds het koepeldak, dat daarom ook het onderdeel is, dat het meeste in gebruik is en daardoor het meest voor storingen gevoelig is. Als gevolg 8100749 ·» - 2 - van deze hoge temperatuur is het koepeldak ontstaat, behalve een vermindering van de mechanische sterkte, een toename van de concentratie van NO - ionen, die bij hoge temperaturen ontstaan en de hoofdoorzaak zijn
X
voor het ontstaan van een verschijnsel in het koepeldak, dat interkristal-5 lijne scheurcorrosie genoemd wordt en een echte plaag is van de met hoge temperaturen en drukken werkende moderne Cowper-luchtverhitter. De Cowper-luchtverhitters met geïntegreerde verbrandingsschacht bezitten tevens het nadeel, dat de vuurvaste scheidingswand tussen de verbrandingsschacht en de roosterwerkschacht eveneens aan een groot slijtagerisico onderworpen 10 is. Deze slijtage wordt onder andere veroorzaakt door stromingskort-sluitingen tussen de verbrandings- en de roosterwerkschacht, resulterend in een verstoring van het vuurvaste· materiaal op grond van warmtestoten, veroorzaakt door het aanzienlijke temperatuurverval tussen de beide zijden van de scheidingswand.
15 Dit als laatste genoemde, aan de Cowper-luchtverhitters met geïntegreerde schachten inherente probleem kon - dankzij een andere en wel de "verbrandingsschachtloze Cowper-luchtverhitter" genoemde uitvoeringsvorm opgelost worden, waarbij de verbranding boven het vuurvaste roosterwerk geschiedt, hetzij in de ruimte onder het koepeldak, 20 danwel in een gescheiden verbrandingskamer boven het koepeldak..Een uit-voeringsvoorbeeld van een dergelijke inrichting wordt in de Duitse octrooiaanvrage 2.123.552 beschreven. Het wegvallen van de verbrandingsschacht brengt eveneens het voordeel met zich mee, dat de voor het roosterwerk beschikbare ruimte vergroot, resp. de diameter van de 25 Cowper-luchtverhitter verkleind wordt. Een verder voordeel van dit bouw-, type bestaat in de symmetrische constructie.
Echter konden ook deze verbrandingsschachtloze Cowper-luchtverhitters het probleem van de koepelverhitting niet oplossen en zo is het ook nog steeds de wand van de koepel, die de sterkste verhitting 30 moet ondergaan, zij het, omdat de verbranding zich direct daaronder af speelt, zij het dat de verbrandingsgassen direct tegen de wand van de koepel gericht worden. Dientengevolge doet zich bij dit Cowper-type nog altijd het probleem van de Interkristallijne corrosie voor.
Derhalve stelt de uitvinding zich tot taak een windverhittings-35 installatie van de in den aanvang vermelde soort voor te stellen, welke deze nadelen van de techniek vermijdt.
Deze probleemstelling wordt, uitgaande van een inrichting van het in den aanvang genoemde type, op gelost doordat elke brander in een 81 00 7 4 9 - 3 - vuurvaste wand geïntegreerd is, met overeenkomstige holle ruimten voor elke brander, en dat deze holle ruimte met het voorste deel van elke brander een verbrandingsholte vormen, waarvan een conische warmtestroom uitgaat, waarbij elke brander zo georiënteerd is, dat deze conische warmtestromen 5 het gehele bovenste oppervlak van het roosterwerk direct belasten, zonder dat hierbij deze oppervlakte door de vlammen beroerd wordt.
Bij het in deze hoofdconclusie beschreven type brander, vindt de verbranding in een aan de brander voorafgaand opgestelde holte plaats en de verbrandingsgassen alsmede de ontstane warmte worden direct tegen 10 liet bovenste oppervlak van het vuurvaste roosterwerk gericht. Het voordeel moet daarin gezien worden, dat de warmtestroom daarheen gericht wordt, waar hij effectief benodigd is en zonder voorafgaande omleiding bij de koepel. Dientengevolge heeft deze niet meer tot taak als ombuig-orgaan te dienen voor de verbrandingsgassen en de warmtestroom, maar 15 heeft zij veeleer nu slechts nog als taak te fungeren als afsluitdeksel aan het bovenste deel van de Cowper-luchtverhitter. Dankzij dit concept kan de koepeltemperatuur bij vergelijkbare arbeidsvoorwaarden met 100 tot 150° verlaagd worden
Terwijl bij de conventionele Cowper-luchtverhitters de heetste, 20 de het meest belaste en zwakste plaats de koepel was, is bij de voorgestelde Cowper-luchtverhitter de warmte plaats die, welke het minst belast is.en waarvan de warmte overigens teruggewonnen kan worden, d.w.z. het bovenste deel van het vuurvaste roosterwerk.
Een verder, uit de aanwezigheid van vlamloze branders en het 25 wegvallen van de verbrandingsschacht resulterend voordeel is 'de vermindering van het aantal Ν0χ -ionen voor gelijke hete windtemperatuur.
In de eenvoudigste uitvinding is een enkele brander in het centrum van de Cowper-koepel aangebracht en de hete winduitlaat naast deze brander.
30 In een andere versie bevindt zich de uitlaat voor hete wind in het centrum van de koepel, terwijl de branders rondom deze opening gegroepeerd zijn. In dit geval kunnen drie branders aangebracht worden in een driehoekvormige opstelling, of ook vier in een vierkantsopstelling.
In een ander uitvoeringsvoorbeeld met meerdere branders zijn 35 zowel de branders als ook de uitlaat voor hete lucht rondom het koepel-centrum gerangschikt.
Aangezien nu deze koepel minder belast wordt, hoofdzakelijk op grond van een lagere temperatuur en een vermindering van de inter- 8100749 - 4 - kristallijne corrosie, is het mogelijk daarin, meerdere openingen voor het aanbrengen van de uitlaat voor hete wind en de branders aan te brengen, zonder om die reden de statische sterkte van het geheel wezenlijk te benadelen. De koepel kan uit eenvoudig metselwerk bestaan of ook 5 opgehangen zijn, d.w.z. uit vuurvaste stenen bestaan, die door middel van ankerhaken aan de buitenste metaalpansering opgehangen zijn.
Bij een verdere uitvoeringsvorm is de, of zijn de branders eenvoudig loodrecht aan een cirkelvormig plafond bevestigd, dat dwars boven het roosterwerk gemonteerd is en met een erboven liggende kap 10 een dichte kamer vormt, waarin de voedingsleidingen voor de branders uitmonden. Bijdeze uitvoering kan de uitlaatopening voor hete wind zich tussen het plafond en het roosterwerk bevinden of ook wel vertikaal naar boven toe uittreden.
De uitvinding heeft eveneens betrekking op een werkwijze 15 voor het opwekken van hete wind in een inrichting van laatstgenoemde constructie, waarbij deze werkwijze een verhittingsfase en een windfase omvat, en tot kenmerk heeft dat tijdens deze beide fasen het plafond alsmede de zich· daarboven bevindende kamer afgekoeld worden. Deze afkoeling kan op voordelige wijze zodanig geschieden dat in deze 20 kamer tijdens -de verhittingsfase verbrandingswind, en tijdens de windfase koude wind ingelaten wordt. De op deze wijze in deze kamer circulerende koude wind kan teruggevóerd worden, terwijl hij aan de rooster-werkbasis weer ingeleid wordt, dat zijn verwarming in de boven het plafond bevindende kamer ten .nutte gemaakt kan worden. Afgezien van 25 het afkoeleffect waarborgt de koude windcirculatie in deze kamer een drukvereffening aan weerszijden van het plafond.
Bij een verdere uitwerking hiervan wordt een koelsysteem in het plafond zelf aangebracht, waarin water of lucht circuleert, welke laatstgenoemde in het kader van de werkwijze opnieuw toegepast kan worden. 30 De uitvinding zal hieronder aan de hand van enige in de figuren der bijgaande tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeeldeh nader worden toegelicht.
Figuur 1 toont op schematische wijze een langsdoorsnede door een eerste uitvoeringsvorm van een Cowper-luchtverhitter; 35 figuur la toont op schematische wijze een bovenaanzicht van de uitvoeringsvorm volgens figuur 1; figuren 2 en 2a tonen op analoge wijze als bij de voorafgaande uitvoeringsvorm aanzichten van een tweede uitvoeringsvorm; 81 00 74 9 - 5 - figuren 3 en 3a een met de figuren 1 en la overeenkomstige uitvoeringsvorm met een enkele brander; de figuren 4 en 4a tonen een met de uitvoeringsvorm volgens figuren 1 en la overeenkomstige uitvoeringsvorm met een enkele brander, 5 doch .hier met een opgehangen koepel; figuur 5 toont op schematische wijze een langsdoorsnede door het bovenste deel van een andere uitvoeringsvorm van een Cowper-luchtverhitter; figuur 5a toont een gedeelte van een bovenaanzicht van de 10 uitvoeringsvorm volgens figuur 5; figuren 6 en 6a tonen een variant van de uitvoeringsvorm volgens figuur 5 met een schema ter illustratie van de werkwijze; figuren 7 en 7a illustreren op schematische wijze de werkwijze volgens figuur 6, hier echter toegepast op de uitvoeringsvorm 15 volgens figuur 5; figuur 8 geeft op schematische wijze en voorstelling weer van eei uitvoeringsvorm analoog aan die van figuur 6, echter met een luchtgekoeld plafond; figuur 8a toont op schematische wijze een horizontale door-20 snede langs de lijn a-a door het plafond volgens figuur 8; figuren 9 en 9a tonen een variant van de in verband met figuur 6 beschreven werkwijze; figuur 10 geeft op schematische wijze een uitvoeringsvariant die overeenkomt .met figuur 8, voorzien van een water gekoeld plafond; 25 figuur 10a geeft op schematische wijze een horizontale door snede langs de lijn a-a door het plafond volgens figuur 10; figuren 11 en 11a stellen een uitvoeringsvorm voor analoog aan die volgens figuur 2; figuren 12 en 12a tonen de aanpassing van de ophanging van 30 figuur 11 aan de uitvoeringsvoorbeelden met een plafond.
In de diverse figuren zijn dezelfde elementen met dezelfde verwijzingscijfers aangegeven.
Figuren 1 en la tonen het bovenste deel van een eerste uit- voeringsvorm van een Cowper-luchtverhitter 10. Deze Cowper- of 35 windverhitter 10 bezit slechts een enkele schacht, bestaande uit een roosterwerk van vuurvaste stenen, die afwisselend verhit en van onderen naar boven door de wind doorlopen worden voor de terugwinning van de in het vuurvaste metselwerk opgeslagen warmte. De schacht 12 is aan zijn
Figure NL8100749AD00061
81 - δ - bovenste deel door een koepel 14 uit een metselwerk van vuurvaste stenen 16 afgesloten, dat van buiten door een metaalpantser 18 omgeven is. In deze koepel 14 is een uitgangsopening 20 aangebracht voor het evacueren van de door het vuurvaste roosterwerk van de schacht 12 omhoog stijgende hete 5 wind.
In de uitvoeringsvorm volgens figuur 1 is op inventieve wijze een brander 22 aangebracht, die bijvoorbeeld overeenkomt met de in het Franse octrooischrift 1.205.382 beschreien brander. Het gaat hierbij om een brander die in wezen uit een huis 24 bestaat met een inlaat 26 voor * 10 de verbrandingsgassen en een inlaat 28 voor de verbandingslucht, waarbij de eigenlijke verbranding in een holte 30 geschiedt, waarin eveneens een niet-weergegeven waakvlam aanwezig is.
Het typische kenmerk van deze brander bestaat daarin, dat hij een zeer hoge thermische straling opwekt en wel dankzij een wervelvlam 15 in het inwendige van de holte 30. De brander;.:kan eenvoudig door middel van de flens 32 aan de verpantsering 18 van de koepel 14 bevestigd worden, terwijl in het vuurvaste metselwerk 16 een opening 34 aangebracht is, die bij voorkeur divergent is met een met de emissiekegelhoek van de brander 22 overeenkomende openingshoek. Deze emissiekegel is schematisch 20 door stippellijnen weergegeven en met'het verwijzingseijfer 36 aangegeven.
Tijdens de verhittingsfase van het vuurvaste roosterwerk worden de gassen en de verbrandingslucht aan de brander 22 met een geringe overdruk toegevoerd ter waarborging van een zeer snelle dooreenmenging en een continue stroom verbrandingsgassen tot helemaal onder in de roosterwerk-25 schacht 12. De uitzending van verbrandingsgassen en de thermische straling geschieden overeenkomstig een door de kegel 36 weergegeven divergente hoek, waarbij de grootste warmtewerking zich aan het bovenste oppervlak van het vuurvaste roosterwerk instelt, d.w.z. daar waar deze hitte benodigd en terugwinbaar is.
30 De koepel 14 daarentegen, in tegenstelling tot de gebruikelijke koepels en gewelven van de bekende installaties is aan de thermische uitstralingen minder blootgesteld en blijft om zo te zeggen in de schaduw van de door de brander 22 afgegeven warmte.
Om een op de waarde van 1250°G ingeregelde temperatuur van de 35 hete wind te bereiken, hetgeen bij de moderne hoogovens noodzakelijk is, moet de temperatuur van het vuurvaste roosterwerk, tenminste in het bovenste deel ervan op 1400°C gebracht worden.Om deze temperatuur te bereiken, moet de temperatuur aan de uitgang van de brander een waarde 81 00 74 9 - 7 - van 1500°C bereiken. Wanneer men echter in de gebruikelijke installaties met deze temperaturen werkt, dan ligt de temperatuur van de koepel, die de verbrandingsgassen en de warmte van de verbrandingsschacht naar het roosterwerk toe omleidt, hoger dan de 1400°C, waarop het vuurvaste 5 roosterwerk gebracht moet worden, hetgeen betekent dat de koepeltempera-tuur tot op 1450°C en meer kan oplopen. Het is vanzelfsprekend, dat bij een dergelijke temperatuur de sterkte ervan aanzienlijk verminderd is en zij daarenboven aan het verschijnsel van de interkristallijne corrosie blootgesteld wordt.
10 Voor vergelijkbare arbeidsvoorwaarden daarentegen, d.w.z. een verhitting van het bovenste roosterwerkdeel tot 1400°C en een verbrandings-temperatuur van 1500°C, bedraagt de temperatuur van de koepel 14 slechts ongeveer 1300°C, hetgeen een verschil van ongeveer 150°C voorstelt, vergeleken met de temperatuur van de koepel in de gebruikelijke installs laties. Nu is het algemeen bekend, dat een vermindering van de temperatuur o o met 100 C of zelfs 150 C, bij deze thermische voorwaarden van zeer grote betekenis is, in het bijzonder wat betreft de verhoging van het statische weerstandsvermogen van de koepel en de vermindering van het interkristallijne corrosiegevaar.
20 Voorts is het in aanmerking genomen de geringe afstand tussen de brander en het vuurvaste roosterwerk en een betere werkingsgraad van de brander in vergelijking tot de bij de gebruikelijke Cowper-luchtverhitters toegepaste branders zelfs mogelijk, niet met een temperatuur van 1500°C aan de uitgang van de branders te moeten werken, om de stenene op 1400°c
O
25 te verhitten, maar indien er met 1500 C gewerkt wordt, de temperatuur van het bovenste roosterwerkdeel op meer dan 1400°C te brengen.
De geringe afstand tussen brander 22 en vuurvastrroosterwerk -laat eveneens toe het doorvoeren van een betere temperatuurregeling van het roosterwerk en dientengevolge een betere regeling van de hete wind-30 temperatuur aan de uitgang van de Cowper-luchtverhitter.
Een verder belangrijk voordeel is de vermindering van de vorming van NO - ionen. De ervaring heeft namelijk getoond, dat deze ionenvorming in het bijzonder bij temperaturen boven 1400°C zeer aanzienlijk is, hetgeen, zoals reeds gezegd, met zich mee brengt, dat men 35 bij de gebruikelijke Cowper-luchtverhitters de hoogste concentratie van ΝΟχ - ionen in de koepel aantreft. Wanneer men dientengevolge de temperatuur van de koepel op een waarde beneden 1400°C reduceren kan, dan elimineert men daarmede een der oorzaken of een der gunstige voor- 81 00 74 9 - 8 - waarden voor de vorming van Ν0χ —:ionen, d.w.z. dat men de concentratie van NO - ionen wezenlijk vermindert en daarmede gelijktijdig het gevaar
X
van het optreden van interkristallijne corrosie.
Het is vanzelfsprekend, dat door het niet meer plaatsvindende 5 vèrhitten van delen, die dit niet nodig hebben, zoals bijvoorbeeld de wanden van de verbrandingsschacht en vooral de koepel, een vermindering van het voor het verhitten van het vuurvaste roosterwerk noodzakelijke brandstof optreedt, dan wel een verbetering van deze verhitting met dezelfde hoeveelheid brandstof. Zowel in het ene alsook in het andere geval 10 betekent dit natuurlijk een energiebesparing.
Terwijl men bij de koepels van de gebruikelijke windverhitters wegens de grote thermische belasting van de koepel zeer strenge voorwaarden moest aanhouden met betrekking tot de geometrie ervan, en zo veel mogelijk moest worden vermeden openingen in de koepel aan te brengen 15 om niet daardoor de statische sterkte ervan te verminderen, zal men nu vrijer zijn in de geometrische bouw van de hiervoor beschreven koepel, d.w.z. dat men haar de het meest geschikte vorm kan geven en de noodzakelijke openingen er in kan aanbrengen. Om deze reden zijn bijvonder veel uitvoerings-varianten mogelijk, waarvan in het volgende met betrekking tot onderstaande 20 figuren enige ervan beschreven zullen worden.
Eiguren 2 en 2a tonen een uitvoeringsvoorbeeld, waarbij de hete winduitlaat 40 in het centrum van de koepel boven de rooSterwerkschacht 12 aangebracht is. In plaats van slechts een enkele brander, zoals in figuur 1, zijn hier vier branders, 42a, 42b, 42c en 42d . aanwezig, elk 25 van dezelfde uitvoering als de brander 22, echter van'kleinere afmetingen.
Deze branders zijn in de vierhoek op regelmatige afstanden rondom de hete winduitlaat 40 opgesteld. Deze branders 42a, 42b, 42c en 42d worden bij voorkeur iets.hellend ten opzichte van de langsas van de schacht gemonteerd, zodat de thermische stralingskegel van elke brander het gehele 30 bovenste oppervlak van de roosterwerkschacht beroert. De vormgeving en de helling van de in het metselwerk van de koepel 44 aangebrachte openingen zijn vanzelfsprekend aan de helling van de branders aangepast.
In het uitvoeringsvoorbeeld van de figuren 3 en 3a werden vier branders 52a, 52b, 52c en 52d (niet weergegeven) op de koepel 44 aan-35 gebracht. Deze branders 52a, 52b, 52c en 52d zijn identiek met die volgens • figuur 2, echter is hun opstelling verschillend. Zoals te zien is bevindt de uitlaat 50 voor hete wind zich niet meer in het centrum van de koepel, maar zijdelings ervan, terwijl de vier branders 52a, 52b, 52c en 52d in de 81 00 74 9 - 9 - vorm van een vierkant rondom het centrum van de koepel 54 opgesteld zijn.
De figuren 4 en 4a tonen een uitvoeringsvoorbeeld soortgelijk aan die volgens de figuren 1 en la met dezelfde brander 22 in het centrum van een koepel 63 en met een uitlaat voor hete wind naast de brander 22.
5 Het verschil invergelijking met het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 1 bestaat hierin, dat de koepel 63 niet meer gemetseld is, maar dat de binnenste vuurvaste bekleding 67 ervan door middel van ankerhaken 65 aan de buitenpantsering 69 van de koepel 62 opgehangen is. Hiervoor wordt het mogelijk de koepel 63 af te vlakken, hetgeen betekent dat de brander 10 22 dichter bij het bovenste oppervlak van de roosterwerkschacht 12 aange-: bracht kan worden en aldus de met een dergelijke benadering verbonden voordelen nog verder vergroot kunnen worden, zoals dit verder boven beschreven wordt.
Het is vanzelfsprekend dat de uitvoeringsvoorbeelden van 15 figuren 1-3 eveneens met een opgehangen koepel, zoals in figuur 4, kunnen worden uitgevoerd. Er wordt echter van een uitvoerige beschrijving van deze uitvoeringsvarianten afgezien.
De figuren 5 en 5a tonen een uitvoeringsvoorbeeld met vier branders 64a, 64b, 64c en 64d, die binnen de kop 60 van een windverhitter 20 onmiddellijk boven aan de roosterwerkschacht 62 gemonteerd zijn. Deze branders zijn loodrecht op een draagplafond 66 gemonteerd, dat transversaal boven aan de bovenste begrenzing van de schacht 62 aangebracht is. De branders zijn symmetrisch in een vierhoek rondom een centrale uitlaat 68 opgesteld, die vertikaal door het plafond 66 heen 25 naar boven uitsteekt.
De branders 64a, 64b, 64c en 64d zijn vanzelfsprekend van het bovenbeschreven bouwtype en de bijbehorende openingen in het plafond 66 zijn aan de thermische stralingskegels van de branders aangepast, zodat het gehele bovenste oppervlak van de roosterwerkschacht 62 aan de verhitting 30 en de verbrandingsgassen blootgesteld is.
De voeding van de vier branders 64a, 64b, 64c en 64d geschiedt door middelvan twee hoofdringleidingen 70 en 72, die om de kop 60 heen lopen en de verbrandingslucht en de verbrandingsgassen toevoeren. Elk der vier branders is met de beide ringleidingen 70 en 72 via radiale 35 leidingen 74 en 76 verbonden, welke laatstgenoemde elk met een afsluitklep 78 en 80 voorzien zijn.
De kop 60 van de Cowper-luchtverhitter wordt door een dichte kap 82 afgesloten, die met mangaten 84 voor inspectie en ter vervanging 8100749 - 10 - van de branders voorzien is en een kamer 86 boven het plafond 66 definieert. Deze kap 82 waarborgt dientengevolge de afdichting naar buiten. De kamer 86 wordt bij voorkeur door een geschikte koelmiddel-circulatie afgekoeld, zoals dit in het volgende nog nader beschreven 5 wordt.
Figuur 6 toont allereerst een variant van het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuren 5 en 5a. Bij dit uitvoeringsvoorbeeld heeft men weer vier branders 94a, 94b (niet weergegeven), 94c en 94d, welke symmetrisch en in de vorm van een kroon op een plafond 96 boven de 10 roosterwerkschacht 92 en binnen de kop 90 van de Cowper-luchtverhitter gemonteerd zijn. Het doorslaggevende verschil tussen deze uitvoering en die volgens de figuren 5 en 5a bestaat daarin, dat de hete winduitlaat 98 in de zijwand tussen het plafond 96 en de bovenste begrenzing van het vuurvaste roosterwerk 92 aangebracht is.
15 De levering aan de branders van verbrandingsgas geschiedt ook hier door middelvan een ringleiding 102 rondom de kop 90 en door radiale toevoerleidingen 104 met een afsluitklep 106 aan.elk der branders 94a, 94b, 94c en 94d. De levering van verbrandingslucht geschiedt hier echter, in tegenstelling tot het voorafgaande uitvoeringsvoorbeeld, 20 door middelvan een leiding 100, die vertikaal en axiaal in het inwendige van de kop 90 naar binnen steekt en door buisstukken 108 met elk der branders verbonden is. Dé kop 90 is ook hier door een dichte kap 110 afgesloten, welke openingen 112 bezit voor de toegang naar de branders en een koelbare kamer 116 definieert.
25 De kap 110, evenals de kap 82 (figuur 5) zijn van één of meer openingen 114 voor de regeling van de druk en de circulatie in het inwendige van de kop, d.w.z. in de door de kap 110 en het branderdraagplafond 96 gevormde kamer voorzien.
Figuur 6 toont eveneens schematisch mét volgetrokken lijnen 30 een voordelige uitvoering voor het uitvoeren van de afkoeling en voor de drukvereffening, hoofdzakelijk van de drukbelasting, van de kamer 116.
35
Voor de ontluchting van de kamer 116 worden de openingen 114 door een leiding 118 en een klep 120 met de atmosfeer verbonden. De roosterwerkschacht 92 wordt eveneens met de atmosfeer verbonden door een van een klep 24 voorziene leiding 122, welke in een leiding 128 aan de basis van de roosterwerkschacht 92 uitmondt en waardoor normalerwijze de afvoergassen bij het verhitten van de schacht uittreden.
De leiding 100 voor de levering van verbrandingslucht aan de branders staat met het inwendige van de kamer 116 in verbinding via 81 00 74 9' 11 - meerdere, bij voorkeur vier openingen. 130, die bij voorkeur van regel-kleppen voorzien zijn (schematisch bij 132 weergegeven).
De inlaat voor koude wind aan de basis van de roosterwerkschacht 92 is schematisch bij het verwijzingscijfer 134 weergegeven en wordt 5 via een hoofdleiding 136 door een klep 142 gevoed. Deze hoofdleiding 136 voor koude wind staat eveneens via een klep 149, een leiding 138 en een regelklep 140 met de leiding 100 in verbinding, waardoor aan de brander de verbrandingslucht toegevoerd wordt.
Bij het begin van elke verbrandings- of verhittingsfase vein de 10 schacht 92 moet ontlucht worden en wel zowel de kamer 116 als ook het inwendige van de schacht, aangezien deze ruimten zich in de voorafgaande fase onder druk bevonden. Voor de uitvoering van de ontluchting is het voldoende de kleppen 120 en 124 te openen en de lucht in de kamer 116 en in de schacht 92 in de atmosfeer te laten expanderen, en wel door de 15 leiding 118 resp. 122.
Tijdens de verhittingsfase wordt het inwendige van de kamer 116 af gekoeld, terwijl men door de openingen 114 een deel van de verbrandingslucht laat uittreden, die door de leiding 100, de openingen 130 en de regelkleppen 132 intreedt.
20 Aan het einde van de verhittingsfase en voor het begin van de windfase, d.w.z. het inlaten van koude wind door de opening 134 aan de basis van de roosterwerkschacht 92, moet de kamer 116 onder druk gebracht worden voor het aanpassen van de deuk in de kamer 116 aan die van de wind in het roosterwerk, een druk die toch wel zes paar kan gaan.
25 Deze drukvereffening geschiedt op voordelige wijze wanneer niet alleen de hoofdleiding 136 met het inwendige van het roosterwerk via de klep 142 met de bedoeling koude wind in te leiden in het roosterwerk 82 verbonden wordt, maar eveneens met het inwendige van de kamer 116 via de klep 140, de leiding 138, de leiding 100, de openingen 130 en de regelklep 132.
30 Op deze wijze geschiedt het onder druk brengen van de kamer 116 en de schacht 92 synchroon en 2ijn de drukverschillen aan weerszijden van het plafond 96 tijde ns de gehele vullingsduur van de schacht 92 praktisch nul.
Om te verhinderen, dat de koude drukvereffeningslucht in de kamer 116 door de branders in de schacht 92 indringt, worden tussen elk 35 der branders 94a, 94b, 94c en 94d en de inlaatleiding 100 kleppen aangebracht, die met het verwijzingscijfer 133 aangegeven zijn.
De afkoeling van de kamer 116 tijdens de gehele verhittingsfase van de koude wind, windfase genaamd, geschiedt op analoge wijze als het 8100749 - 12 - onder druk brengen en in aansluiting op deze operatie. Met andere woorden wordt gedurende de toevoer van koude wind door de opening 134 en de hoofdleiding 136 een bepaalde hoeveelheid wind door de klep 149, de klep 140, die voor dit doel meer of minder ver geopend wordt, en de 5 leiding 138 ten opzichte van het inwendige van de kamer 116 af getakt.
Om in deze kamer een circulatie en een afkoeling te waarborgen, wordt de op deze wijze in de kamer 116 verhitte lucht door de openingen 114 en de leidingen 118 naar de atmosfeer afgevoerd. Bij de uitvoering van de afkoeling worden de kleppen 132 zodanig ingesteld, dat de circulatie 10 in de kamer 116 daarin een praktisch constante druk handhaaft, gelijk aan diegene, die bij de voorafgaande drukbelasting ingesteld was.
In plaats van koellucht door de openingen 114 en de klep 120 naar de atmosfeer toe af te voeren, kan de leiding 118 met de leiding 122 schematisch met stippellijnen 144 weergegeven is, verbonden worden, en 15 deze lucht door de leiding 122 en de uitlaatopeningen 128 voor afvoer-gassen aan het inwendige van de roosterwerkschacht 92 toegevoerd worden, waar zij met de door de opening 134 toegevoerde koude wind vermengd wordt. Op deze wijze kan men de verwarming der voor de afkoeling van de kamer 116 dienende lucht ten: nutte maken terwijl de bij de afkoeling afgevoerde 20 warmte teruggewonnen wordt. Er moet echter in dit geval in de leiding 138 een compressor aangebracht worden om het in de koelkringloop geleden drukverlies te compenseren.
Om een eventuele pech in de circulatie voor de koeling en de drukbelasting van de kamer 116 te voorkomen, die bijvoorbeeld door het 25 onjuist werken van een klep zou kunnen optreden en tot een verhoogd gevaar voor ongevallen zou kunnen leiden, is het voordelig in de kap 110 een opening 146 aan te brengen, die op een onder druk staande koude gasbron, zoals bijvoorbeeld stikstof, aangesloten is. Een dergelijke extra kringloop zou nogmalerwijze niet werken, maar automatisch in 30 bedrijf gesteld worden zodra de temperatuur in de kamer 116 een bepaalde drempelwaarde overschrijdt of de druk in deze kamer 116 beneden een kritische minimumwaarde daalt.
Het is eveneens mogelijk in het plafond 96 een kleine opening aan te brengen, die de kamer 116 met het inwendige van de roosterwerk-35 schacht 92 verbindt, waarmee een extra zekerheid verkregen wordt tegen een te hoge door pech bepaalde verschildruk aan weerszijden van dit plafond.
De werkwijze voor de drukbelasting en voor de afkoeling van de 81 00 74 9 - 13 - kamer 116 kan eveneens op het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 5 voor de drukbelasting en koeling van de kamer 86 toegepast worden. Het is in het bijzonder mogelijk de openingen 130 en de regelkleppen 132. die in het geval van figuur 6 in de leiding 10 aanwezig zijn, bij figuur 5 5 aan de leidingen 74 aan te brengen. Ook is het mogelijk een enigszins gewijzigd systeem te verschaffen, dat hieronder met betrekking tot figuur 7 beschreven wordt.
In deze figuur 7 werden dezelfde constructie-onderdelen overgenomen, zoals deze reeds met betrekking tot de figuren 5 en 5a beschreven 10 werden en ook van dezelfde verwijzingscijfers als in deze figuren toegepast voorzien zijn. Bij deze figuur 7 heeft men eveneens het met betrekking tot de figuur 6 beschreven principeschema overgenomen en ook hier dezelfde verwijzingscijfers voor gelijke onderdelen gehandhaafd. In tegenstelling echter tot het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 6 15 mondt de koude windhulpleiding 138 zowel uit in de voedingsringleiding 70 voor de verbrandingslucht, alsook in een hulpringleiding 148, die met ëên of meer kleine buisstompen 150 met het inwendige van de kamer 86 verbonden is.
Tijdens de verhittingsfase wordt een deel van de door de 20 ringleiding 70 aan de branders toegevoerde verbrandingslucht via de regelklep 140 in de hulpringleiding 148 af getakt om aan het inwendige van de kamer 86 ten behoeve van de afkoeling toegevoerd te worden. Het afvoeren van de lucht uit het inwendige van de kamer 86 kan ook hier door openingen 114 en de leiding 118 geschieden.
25 Tijdens de windfase geschiedt de drukvereffening in de kamer 86 en de afkoeling van het inwendige ervan door de toevoer van koude wind door de leiding 138 in de hulpringleiding 148 en vandaar naar het inwendige van de kamer 86.
Het is voorts mogelijk extra, niet-weergegeven, kleppen aan te 30 brengen om tijdens de verhittingsfase de ringleiding 70 van de leiding 138 af te sluiten, en tijdens de windfase, de leiding 138 van de ring-♦ leiding 70. Voor verdere bijzonderheden wordt verwezen naar de beschrijving van figuur 6. Men dient echter op de voorgrond te plaatsen, dat in het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 7 eveneens een extra kringloop 146 35 als reserve voor de toevoer van een drukbelastings- en koelgas aanwezig is.
Het is bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 6 natuurlijk ook mogelijk de toevoer van koel- en drukbelastingslucht door een hulp- 81 00 74 9 14 - ringleiding zoals in het geval van.figuur 7 te verschaffen.
Figuur 8 toont schematisch het bovenste deel van. het Cowper-of windverhitter analoog aan de met betrekking tot figuur 6 beschreven verhitter met een analoge opstelling van de branders 94a, 94b, 94c en 94d, 5 alsmede een analoog systeem voor de drukbelasting en de afkoeling van de kamer 116. De variant bestaat hierbij daarin, dat men de openingen, welke de leiding 100 met het inwendige van de kamer 116 verbinden, op een grotere hoogte aangebracht heeft, welke met het verwijzingscijfer 152 in figuur 8 weergegeven is. Aan deze openingen 152 zijn natuurlijk 10 eveneens regelkleppen 154 toegevoegd.
Afwijkend van het voorafgaande uitvoeringsvoorbeeld, in het bijzonder dat volgens figuur 6, omvat het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuren 8 en 8a een plafond 156, in het inwendige waarvan een koel-kringloop aangebracht is, die uit een aantal van in de massa van het 15 plafond 156 ingebedde buizen 158 bestaat. In de figuren zijn deze buizen 158 evenwijdig aan elkaar opgesteld, maar het is echter duidelijk, dat zij ook op andere wijze opgesteld zouden .kunnen zijn,, in het bijzonder cirkel- of spiraalvormig om het gehele af te koelen vlak te bedekken.
Deze buizen 158 zijn enerzijds op een hoofdverdeelleiding 160 aange-20 sloten en anderzijds op een verzamelleiding 164.
De in de figuren 8 en 8a weergegeven koelkringloop voor het plafond 156 is voor koeling met behulp van lucht gedacht. Het is dientengevolge voordelig deze koelkringloop van het plafond 156 op de verbrandingsluchtvoedingsleidingen van een windverhittergroep aan te 25 sluiten. Op bekende wijze omvatten immers de windverhittingsinstallaties voor hoogovens een groep van windverhitters, 'd.w.z. tenminste twee, die afwisselend werkzaam zijn, waarbij de ene zich in de verhittingsfase bevindt, terwijl de andere in de windfase is en omgekeerd. In het algemeen is derhalve een gemeenschappelijk voedingssysteem aanwezig voor de 30 toevoer van verbrandingslucht aan elk der leidingen 100 van elke windverhitter. In het geval van figuur 8 kan men aldus de koelkringloop van het plafond 156 in het verbrandingsluchtvoedingssysteem integreren op een zodanige wijze dat de verbrandingslucht de buizen 158 doorloopt alvorens zij in de branders intreedt.
35
De verzamelleiding 164 is via twee leidingen 168 en 168' (zie figuur 8a), die elk een klep 170 bezitten (zie figuur 8), met de beide verbrandingsluchtvoedingsleidingen 100 van de beide windverhitters verbonden.
Figure NL8100749AD00151
- 15 -
Wanneer de in figuur 8 schematisch weergegeven Cowper-luchtverhitter zich in de verhittingsfase bevindt, is de afsluitklep 170 geopend en wordt de in de buizen 158 circulerende koellucht aan de leiding 100 toegevoegd voor de voeding van de branders met verbrandingslucht.
5 Wanneer echter de Cowper-luchtverhitter op de windfase omgeschakeld wordt, is de afsluitklep 170 gesloten en wordt de koellucht uit de buizen 158 door de leiding 168' aan een andere windverhitter toegevoerd, welke zich op dat tijdstip in de verhittingsfase bevindt. Dientengevolge waarborgt de uitvoering volgens figuur 8, behalve de drukbelasting en de 10 afkoeling van de kamer 116, die zoals in het geval van figuur 6 geschieden, een extra afkoeling van het plafond 156 zowel tijdens de verhittings- als ook tijdens de windfase.
Figuur 9 toont een andere variant, toegepast bij een windverhitter die in verband met het in figuur 6 beschreven bouwtype van een extra 15 afkoeling van het plafond 96 voorzien is. Deze extra afkoeling geschiedt door middel van een vlakke koelkamer 172, die speciaal voor dit doel onmiddellijk boven het plafond 36 aangebracht is en laatstgenoemde van het inwendige van de kamer 116 scheidt. Deze kamer 172 is via een leiding 174 en een compressor 176 met een hulpleiding 138 verbonden, die, 20 zoals in het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 6, de hoofdvoedingsleiding 136 voor koude wind met de inlaatleiding 100 voor de verbrandingslucht verbindt. De uitlaat van de koelkamer 172 is via een regelklep 180 en een leiding 178 met de uitlaatopening 128-voor afvoergassen aan de basis van de Cowper-luchtverhitter verbonden. Om een directe luchtovergang 25 van de ingang naar de uitgang van de kamer 172 te verhinderen, is laatstgenoemde bij voorkeur in compartimenten ingedeeld, zodat fijn-verdelingen gevormd worden en de koellucht gedwongen wordt in de gehele kamer te circuleren.
Tijdens de verhittingsfase gaat een deel van de in de leiding 30 100 circulerende verbrandingslucht door het bovenste deel van de leiding 138 en wordt door de compressor 176 in de koelkamer 172 gedrukt. De evacuering van de kamer 172 geschiedt via de klep 180, de leiding 178 en de afsluitklep 124 in de atmosfeer.
Tijdens de windfase wordt de koude wind aan de koelkamer door 35 de leiding 138, de compressor 176 en de leiding 174 toegevoerd. Deze in de koelkamer 172 circulerende wind wordt bij voorkeur door de leiding 178 en de opening 128 teruggevoerd om zijn in de kamer 172 opgenomen warmte ten nutte te kunnen maken. Behalve de afkoeling van de kamer 172 81 00 74 9 - 16. - geschiedt de drukbelasting en de koeling van de kamer 116 op dezelfde wijze als in het geval van figuur 6.
Het is uiteraard mogelijk in het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 9 de koelkamer 172 door een koelbuizensysteem zoals bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 8 te vervangen. Omgekeerd is het mogelijk het buizenkoelsysteem van het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 8 door een koelkamer volgens figuur 9 te vervangen.
De figuren 10 en 10a tonen tenslotte een uitvoeringsvoorbeeld analoog aan die volgens figuur 8 met een koelkringloop in het inwendige van het plafond 156. Zoals in het geval volgens figuur 8 is een bepaald aantal buizen 158 in de plafondmassa ingebed. Deze buizen zijn enerzijds op een verdeelleiding 182 en anderzijds op een verzamelleiding 184 aangesloten. In tegenstelling echter met het voorbeeld volgens figuur 8 geschiedt de afkoeling hier door middel van water, dat men in de koelkringloop van het plafond 156 laat circuleren. Ook in dit geval kunnen de buizen 158 natuurlijk wederom evenwijdig aan elkaar opgesteld worden of volgens anders configuraties, in het bijzonder cirkel- of spiraalvormig, om het gehele vlak van het plafond te bedekken. De koeling en de druk-belasting van de kamer 116 worden op dezelfde wijze uitgevoerd als bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 6.
De verschillende koelvarianten in de figuren 8, 9 en 10 worden beschreven met betrekking tot een Cowper van het type, zoals deze aan de hand van figuur 6 beschreven werd. Het is echter vanzelfsprekend, dat de uitvoeringen volgens de figuren 8-10 alsmede de beschreven werkwijzen even goed bij een uitvoeringsvoorbeeld zoals dat volgens figuur 5, of figuur 7, toegepast kunnen worden.
Tenslotte zij nog opgemerkt, dat bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 10 de kringloop 158 door een koelkamer analoog aan de kamer 172 vervangen kan worden, waarin men eveneens water of een andere koelvloeistof laat circuleren.
In figuur 11 is een gunstige uitvoering van de kop van een Cowper-luchtverhitter weergegeven, zoals deze in .het bijzonder bij de uitvoeringsvoorbeelden volgens de figuren 1-4 kan worden verschaft, waarbij de figuur 11a een bovenaanzicht van het bovenste deel van de Cowper-luchtverhitter is. Bij dit voorbeeld zijn vier, branders 190a, 190b, 190c en 190d in de vorm van een vierkant rondom het centrum van een koel 192 opgesteld, waarbij de uitlaat voor hete lucht zich aan de zijkant bevindt. Bij dit voorbeeld is de vormgeving van de koepelvorm 8100749 17 - beter aan de branders aangepast in die zin dat de koepel bij elke brander een uitholling 196 bezit, die zich op het vuurvaste deel van de branders aansluit en deze naar onderen toe verlengt en zo tezamen met dit vuurvaste deel de verbrandingsholte 198 vormt.
5 Een aantal gekruiste dragers 200, 202, 204, die met de pantsering van de koepel 192 een mechanische eenheid vormen, dragen zowel de koepel als ook de branders.
De figuren 12 en 12a tonen de aanpassing van de constructie volgens figuren 10 en 10a aan de uitvoeringsvoorbeelden.volgens de figuren 10 5-10. De vier branders 206a, 206b, 206c en 206d zijn op een plafond 208 gemonteerd, dat, zoals de koepel 192 van figuur 11, uithollingen 210 bezit, die zich op het vuurvaste deel van de branders aansluiten en tezamen met dit vuurvaste deel verbrandingsholten vormen. Het plafond 208 en de vier branders 206a, 206b, 206c en 206d worden door drager 212 gedragen. Deze 15 dragers 212 worden op hun beurt gedragen door de buitenkap 214, die de verlenging van het uitwendige pantser van de schacht 92 vormt.
20 81 00 74 9

Claims (40)

  1. 2. Installatie volgens conclusie 1, met. het kenmerk, dat slechts een enkele brander (22) die in het midden van een boven het roosterwerk (12) aanwezige koepel (14,. 64) gemonteerd is, waarbij de uitlaatopening voor hete wind eveneens aan deze koepel (14, 64) zijdelings van de brander (22) aangebracht is.
  2. 3. Installatie volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de uit laatopening (40) zich in het midden van een koepel. (44) bevindt en dat meerdere branders (42a, 42b,;42c, 42d) in de koepel (44) gemonteerd zijn en wel symmetrisch rondom de uitlaatopening (40) en hellend met betrekking tot de vertikale as van de omvatting of mantel (12).
  3. 4. Installatie volgrns conclusie 3, gekenmerkt door de aanwezigheid van vier branders (42a, 42b, 42c, 42d), die in de vorm van een vierkant rondom de opening (40) opgesteld zijn.
  4. 5. Installatie volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de 'ij?* uitlaat opening (50) voor hete wind en meerdere branders (52a, 52b, 52c 30 en 52d) ora de vertikale as van de mantel (12) aan een koepel (54) aangebracht zijn.
  5. 6. Installatie volgens één der conclusies 2-5, met het kenmerk,dat de koepel (14, 44,.54) gemetseld is en uit een metselwerk (16) van vuurvaste stenen bestaat, dat aan de buitenzijde door een metaalpantsering 35 (18) omgeven is.
  6. 7. Installatie volgens ëéh der conclusies 2-5, met het kenmerk, dat de koepel (14, 44, 54) uit vuurvaste stenen (67) bestaat,, die door
    - 19 - middel van ankerpennen (65) aan een buitenste metaalpantser (69) opgehangen zijn.
  7. 8. Installatie volgens conclusie 1, gekenmerkt door meerdere branders (64a, 64b, 64c, 64d, 94a, 94b, 94c, 94d), die symmetrisch en 5 in de vorm van een kroonvertikaal aan een cirkelvormig plafond aangebracht zijn, welk laatstgenoemde op zijn beurt dwars boven het roosterwerk (62, 92. gemonteerd is en met een zich daarboven bevindende kap (82, 110) een dichte kamer (86, 116) vormt.
  8. 9. Installatie volgens conclusie 8, gekenmerkt door een centrale 10 uitlaatleiding (68) voor hete wind, die vertikaal door de kap (82) en het plafond (66) heen loopt, en door buitenste ringvormige voedings-leidingen (70, 72) voor verbrandingslucht en verbrandingsgassen naar de branders (64a, 64b, 64c, 64d), en daarmee verbonden door van afsluitkleppen (78, 80) voorziene radiale leidingen (74, 76).
  9. 10. Installatie volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de uittreeopening (98) voor hete wind in de zijwand van het roosterwerk (92) tussen het plafond (96) en het bovenste deel van het roosterwerk aangebracht is, en dat de voeding van de brandrs (94a, 94b, 94c, 94d) met verbrandingslucht en verbrandingsgassen door een leiding (100) gescheidt, welke 20 vertikaal en centraal door de kap (110) tot tussen de branderskrans naar binnen steekt, resp. door een buitenste ringleiding (102), die door radiale leidingen (104) met afsluitkleppen (106) met elk der branders (94a, 94b, 94c, 94d) verbonden is.
  10. 11. Installatie volgens één der conclusies 8-10, met het kenmerk, 25 dat de kamer (86, 116) door middel van een koelmedium gekoeld is.
  11. 12. Installatie volgens één der conclusies 8-10, met het kenmerk, dat de kap (82, 110) van mangaten (84, 112) ter inspectie en voor het vervangen van de branders voorzien is.
  12. 13. Installatie volgens één der conclusies 8-12, met het kenmerk, 30 dat de kap (82, 110) van openingen (114) voorzien is voor de drukregeling in de kamer (86, 116).
  13. 14. Installatie volgens één der conclusies 8-13, met het kenmerk, dat de leidingen (70, 100) door een leiding (138), een klep (140) en een afsluitklep (149) met een hoofdleiding (136) in verbinding staan, die op 35 haar beurt met de inlaatopening (134) voor koude wind aan de basis van de schacht (92) verbonden is.
  14. 15. Installatie volgens conclusie 13, gekenmerkt door een leiding (118), die de openingen (114) via een afsluitklep (120) met de atmosfeer verbindt. 81 00 74 9 - 20 -
  15. 16. Installatie volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de leiding (118) met een uitlaatopening (128) voor afvoergassen aan de basis van de schacht (92) verbonden is.
  16. 17. Installatie volgens één der conclusies 8-13, met het kenmerk, dat de voedingsleidingen (74, 100) voor verbrandingslucht voor elke brander (64a, 64b, 64c, 64d, 94a, 94b, 94c, 94d) met de kamer (86, 116) via van regelkleppen (132) voorziene openingen (130) in verbinding staan.
  17. 18. Installatie volgens één der conclusies 8-13 of 15-17, gekenmerkt door een hulpringleiding (148), die enerzijds de kamer (86, 116) met de inlaatleiding (70, 100) voor verbrandingslucht verbindt, en anderzijds via een leiding (138) en een klep (140) met een hoofdleiding (136), die op haar beurt met de inlaatopening (134) voor koude wind aan de basis van de schacht (92) verbonden is.
  18. 19. Installatie volgens één der conclusies 8-13, gekenmerkt door een koelkringloop (158), die in de massa van het plafond (66, 96) ingebed is.
  19. 20. Installatie volgens één der conclusies 8-18, gekenmerkt door een vlakke koelkamer (172) voor het plafond (66, 96) en direct daarboven opgesteld is.
  20. 21. Installatie volgens conclusie 19 of 20, met het kenmerk, dat de koelkringloop (158) of de koelkamer (172) op een koelwaterleiding aangesloten zijn.
  21. 22. Installatie volgens conclusie 19 of 20,met het kenmerk, dat de koelkringloop (158) of de koelkamer (172) op een koelluchtleiding aangesloten zijn.
  22. 23. Installatie volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat de inlaat (160) van de koelkringloop (158) of de koelkamer (172) via een compressor (162) op een hoofdvoedingsleiding voor verbrandingslucht aangesloten is, en dat de uitlaat via twee, elk van een afsluitklep (170) * voorziene leidingen (168, 168') met de beide voedingsleidingen (100) voor verbrandingslucht van twee afwisselend werkende Cowper-luchtverhitters verbonden is.
  23. 24. Installatie volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat de inlaat van de koelkringloop (158) of de koelkamer (172) via de op de hoofdvoedingsleiding (136) voor koude wind aangesloten leiding (138) koude wind toegevoerd krijft, en dat de uitlaat via een leiding (178) aan de basis van de roosterwerkschacht en door een afsluitklep (124) met de atmosfeer verbonden is. 81 00 7 4 9 - 21 -
  24. 25. Installatie volgens één der conclusies 8-24, gekenmerkt door een opening ¢146) in de kap (82, 110) van de kamer (86, 116) waarbij deze opening met een toeleveringsbron voor de drukbelasting en de koeling van de kamer (86, 116) verbonden is.
  25. 26. Installatie volgens één der conclusies 8-24, gekenmerkt door een veiligheidsgat in het plafond (66, 96, 156), dat de kamer (86, 116) met de roosterwerkruimte verbindt.
  26. 27. Werkwijze voor het opwekkenvan hete wind door middel van een installatie volgens één der conclusies 8-26, volgens welke het 10 vuurvaste roosterwerk tijdens een verhittingsfase, bestaande uit de verbranding van een verbrandingsgas in een verbrandingsluchtstroom door elk der aanwezige branders, verhit wordt en de afvoergassen door een opening aan de basis van de schacht geëvacueerd worden, de verhittingsfase afgesloten en een windfase ingeleid wordt, bestaande uit de voeding 15 van koude wind aan de basis van het roosterwerk en het uitvoeren, aan het bovenste deel van de schacht, van de hete wind, die tijdens het doorlopen van het roosterwerk de daarin bij de verhittingsfase opgeslagen warmte heeft opgenomen, met het kenmerk, dat tijdens de beide fasen het plafond, alsmede de zich daarboven bevindende kamer afgekoeld wordt, 20 waarin zich de branders bevinden.
  27. 28. Werkwijze volgens conclusie 27, met het kenmerk, dat tijdens de verhittingsfase de kamer door het inleiden van een deel van de verbrandingslucht gekoeld wordt.
  28. 29. Werkwijze volgens conclusie 27, met het kenmerk, dat de kamer 25 tijdens de windfase gekoeld wordt, waarbij men daarin.een deel van de aan de basis van de roosterwerkschacht toegevoerde koude lucht laat circuleren.
  29. 30. Werkwijze volgens conclusie 29, met het kenmerk, dat men de koellucht uit de kamer naar de atmosfeer laat ontwijken.
  30. 31. Werkwijze volgens conclusie 29, met het kenmerk, dat de evacuering van de koellucht uit de kamer uit een omkering bestaat met terugvoering van deze koellucht naar de basis van de roosterwerkschacht en het daarin inleiden ervan.
  31. 32. Werkwijze volgens één der conclusies 27-31, met het kenmerk, 35 dat voor de verhittingsfase de kamer en de roosterwerkschacht belucht worden, terwijl zij met de atmosfeer in verbinding gesteld worden.
  32. 33. Werkwijze volgens één der conclusies 27-31, met het kenmerk, dat bij het begin van de windfase gelijktijdig koude wind in de rooster- 810074» - 22 - werkschacht en in de kamer wordt ingelaten om progressief en gelijktijdig de druk in deze beide ruimten op te voeren, zodat een even grote druk aan weerszijden van het de branders dragende plafond verkregen wordt.
  33. 34. Werkwijze volgens één der conclusies 27-33, met het kenmerk, 5 dat onafhankelijk van de afkoeling de drukbelasting of de beluchting van de kamer, tijdens de beide fasen het plafond door middel van een extra koelkringloop gekoeld wordt, die zich binnen dit plafond of direct daarboven bevindt.
  34. 35. Werkwijze volgens conclusie 34, gekenmerkt door de toepassing 10 van water voor de afkoeling.
  35. 36. Werkwijze volgens conclusie 34, met het kenmerk., dat voor deze afkoeling verbrandingslucht toegepast wordt, terwijl deze koelkringloop op de voedingsleiding voor verbrandingslucht van de branders aangesloten wordt, en dat de uit deze koelkringloop van het plafond uittredende 15 lucht aan de branders van dezelfde Cowper-luchtverhitter toegevoerd wordt, wanneer deze zich in de verhittingsfase bevindt, terwijl in de windfase deze koelingsafvoerlucht aan de branders van een andere Cowper-luchtverhitter toegevoerd wordt, die zich tegen deze tijd in dé verhittingsfase vindt.
  36. 37. Werkwijze volgens conclusie 34, met het kenmerk, dat voor deze afkoeling een deel van de koude wind toegepast wordt en dat deze koellucht tijdens de windperuode weer naar de basis van de roosterwerkschacht toegevoerd wordt met het doel hete wind op te wekken.
  37. 38. Werkwijze volgens één der conclusies 31, 36 of 37, met het 25 kenmerk, dat de koellucht door middelwan een compressor gecomprimeerd wordt.
  38. 39. Werkwijze volgens één der conhclüsies 28-33, met het kenmerk, dat hulp-,..'koel- en drukbelastingsbronnen aanwezig zijn, die automatisch in werking treden zodra de temperatuur in de kamer een bepaalde drempel- 30 waarde overschrijdt, of wannea: de druk in de kamer met een bepaald bedrag van die in de roosterwerkschacht afwijkt.
  39. 40. Installatie volgens één der conclusies 1-7, met het kenmerk, dat de branders en de koepel door dragers (200,. 202, 204) gedragen worden en dat de koepel van uithollingen (196) voorzien is, die elk aan de 35 branders aangepast zijn.
  40. 41. Installatie volgens één der conclusies 8-26, met het kenmerk, dat het plafond en de branders aan dragers (212) opgehangen zijn, die door de buitenste pantsering gedragen worden en dat het plafond van uithollingen (210) voorzien is, die elk aan de branders aangepast zijn. 81 00 74 9
NL8100749A 1980-02-15 1981-02-16 Windverhittingsinstallatie en werkwijze voor het opwekken van hete wind. NL8100749A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
LU82176 1980-02-15
LU82176A LU82176A1 (fr) 1980-02-15 1980-02-15 Installation de production de vent chaud et procede mis en oeuvre

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8100749A true NL8100749A (nl) 1981-09-16

Family

ID=19729352

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8100749A NL8100749A (nl) 1980-02-15 1981-02-16 Windverhittingsinstallatie en werkwijze voor het opwekken van hete wind.

Country Status (17)

Country Link
JP (1) JPS56127716A (nl)
AU (1) AU6722581A (nl)
BE (1) BE887478A (nl)
BR (1) BR8100986A (nl)
CA (1) CA1161637A (nl)
DE (1) DE3104352A1 (nl)
ES (1) ES8205864A1 (nl)
FR (1) FR2476134A1 (nl)
GB (1) GB2069677B (nl)
IT (1) IT1169205B (nl)
LU (1) LU82176A1 (nl)
NL (1) NL8100749A (nl)
PL (1) PL125908B1 (nl)
RO (1) RO82322A (nl)
SE (1) SE8101002L (nl)
SU (1) SU991955A3 (nl)
ZA (1) ZA81782B (nl)

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
LU82174A1 (fr) * 1980-02-15 1980-05-07 Wurth Anciens Ets Paul Procede et dispositif de reglage de la temperature du vent chaud dans une installation de production de vent chaud
NL8902589A (nl) * 1989-10-19 1991-05-16 Hoogovens Groep Bv Koppelverbinding hetewindleidingen.
RU2145637C1 (ru) * 1999-03-29 2000-02-20 Калугин Яков Прокопьевич Воздухонагреватель

Family Cites Families (10)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE318068C (de) * 1918-07-23 1920-01-10 Halbergerhütte Gmbh Von oben beheizter winderhitzer ohne brennschacht
FR787888A (fr) * 1934-06-28 1935-09-30 Changement apporté aux appareils de préchauffage de gaz ou fluides quelconques, particulièrement applicable aux appareils à air chaud de hauts-fourneaux
DE961284C (de) * 1940-11-13 1957-04-04 Koppers Gmbh Heinrich Gaserhitzer (Cowper) ohne Brennschacht
DE863663C (de) * 1950-12-28 1953-01-19 Otto & Co Gmbh Dr C Winderhitzer mit oberer Beheizung
FR1205382A (fr) * 1957-04-11 1960-02-02 Bloom Eng Co Inc Mécanisme de brûleur pour fours
DE1229567B (de) * 1961-09-06 1966-12-01 Huettenwerk Salzgitter Ag Verfahren zum Betrieb von Hochofen-Winderhitzern
LU47700A1 (nl) * 1963-11-05 1965-03-02
FR1398619A (fr) * 1964-06-15 1965-05-07 Rappold & Co Gmbh Hermann Dispositif pour appareil à air chaud chauffé par brûleur
DE2123552A1 (en) * 1971-05-12 1972-11-16 Zimmermann & Jansen GmbH, 5160 Dü- Blast furnace wind heater burner unit - is mounted on top of heater cupola
JPS521794A (en) * 1975-06-24 1977-01-07 Heijiro Fukuda Method of making artificial resinoid whetstone for cutting hard materi als

Also Published As

Publication number Publication date
DE3104352A1 (de) 1982-01-28
ES499323A0 (es) 1982-07-01
GB2069677A (en) 1981-08-26
ZA81782B (en) 1982-05-26
IT8119753A0 (it) 1981-02-13
AU6722581A (en) 1981-08-20
BE887478A (fr) 1981-06-01
JPS56127716A (en) 1981-10-06
CA1161637A (en) 1984-02-07
GB2069677B (en) 1983-08-17
PL125908B1 (en) 1983-06-30
RO82322A (ro) 1983-11-01
ES8205864A1 (es) 1982-07-01
IT1169205B (it) 1987-05-27
BR8100986A (pt) 1981-08-25
PL229708A1 (nl) 1981-09-18
LU82176A1 (fr) 1980-05-07
SE8101002L (sv) 1981-08-16
FR2476134A1 (fr) 1981-08-21
SU991955A3 (ru) 1983-01-23

Similar Documents

Publication Publication Date Title
JPS5914714B2 (ja) 高温ガス及び熱ガスから熱を回収して再評価する方法
EP2142853B1 (en) Ceramic burner
US3121559A (en) Recuperators
NL8100749A (nl) Windverhittingsinstallatie en werkwijze voor het opwekken van hete wind.
US2250868A (en) Coil-annealing furnace
US4444554A (en) Heating method and apparatus
US2840361A (en) Tunnel furnace for heat treating objects
US2215081A (en) Bell type furnace
US2289719A (en) Metallurgical furnace
US20080050689A1 (en) Method of stabilising a refractory inner wall of a hot blast generating device and use thereof in a hot repair method
US3220458A (en) Utilisation of methane in mine air
AU2007226496B2 (en) Equipment and method for heating gas in connection with sintering
US3061292A (en) Blast heating system for blast furnaces and method of operating the same
US3581810A (en) Metallurgical furnace
US3038711A (en) Continuous kilns
US117246A (en) Improvements in working blast-furnaces
US1037665A (en) Furnace for annealing, &c.
EP3894770B1 (en) Induration machine
US759171A (en) Hot-blast apparatus for mettallurgical furnaces.
SU1211295A1 (ru) Воздухонагреватель доменной печи
US551057A (en) Furnace
US401172A (en) Furnace for brick-kilns
US711089A (en) Hot-blast stove.
RU6879U1 (ru) Ямная печь для термообработки углеродистых изделий
USRE13713E (en) Freheater and furnace-shield

Legal Events

Date Code Title Description
BV The patent application has lapsed