NL8005505A - Inrichting voor het controleren van de uitlijning van wielassen en een werkwijze voor het gebruiken van een dergelijke inrichting. - Google Patents

Description

I *3 -1- 21546/CV/tl

Aanvrager: Aktiebolaget Samefa te Kungsör, Zweden.

Korte Aanduiding: Inrichting voor het controleren van de uitlijning van wielassen en een werkwijze voor het gebruiken 5 van een dergelijke inrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het controleren van de uitlijning van wielassen, in het bijzonder bij voertuigen.

Het instellen en controleren van de instelling van de uitlijning 10 van de draaiingsassen van een paar wielen op een voertuig is in de techniek een bekend probleem of meer in het bijzonder het controleren of de draaiingsas van een wiel ( een wiel is in deze samenhang een enkel wiel of twee met elkaar verbonden wielen) aan een zijde van het voertuig hetzij nauwkeurig coaxiaal is met of op een bepaalde wijze hellend is 15 ópgesteld ten opzichte van de draaiingsas van een corresponderend wiel aan de andere zijde van het voertuig. Op grond van voor de hand liggende redenen is het onmogelijk de richtingen van beide draaiingsassen rechtstreeks te vergelijken en meer of minder geavanceerde meetwerkwijzen en instrumenten worden gebruikt voor het bepalen van de stand en de rich-2(j ting van de desbetreffende draaiingsassen.

In de Nederlandse octrooiaanvrage 7608281 is een verhoudingsgewijs eenvoudige inrichting beschreven voor het vergelijken van de axiale richtingen van een paar wielen op een voertuig,waarbij een belangrijk punt van de inrichting is gelegen in een optisch prisma met de mogelijk-25 heid om een lichtstraal nagenoeg nauwkeurig over 90° om te buigen of te reflecteren waarbij de fout die daarmede gepaard gaat op zijn hoogst een hoek minuut bedraagt. Een optisch prisma van dit type is verder ook beschreven in het Zweedse octrooi 7508469-9.

De bekende inrichting vormt een instrument voor absolute meting, 30 dat wil zeggen dat het rechtstreekse informatie geeft met betrekking tot mogelijke fouten in de wielopstelling en absolute waarden van de fout nadat het op de beschreven wijze op de te onderzoeken wielen is aangebracht.

Het is echter gebleken,dat meetapparatuur van dit type aanzienlijk 35 kan worden vereenvoudigd en goedkoper kan worden gemaakt door de apparatuur in overeenstemming met de uitvinding uit te voeren met het oog η n 0 5 5 0 5 -2- 21546/CV/tl op het uitvoeren van relatieve vergelijkende metingen,waarbij het mogelijk is de inrichting volgens de uitvinding te vervaardigen zonder de extreme eisen met betrekking tot nauwkeurigheid zoals wordt vereist bij de bekende apparatuur met een daarmee samengaande winst met betrekking tot de ver-5 vaardigingskosten.

Dienovereenkomstig is het een oogmerk van de huidige uitvinding een meetinrichting te verkrijgen voor het controleren van de uitlijning van wielassen met behulp waarvan de gewenste meet en controle functies kunnen worden verkregen met middelen,die verhoudingsgwijs bijzonder eenvoudig IQ zijn,in het bijzonder uit het oogpunt van de vervaardiging, in vergelijking met soortgelijke tot nu toe bekende meetapparatuur. Volgens de uitvinding is dit te bereiken doordat een schaal van de schaaleenheid verplaatsbaar en vastzetbaar in een gekozen stand langs de schaaleenheid is opgesteld.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand 15van bijgaande figuren.

Fig. 1 toont schematisch de wijze waarop reeds bekende hierboven genoemde meetapparatuur wordt toegepast.

Fig. 2 en 3 tonen een meetinrichting volgens de uitvinding,welke is aangebracht op de achterwielen van een voertuig in twee verschillende stan-20den voor het uitvoeren van vergelijkende metingen.

Fig. 4 toont een schaalspoor opgenomen in de inrichting volgens de fig.2 en 3.

Fig. 5 toont een doorsnede over fig.4,gezien volgens de lijn V- V in fig.4.

25 Fig. 6 toont schematisch in perspectief twee in de inrichting volgens de uitvinding opgenomen eenheden.

Fig. 7-10 tonen schematisch hoe beide eenheden samenwerken voor het controleren van de richtingen van de hartlijnen van de wielen in een paar wielen tijdens verschillende fasen van de meting.

30 Voor het verduidelijken van de achtergrond van de uitvinding zal kort de werking van de bekende meetui&rusting,dat wil zeggen die bekend uit de genoemde Nederlandse octrooiaanvrage 7608281 onder verwijzing naar bijgaande fig.l worden beschreven. In fig.l is hetchassis van een zwaar voertuig weergegeven,waarbij de langsas van dit voertuig is/hange-35duid met de lijn X - X. De meetinrichting omvat een lasereenheid 10 en een meetstaaf of een zogenaamde naafwaterpas 20. Op ieder van de wielen 80 05 50 5 ï i -3- 21546/CV/tl (in dit geval dubbele wielen) in het wielpaar dat moet worden onderzocht is ook een zogenaamde centreereenheid 15,bij voorkeur bijvoorbeeld van het in het Nederlandse octrooi 161.879 beschreven type aangebracht. Deze centreereenheid is van een zodanige aard,dat een tap of pen 16,die uit-5 steekt van de eenheid, in nagenoeg axiale coaxialiteit met de draaiingsas van het wiel kan worden gebracht met behulp van een eenvoudige instelling, waarbij deze pen dus de draaiingsas van het desbetreffende wiel in een paar weergeeft. Bij het weergegeven type wielophanging moeten beide draaiingsassen samenvallen met de lijn Y- Y tussen de middelpunten van 10 de wielen, maar een vakman op dit gebied zal het duidelijk_zijn,dat in andere gevallen de wielinstelling zodanig kan zijn,dat beide draaiingsassen gemeenschappelijk een weinig hellend verlopen,dat wil zeggen dat iedere draaiingsas een kleine hoek insluit met de lijn Y- Y.

Zoals uit de figuur blijkt is de lasereenheid 10 aangebracht op -de— 15 centreerpen 16 aan een zijde,terwijl de naafwaterpas 20 is bevestigd aan de pen 16' van de aan de andere zijde aangebrachte centreereenheid. Aan een einde van de lasereenheid bevindt zich een afbuigend prisma 12 en op de corresponderende plaats op de naafwaterpas is een vaste schaal 22 met een centraal nulpunt. De lasereenheid geeft een lichtstraal af,welke nauwkeurig haaks staat op de pen 16 van de centreereenheid en deze straal 20 wordt gereflecteerd in het afbuigende prisma 12 om te botsen tegen de daartegenover opgestelde schaal 22,welke is aangebracht op de naafwaterpas. De opstelling is nu zodanig,dat indien de afstand y tussen het hart van de pen 16 van de centreereenheid 15 aan de zijde van de laser tot het reflectiepunt in het afbuigende prisma 12 nauwkeurig even groot 25 is als de afstand y tussen het hart van de pen 16’ van de tegenoverliggende centreereenheid 15' tot het nulpunt op de schaal 22 van de naafwaterpas 12 20 en indien het afbuigprisma^verderde hierboven vermelde eigenschap heeft om de laser te reflecteren over een hoek X welke nauwkeurig 90° is zal het botsingspunt van de straal op de schaal 22 uiteraard 30 rechtstreeks aangeven of de hartlijn van het wiel aan de zijde van de laser, dat wil zeggen de centreerpen 16, een weinig hellend verloopt ten opzichte van de lijn Y- Y van het wielpaar.

Zoals reeds uiteengezet vereist deze meetinrichting een grote nauw-keurgheid in zijn uitvoering, in het bijzonder het daarin opgenomen af-35 buigende prisma 12,maar ook de beide eenheden op zich vereisen een grote 80 05 50 5 -4- 21546/CV/tl nauwkeurigheid in de vervaardigig. Om de met de pennen 16 van de centreer-eenheden in ingrijping komende delen zodanig op te stellen,dat de eenheden nauwkeurig haaks zullen zijn gericht ten opzichte van de pennen is niet zo moeilijk,maar het zodanig instellen van beide eenheden,dat de bovenge-5 noemde afstanden y nauwkeurig gelijk zullen zijn is kostbaar.

De inrichting volgens de uitvinding is gebaseerd op de voorwaarde, dat relatieve of vergelijkende metingen kunnen worden gemaakt en het zal zodoende mogelijk zijn de in de meetapparatuur opgenomen eenheden aanzienlijk goedkoper te vervaardigen dankzij de omlaag gebrachte nauwkeurig-10 heidseisen bij de vervaardiging.

Fig. 2 en 3 tonen de nieuwe meetapparatuur in twee verschillende meetstanden. Aangenomen wordt,dat meting plaatsvindt op de achterwielen 18 en 18' Tan een voertuig en zoals hierboven zijn geschikte centreereen-heden 15 en 15' met pennen 16 en 16' aan de wielen bevestigd,zoals is 15 weergegeven in fig.2. Een lasereenheid 30 omvat een staaf of houder 34 op een einde waarvan een laserstraalgenerator 35 is aangebracht,terwijl een optische afbuig of reflectie-eenheid 32 is aangebracht op het tegenoverliggende einde van de houder 34. De houder is verder uitgerust met plaatsingsmiddelen, die zijn uitgevoerd om samen te werken met de pen 16, 20 zodat de eenheid op de pen kan worden vastgeklemd in een zich haaks daarop uitstrekkende stand. Voor metingen in een horizontale stand is de lasereenheid uitgerust met een hellingaanduider of waterpas 38. In hoofdzaak is de lasereenheid 30 dus gelijk aan de hierboven summier omschreven lasereenheid 10,maar er zijn geen extreme eisen met betrekking tot de 25 afmetingen en de passingsnauwkeurigheid zoals reeds is opgemerkt en hieronder nog nader zal worden verklaard.

Aan de tegenoverliggesle zijde is een naafwaterpas 40 bevestigd aan de pen 16' van de centreereenheid 15' waarbij de naafwaterpas 40 een staaf of houder 44 omvat,welke is uitgerust met een geschikt plaatsingsorgaan 30 46 voor het aanbrengen op en haaks opstellen ten opzichte van de pen 16'. Deze naafwaterpas is niet uitgerust met een vaste schaal maar daarentegen met een beweegbaar schaalspoor 50,dat meergedetaillerd in fig.4 is weergegeven en is voorzien van een huls 52,die past op en verplaatsbaar is langs de staaf 44,welke doelmatig wordt gevormd door een gebrui-35 kelijke uit licht metaal vervaardigde vierkante buis.

De huls 52 kan met behulp van een borgschroef 58 aan de staaf worden 80 05 50 5 * j -5- 21546/CV/tl vastgeklemd en draagt een schaalplaat 55,waarop een een nulpunt 56 bezittende schaal is aangebracht.

Met behulp van de inrichting volgens de uitvinding wordt een vergelijking van de richting van beide wielassen in verhouding tot een de 5 middelpunten verbindende lijn Y- Y op de volgende wijze uitgevoerd.

De lasergenerator 35 zend een straal 31 uit,welke straal onder een hoek van^= 90° wordt afgebogen in het afbuigend prisma 32,waarop de gereflecteerde straal 33 de schaal 55 op de ruiter 50 treft. Aangenomen wordt,dat het afbuigpunt van het prisma op een afstand y' is van het 10 hart van de pen 16,terwijl het verder wordt aangenomen,dat het nulpunt 56 van de schaal 55 op een afstand y^ van het bart van de pen 161 is.

Indien nu beide pennen 16 en 16’,welke de draaiingsassen van beide wielen aangeven,nauwkeurig coaxiaal zijn en indien de hoek^C. precies 90° is,zal, indien de afstand y' nauwkeurig gelijk is aan de af-15 stand y^' en indien de lasereenheid evenals de naafwaterpas nauwkeurig haaks op de desbetreffende centreerpenen staan opgesteld,zal in de situatie volgens fig.2 de straal 33 uiteraard het nulpunt 56 van de schaal 55 treffen. Indien echter de verschillende onderdelen evenals de uitlijning daarvan met gepaste maar niet bijzonder grote nauwkeurigheid zijn vervaar-20 dig is het mogelijk,dat het punt waar de straal 33 de schaal 55 treft aan een zijde van het nulpunt 56 zal liggen. Dit zal in het bijzonder het geval zijn indien de reflectiehoek flC enigszins van 90° zal afwijken.

Het treffen van de straal 33 op het nulpunt 56 kan echter eenvoudig worden bewerkstelligd door eenvoudig de ruiter 50 enigszins te verplaat-25 sen ,zodat een aanvangsmeting wordt verkregen,waarbij de straal op het nulpunt botst. Indien dan beide eenheden 30 en 40 over 180° worden verdraaid naar de in fig.3 weergegeven stand zal de straal 33 nog steeds de schaal 55 treffen op het nulpunt 56,vooropgesteld,dat beide pennen 16 en 16' coaxiaal zijn.

30 Anderzijds zal, indien de de lasereenheid 30 dragende pen 16 een weinig hellend verloopt ten opzichte van de pen 16',het botsingspunt van de straal uiteraard verplaatst zijn na een verdraaiing over 180° en deze verplaatsing langs de schaal 55 vormt een meting van de helling van de pen 16,dat wil zeggen van het wiel 18.

35 Een nieuwe meting wordt dan uitgevoerd,deze keer met de eenheden verwisseld,zodat de lasereenheid 30 wordt bevestigd aan de centreerpen 16' 80 05 50 5 -6- 21546/CV/tl en vice versa. De verwisseling wordt vereist door het feit,dat het altijd de helling is van de pen waarop de lasereenheid is aangebracht,welke door de metingen wordt verkregen zoals hieronder nog nader zal worden uiteengezet aan de hand van de fig.7 - 10.

5 De beschreven metingen,eventueel aangevuld met metingen in tussen standen,geven een volledig beeld van de uitlijning van de draaiingsassen van beide wielen.

In fig.6 is in perspectief een practisch geschikt uitvoeringsvoor-beeld van beide eenheden voor de meetapparatuur volgens de uitvinding weer-10 gegeven, waarbij deze eenheden geheel zijn afgebeeld. De naafwaterpas 40 is op bovenomschreven wijze vervaardigd en omvat dus een houder of staaf in de vorm van een vierkante buis 44,welke is voorzien van een plaatsings-orgaan 46 voor het aanbrengen op de centreerpen,waarbij de naafwaterpas aan de pen kan worden vastgeklemd met behulp van een geschikt klemorgaan 15 48. Aan het andere einde van de staaf 44 is de bovenomschreven schaal·· ruiter 50 verschuifbaar en vastzetbaar opgenomen.

In de praktijk zal de lasereenheid op geschikte wijze compacter zijn uitgevoerd dan is afgebeeld in de fig.2 en 3 en zo omat de in fig.6 weergegeven lasereenheid 60 een straalopwekker 65 waarvan het uitgaande einde 20 is uitgerust met een fitting 64,die is uitgevoerd voor het opnemen van een verloophuls 61,welke in een gewenste stand in de fitting kan worden vastgezet met behulp van een borgschroef 63. Aan zijn buiteneinde is de verloophuls 61 voorzien van een afbuig of reflectieorgaan 62,dat van een optisch geschikt type kan zijn,bijvoorbeeld een gebruikelijk reflecterend 25 prisma,een zogenaamd pentagonaal prisma of een prisma eenheid van het type beschreven in het genoemde Zweedse octrooi no.7508469-8. Een waterpas 68 is aangebracht op de huls 61 en de gehele lasereenheid 60 < kan aan de desbetreffende centreerpen worden vastgezet met behulp van een plaatsingsorgaan 66 en een daarbij behorend klemorgaan 67.

30 Het practische gebruik van de meetinrichting volgens de uitvinding zal nu nader worden uiteengezet aan de hand van bijgaande fig. 7- 10 waarin schematisch is weergegeven hoe de inrichting functioneert in enige verschillende meetgevallen.

Eerst wordt aangenomen (fig.7) dat de draaiingsassen van beide 35 wielen in een wielpaar geheel coaxiaal zijn,hetgeen dus betekent ,dat de pennen 16 en 16' van de op hun plaats aangebrachte centreereenheden op 80 05 50 5 -7- 21546/CV/tl soortgelijke wijze volledig coaxiaal zijn waarbij de hartlijnen van deze pennen samenvallen met de lijn Y- Y tnssen de middelpunten van de wielen. Verder wordt aangenomen,dat de van de lasereenheid 60 gereflecteerde straal 33 niet nauwkeurig haaks op de lengteas van de eenheid wordt gere-5 flecteerd maar over een kleine hoeveelheid (bijvoorbeeld ongeveer 10 hoekminuten) afwijkt van 90°,zoals overdreven is weergegeven in fig.7. Indien de ruiter 50 zodanig wordt ingesteld,dat de straal 33 het nulpunt 56 op de met de ruiter samenhangende schaal treft zal de straal het nulpunt treffen indien de eenheden 20 en 60 over 180° zijn verdraaid,zoals 10 in het onderste gedeelte van fig.7 is weergegeven,ten gevolge van het feit, dat de pennen en 16' nauwkeurig coaxiaal zijn.

Indien nu wordt aangenomen dat gezien in de figuren het linkerwiel waarop de naafwaterpas 20 is aangebracht een weinig uit de juiste stand staat, meer in het bijzonder zodanig dat zijn draaiingsas een kleine-- 15 hoek insluit met de lijn Y- Y tussen de middelpunten van de wielen (fig.8) zullen de verhoudingen nagenoeg niet wijzigen. De hoek ^ is in ieder geval zeer klein,hetgeen betekent,dat de schaal op de ruiter 50 een fractie zal hebben bewogen nagenoeg in lijn met de straal 33, hetgeen op zijn beurt betekent,dat iedere beweging van zijn botsingspunt op de 20 schaal niet zal kunnen worden waargenomen. Aangenomen wordt hier dus, zoals weergegeven in fig.8,dat het rechterwiel nog steeds in de juiste stand is,dat wil zeggen dat de draaiingsas daarvan samenvalt met de lijn Y - Y.

De omstandigheden zullen geheel verschillend zijn indien de naafwa-25 terpas en de lasereenheid van plaats worden verwisseld,zoals weergegeven in fig.9. Ofschoon deze,zoals reeds vermeld ,zeer klein kan zijn bewerkstelligd de afwijking J^van de pen 16' een groot verzwenking van de straal 33 en indien,zoals in dit geval in het onderste gedeelte van fig.9 is weergegeven,de ruiter 50 zodanig wordt verplaatst,dat de straal de schaal 30 op de ruiter bij het nulpunt 56 treft, en daarop het systeem over 180° (zie het bovenste deel van fig.9) wordt verdraaid zal het botsingspunt van de straal over een afstand s langs de schaal zijn verplaatst. Met kennis van de afstand tussen de eenheden en hun geometrische afmetingen kunnen gemakkelijk calibreertabellen worden gemaakt zodanig,dat een meting 35 van de afwijking kan worden verkregen.

Uit het bovenstaande zal het duidelijk zijn,dat metingen met de 80 05 50 5 -8- 21546/CV/tl inrichting volgens de uitvinding de afwijking van de draaiingsas van het wiel waarop de lasereenheid is aangebracht bepalen. Zoals is uiteengezet aan de hand van fig.8 kan niet worden waargenomen of de centreerpen 16 of 16' ,waarop de naafwaterpas is aangebracht,al of niet van de juiste 5 stand afwijkt. Indien aangenomen wordt,dat de situatie volgens fig.9 zodanig wordt gewijzigd, dat de draaiingsas van het rechter wiel ook een afwijking vertoont,bijvoorbeeld onder een hoek ψ welke is weergegeven in fig.10, zal de laserstraal 33 nog steeds een verplaatsing s op de schaal . van de ruiter 50 geven. Ten einde de grootte van de hoek ψ te bepalen 10 moeten de eenheden weer van plaats worden verwisseld,zodanig de lasereenheid aan de rechter centreerpen 16 wordt bevestigd,waarop de verplaatsing van de laserstraal nu zal worden veroorzaakt door de hoek ψ ,welke kan worden bepaald op de naafwaterpas 40,die dan is bevestigd aan de centreerpen ]6'.

15 Een serie van nauwkeurige metingen en controles kan op deze wijze worden uitgevoerd op een voertuig zonder enige demontage of werkzaamheden aan het voertuig. De in de meetinrichting volgens de uitvinding toegepaste onderdelen kunnen gemakkelijk en snel worden gekoppeld met de wielen van het voertuig en de noodzakelijke serie metingen kan snel en eenvoudig op 20 iedere gewenste plaats worden uitgevoerd.

Zoals reeds is uiteengezet is het niet altijd zo,dat de draaiings-assen van de wielen in een wielpaar moeten samenvallen maar deze kunnen doelbewust zodanig zijn opgesteld,dat de draiingsassen een bepaalde hoek insluiten met elkaar en met de geometrische assen \an het voertuig (toe-25 spoor , uitspoor enz) er al dergelijke opstellingen kunnen met behulp van metingen met de inrichting volgens de uitvindhg worden gecontroleerd .

30 80 05 50 5

Claims (3)

1. Inrichting voor het contideren en bepalen van de uitlijning van wielassen,bij/roorkeur de assen van twee althans nagenoeg coaxiaal opgestelde wielenjdie een wielpaar vormen,waarbij de inrichting is voorzien van twee meeteenheden in de vorm van langgestrekte elementen,die 5 te beveiigen zijn aan een as van een wiel in een paar wielen,zodat de elementen zich althans nagenoeg haaks en in dezelfde richting uitstrekken vanaf de desbetreffende as,waarbij een eenheid is voorzien van een schaaleenheid met een schaal die op een bepaalde afstand van deflaarmee samenhangende as is gelegen,terwijl de andere eenheid is voorzien van 10 een orgaan voor het afgeven van een straal,bij voorkeur een laser voor het afgeven van een lichtstraal,en een reflectieorgaan dat op nagenoeg dezelfde genoemde afstand van de daarmee samenhangende as is gelegen en is aangepast voor het reflecteren van de lichtstraal over althans nagenoeg 90° in een naar de schaal van de schaaleenheid toegekeerde richting, 15 met het kenmerk,dat de schaal (55) van de schaaleenheid (40) verplaatsbaar en in een gewenste stand vastzetbaar langs de schaaleenheid is aangebracht.

2. Inrichting volgens conclusie 1 aangepast voor het uitvoeren van metingen aan de wielen van een voertuig waarvan de assen worden weergegeven 20 door pennen, die aan de wielen zijn bevestigd zodanig dat zij coaxiaal met de draaiingsassen van de desbetreffende wielen zijn gelegen, terwijl de schaaleenheid is voorzien van een basisorgaan in de vorm van een uit licht metaal vervaardigde buis,bij voorkeur een vierkante buis,welke is uitgerust met een plaatsingsorgaan en een vastzetorgaan voor het vast-25 zetten van de schaaleenheid op de pen van een wiel,met het kenmerk,dat de schaal (55),welke bij^oorkeur symmetrisch om een centrale nulpuntaanduiding is uitgevoerd ,is aangebracht op een huls of ruiter, welke verplaatsbaar is aangebracht op het basisorgaan van de schaaleenheid en in een uitgekozen stand vastzetbaar is met behulp van een grendelorgaan,bijvoorbeeld 30 een borgschroef.

3. Weiiwijze voor het gebruiken van de meetinrichting volgens een der voorgaande conclusies ter bepaling en controle van de uitlijning van de draaiingsassen van de wielen van een voertuig waarbij de inrichting is voorzien van een schaaleenheid met een schaal waarop een centraaL nulpunt 35 is aangebracht en die verplaatsbaar is langs de eenheid en een eenheid met een een straal£fgevend orgaan en een reflectieorgaan voor het over een ft η n * r n *5 -10- 21546/CV/tl althans nagenoeg rechte hoek afbuigen van de straal in de richting van de schaal van de schaaleenheid,waarbij de wielen in paren worden onderzocht, dat wil zeggen dat de meetinrichting zowel aan een wiel aan een zijde van het voertuig als aan een wiel aan de andere zijde van het voertuig wordt 5 bevestigd ,waartoe de wielen zijn voorzien van vanaf de wielen uitstekende pennen ,die coaxiaal met de draaiingsassen van de desbetreffende wielen zijn aangebracht ter voorbereiding van de meting, met het kenmerk,dat de de straal afgevende eenheid (60) kortstondig wordt vastgezet in een bepaalde bij voorkeur horizontale stand op de pen (bijvoorbeeld 16) van 10 een wiel,terwijl de schaaleenheid (40) in een corresponderende stand op de pen (16') van het tegenoverliggende wiel wordt vastgezet zodanig dat de de straal afgevende eenheid een stand inneemt althans nagenoeg evenwijdig aan die van de schaaleenheid en de schaal (55) daarvan wordt getroffen door de straal (33) van de eenheid (60),waarop de schaal (55) van de 15 schaaleenheid wordt verplaatst naar een stand waarin het nulpunt (56) door de straal (33) wordt getroffen en vervolgens de beide eenheden (40,60) bij voorkeur over 180° om hun draaiingsassen worden verdraaid naar een nieuwe stand waarin zij weer althans nagenoeg parallel zijn en waarin een mogelijke verschuiving van het botsingspunt van de straal (33) 20 op de schaal (55) ten opzichte van het nulpunt (56) van de schaal wordt opgetekend ter berekening van de afwijking van de uitlijning van de draai-ingsas van het eerstgenoemde de de straal afgevende eenheid dragende wiel ten opzichte van de richting van de lijn (Y- Y) tussen de middelpunten van de wielen en vervolgens beide eenheden (40, 60) van plaats worden ver-25 wisseld waarna de bovengenoemde meetstappen nogmaals worden uitgevoerd ter berekening van mogelijke afwijking in de ligging van de draaiingsas van het tweede wiel. 30 80 05 50 5