NL8020002A - Werkwijze voor het bewaken van een ruimte door middel van gerichte impulsvormige stralingsenergie en een inrichting ter uitvoering van deze werkwijze. - Google Patents

Werkwijze voor het bewaken van een ruimte door middel van gerichte impulsvormige stralingsenergie en een inrichting ter uitvoering van deze werkwijze. Download PDF

Info

Publication number
NL8020002A
NL8020002A NL8020002A NL8020002A NL8020002A NL 8020002 A NL8020002 A NL 8020002A NL 8020002 A NL8020002 A NL 8020002A NL 8020002 A NL8020002 A NL 8020002A NL 8020002 A NL8020002 A NL 8020002A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
energy
virtual
memory
transmitter
radiation
Prior art date
Application number
NL8020002A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Zellweger Uster Ag
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Zellweger Uster Ag filed Critical Zellweger Uster Ag
Publication of NL8020002A publication Critical patent/NL8020002A/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G01MEASURING; TESTING
    • G01SRADIO DIRECTION-FINDING; RADIO NAVIGATION; DETERMINING DISTANCE OR VELOCITY BY USE OF RADIO WAVES; LOCATING OR PRESENCE-DETECTING BY USE OF THE REFLECTION OR RERADIATION OF RADIO WAVES; ANALOGOUS ARRANGEMENTS USING OTHER WAVES
    • G01S17/00Systems using the reflection or reradiation of electromagnetic waves other than radio waves, e.g. lidar systems
    • G01S17/02Systems using the reflection of electromagnetic waves other than radio waves
    • G01S17/06Systems determining position data of a target
    • GPHYSICS
    • G08SIGNALLING
    • G08BSIGNALLING OR CALLING SYSTEMS; ORDER TELEGRAPHS; ALARM SYSTEMS
    • G08B13/00Burglar, theft or intruder alarms
    • G08B13/18Actuation by interference with heat, light, or radiation of shorter wavelength; Actuation by intruding sources of heat, light, or radiation of shorter wavelength
    • G08B13/181Actuation by interference with heat, light, or radiation of shorter wavelength; Actuation by intruding sources of heat, light, or radiation of shorter wavelength using active radiation detection systems
    • G08B13/187Actuation by interference with heat, light, or radiation of shorter wavelength; Actuation by intruding sources of heat, light, or radiation of shorter wavelength using active radiation detection systems by interference of a radiation field

Landscapes

  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Electromagnetism (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • Computer Networks & Wireless Communication (AREA)
  • Radar, Positioning & Navigation (AREA)
  • Remote Sensing (AREA)
  • Optical Radar Systems And Details Thereof (AREA)
  • Burglar Alarm Systems (AREA)
  • Radar Systems Or Details Thereof (AREA)

Description

S O 2 Μ ι> ;·:
Werkwijze voor het bewaken van een ruimte door middel van gerichte impulsvormige stralingsenergie en een inrichting ter uitvoering van deze werkwijze. ^
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze om door middel van gerichte impulsvormige stralingsenergie een ruimte te bewaken en op een inrichting ter uitvoering van deze werkwijze. Uit de stand van de techniek zijn verschillende soorten 5 lichtkasten bekend, zoals bijvoorbeeld de in het Duitse Auslege-schrift 2.157.815, alsmede het Duitse Auslegeschrift 2.129.666 en het Duitse Offenlegungsschrift 2.353.702 beschreven lichtkasten, waarvan gebruik kan worden gemaakt om bepaalde vlakken, terreinen of ruimten met betrekking tot ongewenste indringers te bewaken. 10 Dergelijke stelsels bezitten het nadeel dat hierdoor weliswaar een bewaking langs de omtrek ervan wordt uitgevoerd, doch dikwijls slechts over rechtlijnige banen. Bovendien bezitten deze stelsels het nadeel, dat de hiervoor benodigde apparaten ter plaatse van deze omtrek zelf moeten worden aangebracht, hetgeen met zich mee-15 brengt dat de werkzaamheid hiervan door kwaadwillig ingrijpen op nadelige wijze kan worden beïnvloed of de indringers door een nauwkeurige waarneming deze apparaten zelfs te slim af kunnen zijn.
Er zijn ook ruimtebewakingsstelsels voorgesteld, waarbij in een te bewaken ruimte een stralingsenergieveld wordt opgewekt, en de af-20 tasters op veldverandering, zoals deze door in de ruimte dringende voorwerpen worden veroorzaakt, aanspreken en als gevolg hiervan een alarm kunnen inschakelen. Zie bijvoorbeeld DOS 2.346.764, DOS 2.508.796, DOS 2.600.362, DAS 2.613.375, DOS 2.617.467, DAS 2.638.337, DAS 2.656.256, DOS 2.702.499, 2.722.982.
25 Door bekende werkwijzen en inrichtingen worden be paalde problemen weliswaar op bevredigende wijzen opgelost, doch deze bezitten echter in de regel het nadeel, dat hierdoor wanneer deze op een voldoende gevoeligheid zijn ingesteld naast de gewen- 8020002 2 staalarmen, veelal ook door allerlei andere effecten foutieve alarmen worden afgegeven. Een dergelijk gedrag is echter op de duur zeer onbevredigend, want bij dikwijls voorkomende foutieve alarmen wordt het vertrouwen in de betrouwbaarheid van een derge-5 lijke werkwijze respectievelijk een dergelijke inrichting geschokt, zodat de alarmering spoedig niet meer als serieus wordt opgevat.
Aan de uitvinding ligt daarom het probleem ten grondslag om een werkwijze te verschaffen, waardoor een betrouwbare be-10 waking van een vlak, respectievelijk een terrein of een ruimte wordt gewaarborgd, die in het bijzonder in verregaande mate tegen een kwaadwillige nadelige beïnvloeding van de werking ervan imuun is en waardoor bovendien ondanks de hoge gevoeligheid ervan een uiterst gering percentage aan foutieve alarmen wordt afgegeven en 15 zich verder ook voor het bewaken van verhoudingsgewijs ingewikkelde vormen van vlakken, terreinen of ruimten leent. Verder ligt aan de uitvinding het probleem ten grondslag om een inrichting voor de uitvoering van de boven aangeduide werkwijze te verschaffen.
20 De uitvinding wordt gekenmerkt doordat door het vast leggen van bepaalde punten in de ruimte tenminste een virtuele lijn of een virtueel vlak wordt gedefinieerd, waardoor een vlak in vlaktedelen of aan ruimte in ruimtedelen wordt onderverdeeld, alsmede doordat aan elk vlak het deel of ruimtedeel een bepaalde 25 betekenis wordt toegekend, en doordat met behulp van meetstralen welke bij de virtuele lijn of het virtuele vlak of bij een op te sporen voorwerp een puntvormige uitbreiding bezitten, direkt of in-direkt minstens één parameter voor het identificeren van tenminste één voorwerp wordt bepaald, waarbij de meetstralen in bepaalde 30 richtingen worden uitgezonden. Aan de uitvinding ligt als oplossing de algemene gedachte ten grondslag om een te bewerken vlak of een te bewerken terrein respectievelijk een te bewaken ruimte voortdurend met betrekking tot de toestand ervan en met betrekking tot eventueel optredende veranderingen te meten, en de meetresultaten 35 verder te verwerken door deze bijvoorbeeld met opgeslagen waarden 8020002 3 te vergelijken. De meetresultaten kunnen ook op zodanige wijze verder worden verwerkt, dat hieruit de verdere informaties worden afgeleid en deze verder afgeleide informaties met opgeslagen informaties worden vergeleken om hierdoor in staat te zijn om eens-5 deels optredende veranderingen niet alleen op betrouwbare wijze vast te stellen, doch deze ook met betrekking tot hun positie, hun soort en betekenis te kunnen uitwerken, bijvoorbeeld om een eventueel alarm slechts dan tot stand te brengen, wanneer een vastgestelde verandering aan bepaalde kriteria voldoet.
10 Op deze wijze wordt niet alleen een betrouwbaar en nauwkeurig vaststellen van de toestand en van toestandsveranderingen gewaarborgd, doch is het ook mogelijk om het opsporen tot bijzondere voorwerpen of gebeurtenissen te beperken. Hierdoor kunnen de dikwijls bij andere stelsels optredende lastige foutieve 15 alarmen in verregaande mate worden vermeden.
Het blijkt dat de boven aangeduide werkwijze en de inrichting voor het uitvoeren hiervan op buitengewone wijze imuun zijn voor een kwaadwillige nadelige beïnvloeding van de werking ervan doordat de stelselparameters van buitenaf praktisch niet zijn 20 te herkennen en niet door maatregelen van buitenaf kunnen worden beïnvloed respectievelijk op slimme wijze onwerkzaam kunnen worden gemaakt. Bovendien is de inrichting zelf in tegenstelling tot de vermelde lichtkasten niet ter plaatse van de omtrek van het te bewaken vlak op het bewaakte terrein of de te bewaken ruimte aan-25 gebracht, doch praktisch in het middelpunt van het te bewaken gebied. Vanwege de kleine uitvoering van de genoemde inrichting en de verhoudingsgewijs grote afstand tot de omtrek is het apparaat ook gemakkelijk te camoufleren en op deze wijze tegen een kwaadwillige van veraf komende inwerking te beveiligen. De werkwijze en inrich-30 ting volgens de uitvinding is niet alleen voor het bewaken van vlakken, terreinen en ruimten tegen storende en bijzonder kwaadwillige invloeden geschikt, doch bijvoorbeeld ook voor de continue bewaking van bijvoorbeeld gebieden waarin afschuivingen voorkomen, en belangrijke bouwwerken zoals bijvoorbeeld stuwdammen met het 35 oog op de veranderingen die hierin kunnen optreden. En de werkwij- i 8020002 s 4 ze en inrichting volgens de uitvinding is ook geschikt voor de beveiliging tegen inbreuk van onroerende goederen vanwege de verhoudingsgewijs geringe ingenomen plaatsruimte en het geringe aantal onderdelen ervan en vanwege de grote flexibiliteit waarmee de werk-5 wijze en inrichting op verschillende structurele vormen kan worden toegepast. Door het hoge oplossende vermogen en de snelle werking kunnen op betrouwbare wijze en met grote nauwkeurigheid ook bewegende voorwerpen worden opgespoord en het gedrag hiervan worden nagegaan.
10 De uitvinding zal thans aan de hand van de figuren nader worden toegelicht.
Figuur 1 geeft een platte grond van een te beveiligen vlak of een terrein met een mogelijke onderverdeling van waar-schuwingszones weer, waarvan de ligging met behulp van virtuele 15 lijnen buiten een te beveiligen zone is aangegeven; figuur 2 geeft een perspectivische afbeelding van de verhoudingen bij een ruimtelijke bewaking met behulp van virtuele vlakken weer, waardoor waarschuwingsruimten en een te beveiligen ruimte worden gevormd; 20 figuur 3 geeft een uitvoeringsvoorbeeld van een meting weer om een bewegend voorwerp op een terrein op te sporen; figuur 4 geeft een vertikaal aanzicht weer waarin de gerichte stralen en de virtuele vlakken zijn afgebeeld; figuur 5 geeft een doorsnede van een apparaat voor het 25 uitzenden van een gerichte straling weer; figuur 6 geeft een blokschema van een inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding; figuur 7 geeft een schematisch vertikaal aanzicht van het verloop van de meetstralen weer om bepaalde virtuele vlakken 30 vast te leggen; figuur 8 geeft een schematische platte grond van het verloop van de lichtstralen weer om bepaalde virtuele vlakken vast te leggen; figuur 9 en 9a geven een uitvoeringsvorm van een straal-35 verdelingsstelsel weer; 8020002 Λ 5 figuur 10 geeft een blokschema voor een uitvoerings-voorbeeld weer, dat op een straalverdelingsstelsel betrekking heeft; figuur 11 geeft schematisch de in serie uitgevoerde 5 uitwerking, van afstandsvectoren weer; en figuur 12 geeft schematisch de groepsgewijze uitgevoerde uitwerking van afstandsvectoren weer.
In figuur 1 is een terrein of een vlak 1 afgebeeld, dat door een van het punt 2 uitgaande lijn 3 alsmede door een lijn 10 4 en een naar het punt 2 terugkerende lijn wordt begrensd. In figuur 1 is een platte grond van het terrein 1 afgebeeld. De lijn 4 tussen de lijnen 3 en 5 moet hierbij als een virtuele lijn worden beschouwd, die weliswaar op het terrein zelf fysisch niet is waar te nemen, doch waarvan het verloop door een aantal in een geheu-15 gen opgeslagen gegevens, bijvoorbeeld door middel van de op het punt 2 betrekking hebbende poolcoördinaten van een aantal hierop uitgekozen punten, bijvoorbeeld de punten 6 tot en met 16 is vastgelegd. Tussen deze uitgekozen punten kan het verloop van de virtuele lijn 4 bijvoorbeeld door lineaire interpolatie door middel van een 20 rekenorgaan of door interpolatie volgens een vooraf gegeven functie worden bepaald.
Een tweede virtuele lijn 17 kan vrij worden gekozen bijvoorbeeld op een vrij te kiezen en bij voorkeur constante afstand van de eerste virtuele lijn 4 in de richting naar het punt 25 2 toe.
Een derde virtuele lijn 18 kan evenzo vrij worden gekozen en wel bijvoorbeeld op een verdere vrij te kiezen en bij voorkeur constante afstand vanaf de tweede virtuele lijn 17 in de richting naar het punt 2 toe. Door deze virtuele lijnen 4, 17 en 30 18 wordt het vlak van het terrein 1 in vlaktedelen 19, 20 en 21 verdeeld, waarbij aan elk vlaktedeel een bepaalde betekenis kan worden toegekend. Zo wordt door 19 bijvoorbeeld een eerste waarschu-wingszone gevormd, alsmede door het deelvlak 20 een tweede waar-schuwingszone en door het deelvlak 21 een beveiligingszone. Elk 35 genoemde vlaktedeel bezit zodoende een bepaalde betekenis.
8020002 6
Door het punt 2 wordt de opstelplaats voor een zender voor het uitzenden van gerichte stralingsenergie gevormd, waardoor bijvoorbeeld nauw gebundelde elektromagnetische stralingsenergie, zoals bijvoorbeeld de onzichtbare lichtimpulsen van een laser-5 lichtbron in de vorm van als functie van de tijd op elkaar volgende impulsen in verschillende richtingen naar het terrein 1 worden uitgestraald. Elke impuls wordt op een bepaald tijdstip en volgens een hierbij behorende azimuthshoek en elevatiehoek ψ over het terrein 1 uitgestraald.
10 Door het punt 2 wordt ook de opstelplaats voor een stralingsenergie ontvanger gevormd, die buiten de betreffende richting van een stralingsimpuls en bij voorkeur ruimtelijk en als functie van de frequentie selectief op invallende, dit wil zeggen gereflecteerde stralingsenergie aanspreekt en deze ontvangen ener-15 gie verder verwerkt. Door elke desbetreffende stralingsimpuls wordt in elk geval afzonderlijk een bepaalde meetstraal gevormd, die al naar het geval door een voorwerp of door het terrein zelf als achtergrond wordt gereflecteerd. Een dergelijke met reflectie gepaard gaande meetstraal zal in het onderstaande als een direkte 20 meetstraal worden aangeduid. Wanneer er daarentegen geen reflectie optreedt, bijvoorbeeld wegens een volledige of een praktisch bijna volledig plaatsvindende absorptie of wegens een in andere richting plaatsvindende spiegelende werking van de uitgezonden stralingsenergie dan zal een dergelijke meetstraal in het onderstaande als 25 een indirekte meetstraal worden aangeduid. Zoals in het onderstaande nog zal worden aangetoond, kan namelijk ook in het geval van indirekte meetstralen, dit wil zeggen bij geen reflecties, informatie van betekenis met betrekking tot de toestand van het bewaakte terrein worden verkregen.
30 Aan de hand van figuur 2 zal thans de methode voor het vastleggen van bepaalde punten in de ruimte worden beschreven om de virtuele vlakken in de ruimte te definiëren. Het punt 2 in de ruimte zal als opstelplaats voor de zender voor het uitzenden van een gerichte stralingsenergie worden gekozen. Vanuit het punt 2 35 strekt zich een ruimtesector 22 uit. De begrenzing van de hoeken 8020002 Λ 7 van deze sector vindt door het definiëren van bepaalde punten in de ruimte plaats, bijvoorbeeld door het vastleggen van.de punten 23, 24, 25 en 26. Met behulp van deze punten 23 tot en met 26 en eventueel verdere punten zoals bijvoorbeeld 27, 28 en andere 5 punten, kan een willekeurig verlopend vlak als virtueel vlak 29 in de ruimte 22 worden gedefinieerd. Het ruimtelijke verloop van het virtuele vlak 29 tussen de genoemde gedefinieerde punten kan door middel van interpolatie op basis van een vooraf bepaalde functionele samenhang worden vastgelegd. Op dienovereenkomstige wijze 10 kunnen verder virtuele vlakken worden gedefinieerd, zoals bijvoorbeeld door het vastleggen van verdere punten 30, 31, 32, 33, 34 en 35 en eventueel verdere punten esn tweede virtueel vlak 36.
De virtuele vlakken 29 en 36 zijn in figuur 2 elk opzich door een netwerk van lijnen afgebeeld.
15 Het vastleggen van de genoemde punten kan bijvoorbeeld door middel van het op het coördinatenstelsel x, y, z betrokken coördinaten van elk dergelijk punt plaatsvinden of door middel van poolcoördinaten, waarbij deze coördinaten in een geheugen worden opgeslagen. De genoemde virtuele vlakken 29 en 36 zijn daarom in 20 de ruimte fysisch niet waarneembaar, het gaat hier eerder om denkbeeldige vlakken, waardoor de ruimtelijke sector 2 in ruimtedelen wordt verdeeld.
Aan elk ruimtedeel wordt nu een bepaalde betekenis toegekend, zodat aan het buitenste ruimtedeel 37 bijvoorbeeld de 25 betekenis van vooraf waarschuwingsruim wordt toegekend, aan het middelste ruimtedeel 38 de betekenis waarschuwingsruimte en aan het binnenste ruimtedeel 39 de betekenis beveiligingsruimte. Door een als functie van de tijd en met betrekking tot de azimuth- en elevatiehoek op elkaar volgende reeks meetstralen, die van de door 30 het punt 2 gevormde opstelplaats van de gerichte stralingsenergie-zender uitgaan, wordt de ruimtelijke sector 22 afgetast of opgemeten, waarbij een zich in deze ruimtelijke sector 22 bevindend voorwerp 40, of bij een groter voorwerp een gedeelte hiervan, eenmaal of herhaaldelijk door de meetstralen in een bepaalde rich-35 ting wordt getrokken. Een dergelijk meetstel bestaat uit een nauwe 8020002 8 stralingsbundel, waarvan de doorsnede ter plaatse van het voorwerp of in de virtuele vlakken als puntvormig wordt aangeduid. Hierbij is onder puntvormig te verstaan, dat de doorsnede klein in verhouding tot de afmetingen van de op te sporen voorwerpen is. Dit 5 wil ook zeggen dat de zo klein mogelijke doorsnede ook in het geval als puntvormig zal worden aangeduid, wanneer het op te sporen voorwerp nog kleiner is. In dit geval kan echter niets meer onder de werkelijke grootte van het voorwerp worden gezet, ofschoon het voorwerp dan nog wel waarneembaar blijft.
10 Aan de ontvangstzijde wordt door het meten van de loop tijd van de stralingsenergie tussen de gerichte stralingsenergie-zender en het voorwerp 40 of van de weer terug naar de ontvanger gereflecteerde stralingsenergie minstens één parameter zoals bijvoorbeeld de afstand van het voorwerp tot de gerichte stralingsenergie-15 zender of de plaats van het voorwerp afgeleid. Op basis van de als functie van de tijd op elkaar volgende meetstralen en van hun azimuth- en elevatiehoeken en de hiermee samenhangende verschillende meetwaarden kan direkt een voorwerp 40 (figuur 2) en/of de vorm hiervan worden bepaald. Bevindt zich in de ruimte een voorwerp 20 met oppervlakken, waardoor de stralingsenergie praktisch vol-komen wordt geabsorbeerd, dan kan door het plotselinge wegblijven van de door de achtergrond veroorzaakte reflecties op indirekte wijze toch de aanwezigheid, de hoeken, de vorm en verdere informaties met betrekking tot een dergelijk voorwerp worden verkregen door de 25 direkte meetstralen uit de onmiddellijke omgeving van dit voorwerp te verwerken. Dezelfde overwegingen gelden op zinvolle wijze ook voor het geval van het bewaken van een terrein volgens figuur 1.
Daar de genoemde virtuele lijnen 4, 17 en 18 (figuur 1) of de genoemde virtuele vlakken 29 en 36 (figuur 2) door het op-30 slaan van hierbij behorende coördinaten of door interpolatiebere-keningen op basis van een onderling functioneelverband zijn gedefinieerd, kunnen deze als vaste elementen op het terrein of in de ruimte zijn vastgelegd, waarbij de coördinaten dan constanten zijn en hierdoor waarden worden gevormd, die op het als opstelplaats 35 gekozen punt 2 van de gerichte stralingsenergiezender betrekking 8020002 9 hebben, of deze kunnen door de invoer van dienovereenkomstig als functie van de tijd variërende waarden in het geheugen ook een als functie van de tijd veranderlijke positie bezitten.
Het als opstelplaats gekozen punt 2 van de gerichte 5 stralingsenergiezender kan zelf als functie van de tijd veranderen, dit wil zeggen dat de gerichte stralingsenergiezender dan met betrekking tot de coördinaten ervan als een bewegende zender is op te vatten, waarbij ook in dit geval de op het thans bewegende punt 2 betrokken coördinaten van de virtuele lijnen of de virtuele 10 vlakken constant kunnen zijn of als functie van de tijd kunnen veranderen .
Door dergelijke tijdelijke veranderingen van de virtuele lijnen en virtuele vlakken wordt een eventueel doelbewust listig ontlopen van het bewakingsstelsel op buitengewone wijze bemoei-15 lijkt door namelijk nog de ligging van de virtuele lijnen en vlakken nocl>hun veranderingen van buitenaf herkend of voorspeld kunnen worden. Zelfs de door vroegere ervaring eventueel opgedane kennis met betrekking tot de tiendertijd geldende ligging van de virtuele lijnen of vlakken worden dan waardeloos voor een planmatig listig 20 ontlopen van de ruimtelijke bewaking, wanneer zoals in het bovenstaande is vermeld de plaatsparameters van de virtuele lijnen en/of vlakken als naar de tijd veranderlijke grootheden worden gekozen.
Wanneer een door meetstralen opgespoord voorwerp zich beweegt, dan kunnen door het rekenkundig verwerken van de 25 meetwaarden, dit wil zeggen van de looptijden, zoals deze door de afstandsvactoren van de meetstralen worden voorgesteld, niet alleen informaties over de grootte en de vorm of over de stand en de ligging, doch ook kriteria met betrekking tot de beweging van het voorwerp worden afgeleid. Dergelijke bewegingskriteria kunnen op de 30 door het voorwerp gevolgde weg betrekking hebben, alsmede op de snelheid en de verstelling ervan.
Figuur 3 geeft een uitvoeringsvoorbeeld voor het meten van een bewegend voorwerp 40 door middel van op elkaar volgende meetstralen 41 weer. Op het tijdstip t = t^ wordt het voorwerp 40 35 op de plaats 40-0 ervan voor de eerste maal door een meetstraal 41-0 802 0 0 0 2 10 getroffen. Uit de op basis van de looptijd van de door de zender naar het voorwerp 40 uitgezonden en weer terug in de ontvanger opgevangen stralingsenergie berekende momentele afstand van het voorwerp 40 vanaf de opstelplaats 2 van een gerichte stralings-5 energiezender 100 enerzijds en anderzijds op basis van de con- structue en de werking van de gerichte stralingsenergiezender op elk tijdstip, en in het bijzonder ook met betrekking tot de voor elke afzonderlijke van de op elkaar volgende meetstralen aan te geven azimuthshoek (ƒ en elevatiehoek Ij/ zijn de coördinaten van 10 de betreffende positie van het door een meetstraal getroffen voorwerp te berekenen.
De plaats 40-0, waarin het voorwerp 40 zich op het tijdstip t bevindt, kan zodoende door een vector E worden aan-o o gegeven.
15 Op dezelfde wijze wordt door de lengte en de azimuths- en elevatiehoek van een vector de plaats 40-1 van het voorwerp 40 op het tijdstip t ^ aangegeven. Verder wordt door de lengte en de azimuths- en elevatiehoek van een vector de plaats 40-2 van het voorwerp 40 op het tijdstip t^ aangegeven.
20 De genoemde vectoren E^, E^, E^ zijn dientengevolge een functie van de tijd en van de hoeken (ƒ· en Ij/ .
Op basis van de meetstralen die een bepaald voorwerp volgen, of op basis van de vectoren, of de verschillende plaatsen 40-0, 40 - 1 en 40 - 2 kunnen rekenkundig zowel de beweging, dit 25 wil zeggen de kromvorm van de baan en/of de snelheid en/of de versnelling als gegevens of kriteria van de beweging van het voorwerp 40 worden afgeleid. De hiervoor benodigde berekeningen kunnen op bekende wijze door middel van een elektronisch rekenapparaat continu worden uitgevoerd.
30 Op basis van een aantal in een geheugen opgeslagen gegevens is echter ook het verloop van virtuele lijnen, zoals bijvoorbeeld 17 en 18 (vergelijk figuur 1) gedefinieerd en kan in het rekenapparaat worden ingevoerd. Hierbij blijkt, dat bij een doelmatige programmering van het elektronische rekenapparaat het 35 overschrijden van dergelijke virtuele lijnen 17, 18 door een voor- 8020002 \ 11 werp 40 als snijpunt van de baan van het voorwerp 40 met de virtuele lijn 17 of 18 als functie van de tijd en van de plaats van het voorwerp kan worden uitgerekend en op zichtbare wijze kan worden aangegeven.
5 Op analoge wijze kan ook in het geval van een ruimte lijke afbakening volgens figuur 2 het passeren van virtuele vlakken 29 en 36, waardoor de grenzen van waarschuwings- respectievelijk beveiligingsruimten worden gevormd, en door het rekenkundig verwerken van een reeks gedefinieerde meetstralen ook het indringen 10 van één of meer dan één voorwerp in deze zones of ruimtes worden vastgesteld. Ook kan door het eventuele oponthoud van de in deze zones of ruimtes gemeten voorwerpen door het rekenkundig verwerken van de betreffende meetstralen worden vastgesteld.
Tot nog toe is aangenomen dat het te meten voorwerp 15 in verhouding tot het brandvlak, dit wil zeggen tot de betreffende doorsnede van een bij een meetstraal behorende stralingsbundel klein is, dit wil zeggen dat wanneer het voorwerp in rust verkeerde niet door twee of meer dan twee op elkaar volgende meetstralen zou worden getroffen, doch thans zal worden aangenomen, dat het bij 20 een op te sporen voorwerp 40 om een voorwerp met zulke grote afmetingen gaat, dat dit door een veelvoud aan meetstralen wordt getroffen, waarvan de richtingen elk opzich bekend zijn.
Door het rekenkundig verwerken van dit veelvoud aan meetstralen of de met betrekking tot het betreffende voorwerp 40 25 afgeleide vectoren, kunnen bij een dienovereenkomstige programmering van het rekenapparaat niet alleen gegevens met betrekking tot de grootte, de vorm, de stand doch ook met betrekking tot het verloop van de beweging worden afgeleid, zoals de richting, de snelheid, de versnelling en het herhaald doorlopen van een bepaal-30 de baan. Door dergelijke gegevens met opgeslagen informatie met betrekking tot de grootte, de vorm, de stand, het soort beweging zoals de richting, de snelheid, de versnelling en het herhaald doorlopen van een bepaalde baan enz. van bekende voorwerpen te vergelijken, kunnen tenminste bij een bij benadering geldende overeenstemming 35 hiermee gemeten voorwerpen worden herkend, of geïdentificeerd en 8020002 12 bijvoorbeeld in een bepaalde klasse van voorwerpen worden ingedeeld.
In het algemeen is het met de werkwijze volgens de uitvinding mogelijk om alle voorwerpen vast te stellen, die een vir-5 tuele lijn overschrijden of een virtueel vlak passeren, opzich in een reeds in de beschrijvingsinleiding genoemd vlaktedeel of ruimtedeel bevinden.
Het onderscheid tussen niet gewenste of storende voorwerpen en toegelaten voorwerpen is een zaak van het plaatselijk 10 oplossingsvermogen van het stelsel, dit wil zeggen van de voor de ze voorwerpen toegepaste methode en inrichting alsmede van de aard van het programma van het rekenapparaat. Theoretisch kan een onderscheid van 100 % worden bereikt.
Verder is het met de werkwijze en met de later nog te 15 beschrijven inrichting volgens de uitvinding ook mogelijk om met behulp van de in het rekenapparaat ingevoerde toestandsparameters een bewaakt vlak of een bewaakte ruimte op zodanige wijze te bewerken, dat hierdoor dezelfde toestand van een dergelijk vlak of een dergelijke ruimte of een verandering ervan wordt bewaakt. Hier-20 bij is het ook mogelijk om volgens bepaalde gezichtspunten aan vastgestelde veranderingen door een dienovereenkomstige programmering van het rekenapparaat waarden toe te kennen en weer te geven en in elk geval als gevolg hiervan alarm te geven.
Opgemerkt wordt dat door het bepalen van de genoemde 25 vectoren en de verschillende genoemde verwerkingen en vergelijkingen van gegevens met opgeslagen informaties rekenkundige bewerkingen worden gevormd, die door middel van een dienovereenkomstige programmering van opzichzelf bekende rekenapparaten kunnen worden uitgevoerd, waarbij deze programmering opzichzelf niet voor octrooi-30 ering in aanmerking komt en dientengevolge niet nader zal worden toegelicht.
Figuur 4 geeft een zijaanzicht van een schematisch afgebeelde uitvoeringsvorm weer om de hoogte van virtuele vlakken te laten zien, waarin de brandvlakken zichtbaar zijn aangegeven.
35 Door de gerichte stralingsenergiezender 100 worden in 8020002 13 vastgelegde tijdelijke volgorde stralingsimpulsen in wisselende richtingen uitgezonden· In het zijaanzicht volgens figuur 4 zijn het terrein 1 en de stralenbundels 42, 43 en 44 afgebeeld, waarvan de betreffende hoofdstraal een elevatiehoek ψ^ respectieve- 5 lijk ~ψ 2 bezit.
Voor het eerste virtuele vlak 29 is in dit voorbeeld aangenomen dat dit vertikaal verloopt. Een tweede virtueel vlak 36 bestaat eveneens uit een vertikaal verlopend vlak, doch heeft een kleinere afstand ten opzichte van de gerichte stralingsenergie-10 zender 100. Op de virtuele vlakken worden door de stralenbundels 42, 43 en 44 brandvlakken 45, 46 respectievelijk 47, 48, 49 bepaald, die in figuur 4 schematisch door gearceerde ellipsen zijn aangegeven, waarvan de afmetingen van de mate van divergeren van elke stralenbunde1 en van de afstand van de gerichte stralings-15 energiezender afhangt. De grootte van de brandvlakken kan met behulp van een regelbare Vario-optiek in geval van een met lichtim-pulsen werkende gerichte stralingsenergiezender 100 volgens een in het rekenapparaat ingevoerd programma worden geregeld, zoals bijvoorbeeld in afhankelijkheid van de hoek ^ en/of ^ .
20 Door de grootte van de brandvlakken wordt onder andere ook het oplossingsvermogen bepaald. Om een voldoende bedrijfs-zekere werking van het bewakingsstelsel te verkrijgen biedt het daarom voordeel om de mate van divergentie van de stralenbundel, alsmede de elevatiehoek en de azimuthshoek van de afzonder-25 lijke meetstralen en hun volgorde als functie van de tijd zo te kiezen, dat tussen de brandvlakken slechts te verwaarlozen plaatselijke tussenruimte en hiertussen optredende tijdsintervallen ontstaan.
De werkwijze volgens de uitvinding kan zowel met een 30 enkele gerichte stralingsenergiezender, waarvan de stralingsrich-ting veranderlijk is, worden uitgevoerd als met een groter aantal gerichte stralingsenergiezender, die naar verschillende richtingen uitzenden. De verschillende stralingsrichtingen kunnen bijvoorbeeld door een beweegbaar uitvoeren van de zender zelf worden verkregen 35 of door middel van aan de zender aangebrachte beweegbare straal- 8020002 14 afbuigelementen. Het is echter ook mogelijk om een gerichte stra-lingsenergiezender zodanig uit te voeren, dat minstens achter één zender een straalverdelingsstelsel is aangebracht om de stralingsenergie over een aantal vlaktedelen en/of ruimtedelen te ver-5 delen. Bij een dergelijk stelsel wordt dan bijvoorbeeld impulsvormige elektromagnetische stralingsenergie, en in het bijzonder lichtstralen zoals bijvoorbeeld infraroodstralen naar verschillende bepaalde richtingen uitgezonden, waarbij de door de voorwerpen op de achtergrond gereflecteerde straling telkens door één 10 of meer dan één straalverdelingsstelsel aan tenminste één ontvanger wordt toegevoerd en verder wordt verwerkt. De gereflecteerde straling wordt dan bij voorkeur ruimtelijk selectief opgevangen.
Wanneer het uitzenden van de stralingsenergie naar verschillende richtingen in bepaalde tijdsintervallen na elkaar 15 plaatsvindt, dan worden de dienovereenkomstig gereflecteerde stra-lingsgedeelten bij voorkeur evenzo na elkaar opgevangen en afzonderlijk verder verwerkt. Er is dan een zendkanaal voor het uitzenden van de stralingsenergie aanwezig en een ontvangstkanaal voor het ruimtelijk selectief opvangen van de gereflecteerde stralings-20 energie en de verdere geleiding hiervan naar de ontvanger, waarbij deze kanalen bij voorkeur ten opzichte van elkaar zijn ontkoppeld om de direkte overdracht van de uitgezonden stralingsenergie vanuit het zendkanaal in het ontvangstkanaal te vermijden. Hierna moet met het oog op het grootteverschil in signaalniveau van de 25 beide kanalen worden gestreept om de ontvanger tegen overbelasting te beveiligen.
Voor bijzondere doeleinden zal bijvoorbeeld het onder toepassing van een zender en een ontvanger bewaken van meer dan één vlak biedt het voordeel om de stralingsenergie-impulsen vol-30 gens een bepaald programma in groepen in verschillende richtingen uit te zenden en de reflecties ook telkens uit de genoemde richtingen in groepen op te vangen en evenzo in groepen te verwerken.
Wanneer de stralingsenergie-impulsen in groepen in verschillende richtingen worden uitgezonden en weer in groepen uit 35 deze richtingen worden opgevangen, dan is het niet noodzakelijk 8020002 15 om telkens ook elk signaal uit elke richting afzonderlijk te verwerken. Treedt namelijk in het voor de stralen in vakken verdeeld gebied bijvoorbeeld door het indringen van een voorwerp een verandering van de reflectie-eigenschappen op, dat wil zeggen de 5 reflectie voor minstens één van de over vakken verdeelde stralen treedt op een andere plaats als voorheen op, dan treedt ook bij een gemeenschappelijke verwerking van een gehele groep signalen in het hieruit verkregen somsignaal een verandering op. Van een dergelijke verandering van het somsignaal ten opzichte van de onge-10 stoorde toestand kan als een kriterium voor het geven van een alarm worden toegepast.
Wanneer minstens twee straalverdelingsstelsels worden toegepast, waarbij de stralingsenergie van elk stelsel door een vakverdeling over verschillende vlakken wordt verdeeld, dit wil 15 zeggen ruimtelijk trapsgewijze is onderverdeeld, dan wordt door een voorwerp dat door minstens twee vlakken passeert trapsgewijze naar de tijd verdeelde veranderingen van de ontvangstsignalen bewerkstelligd, waarbij door het uitwerken van de tijdverschillen en de volgorde van de veranderingen van de uitgangssignalen in de 20 genoemde twee stelsels de bewegingsrichting van een indringend voorwerp kan worden bepaald en deze bewegingsrichting als een verder kriterium voor het geven van een alarm kan worden toegepast, dat van een bepaalde richting afhankelijk is.
De werkwijze volgens de uitvinding kan in principe voor 25 elke vorm van energie worden toegepast, die in de vorm van impulsen kan worden uitgezonden, zoals bijvoorbeeld ultrasonore energie doch in het bijzonder ook elektromagnetische energie. Bij voorkeur is de uitvinding voor impulsvormige laserstraling geschikt en in het bijzonder in het bereik van onzichtbaar licht, zoals bijvoor-30 beeld in het infrarode bereik.
In een bepaalde toepassing kan het bijvoorbeeld voor het zo mogelijk zonder onderbrekingen bedekken van een virtueel vlak met brandvlakken voordelig blijken om de bundeling van de straling in afhankelijkheid van de momenteel ingenomen richting te be-35 sturen.
8020002 16 sturen.
Een wel in het bijzonder met het oog op het beheersen van de dynamische eigenschappen van het ontvangstelsel, dit wil zeggen het zonder fouten verwerken van zowel zeer zwakke als zeer 5 sterke signalen kan het in een gegeven geval ook doelmatig blijken om het zendvermogen en/of de ontvangstgevoeligheid in afhankelijkheid van de stralingsrichting te besturen.
Het is echter ook mogelijk om het zendvermogen en/of de ontvangstgevoeligheid voor dit doel in afhankelijkheid de 10 sterkte van de meetstralen, of van de afstandsvectoren en/of van de ntensiteit van de reflecties te besturen.
De werkwijze kan ook nog zodanig verder worden ontwikkeld, dat niet alleen de afstandsvectoren zelf, doch ook de intensiteit van de naar de ontvanger gereflecteerde stralingsenergie 15 tot een bruikbaar gegeven wordt verwerkt. Op deze wijze kunnen bijvoorbeeld bepaalde voorwerpen op basis van hun ten opzichte van andere voorwerpen en/of ten opzichte van de achtergrond hoger re-flectievermogen worden herkend. De hierbij behorende, uit hun afstandsvectoren afgeleide meetresultaten kunnen op basis van de 20 bijkomstige verwerking van de hogere intensiteit van de aan de ontvanger toegevoerde gereflecteerde stralingsenergie op bijzondere wijze behandeld of verwerkt worden. Hierbij kan ook naar een aanzienlijke vermindering van de gegevens worden gestreefd, wanneer aan het rekenapparaat en het geheugen slechts een keuze uit gegevens 25 wordt toegevoegd, die tengevolge van de hogere intensiteit van de reflecties, tenminste tijdelijk van bijzondere interesse zijn.
Het in bruikbare gegevens omwerken van de ontvangvec-toren wordt op deze wijze bijvoorbeeld met betrekking tot de plaats van de reflecties en/of de bewegingseigenschappen van het betreffen-30 de voorwerp slechts tot een gewenste keuze van voorwerpen beperkt.
Deze keuze kan bijvoorbeeld door het opnemen van een opzichzelf bekende drempelwaarde-inrichting in het ontvangkanaal en/of door een planmatige, en tenminste tijdelijke vermindering van het zendvermogen van de gerichte stralingsenergiezender en/of de ont-35 vanggevoeligheid ten opzichte van de normale bedrijfstoestand worden 802 0 0 0 2 17 gerealiseerd.
Het is ook mogelijk om voor het opsporen van bepaalde punten op een terrein of in de ruimte, zoals bijvoorbeeld van uitgekozen punten voor het vastleggen van virtuele lijnen en/of 5 voor het vastleggen van vlakken, in de betreffende plaatsen op het terrein of in de ruimte tijdelijk bijzonder sterk reflecterende voorwerpen zoals bijvoorbeeld reproreflectoren aan te brengen, alsmede deze zoals reeds is vermeld op te meten en de hierbij behorende afstandsveetoren vanwege de sterkere reflectie-eigenschap-10 pen uit te kiezen en voorts de aldus bepaalde coördinaten van de opstelplaatsen van deze bijzonder sterk reflecterende voorwerpen voor het vastleggen van virtuele lijnen en/of vlakken in een geheugen op te slaan.
Het is echter ook mogelijk om de werkwijze volgens de 15 uitvinding in samenhang met de verkeerscontrole toe te passen.
Een virtuele lijn of een virtueel vlak kan bijvoorbeeld zodanig worden vastgelegd, dat deze zich dwars op een weg uitstrekt, waarbij het overschrijden respectievelijk passeren van deze virtuele lijn of het virtuele vlak kan worden vastgesteld, alsmede in 20 verdere gegevens worden omgewerkt en bijvoorbeeld geteld of geregistreerd kan worden.
De werkwijze volgens de uitvinding kan voor veelsoortige verkeerscontroleproblemen worden toegepast, zoals bijvoorbeeld het tellen van het verkeer, alsmede het beoordelen van het verkeer 25 zoals bijvoorbeeld het vormen van files op autowegen, het besturen van verkeersregelinstallaties, het besturen van de installaties van parkeergarages, en het controleren van voertuigen waarvan de bestuurder niet op een verkeerssignaal zoals bijvoorbeeld rood licht heeft gelet. I., het algemeen kan tevens worden opgemerkt, dat de 30 werkwijze volgens de uitvinding voor het controleren van een vlak of van een ruimte zowel op niet-veranderende als op wel-veranderende toestanden kan worden toegepast, waarbij zowel het feit dat de betreffende toestand niet verandert of eventueel wel verandert in een bepaalde waarde kan worden uitgedrukt en/of kan worden aangegeven.
35 Zo kan bijvoorbeeld voortdurend of tijdelijk de toestand van een 8020002 18 voorwerp in de vorm van een overhangend gedeelte worden bewerkt, dat gevaar loopt naar beneden te vallen, alsmede een bouwwerk, zoals bijvoorbeeld een keermuur op een stuwdam, een brug enz. Wanneer ontoelaatbare veranderingen optreden, dan kunnen deze worden vast-5 gesteld, geregistreerd of door middel van een alarm worden gemeld.
Om deze speciale problemen op te lossen biedt het voordeel om minstens één virtuele lijn of een virtueel vlak op zodanige wijze vast te leggen, dat dit zich minstens bij benadering over het oppervlak van het te bewaken voorwerp zoals bijvoorbeeld 10 een bouwwerk uitstrekt. De veranderingen worden dan bijvoorbeeld geconstateerd doordat minstens bepaalde delen van het oppervlak van het te bewaken voorwerp of bouwwerk in een ander vlaktedeel op een ander ruimtedeel terecht komen. Dit wordt door een dienovereenkomstig uitgangssignaal van het rekenapparaat aangegeven, zodat 15 eventueel alarm kan worden gegeven.
Figuur 5 geeft een doorsnede van een eerste uitvoerings-voorbeeld van een gerichte stralingsenergiezendontvanger weer.
De gerichte stralingsenergiezendontvanger is in zijn geheel in figuur 5 door 100 aangegeven, dit wil zeggen hierdoor 20 wordt niet alleen het zendgedeelte doch ook het ontvanggedeelte met de hierbij behorende hulpinrichtingen omvat.
De gerichte stralingsenergiezendontvanger 100 staat op een onderstuk 101, dat vast op de opstelplaats 2 (figuur 1, figuur 2, figuur 3) is aangebracht. Op het onderstuk 101 is via een naald-25 en kogellager 102 draaibaar om een vaststaande as 104 een bovenstuk 103 gelegerd.
Door middel van een in het onderstuk 101 aangebrachte aandrijfinrichting 105 wordt door middel van een holle as 106 en een in figuur 5 niet aangegeven koppeling het bovenstuk 103 aange-30 dreven, waarbij dit met bijvoorbeeld 12 omwentelingen per seconde om de as 104 draait.
Een hoekstandindicator 107 is enerzijds van een met het onderstuk 101 via de as 104 star verbonden hoekstandindicatie-schijf 108 voorzien, die dientengevolge met betrekking tot het on-35 derstuk 101 stilstaat en anderzijds van een aantal slechts in figuur 8020002 19 5 aangegeven en met het huis 109 van de hoekstandindicator 107 verbonden aftastorganen 110. Daar het huis 109 van de hoekstandindicator 107 star met het bovenstuk 103 van de gerichte stralings-energiezendontvanger 100 is verbonden, draait dit samen met de af-5 tastorganen 110 om de as 104, zodat dit zich dus met betrekking tot het onderstuk 101 en met de hiermee star verbonden hoekstand-indicatieschijf 108 beweegt.
Door middel van de hoekstandindicator 107 en de hierbij behorende aftastorganen 110 kan zodoende de momentele relatieve 10 hoekstand van het bovenstuk 103 op elk moment als meetwaarde vanuit de aftastorganen 110 via de aan de sleepring 111 aangesloten leidingen aan een rekenapparaat worden toegevoerd.
In het draaibare bovenstuk 103 zijn nog verdere voor de gerichte stralingsenergiezendontvanger 100 benodigde onderdelen 15 ingebouwd. Hierin bevindt zich een impulszender 112, die bijvoorbeeld uit een laser-diodezender kan bestaan om impulsvormige infrarode stralingsenergie af te geven, welke in figuur 5 door een divergerende uitgezonden lichtbundel 113 is afgebeeld, waarbij deze bundel door de zender via een eerste optisch orgaan 114, bijvoor-20 beeld via een parabolische spiegel (114), als een cilindrische horizontale stralenbundel 115 met een in hoofdzaak cirkelvormige doorsnede welke evenwijdig aan de afbeeldingsstralen loopt, tegen een beweegbaar straalafbuigorgaan 116, bijvoorbeeld tegen de onderkant van een aan beide kanten van een spiegelende laag voorziene 25 zwenkbare spiegel (116) aan wordt gericht.
Het straalafbuigorgaan 116 kan als functie van de tijd over exact gedefinieerde hoekverschillen om een schuin onder een hoek van 45° ten opzichte van het horizontale vlak hellende as 117 in de zin van de dubbele pijl 118 heen en weer worden gezwenkt.
30 Hiertoe is dit orgaan van een in het bovenstuk 103 star bevestigde omzwenkinrichting 119 voorzien. Om het traagheidsmoment van het beweegbare straalafbuigorgaan 116 te verkleinen biedt het ook voordeel om aan de zwenkbare spiegel de vorm van een ellips te geven, waarbij de lange as in de richting van de as 117 verloopt en de 35 korte as dwars daarop in het vlak van de zwenkbare spiegel verloopt.
8020002 % 20
Door deze maatregel wordt het bereiken van hoge afwerkfrequenties vergemakkelijkt.
De evenwijdige stralenbundel 115 wordt vanaf het straal-afbuigorgaan 116, dit wil zeggen in het onderhavige geval vanaf 5 de onderkant van de zwenkbare spiegel, naar beneden op een schuin onder een hoek van 45° ten opzichte van het horizontale vlak hellende, als tweede optisch middel werkzame en star met het bovenstuk 103 verbonden afbuigspiegel 120 geprojecteerd, waarvan het vlak over een hoek van 90° ten opzichte van de nulstand van het 10 vlak van het straalafbuigorgaan 116 (de zwenkbare spiegel) die is vedraaid. Door de afbuigspiegel 120 wordt het hierop door het straalafbuigorgaan 116 geprojecteerde licht in horizontale richting (dit wil zeggen loodrecht op het vlak van tekening van figuur 5) als een meetstraal naar voren uitgezonden; welke in figuur 5 als een klei-15 ne cirkel met het hierin aangegeven middelpunt in de afbuigspiegel 120 is weergegeven. De meetstraal treedt door middel van een in figuur 5 niet afgebeeld venster in het bovenstuk 103 naar buiten. Wanneer het straalafbuigorgaan 116 zoals boven is aangeduid, wordt omgezwenkt, dan wordt de door de afbuigspiegel 120 naar voren af-20 gebogen stralenbundel ten opzichte van het bovenstuk van de gerichte stralingsenergiezendontvanger in een vertikaal vlak op en neer gezwenkt. Daar zoals reeds is beschreven het bovenstuk 103 en daarmee ook het eerste optische orgaan (de parabolische spiegel 114), alsmede het straalafbuigorgaan 116 en het tweede optische orgaan (de 25 afbuigspiegel 120) echter met het bovenstuk 103 meedraaien, zal ook het genoemde vertikale vlak van de uit het bovenstuk door een venster in dit vlak naar buiten tredende uitgezonden licht evenzo om de as 104 draaien.
Door het tijdstip van de uitgezonden lichtimpulsen en 30 de hierbij behorende hoekstanden van het bovenstuk 103 wordt dientengevolge exact de momentele azimuthshoek Lf gegeven en door de momentele zwenkhoekstand van de zwenkbare spiegel van het straalafbuigorgaan 116 wordt de momentele elevatiehoek ψ van elke afzonderlijke meetstraal van de gerichte stralingsenergiezendontvanger 35 bepaald.
8020002 21
Als eerste optisch orgaan 114 kan in plaats van de parabolische spiegel ook een zogenaamde Vario-optiek met een af-buigspiegel worden toegepast, waarmee het mogelijk is om de bundeling van de uitgezonden lichtbundel 113 op regelbare wijze te 5 variëren en daarmee ook de naar buiten geprojecteerde meetstraal.
Het van buitenaf gereflecteerde licht van de meetstraal komt via een ander, in figuur 5 niet afgebeeld, venster in het bovenstuk 103 op een tweede afbuigspiegel 121 terecht, die schuin onder een hoek van 45° ten opzichte van het horizontale vlak helt.
10 In figuur 5 is de op de afbuigspiegel 121 opgevangen lichtbundel als een cirkel afgebeeld, waarin een kruis is getekend. Vanaf deze tweede afbuigspiegel 121 loopt de opgevangen lichtbundel loodrecht naar beneden totdat deze op de bovenkant van het aan beide zijden van een spiegelende laag voorziene straalafbuigorgaan 116 (de zwenk-15 bare spiegel) komt en vandaar via een tweede parabolische spiegel 122 als een convergerende ontvangststralenbundel 123 in een ontvanger 125 en wel bij voorkeur via een interferentiefilter 124 met een smalle band om storende lichtstralen te onderdrukken. Door de ontvanger 125 wordt de opgevangen stralingsenergie in elektrische 20 signalen omgezet, die verder in een rekenapparaat worden verwerkt.
In de gerichte stralingsenergiezendontvanger 100 zijn bijvoorbeeld in het bovenstuk 103 ook de bijbehorende hulpinrich-tingen zoals de stroomverzorgingsonderdelen, alsmede de besturings-en regeleenheden voor de aandrijfinrichting 105 en de omzwenkinrich-25 ting 119 en de onderdelen van het rekenapparaat ondergebracht. Dit is in figuur 5 door een reeks symbolisch afgebeelde elektronische insteekbare kaarten 126 aangegeven.
De elektrische energieverzorging van de gerichte stralingsenergiezendontvanger wordt bijvoorbeeld uit een wisselstroom-30 net of uit een batterij door middel van de leidingen 127 bewerkstelligd. Door middel van verdere leidingen 128 worden de door de gerichte stralingsenergiezendontvanger 100 uitgewerkte uitgangssignalen bijvoorbeeld in gecodeerde vorm afgegeven. Deze uitgangssignalen kunnen op een opzichzelf bekende wijze bijvoorbeeld als toe-35 standsmeldsignalen en/of' alarmmeldsignalen worden weergegeven.
802 0 00 2 22
Verder wordt opgemerkt, dat door de door de gerichte energiestralingszendontvanger 100 overeenkomstig de impulsherha-lingsfrequentie van de impulszender 112 afgegeven meetstralen 41 (figuren 2, 3) en respectievelijk 42, 43, 44 (figuur 4) in het 5 bereik van de virtuele lijnen respectievelijk de virtuele vlakken 29, 36 (figuur 3) brandvlakken 45, 46, 47, 48, 49 (figuur 4) worden bewerkstelligd. Daarbij biedt het voordeel om de grootte van deze brandvlakken enerzijds en de impulsherhalingsfrequentie van de impulszender 112 anderzijds zo groot te kiezen of op zodanige wijze 10 te regelen, dat door deze brandvlakken na elkaar en volgens op elkaar volgende omwentelingen (draaiingen van de gerichte stralings-energiezendontvanger 100) en door middel van de variërende verti-kale afbuiging van de meetstralen (door middel van het straalaf-buigorgaan 116) een zo mogelijk ononderbroken bedekking van de geko-15 zen virtuele vlakken ontstaat. In het geval van de toepassing van een lichtuitstralende zender (ook infrarood licht) als impulszender 112 biedt het voordeel om de grootte van de brandvlakken door middel van een hierbij gevoegde regel- en besturingseenheid bijvoorbeeld op zodanige wijze langs het eerste virtuele vlak te regelen, dat 20 dit in afhankelijkheid van de momentele afstand van de gerichte stralingsenergiezendontvanger 100 tot het betreffende brandvlak plaatsvindt.
In figuur 6 is een blokschema van een uitvoeringsvoor-beeld van een inrichting afgebeeld om de boenomschreven werkwijze 25 volgens de uitvinding ten uitvoer te kunnen brengen.
Door de impulszender 112 worden in het infrarode bereik laserimpulsen uitgezonden, waarvan de impulsherhalingsfrequentie via een leiding 131 door middel van een regel- en besturingseenheid 130 wordt bestuurd. De zendimpulsen van de impulszender 112 lopen 30 door een Vario-optiek 132 heen, waarvan het fokusseringspunt via een besturingsleiding 133 door middel van de regel- en besturingseenheid 130 wordt bestuurd. De zendimpulsen worden dan vanaf het straal-afbuigorgaan 116 overeenkomstig de momentele stand daarvan afgebogen en aan de afbuigspiegel 120 toegevoerd. Door de afbuigspiegel 35 120 worden de zendimpulsen in de vorm van een meetstraal 40 in een 8020002 23 door de momentele draaihoekstand van de gerichte stralingsenergie-zendontvanger 100 en de momentele zwenkhoekstand van het straal-afbuigorgaan 116 gedefinieerde richting uitgezonden, die met een azimuthshoek (ƒ en een elevatiehoek ^ overeenkomt. De aldus ge-5 vormde uitgezonden lichtbundel wordt in overeenkomst met de momentele instelling van het Vario-optiek 132 in een bepaald punt gefokus-seerd.
De correctie stand van het straalafbuigorgaan om de meetstraal 40 precies in een bepaalde richting <f. Y te richten 10 wordt door de regel- en besturingseenheid 130 op basis van de informaties bestuurd, die hieraan vanuit de hoekstandindicator 107 via een leiding 134, alsmede vanuit het straalafbuigorgaan 116 via een leiding 135 en ook vanuit de centraal rekenapparaat 200 via een leiding 136 worden toegevoerd. Om dit besturingsproces nog 15 te verbeteren wordt door een leiding 136 informatie met betrekking tot de feitelijke stand van dit straalafbuigorgaan aan de be-sturings- en regeleenheid 130 toegevoerd.
Het vanuit de achtergrond van het bewaakte terrein 1 (figuur 1) of de ruimte 22 (figuur 2) of door een voorwerp 40 (figuren 20 2,3) gereflecteerde en opgevangen licht 40 komt via de tweede afbuigspiegel 121, alsmede het straalafbuigorgaan 116 en de andere parabolische spiegel (122) door het interferentiefilter 124 met een smalle band in de ontvanger 125 terecht. Door de gekozen constructie (figuur 5) van de verichte stralingsenergiezendontvanger 25 wordt gewaarborgd, dat de uit de delen 121, 116, 122, 124 en 125 bestaande ontvanginrichting steeds precies in tegengestelde richting ten opzichte van de uitgezonden meetstraal 40 is gericht.
Om te bereiken dat de in de hierna nog volgende conclusies gedefinieerde werkwijze met behulp van de gerichte stralings-30 energiezendontvanger 100 kan worden uitgevoerd bevat deze stralingsenergiezendontvanger een uit het centrale rekenapparaat 200 en een satellietrekenapparaat 300 bestaande rekeninrichting 400 en een groep 500 van aan deze rekeninrichting 400 toegevoegde hulpinrich-tingen.
35 Het centrale rekenapparaat 200 bestaat uit een eerste 8020002 24 invoér/uitvoereenheid (I/O-Port) 201 en een tweede invoer/uitvoer-eenheid (I/O-Port) 202, alsmede uit een centrale eenheid (CPU) 203, uit een programmageheugen (PROM) 204, uit een eerste vrij toegankelijk inschrijf-uitleesgeheugen (RAM) 205 en uit een tweede 5 vrij toegankelijk inschrijf-uitleesgeheugen (RAM) 206, die alle op bekende wijze via een eerste meervoudige verzamelrail (BUS) 207 met elkaar in verbinding staan of met elkaar in verbinding kunnen worden gebracht.
Het satellietrekenapparaat 300 bestaat uit een invoer/ 10 uitvoereenheid (I/O-Port) 301, alsmede uit een centrale eenheid (CPU) 302, uit een programmageheugen (PROM) 303 en uit een vrij toegankelijk inschrijf-uitleesgeheugen (RAM) 304, die allen op bekende wijze via een tweede meervoudige verzamelrail (BUS) 305 met elkaar in verbinding staan of met elkaar in verbinding kunnen worden 15 gebracht.
Aan het centrale rekenapparaat 200 dit wil zeggen aan de meervoudige verzamelrail 207 hiervan en aan het satellietreken-apparaat 300 dit wil zeggen aan de meervoudige verzamelrail 305 is een gemeenschappelijke verzamelrailbesturingseenheid 301 toege-20 voegd.
Tussen de eerste meervoudige verzamelrail 207 van het centrale rekenapparaat 200 en de tweede meervoudige verzamelrail 305 van het satellietrekenapparaat 300 is voor de communicatie tussen de beide verzamelrails 207 en 305 dit wil zeggen tussen het 25 centrale rekenapparaat 200 en het satellietrekenapparaat 300 een zendontvanger (Transceiver) 402 geschakeld.
Aan de rekeninrichting 400 zijn de volgende hulpin-richtingen toegevoegd, te weten: een op de werkelijke tijd betrokken klokschakeling 403, die zowel als tijd- respectievelijk fre-30 quentiebasis voor de draaihoekstandindicator 107 en de besturings-en regeleenheid 130 als voor de besturing van de genoemde rekeninrichting dienst doet, stroomverzorgingsonderdelen 404 met een bijbehorende regeleenheid 405, en een invoereenheid 406, die zowel voor het in- en uitschakelen van de gerichte stralingsenergiezendontvanger 35 100 als voor het kiezen van de gewenste bedrijfstoestand dienst 802 0 0 0 2 25 doet. Via deze invoereenheid 406 vindt ook het inschakelen van de aandrijfinrichting 105 plaats. Als een verdere hulpinrichting is er een uitvoereenheid 407 aanwezig, die bestemd is om de door middel van de gerichte stralingsenergiezendontvanger 100 verkregen 5 informatie af te geven, zoals bijvoorbeeld de toestandsmelding van het bewaakte terrein of de ruimte, het vaststellen of melden van bepaalde veranderingen, coördinaten en verdere informaties met betrekking tot herkende voorwerpen, en het geven van alarmsignalen enz. Dergelijke informaties kunnen bij voorkeur door middel van geco-10 deerde signalen worden afgegeven, die de eigenschap bezitten om in aanwijsinrichtingen en/of alarminrichtingen toegepast te kunnen worden die opzichzelf bekend zijn.
De werking van een inrichting volgens het hiervoor beschreven uitvoeringsvoorbeeld zal thans aan de hand van de figuren 15 5 en 6 en van de verdere figuren 7 en 8 voor een bepaalde toepassing worden toegelicht.
Hierbij geeft figuur 7 een schematische afbeelding van het verloop van de meetstralen weer om bepaalde virtuele vlakken vast te leggen. Deze afbeelding geeft het stralenverloop in een ver-20 tikaal vlak met de azimuthshoek ^ weer, waarvan het hoekpunt met de as van de gerichte stralingsenergiezendontvanger 100 samenvalt en waarbij voor de eerste invoer van coördinaten van een eerste virtueel vlak tenminste één met de hoogte h tijdelijk een reproreflec-tor bij 101 is aangebracht. Deze reproreflector 501 wordt door een 25 meetstraal 502 getroffen welke een elevatiehoek 'ψ ^ bezit. De afstand van de gerichte stralingsenergiezendontvanger 100 tot de reflector 501 in het eerste virtuele vlak I in de richting van de meetstraal 502 bedraagt Eq. Wanneer de reproreflector 501 thans wederom wordt verwijderd, dan kan een in het genoemde vertikale vlak en 30 onder de elevatiehoek 'ψ verlopende meetstraal thans het terrein 1 treffen. Hierdoor ontstaat tot het trefpunt 502 een afstandsvector die Δ E langer is, waarbij E + Δ E = E,.
o ^ o o 1
Een tweede virtueel vlak II wordt door het trefpunt 503 bepaald. In hetzelfde vertikale vlak waarin de meetstraal 502 35 verliep, kan nu onder een elevatieverschilhoek ^ een volgende 802 0 0 0 2 26 meetstraal 504 worden uitgezonden. Het terrein 1 wordt door deze volgende meetstraal 504 in een volgend trefpunt 505 getroffen. Door dit volgende trefpunt wordt thans ook de positie van een derde virtueel vlak III vastgelegd. Zoals uit figuur 7 blijkt, geldt E2 ' = 5 E^ + Z1 E ^. Op analoge wijze wordt door middel van een meetstraal 506, die een elevatieverschilhoek 2 hoger verloopt een trefpunt 507 op het terrein 1 gevormd, waardoor een vierde virtueel vlak IV wordt vastgelegd. Ook hiervoor geldt op analoge wijze dat de af-standsvector E^ = E2 + 10 Hierbij dient erop gelet te worden dat door de elevatie- verschilhoeken en afstandsverschillen /\ E^ en Δ E2 tussen het tweede en derde alsmede tussen het derde en vierde virtuele vlak zijn vastgelegd. Bovendien wordt door de hoogte h en het afstandsverschil h Eq of de elevatiehoek "ψ ^ de horizontale af-15 stand A van het tweede virtuele vlak II vanaf het eerste virtuele vlak I of vanaf de reproreflector 501 bepaalt.
In het onderhavige geval is aangenomen, dat de virtuele vlakken I, II, III en IV vertikaal verlopen. Wanneer de virtuele vlakken bolvormig worden gekozen, waarbij de gerichte stralingsener-20 giezendontvanger 100 in het middelpunt hiervan staat, dan zijn er rekenkundige vereenvoudigingen mogelijk, daar de afstandsvectoren van alle punten van een dergelijk vlak gelijk zijn.
Figuur 8 geeft op schematische wijze een afbeelding van het stralenverloop weer om bepaalde virtuele vlakken vast te 25 leggen. De onder de azimuthshoeken 2 en (p en de betreffende elevatiehoeken ψ ^ + Ijl ^ e n ^ ^ +^i2 vanu·*·^ de gerichte stralingsenergiezendontvanger 100 uitgaande meetstralen treffen enerzijds de tijdelijk op het terrein 1 opgestelde repro-reflectoren 501, 508, 509 en 510 en anderzijds, wanneer deze in 30 het vertikale vlak met de dienovereenkomstige azimuthshoek Cf ^ verlopen, de trefpunten 503, 505 en 507 op het terrein 1. Doch wanneer de meetstralen in een vertikaal vlak met de azimuthshoek if 2 verlopen, dan worden hierdoor al naar de elevatiehoek ervan de trefpunten 511, 512 en 513 getroffen. Wanneer de meetstralen in het 35 vertikale vlak met de azimuthshoek if ^ verlopen, dat resulteren 8020002 27 hieruit alnaar de betreffende elevatiehoek ervan de trefpunten 514, 515 en 516. Waneer de meetstralen tenslotte in het vertikale vlak met de azimuthshoek if ^ verlopen, dan worden hierdoor alnaar de betreffende elevatiehoek ervan de trefpunten 517, 518 5 en 519 getroffen.
Door de trefpunten 503, 511, 514 en 517 wordt zodoende een virtuele lijn 520 op het terrein 1 bepaald, waardoor de projectie van het virtuele vlak II wordt bepaald, waarvan in dit geval is aangenomen dat dit vertikaal verloopt. Op dezefde wijze wordt 10 door de trefpunten 505, 512, 515 en 518 een volgende virtuele lijn 521 op het terrein 1 bepaald, waardoor de projectie van een volgend virtueel vlak 3 wordt gevormd, waarvan in dit geval is aangenomen dat dit vlak vertikaal verloopt. Tenslotte wordt door de trefpunten 507, 513, 516 en 519 een extra virtuele lijn 522 op het terrein 1 15 bepaald, waardoor de projectie van een extra virtueel vlak IV wordt afgebeeld, waarvan in dit geval is aangenomen dat dit vertikaal verloopt.
Hieruit blijkt dat door het tijdelijk aanbrengen van retroreflectoren de voor het vastleggen van virtuele lijnen (503, 20 505, 507, figuren 7 en 8) respectievelijk de voor het vastleggen van virtuele vlakken (I, II, III, IV; figuur 7, figuur 8) benodigde waarden van coördinaten op eenvoudige wijze door middel van de gerichte stralingsenergiezendontvanger 100 kunnen worden bepaald. Door middel van een dienovereenkomstige programmering van het cen-25 trale rekenapparaat 200 (figuur 6) kunnen de aldus bepaalde coordi-natenwaarden in een geheugen worden opgeslagen en verder worden verwerkt.
Het is echter ook mogelijk om als uitgangspunt voor het vastleggen van virtuele lijnen en virtuele vlakken eerst vrij 30 een eerste virtuele lijn 523 op het terrein 1 te bepalen en uitgaande van deze virtuele lijn 523 verdere virtuele lijnen of telkens vrij gekozen vaste afstanden te bepalen. De aldus ontstane coordinatenwaarden kunnen dan bijvoorbeeld met de hand via de in-voereenheid 301 van de rekeninrichting in deze inrichting worden 35 ingevoerd. Alnaar de topografische omstandigheden van een bepaalde 8020 00 2 28 toepassing biedt de eerste of de tweede methode voor het vastleggen van virtuele lijnen en vlakken grote voordelen.
Bij voorkeur kan de lijn 523 ook als een evenwijdige lijn ten opzichte van een van te voren door middel van retroreflec- 5 toren (501, 508, 509, 510) en trefpunten 503, 511, 514, 517 bepaalde virtuele lijn 520 worden aangenomen. Daarbij kan de afstand van deze lijn 523 tot de virtuele lijn 520 bij voorkeur zo groot worden aangenomen, dat deze met de minimum afstand onder de afstanden van de retroreflectoren 501, 508, 509, 510 tot de bijbehorende tref- 10 punten 503, 511, 514, 517 overeenkomt. Door de toepassing van een dergelijke methode worden de door de rekeninrichting 400 uit te voeren rekenbewerkingen vereenvoudigd.
De werking van een inrichting volgens.het beschreven uitvoeringsvoorbeeld is als volgt: 15 door middel van de invoereenheid 406 wordt de inrichting in bedrijf gezet. Daarbij wordt door de invoereenheid meer dan één functie uitgevoerd en verschillende maatregelen ingeleid, namelijk 1. het inschakelen van de stroomverzorgingsdelen 404 en de aandrijfinrichting 105.
20 2. Het vastleggen van de afstand tussen twee virtuele vlakken.
3. Het (eenmalig) opnemen van de coördinaten van een virtueel vlak.
4. Het normale bedrijf.
25 5. Het uitschakelen van de inrichting.
1.1 Bij het inschakelen wordt tegelijkertijd het centrale rekenapparaat 200 en het satel-lietrekenapparaat 300 in een gedefinieerde uitgangsstand gebracht.
30 2.1 Het vastleggen van de afstand tussen de beide virtuele vlakken kan in aansluiting aan 1.1 met de hand plaatsvinden. Daarbij worden in het eerste inschrijf-uitleesgeheugen 205 van het centrale rekenapparaat 200 constanten 35 ingevoerd, waarmee de virtuele vlakken onder- 802 0 00 2 29 ling kunnen worden onderscheiden. Hierbij wordt bijvoorbeeld het verband tussen drie virtuele vlakken door middel van twee constante hoeken bepaald.
5 3.1 Door middel van een volgend in de invoer- eenheid 406 ingevoerd commando "opname van een virtueel vlak" wordt het in het programma-geheugen 204 van het centrale rekenapparaat daarvoor opgeslagen programma doorlopen. Daar-10 bij blijft het satellietrekenapparaat 300 in zijn uitgangsstand staan. Door de inrichting worden thans de volgende werkstappen uitgevoerd: 3.1.1 De ontvanger 125 wordt op de laatste ge- 15 voeligheidstrap ingesteld.
3.1.2 De gehele door de gerichte stralingsenergie-zendontvanger 100 te bestrijken ruimte wordt zonder onderbrekingen met behulp van meetstra-len afgetast, dit wil zeggen over het gehele 20 bereik van de azimuth- en elevatiehoeken.
3.1.3 De af te tasten rijen worden met maximale brandvlakken doorlopen.
3.1.4 Opname en opslaan van de karakteristieke waarden van uitgekozen plaatsen, die een ster- 25 kere reflectie van bijvoorbeeld een daar tijde lijk geplaatste retroreflector een hogere intensiteit van het ontvangen licht geven. Beëindigen van de eerste opnamefase.
3.1.5 Het rekenkundig met elkaar in verbinding 30 brengen van de volgens 3.1.4 verkregen waarde (coördinaten) om een functie E ( f-y ) te verkrijgen. Door deze functie wordt thans een specifieke inrichtingswaarde met betrekking tot het uitvoeren van een gedefinieerde op-35 dracht en met betrekking tot de opstelplaats van 802 0 0 0 2 30 de gerichte stralingsenergiezendontvanger gevormd. Deze functie E( 9· ψ ) wordt in het eerste inschrijf-uitleesgeheugen 204 van het centrale rekenapparaat 200 opgeslagen en blijft 5 gedurende de gehele werkingsduur van de in richting onveranderd.
3.1.6 Het doorgeven van de partiele functiewaar-de E ( f'Y ) vanuit het centrale rekenapparaat 200 aan de besturings- en regeleenheid 10 130 met de constante hoeken voor de af stand' van de virtuele vlakken (zie het voorgaande punt 2.1) om het straalafbuigorgaan 116 te kunnen besturen. Bovendien wordt aan de besturings- en regeleenheid 130 een impuls-15 vormig signaal met een constante frequentie (van de impulszender 112) toegevoerd.
3.1.7 Het maken van een begin met de tweede opneem-fase voor het verkrijgen van de werkelijke waarde van de afstanden voor de toegepaste af- 20 zonderlijke virtuele vlakken; waarbij uit de werkelijke waarden voor het virtuele vlak II (figuur 8) door aftrekken van de waarde Ά (figuur 7) de bijbehorende normaalwaarden voor het virtuele vlak I (figuur 7, figuur 8) wor-25 den afgeleid.
Deze waarden worden in het eerste inschrijf-uitleesgeheugen 205 van het centrale rekenapparaat 200 opgeslagen en blijven gedurende de gehele werkingsduur van de inrichting con-I 30 stand.
De werkelijke afstandswaarden voor de buitenste virtuele vlakken III, IV (figuur 7, figuur 8) ! worden uit de dienovereenkomstige werkelijke : waarde van de het dichtst hierbij gelegen bin- 35 8020002 31 nenste virtuele vlakken berekent.
De verkregen verschilwaarden Δ E worden samen met de werkelijke afstandswaarden als een werkelijke waarden-functie in het eerste 5 inschrijf-uitleesgeheugen 205 van het centrale rekenapparaat 200 opgeslagen, waardoor voor een aftastcyclus de normaal waarden worden vertolkt. Het in het geheugen opnemen van alle voorop vastgelegde normale waarden in het eer-10 ste inschrijf-uitleesgeheugen 205 vindt in volgorde als functie van de tijd plaats.
3.1.8 Het uitwissen van de in het voorgaande onder 3.1.4 opgenomen karakteristieke waarden.
4.1 Nadat de inrichting op de beschreven wijze de 15 normaalwaarden heeft afgeleid, is deze met be hulp van het programma in het programmageheu-gen 204 in het centrale rekenapparaat 200 en het programma in het programmageheugen 303 van het satellietrekenapparaat 300 in staat om 20 een begin met het normale bedrijf met betrek king tot het bewaken te maken en te blijven uitvoeren. Dit vindt gewoonlijk door middel van een besturingscommando via de invoereen-heid 406 aan het centrale rekenapparaat 200 25 en het satellietrekenapparaat 300 plaats.
Het in het programmageheugen 204 opgeslagen programma is voor het specifieke doel ontwikkeld, waarvoor de inrichting wordt toegepast. Het bevat in het geval van het centrale rekenapparaat 200 behalve de werkwijzestappen voor het opnemen van de virtuele 30 vlakken de bewerkingsstappen voor het in een geheugen opslaan van de in te voeren afstandsmeetwaarden, alsmede voor het vergelijken hiervan met reeds opgeslagen normaalwaarden om verschillen af te leiden, die weer in een geheugen worden opgeslagen, en voor de afgifte Van de opgeslagen normaalwaarden voor hoekwaarden die in de 35 zin van de dubbele pijl 118 van het straalafbuigorgaan 116 (figuur 8020002 32 5) zijn gedefinieerd, en voor de draaihoekstandindicator 107 (figuur 5) en tenslotte voor de invoer hiervan in de regel en besturingseenheid 130 (figuur 6).
In het behandelde uitvoeringsvoorbeeld vindt het om-5 schakelen van de in het voorgaande vermelde maatregel (of stap) 3 naar de maatregel (of stap) 4 automatisch na het uitvoeren van de maatregelen (stappen) 1 tot en met 3 plaats en na het vaststellen van de wijze waarop de inrichting werkt (het in vertikale of horizontale richting bepalen van de plaats van de draaiingsas van de 10 gerichte stralingsenergiezendontvanger 100) hetgeen verschillende programma's voor het verwerken van de meetwaarden met zich meebrengt.
Doordat de rekeninrichting 400 met de gerichte stralingsenergiezendontvanger samenwerkt, ofwel als gevolg van de bestuurde rotatie van de gerichte stralingsenergiezendontvanger 100 15 en de bestuurde zwenkende beweging van het straalafbuigorgaan 116 wordt door de inrichting bewerkstelligd dat alle waarden van de functie E( if.f ) worden doorlopen, en weliswaar alnaargelang het aantal virtuele vlakken meer dan eenmaal.
Daar de gerichte stralingsenergiezendontvanger 100 20 slechts bij benadering met een constantehoeksnelheid ronddraait, doch het als functie van de hoekstand plaatsvindende aftaster met een zo groot mogelijke nauwkeurigheid moet plaatsen, wordt de afgifte van de stralingsimpulsen van de impulszender 112 (figuur 5, figuur 6) op zodanige wijze met behulp van de momentele waarde 25 van de draaihoekstandindicator 107 via de regel- en besturingseenheid 130 bestuurt, doch de impulsherhalingsfrequentie weliswaar geen constante frequentie meer is, doch de afzonderlijke impulsen steeds in de hierbij behorende hoekstand worden afgegeven. De hiervoor benodigde correcties worden op basis van de in de inschrijf-30 uitleesgeheugens 205 en 206 van het centrale rekenapparaat 200 opgeslagen informaties door de regel- en besturingseenheid 130 uitgevoerd.
Uit elke door reflectie bewerkstejligde ontvangimpuls wordt een werkelijke afstandswaarde gevormd en "op de regel" dit : 35 wil zeggen gedurende het uitvoeren van de betreffende bewerkings- 8020002 33 stap, in het inschrijf-uitleesgeheugen 205 (figuur 6) ingeschreven. Hieraan aansluitend wordt de reeds in het inschrijf-uitleesgeheugen 205 opgeslagen afstandsnormaalwaarden, die dezelfde azimuthshoek [β bezit, doch met een meer naar binnen gelegen virtueel vlak met 5 bijvoorbeeld de elevatiehoek }j/ q overeenkomt, van de werkelijke afstandswaarde afgetrokken. De verkregen werkelijke verschilwaar-de Δ E = f( if.y ) wordt thans met het reeds in het inschrijf-uitleesgeheugen 205 opgeslagen normaalverschil vergeleken. In het geval dat het verschil tussen deze normale en werkelijke waarde 10 niet gelijk aan nul is, wordt het werkelijke waarde-verschil als een nieuw normaalwaardeverschil in het inschrijf-uitleesgeheugen 205 opgeslagen en bovendien ook in het inschrijf-uitleesgeheugen 206. De normaalafstandswaarden in het inschrijf-uitleesgeheugen 205 voor de virtuele vlakken - behalve die van het virtuele vlak I 15 (figuur 7) - worden eveneens door de werkelijke afstandswaarden vervangen, zodat hierdoor voor de volgende aftastcyclus de normaal-waarden worden gevormd.
Normaal, bij een overanderde toestand van de omtrek, is hét verschil tussen de normaalwaarden en de werkelijke waarden 20 gelijk aan nul, dit wil zeggen dat er geen nieuwe waarden in het geheugen worden ingeschreven. Zodra nu een voorwerp in de omtrek of in het virtuele vlak intreedt, wordt dit verschil groter dan nul en wordt dan op de beschreven wijze in de inschrijf-uitleesgeheugens 205 en 206 opgeslagen.
25 Het satellietrekenapparaat 3 (figuur 3) zorgt ervoor dat hierin met behulp van de verzamelrail-besturingseenheid 401 via de zendontvanger 402 de naar tijd en plaats gecodeerde verschillen Δ e = f( if, y ) worden ingevoerd en afhankelijk van de omstandigheden ook de functiewaarden E( if, lp ) uit het inschrijf-30 uitleesgeheugen 206 van het centrale rekenapparaat 200, en dat deze waarde in het inschrijf-uitleesgeheugen 304 ervan worden ingeschreven.
Het centrale rekenapparaat 200 bezit niettemin de prioriteit, zodat gegevens door het satellietrekenapparaat 300 slechts 35 dan gevraagd kunnen worden wanneer het centrale rekenapparaat 200 8020002 34 pauzeert.
In het programmageheugen 303 van het satellietreken-apparaat 300 bevinden zich de kriteria voor het elimineren van aktieve alarmen door onbelangrijke invloeden, en voor het zichzelf 5 controleren van de inrichting. Onder onbelangrijke invloeden worden bijvoorbeeld vogels, bladeren, sneeuw, zicht voortbewegende kleine dieren, ballen en dergelijke verstaan. Belangrijke invloeden worden daarentegen bijvoorbeeld door indringende personen gevormd.
Het satellietrekenapparaat 300 staat via een eigen 10 invoer/uitvoereenheid 301 in verbinding met de uitvoereenheid 307 en de op de werkelijke tijd betrokken klokschakeling 303. Hierdoor wordt via de desbetreffende besturingsleidingen de controle van de elektrische-mechanische toestand van de inrichting uitgevoerd.
Door de vervolgens plaatselijke en tijdelijke samenhang verwerkte 15 verschillen wordt alnaargelang van vergelijkende kriteria uit het programmageheugen 303 een alarm vooraf of een feitelijk alarm bewerkstelligd, dat door het satellietrekenapparaat 300 aan de uitvoereenheid 407 wordt doorgegeven.
Alle door het satellietrekenapparaat 300 in het inschrijf-20 uitleesgeheugen 304 hiervan ingeschreven verschillen worden na afloop van een bepaalde tijdsduur, die van de op de werkelijke tijd betrokken klokschakeling 403 wordt afgeleid, na invoer van het als functie van de tijd het laatst afgeleide verschil uitgewist. Deze bewerking wordt elke maal periodiek na het aflopen van deze tijds-25 duur herhaald.
Door de gekozen wijze van verwerken van informatie in het centrale rekenapparaat 200 is het in samenhang met de laatstgenoemde maatregel in het satellietrekenapparaat 300 mogelijk, dat wanneer de gerichte stralingsenergiezendontvanger 100 op een gebouw 30 wordt opgesteld om de omgeving te bewaken de inrichting evenmin een alarm voor gebouwen geeft, die in het werkbereik van de gerichte stralingsenergiezendontvanger staan als voor een aangroeiende sneeuwlaag. De laatste wordt alleen door het feit erkend, dat de afstanden tussen de buitenste virtuele vlakken constant blijven, doch 35 dat het verschil tussen de virtuele vlakken I en II (figuur 7, fi- 8020 0 0 2 35 guur 8) verandert. Bij opkomende mist veranderen de verschillen van de buitenste virtuele vlakken evenredig aan de tijd, ofwel na elkaar, waarbij die van de binnenste virtuele vlakken het laatst veranderen. De invloed van vogels en losse bladeren - waardoor geen 5 alarm gegeven mag worden - worden geelimineerd doordat het (laatste) verschil tussen het laatste en het voorlaatste vlak kleiner of gelijk aan nul wordt, en het voorlaatste verschil onveranderd blijft. Daar de verschillen door het satellietrekenapparaat 300 steeds dadelijk uit het inschrijf-uitleesgeheugen 206 worden opgevraagd, 10 waarbij deze verschillen worden uitgewist, kan dit inschrijf-uitleesgeheugen 206 klein worden gehouden.
Naast het in een geheugen inschrijven van afstands-meetwaarden en het vergelijken met normaalwaarden, die uit de verschillen ontstaan welke evenzo in het geheugen worden ingeschreven, 15 heeft het centrale rekenapparaat 200 tot taak om aan de regel- en besturingseenheid 130 de hoekgegevens voor de draaihoekstandindica-tor 107 en het straalafbuigorgaan 116 ter beschikking te stellen, die met betrekking tot de uitschakeltijdsduur ervan bij de op de in te voeren meetwaarden volgende waarden behoren. Door de regel-20 en besturingseenheid 130 wordt met behulp van de waarden uit de draaihoekstandindicator 107 in de regellus het tijdstip bepaald, waarop het straalafbuigorgaan 116 de door het centrale rekenapparaat 200 aangegeven stand moet innemen, waarbij ook de draaihoek-stand-indicator en het draaibare bovenstuk 103 (figuur 5) in een 25 stand staat, waarin de stralingsenergie-impuls voor het verkrijgen van de volgende afstandsmeetwaarde wordt opgewekt. Een nauwkeurige korrelatie tussen het tijdstip en de plaats (richting) voor de afgifte en de ontvangst van de stralingsimpulsen is onontbeerlijk voor het reproduceren van de door de omtrek bewerkstelligde af-30 standsmeetwaarden. Dit vindt plaats om niet gedefinieerde verschillen te vermijden.
Worden als stralingsimpulsen optische bijvoorbeeld infrarodestralingsimpulsen gebruikt, dan kan aan de impulszender 112 (figuur 6) een Vario-optiek 132 (figuur 6) worden toegevoegd, 35 waarbij de brandpuntsafstand hiervan in afhankelijkheid van de af- 8020002 36 standsmeetwaarde door middel van de regel- en besturingseenheid 130 kan worden geregeld.
5. Het uitschakelen van de inrichting waarbij twee gevallen zijn te onderscheiden, namelijk: 5 5.1 Het uitschakelen binnen de tijd dat de inrichting in bedrijf is. In dit geval wordt de stroomverzorging voor de rekeninrichting 400 in stand gehouden, waarbij alleen de stroomverzorging voor de randapparatuur en het meet- en regelgedeelte wordt onderbroken.
' 10 5.2 Het uitschakelen van de inrichting in het algemeen.
Hierbij wordt de stroomverzorging naar alle eenheden onderbroken, dit wil zeggen dat deze in een spannings-loze toestand worden gebracht.
Aan de hand van de figuren 9, 10, 11 en 12 zal thans 15 een volgend uitvoeringsvoorbeeld worden toegelicht. In figuur 9 is een inrichting afgebeeld, die een straalverdelingsstelsel bevat.
Het in figuur 9 afgebeelde straalverdelingsstelsel is in zijn geheel door 600 aangeduid, dat voor de toepassing van de uitvinding voor het bewaken van afzonderlijke vlakken, bijvoorbeeld 20 een deuropening 601 en een vensteropening 602 van een gebouw 603 kan worden gebruikt.
Het straalverdelingsstelsel 600 is enerzijds aan een impulszender 112 en anderzijds aan een ontvanger 125 aangesloten.
De zendenergie wordt via een zenderkoppelingsorgaan 604, dat bij-25 voorbeeld uit een eerste groep lenzen kan bestaan om een laser- diode van de impulszender 112 met de glasvezels van een uit één of meer dan één glasvezelbundel van bij voorkeur verschillende lengten bestaand zendleidingsstelsel 605 te koppelen, door de afzonderlijke vezels van elke glasvezelbundel aan een betreffende zendiens 30 606 van een straalverdeler 607 toegevoerd, en door deze lenzen in verschillende richtingen in een parallel met het deurvlak verlopend vlak als zendstraler 608 uitgestraald. De aldus verkregen zend-stralen 608 worden tegen de omtreksrand van de deur gericht en worden in zoverre de deuropening vrij is, hierdoor gereflecteerd. Door 35 de ontvanglenzen 609 van het straalverzamelorgaan 610 worden uit de 802 0 00 2 \ 37 min of meer diffuse reflecties ontvangststralen 611 opgenomen, die bij bepaalde zendstralen behoren en tegengesteld hieraan verlopen, waarbij de opgevangen energie via de afzonderlijke vezels van een glasvezelbundel van een ontvangstleidingstelsel 612 en via 5 een ander lenzenstelsel van een ontvangerkoppelorgaan 613 aan de ontvanger 125 wordt toegevoerd.
In figuur 9a zijn de details van de bij voorkeur constructief compact uitgevoerde straalverdeler 607 en het straalver-zamelorgaan 609 afgebeeld. De lenzen 606 en 609 kunnen hierbij bij 10 voorkeur op een opzichzelf bekende wijze constructief met de betreffende einden van de hierbij behorende glasvezels zijn verenigd.
Het straalverdelingsstelsel 600 strekt zich vanaf de impulszender 112 naar de te bewaken vlakken 601, 602 en eventueel naar andere vlakken uit en weer terug naar de ontvanger 125. Bij 15 voorkeur worden de tot het zendleidingstelsel 605 en tot het ont-vangleidingstelsel 612 behorende glasvezelbundels onder toepassing van optische ontkoppelingsmaatregelen op zodanige wijze in een gemeenschappelijk kanaal zoals bijvoorbeeld een buis in het binnenste van een gebouw 1 aangebracht, dat deze tegen beschadiging zijn be-20 veiligd.
Om richtingsafhankelijke informatie met betrekking tot de voorwerpen te verkrijgen, die door de bewaakte vlakken heendringen, kan een bewaking van ruimtelijk achter elkaar gelegen vlakken worden uitgevoerd teneinde tijdsverschillen met betrekking tot het 25 doordringen van deze vlakken te constateren. Bij voorkeur worden de dan bij elk vlak behorende straalverdeler 607 en het straalverza-melingsorgaan 610 in op elkaar volgende hoeken van de te bewaken vlakken 601 en 602 aangebracht.
Met het in het voorgaande beschreven volgende uitvoe-30 ringsvoorbeeld kan vanwege het wegvallen van bewogen delen een constructief belangrijk vereenvoudigd stelsel worden verkregen, waarbij. in het bijzonder de constructie van de rekeninrichting in belangrijke mate kan worden vereenvoudigd ten opzichte van die van het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 6.
35 Figuur 10 geeft een blokschema van het beschreven uit- ; 802 0 0 0 2 38 voeringsvoorbeeld met een straalverdelingsstelsel 600 weer. Door de impulszender 112 worden enerzijds via het schematisch afgebeel-de straalverdelingsstelsel 600 zendstralen 608 uitgezonden. Anderzijds worden de ontvangststralen 611 door het straalverdelingsstel-5 sel 600 aan de ontvanger 125 toegevoerd. Op analoge wijze als bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens de figuur 6 is een rekeninrichting 400 aanwezig om de impulszender 112 te besturen en de uitgangssignalen van de ontvanger 125 te verwerken.
Uit de looptijden van de zendimpulsen vanuit de uit-10 gangszijde van de zender 112 totaan het opvangen van de bij/Öe ontvangststralen behorende signalen kunnen wederom afstandsvectoren worden gevormd, waarbij erop gelet moet worden, dat de waarden voor de afstandsvectoren E van dit uitvoeringsvoorbeeld zowel de looptijden in het straalverdelingsstelsel 600 als de looptijden in de 15 vrije ruimte van de bewaakte vlakken bevatten, die dientengevolge . rekenkundig moeten worden verwerkt.
De betekenis van de afzonderlijke blokken in figuur 10 komt met die blokken van figuur 6 overeen, die van hetzelfde ver-wijzingscijfer zijn voorzien.
20 Bij het thans besproken volgende uitvoeringsvoorbeeld wordt door elk bestraalde respectievelijk reflecterend deel van het deurkozijn respectievelijk het vensterkozijn in de zin van de definitie volgens de hoofdconclusie een virtuele lijn of vlak gevormd, waardoor het door de stralingsrichtingen van de straal-25 verdeler 607 gedefinieerde vlak (deuropening) wat de stralen betreft, wordt begrensd. De bewaking wordt dientengevolge tot het vlaktedeel als het eigenlijk beveiligde vlak of eigenlijk beveiligde ruimte begrenst dat binnen deze kozijnen ligt.
Wanneer de looptijden zoals vermeld en dientengevolge 30 de ontvangvectoren bijvoorbeeld vanaf de zenderuitgang worden gerekend, dan blijkt uit figuur 9, dat aan elk bewaakt vlak, dit wil ! ' zeggen 601 en 602 en eventueel verdere vlakken een zeer bepaald bereik kan worden toegekend, die voor elk geval afzonderlijk uit de som van de looptijd vanaf de zender 112 tot en met de straalver-! 35 deler 607 plus de looptijd van de zendstralen bestaat. In de ope- ; 8020002 39 ning 601 ontstaat de kortste zendstraal, wanneer een storend voorwerp zich direkt in de buurt van de stralenverdeler 607 bevindt, de desbetreffende looptijd bestaat dan uit de laagste in verband met de opening 601 vast te stellen waarde, zodat hierdoor de kort-5 ste afstandsvector ontstaat. De langste looptijd en dientengevolge de langste afstand-vector komt bij de opening 601 met een diago-naalsgewijze verlopende zendstraal 608 respectievelijk met een ontvangststraal 611 overeen.
Door het periodieke opmeten van elke opening 601, 602 10 en eventueel verdere openingen, is het dientengevolge mogelijk om voortdurend gedefinieerde ontvangvectoren te vormen en in een geheugen te memoriseren. Bij het indringen van een voorwerp in het een of andere aldus bewaakte vlak (opening) verandert minstens één afstandsvector ten opzichte van de afstandsvector, die voor het 15 betreffende vlak (opening) en richting of richtingen van te voren is gevormd en tijdelijk in een geheugen is opgeslagen. Een dergelijke verandering kan op basis van het verband van het bij het betreffende vlak (opening) behorende bereik van afstandsvectoren (looptijden) dientengevolge ook in verband met een bepaald vlak 20 (opening) worden gebracht.
Hieruit ontstaat niet alleen de mogelijkheid om het alarmeren van een poging tot indringen in verband met een bepaald tijdstip te brengen, doch tegelijkertijd kan ook de plaats (het vlak, de opening 601, 602 enz.) van de poging tot indringen worden 25 aangegeven.
In figuur 11 is op schematische wijze de verwerking in serie van de met het stelsel volgens de figuren 9 en 10 verkregen afstandsvectoren E. Zoals vermeld komen de afstandsvéctoren E met de bijbehorende looptijden overeen, zodat in de afbeelding a van 30 figuur 11 langs de ordinatenas zowel de tijd t als de afstand E is uitgezet.
Door de abscissenas X wordt de plaats van bewaking j aangegeven, waarbij deze as zodanig is getrokken, dat deze met een : tijdstip t overeenkomt, dat bijvoorbeeld het tijdstip van het i 35 uittreden van een zendstraal uit de zender 112 ter plaatse van de 8020 00 2 40 het dichtst hierbij gelegen straalverdeler 607 is.
In de afbeelding 11a zijn drie groepen van elk vijf afstands-vectoren getekend, waarbij de eerste groep bij een opening 601, de tweede bij een opening 602 en de derde bij een verdere opening 5 614 behoort.
De met een punt eindigende uitgezette afstandsvectoren gelden voor de normale toestand, dit wil zeggen waarin geen voorwerp in de opening is ingedwongen.
De met een kruis eindigende en gestippeld getekende af-10 standsvectoren gelden voor het geval dat een voorwerp 615 in de opening is gedrongen.
De aldus besproken gevallen zijn in de afbeeldingen 11b, 11c, lid en 11e afgebeeld.
Uit figuur 11 blijkt gemakkélijk, dat het looptijden- 15 bereik t^ tot en met t^ in het ongestoorde geval bij de opening 601 behoort, alsmede dat het looptijdenbereik t^ tot en met t in 6 7 het ongestoorde geval bij de opening 602 behoort en dat het looptijdenbereik tD tot en met t_ bij de opening 614 behoort, o y
Wanneer er bijvoorbeeld bij de opening 601 een in- 20 dringend voorwerp 615 optreedt, dan vindt een voortijdige reflectie aan het voorwerp 615 in plaats van aan het kozijn van de opening 601 plaats, hetgeen tot verkorte looptijden t^, t^ en t voert, en tot verkorte afstandsvectoren, welke laatste in figuur 11a met een en kruis eindigen/gestippeld zijn aangegeven.
25 Door de verkorte vectoren met de bij dezelfde opening 601 behorende normale afstandsvectoren (de volledig uitgezette lijnen) te vergelijken wordt het tijdstip en de plaats ofwel de opening 601 gevonden, waarin de poging tot indringen plaatsvindt.
Dit kan met behulp van rekenkundige bewerkingen worden 30 uitgevoerd, die door een dienovereenkomstige programmering van de rekeninrichting 400 (figuur 10) automatisch kunnen worden afgewerkt.
Alle afzonderlijke afstandsvectoren worden hierbij in serie verwerkt.
Op vereenvoudigde wijze kan het indringen van een voor-35 werp ook bij het groepsgewijze verwerken van afstandsvectoren worden 802 0 0 0 2 * 41 vastgesteld. Dit zal aan de hand van figuur 12 worden toegelicht. Wanneer als ontvanger 125 een elektro-optische afstandsmeter van bekende soort (zie bijvoorbeeld het Duitse Offenlegungsschrift 2.634.627) wordt toegepast, dan wordt bij een doelmatige dimensione-5 ring een ingangstrillingskring steeds voor een gehele groep ont-vangsignalen gemeenschappelijk aangesloten, die bij een opening 601, 602 of 614 behoren, zodat het mogelijk is om de afstandvectoren groepsgewijze te verwerken. Op deze wijze ontstaat slechts één ontvangvector per groep respectievelijk per opening. Wanneer nog-10 maals de gevallen volgens figuur 11 worden beschouwd, dan geeft figuur 12 voor elk ongestoord geval door middel van een volledige uitgezette en met een punt eindigende lijn een gemeenschappelijke afstandsvector E601, respectievelijk E602 en E614 weer.
Wanneer een voorwerp 615 in de opening 601 dringt, dan 15 wordt de hierbij behorende afstandsvector verkort, hetgeen in figuur 12a door de gestreepte en met een kruis eindigende lijn E601 is aangegeven. Door het optreden van deze verkorte afstandsvector wordt het indringen van het voorwerp 615 in de opening 601 aan-gegeeven.
8020002

Claims (52)

4
1. Werkwijze om een ruimte door middel van impulsvormige gerichte stralingsenergie te bewaken, met het kenmerk, dat door het vastleggen van bepaalde punten (6 tot en met 16, 23 tot 5 en met 28) in de ruimte tenminste een virtuele lijn (4, 17, 18) of een virtueel vlak (29, 36) wordt gedefinieerd, waardoor een vlak (1) in vlaktedelen (9, 20, 21) of een ruimte (22) in ruimte-delen (37, 38, 39) wordt onderverdeeld, alsmede dat aan elk vlakte-deel (19, 20, 21) of ruimtedeel (37, 38, 39) een bepaalde betekenis 10 wordt toegekend, en dat met behulp van meetstralen (41) die bij de virtuele lijn of het virtuele vlak of bij een op te sporen voorwerp (40) behoren en een puntvormige uitbreiding bezitten, direkt of indirekt minstens één parameter voor het identificeren van tenminste één voorwerp (40) wordt bepaald, waarbij de meetstralen in 15 bepaalde richtingen worden uitgezonden.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de coördinaten van minstens één virtuele lijn (4, 17, 18) of virtueel vlak (29, 36) ten opzichte van een vast absoluut referen- ' tiepunt (2) als functie van de tijd veranderen.
3. Werkwijze volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de coördinaten van tenminste één virtuele lijn (4, 17, 18) of een virtueel vlak (29, 36) ten opzichte van een beweeglijk relatief referentiepunt (2) als functie van de tijd veranderen.
4. Werkwijze volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat 25 voor minstens een gedeelte van de bepaalde punten de bijbehorende coördinaten in een geheugen worden opgenomen.
5. Werkwijze volgens conclusie 4, gekenmerkt doordat 'voor minstens één punt, dat niet zelf door in een geheugen opgeslagen coördinaten is gedefinieerd, de hierbij behorende coördinaten 30 op basis van een functionele betrekking worden bepaald.
6. Werkwijze volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat door het verwerken van de met behulp van meetstralen verkregen afstandsinformaties, of bij het wegblijven daarvan bij minstens één meetstraal, met behulp van de verkregen en in een geheugen opge-35 slagen afstandsvectoren van het opgemeten voorwerp, van dit voorwerp 8 0 2 0 0 0 2 b' bewegingskriteria worden bepaald.
7. Werkwijze volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat door het uitwerken van de via meetstralen verkregen afstands-informaties, of bij het uitvallen hiervan bij minstens één meet- 5 straal, door de verkregen en in een geheugen opgeslagen afstands-vectoren van het opgemeten voorwerp, kriteria voor de grootte en/of de vorm hiervan worden bepaald.
8. Werkwijze volgens één van de voorafgaande conclusies 1 tot en met 7, gekenmerkt doordat de intensiteit van de gere- 10 flecteerde meetstralen als een kriterium voor hetlerkennen van bepaalde voorwerpen wordt toegepast.
9. Werkwijze volgens conclusie 1, of één van de conclusies 6 - 8, gekenmerkt doordat door een gecombineerde verwerking van minstens een gedeelte van de door eerder genoemde ver- 15 werkingen verkregen kriteria verdere kriteria voor het herkennen van bepaalde voorwerpen worden afgeleid.
10. Werkwijze volgens conclusie 9, gekenmerkt doordat door het vergelijken van de genoemde verdere kriteria met in een geheugen opgeslagen informaties bijkomstige kriteria voor het her- 20 kennen van bepaalde voorwerpen worden afgeleid.
11. Werkwijze volgens conclusie 10, gekenmerkt doordat door de genoemde in een geheugen opgeslagen informaties het bewe-gingsgedrag en/of de grootte en/of de vorm en/of de soort van bepaalde voorwerpen wordt gekenmerkt.
12. Werkwijze volgens één van de voorafgaande conclusies, gekenmerkt doordat door de genoemde verwerking informaties en het vergelijken hiervan met in een geheugen opgeslagen informaties kriteria met betrekking tot het verblijven in en/of indringen in één van genoemde vlaktedelen of in één van de genoemde ruimtedelen 30 van voorwerpen worden bepaald en gesignaliseerd, die van te voren door opgeslagen informaties zijn gedefinieerd.
13. Werkwijze volgens één van de voorafgaande conclusies, i gekenmerkt doordat het vergelijken en het verwerken van de uit de afstandsvectoren afgeleide grootheden met.behulp van in een geheu- 35 geneenheid opgeslagen normaalwaarde plaatsvindt en wel door middel 8020002 van een rekeninrichting waarbij met de opeenvolging naar de tijd van de meetwaarden wordt rekening gehouden, teneinde vast te stellen dat een voorwerp in een waarschuwings- en/of beveiligd gebied is ingedrongen en dit voorwerp te identificeren en/of een 5 alarm vooraf of een definitief alarm te geven.
14. Werkwijze volgens conclusie 13, gekenmerkt doordat bij het vaststellen van het indringen van minstens één gedefinieerd voorwerp automatisch afweermaatregelen worden getroffen.
15. Werkwijze volgens conclusie 14, gekenmerkt door-10 dat de genoemde afweermaatregelen doelbewust met het oog op de plaats en/of de beweging van het ingedrongen voorwerp of de ingedrongen voorwerpen worden getroffen.
16. Werkwijze volgens één van de voorafgaande conclusies 1 tot en met 15, gekenmerkt doordat het uitzenden van gerichte 15 stralingsenergie in verschillende richtingen door middel van een beweegbare constructie van een zender zelf en/of beweegbaar aan de zender toegevoegde straalafbuigingselementen plaatsvindt.
17. Werkwijze volgens één van de voorafgaande conclusies 1 tot en met 15, gekenmerkt doordat het uitzenden van gerichte 20 stralingsenergie in verschillende richtingen door een veelvoud van uitstralende zenders of zenderelementen plaatsvindt, die energie in verschillende richtingen kunnen uitstralen.
18. Werkwijze volgens één van de voorafgaande conclusies 1 tot en met 15, gekenmerkt doordat het uitzenden van gerichte stra- 25 lingsenergie naar verschillende richtingen met behulp van minstens één zender plaatsvindt waarachter minstens één straalverdelings-stelsel voor het in vlaktedelen en/of ruimtedelen verdelen van de stralingsenergie is gemonteerd.
19. Werkwijze volgens één van de voorafgaande conclusies 30. tot en met 17,'gekenmerkt doordat de stralingsimpulsen volgens een bepaald programma afzonderlijk in verschillende richtingen worden uitgezonden en dat ruimtelijk selectief telkens alle volgens de betreffende stralingsrichting weer gereflecteerde signalen na elkaar worden opgevangen en afzonderlijk worden verwerkt, waarbij 35 het zendkanaal en het ontvangkanaal onderling ten opzichte van 802 0 0 0 2 elkaar zijn ontkoppeld.
20. Werkwijze volgens conclusie 18, gekenmerkt doordat de stralingsimpulsen groepsgewijze volgens een bepaald programma in verschillende richtingen worden uitgezonden en dat tel- 5 kens de reflecties uit de genoemde richtingen groepsgewijze worden opgevangen en groepsgewijze verder worden verwerkt.
21. Werkwijze volgens conclusie 18 of 20, gekenmerkt doordat een verandering van het ontvangsignaal vanwege het indringen van een voorwerp in een vlakken verdeeld stralingsgebied 10 als een kriterium voor het geven van een alarm wordt toegepast.
22. Werkwijze volgens conclusie 18 of 20, gekenmerkt doordat door het toepassen van minstens twee straalverdelingsstel-sels, waardoor de stralingsenergie door een verdeling in vlakken in verschillende vlakken wordt verdeeld en door het verwerken van 15 de verschillen naar de tijd van de verandering van de uitgangssignalen in de genoemde twee stelsels de bewegingsrichting van een indringend voorwerp wordt bepaald en als een verder kriterium voor het geven van een alarm in afhankelijkheid van een bepaalde richting wordt toegepast.
23. Werkwijze volgens één van de voorafgaande conclu sies, gekenmerkt doordat de impulsen in de vorm van elektromagnetische energie worden uitgestraald.
24. Werkwijze volgens conclusie 23, gekenmerkt doordat impulsvormige laserstraling wordt toegepast.
25. Werkwijze volgens conclusie 24, gekenmerkt doordat impulsen worden uitgestraald, die in het onzichtbare lichtbereik liggen.
26. Werkwijze volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de bundeling van.de stralingsenergie in afhankelijkheid van de 30 richting ervan wordt geregeld.
27. Werkwijze volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat het zendvermogen en/of de ontvanggevoeligheid in afhankelijkheid van de stralingsrichting wordt geregeld.
28. Werkwijze volgens conclusie 1 of 6, gekenmerkt 35 doordat het zendvermogen en/of de ontvangstgevoeligheid in afhanke- 802 0 00 2 ♦ lijkheid van de lengte van de meetstralen of afstandsvectoren en/of de intensiteit van de reflecties wordt geregeld.
29. Werkwijze volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat bepaalde voorwerpen op basis van hun sterkere reflectie-eigenschap-5 pen ten opzichte van andere voorwerpen en/of ten opzichte van de achtergrond worden herkend en de gegevens hiervan in volgorde met betrekking tot de verblijfsplaats en/of het bewegingsgedrag van deze voorwerpen in een geheugen worden opgeslagen en/of verder worden verwerkt.
30. Werkwijze volgens conclusie 29, gekenmerkt doordat voorwerpen met een hoge: reflectievermogen door een doelbewuste vermindering van het zendvermogen en/of de ontvangstgevoeligheid gescheiden uit het geheel van alle voorwerpen of van de achtergrond worden opgemeten.
31. Werkwijze volgens één van de voorafgaande conclusies, gekenmerkt doordat om een aantal uit virtuele lijnen of virtuele vlakken uitgekozen punten vast te leggen en de bij deze uitgekozen punten behorende coördinaten in een aan een rekeninrichting toegevoegd geheugen op te slaan, de door de uitgekozen punten gereflec-20 teerde stralingsenergie voorbijgaand gedurende een bepaalde tijdsduur met behulp van een aantal gedurende deze tijdsduur op de gewenste plaats aangebrachte en in de richting naar de ontvanger toe verhoogd werkzame reflectoren wordt versterkt, waarbij de bij deze uitgekozen punten behorende afstandsvectoren op basis van de hiermee 25 verbonden sterkere intensiteit worden herkend, alsmede tijdelijk alleen deze ontvangstvectoren verder worden verwerkt en de op deze manier verkregen coördinaten van deze uitgekozen punten een geheugen worden opgeslagen.
32. Werkwijze volgens één van de voorafgaande conclusies, 30 gekenmerkt doordat minstens één virtuele lijn of vlak aan een rijweg wórdt toegevoegd en het passeren van deze virtuele lijn of het doordringen van het virtuele vlak door minstens één voertuig wordt ge- : constateerd, alsmede verder wordt verwerkt en/of wordt geregistreerd.
33. Werkwijze volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de 35 gelijkblijvende en/of veranderende toestand van een vlak of een \ 802 0 0 0 2 ruimte wordt bewaakt en/of de bij een veranderende toestand vastgestelde veranderingen in bruikbare waarden worden omgezet en/of worden aangegeven.
34. Werkwijze volgens conclusie 33, gekenmerkt doordat 5 minstens één virtuele lijn of virtueel vlak wordt bepaald, dat zich over het oppervlak van een te bewaken voorwerp uitstrekt.
35. Inrichting ter uitvoering van de werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat deze van een gerichte stralings-energiezendontvanger (100) met een impulszender (112) is voorzien 10 om gerichte impulsvormige stralingsenergie in een vastgelegde tijdelijke volgorde en in vastgelegde richtingen ( , *ψ ) af te geven, alsmede van een ontvanger (125) om de gereflecteerde energie van de door de gerichte stralingsenergiezender uitgezonden gerichte stralingsenergie weer ruimtelijk gericht op te vangen, en van een 15 als verwerkingsinrichting uitgevoerde rekeninrichting (4) om een veelvoud van de uit verschillende richtingen ontvangen en/of weggebleven reflectiesignalen rekenkundig te verwerken.
36. Inrichting volgens conclusie 35, met het kenmerk, dat de rekeninrichting (400) van een programma is voorzien om de 20 hierin in een geheugen opgeslagen coordinatenwaarden van virtuele lijnen of vlakken als functie van de tijd te veranderen en dat de gerichte stralingsenergiezendontvanger (100) in een vaste verblijfplaats (2) is aangebracht.
37. Inrichting volgens conclusie 35, met het kenmerk, 25 dat de rekeninrichting (400) van een programma is voorzien om de in een geheugen hiervan opgeslagen coordinatenwaarden van virtuele lijnen of vlakken tijdelijk te veranderen en dat de gerichte stralingsenergiezendontvanger (100) op een beweegbare plaats is aangebracht.
38. Inrichting volgens conclusie 35, 36 of 37, met het kenmerk, dat de genoemde verwerkingsinrichting van geheugens is voorzien om hierin informatie met betrekking tot het herkennen van bepaalde voorwerpen te kunnen opnemen.
39. Inrichting volgens één van.de voorafgaande conclu-35 sies 35 tot en met 38, met hét kenmerk, dat aan de verwerkings- 802 0 0 0 2 O v inrichting een uitvoereenheid (407) is toegevoegd om een alarm vooraf en/of een definitief alarm aan te geven.
40. Inrichting volgens conclusie 35, met het kenmerk, dat in de gerichte stralingsenergiezendontvanger (100) een boven- 5 stuk (103), dat een impulszender (112), alsmede de ontvanger (125) en een straalafbuigingsorgaan (116) bevat, draaibaar om een as (104) ten opzichte van een aan de opstelplaats (2) van de zendont-vanger bevestigd onderstuk (101) is gelegen.
41. Inrichting volgens conclusie 40, met het kenmerk, 10 dat aan de impulszender (112) en/of het straalafbuigingsorgaan (116) een regel- en besturingseenheid (130) is toegevoegd, die in verbinding met een draaihoekstandindicator (107) staat, en waardoor het tijdstip voor het afgeven van stralingsimpulsen van de impulszender (112) wordt bestuurd, waarbij rekening met hoekfouten van de 15 draaiende beweging van het bovenstuk (103) en/of de hoekfouten van het straalafbuigingsorgaan (116) wordt gehouden en correcties hierop worden aangebracht.
42. Inrichting volgens conclusie 40, met het kenmerk, dat achter de impulszender (112) een parabolische spiegel (114) 20 of een regelbaar Vario-optiek (132) is gemonteerd om de stralingsenergie van de impulszender (112) aan een bestuurbaar straalafbuigingsorgaan (116) toe te voeren.
43. Inrichting volgens conclusie 42, met het kenmerk, dat het straalafbuigingsorgaan (116) uit een aan beide kanten van 25 een spiegelende laag voorziene zwenkbare spiegel bestaat, die door middel van een door een regel- en besturingseenheid (130) geregelde omzwenkinrichting (119) over exact vastgelegde hoekwaarden kan worden gezwenkt, waarbij aan de ene kant van de zwenkbare spiegel de zendstralingsenergie en aan de andere kant van de spiegel de 30 ontvangen gereflecteerde stralingsenergie wordt toegevoerd.
44. Inrichting volgens conclusie 43, met het kenmerk, dat de zwenkbare spiegel in hoofdzaak de vorm van een ellips bezit.
45. Inrichting volgens conclusie 42, 43 of 44, met het kenmerk, dat . achter het straalafbuigorgaan een afbuigspiegel 35 (120) is 'gemonteerd, waardoor de zendstralingsenergie in afhanke- 8020002 lijkheid van de momentele stand van het straalafbuigorgaan (116) met een variërende elevatiehoek ( TJS ) naar buiten wordt gericht, en dat voor het straalafbuigorgaan (116) een tweede afbuigspie-gel (121) is gemonteerd, waardoor de van buiten opgevangen, gere-5 flecteerde zendstralingsenergie via het straalafbuigorgaan (116) en een andere parabolische spiegel (122) vanuit de richting, die tegengesteld is aan de richting van de uit de gerichte stralings-énergiezendontvanger (100) uitgezonden zendstralingsenergiebundel, aan de ontvanger (125) wordt toegevoerd.
46. Inrichting volgens conclusie 45, met het kenmerk, dat voor de ontvanger (125) een op de golflengte van de zendstralingsenergie afgestemd storingsfilter (124) met 'een smalle band is geschakeld.
47. Inrichting volgens één van de voorafgaande conclu-15 sies 35 - 46, met het kenmerk, dat de gerichte stralingsenergiezend- ontvanger (100) van een afstandsmeter is voorzien, die op het principe van het meten van looptijden berust.
48. Inrichting volgens één van de voorafgaande conclusies 35 tot en met 47, met het kenmerk, dat de gerichte stralings- 20 energiezendontvanger (100) zodanig is uitgevoerd en voor een zodanig doel is bestemd, dat door de meetstralen hiervan ervan minstens een virtuele lijn kan worden gevolgd en/of minstens een virtueel vlak kan worden afgetast en de gereflecteerde stralingsenergie (40 ) hierdoor weer kan worden opgevangen en verder uitgewerkt.
49. Inrichting volgens één van de voorafgaande conclu sies 35 tot en met 48, met het kenmerk, dat de gerichte stralings-energiezendontvanger (100) van een rekeninrichting (400) is voorzien, welke een centraal rekenapparaat (200) met een eerste invoer/ uitvoereenheid (201) en een tweede invoer/uitvoereenheid (202) 30 bevat, alsmede met een centrale eenheid (203), met een programma-geheugen (204) met een eerste inschrijf-uitleesgeheugen (205), met een tweede inschrijf-uitleesgeheugen (206) en met een eerste meervoudige verzamelrail (207), en voorts een satellietrekenapparaat (300) met een invoer/uitvoereenheid (301) bevat, alsmede met een 35 centrale eenheid (302), met een programmageheugen (303), met een 8020002 > •λ > inschrijf-uitleesgeheugen (304), en met een tweede meervoudige verzamelrail (305), en welke een bij de beide meervoudige verzamel-rails (207, 305) behorende verzamelrailsbesturingseenheid (401) bevat, en de zendontvanger van een bij deze meervoudige verzamelrails 5 (207, 305) behorende zendontvanger (402) is voorzien, waarbij de rekeninrichting (400) zowel met de draaihoekstandindicator (107) als met de regel- en besturingseenheid (130), met het straalaf-buigorgaan (116), met een op de werkelijke tijd betrokken klok-schakeling (403), met een besturingseenheid (405), met een invoer-10 eenheid (406) en met een uitvoereenheid (407) in verbinding staat, en de aandrijvingseenheid (105) met de stroomverzorgingsgedeelten (404) aan de invoereenheid (406) zijn aangesloten en tussen de stroomverzorgingsgedeelten (404) en de besturingseenheid (405) een verbinding bestaat (figuur 6).
50. Inrichting volgens conclusie 35, met het kenmerk, dat aan de impulszender (112) én de ontvanger (125) een straalver-delingsstelsel (600, 600') is toegevoegd om de stralingsenergie in vakken over vlaktedelen of ruimtedelen te verdelen teneinde de zendenergie volgens verschillende richtingen te kunnen verdelen 20 en de volgens deze richtingen weer tegengesteld gereflecteerde energie gericht te kunnen ontvangen (figuur 9).
51. Inrichting volgens conclusie 50, met het kenmerk, dat dit van een straalverdelingsstelsel (600) met een zenderkoppe-lingsorgaan (601) is voorzien om het stelsel met de impulszender 25 (112) te kunnen koppelen, alsmede met een zendleidingstelsel (602) om de zendenergie verder aan een straalverdeler (603) toe te kunnen voeren, en voorts met een straalverzamelingsorgaan (604), en met een ontvangstleidingstelsel (605) om de weer opgevangen energie verder via een ontvangerkoppelingsorgaan (606) aan de ont-30 vanger (125) te kunnen toevoeren, waaraan een rekeninrichting (400 ) voor het verder verwerken van de ontvangsignalen is toegevoegd.
52. Inrichting volgens conclusie 51, met het kenmerk, dat deze van een laserimpulszender (112) met een lenzenstelsel als j 35 zenderkoppelingsorgaan (604) is voorzien om de laserimpulszender 8020002 <φ * ,> (112) met een als een glasvezelbundel uitgevoerd zendleidingstelsel (605) te kunnen koppelen teneinde de over de afzonderlijke vezels verdeelde zendenergie verder aan een op de glasvezelbundel aangesloten straalverdeler (607) te kunnen toevoeren, welke straalver-5 deler uit zendienzen met assen in verschillende richtingen bestaan, en dat de inrichting van een straalverzamelingsorgaan (610) is voorzien, die uit ontvanglenzen (609) met assen in verschillende richtingen bestaat, en aan deze ontvanglenzen toegevoegde vezels van een andere glasvezelbundel, dat als ontvangleidingstelsel 10 (612) dienst doet om de weer opgevangen energie verder via een als een ontvangerkoppelingsorgaan (613) uitgevoerd verder lenzenstelsel te geleiden. 8020002
NL8020002A 1979-06-06 1980-01-11 Werkwijze voor het bewaken van een ruimte door middel van gerichte impulsvormige stralingsenergie en een inrichting ter uitvoering van deze werkwijze. NL8020002A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
CH525779A CH643382A5 (de) 1979-06-06 1979-06-06 Verfahren zur raumueberwachung mittels gepulster richtstrahlung und vorrichtung zur ausfuehrung des verfahrens.
CH525779 1979-06-06

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8020002A true NL8020002A (nl) 1981-02-27

Family

ID=4290564

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8020002A NL8020002A (nl) 1979-06-06 1980-01-11 Werkwijze voor het bewaken van een ruimte door middel van gerichte impulsvormige stralingsenergie en een inrichting ter uitvoering van deze werkwijze.

Country Status (15)

Country Link
EP (1) EP0029827B1 (nl)
JP (1) JPS56500621A (nl)
AU (1) AU535706B2 (nl)
CA (1) CA1129978A (nl)
CH (1) CH643382A5 (nl)
DE (1) DE3031406D2 (nl)
DK (1) DK6381A (nl)
FI (1) FI71207C (nl)
GB (1) GB2128836B (nl)
IL (1) IL58890A (nl)
IT (1) IT1126913B (nl)
NL (1) NL8020002A (nl)
NO (1) NO810381L (nl)
SE (1) SE448655B (nl)
WO (1) WO1980002764A1 (nl)

Families Citing this family (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2498352B1 (fr) * 1981-01-20 1985-06-14 Seriee Dispositif de traitement de signaux pour la detection et l'alarme de signaux doppler
CH656009A5 (de) * 1981-12-17 1986-05-30 Zellweger Uster Ag Verfahren und vorrichtung zur messung der geschwindigkeit eines bewegten objekts.
DE4334197C2 (de) * 1993-10-07 1997-01-23 Telefunken Microelectron Verfahren zum Überwachen der Öffnungen eines geschlossenen Raumes
DE102006053002B4 (de) * 2006-11-10 2009-05-14 Leuze Lumiflex Gmbh + Co. Kg Optischer Sensor
DE102008064652B4 (de) * 2008-04-18 2014-03-27 Ingenieurbüro Spies GbR (vertretungsberechtigte Gesellschafter: Hans Spies, Martin Spies, 86558 Hohenwart) Optischer Laufzeitsensor zur Raumabtastung
GB2505896B (en) * 2012-09-13 2015-09-02 Mbda Uk Ltd Room occupancy sensing apparatus and method
CN104756165B (zh) * 2012-09-13 2017-09-22 Mbda英国有限公司 房间占用感测装置和方法
EP3705914B1 (de) * 2016-04-11 2023-11-08 Leuze electronic GmbH + Co. KG Sensoranordnung
DE102020125930A1 (de) 2020-10-05 2022-04-07 Rene Schönfelder Einrichtung und Verfahren zur Überwachung von Flächen oder Räumen

Family Cites Families (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB984398A (en) * 1963-09-20 1965-02-24 Standard Telephones Cables Ltd Detection system
DE2236482C3 (de) * 1972-07-25 1978-04-27 Erwin Sick Gmbh Optik-Elektronik, 7808 Waldkirch Unfallschutzlichtvorhang
JPS5548264B2 (nl) * 1974-05-27 1980-12-04
JPS5443497A (en) * 1977-09-12 1979-04-06 Nec Corp Mobile object catching device
US4124848A (en) * 1977-09-21 1978-11-07 Automation Industries, Inc. Range limited area protection system
DE2818942C2 (de) * 1978-04-28 1986-03-27 Zellweger Uster Ag, Uster Verfahren zur Raumüberwachung und Vorrichtung zur Durchführung des Verfahrens

Also Published As

Publication number Publication date
EP0029827A1 (fr) 1981-06-10
EP0029827B1 (de) 1986-05-14
FI794009A (fi) 1980-12-07
CH643382A5 (de) 1984-05-30
IL58890A (en) 1983-07-31
GB8331510D0 (en) 1984-01-04
IT8047762A0 (it) 1980-01-30
GB2128836A (en) 1984-05-02
CA1129978A (en) 1982-08-17
DE3031406D2 (en) 1982-02-11
SE448655B (sv) 1987-03-09
FI71207C (fi) 1986-11-24
NO810381L (no) 1981-02-04
AU535706B2 (en) 1984-04-05
FI71207B (fi) 1986-08-14
AU5871780A (en) 1981-02-12
GB2128836B (en) 1984-08-15
JPS56500621A (nl) 1981-05-07
DK6381A (da) 1981-01-08
WO1980002764A1 (en) 1980-12-11
SE8100736L (sv) 1981-01-30
IT1126913B (it) 1986-05-21

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4319332A (en) Method and apparatus for space monitoring by means of pulsed directional beam
US10908264B2 (en) LIDAR with an adaptive high-intensity zone
US7089114B1 (en) Vehicle collision avoidance system and method
US5896190A (en) Intelligent vehicle highway system sensor and method
US8420998B2 (en) Target detecting and determining method for detecting and determining target based on height information and storage medium for storing program executing target detecting and determining method
US20210341612A1 (en) Monitoring control device, monitoring system, monitoring control method, and non-transitory computer-readable medium with program stored therein
EP0995179A1 (en) Intruder detector system
JPH0612598A (ja) 衝突回避システム
US6208270B1 (en) Device and method for detection of aircraft wire hazard
NL8020002A (nl) Werkwijze voor het bewaken van een ruimte door middel van gerichte impulsvormige stralingsenergie en een inrichting ter uitvoering van deze werkwijze.
US5296909A (en) Detector of suspended cables for avionic applications
CA2009851A1 (en) Aiming mine equipped with an optical target detector
JP6988797B2 (ja) 監視システム
EP4174810A1 (en) Operating a scanning smoke detector
EP3875989B1 (en) Laser scanning sensor
US12025736B2 (en) Object specific measuring with an opto-electronic measuring device
US20210181346A1 (en) Object specific measuring with an opto-electronic measuring device
PL178831B1 (pl) Urządzenie do wykrywania celów
JPWO2019186741A1 (ja) 測距センサ、制御装置、制御方法及びプログラム
JP2636575B2 (ja) 誘雷装置
CS238024B1 (cs) Zařízení pro střežení prostoru
US20200136340A1 (en) Beam Scanning Methods for Improved Eye Safety in LiDAR Systems
AT380970B (de) System zum ueberwachen eines definierten gelaende- abschnittes mittels von einem sender ausgehender, gebuendelter elektromagnetischer strahlung
JP2022043378A (ja) Id情報付与装置、id情報付与システム、および制御プログラム
CN117762129A (zh) 高空作业设备控制方法、控制装置、高空作业设备及介质

Legal Events

Date Code Title Description
A85 Still pending on 85-01-01
BV The patent application has lapsed