NL8004667A - Werkwijze en inrichting voor het begrenzen van de afviersnelheid van een op een haspel opgewikkelde kabel. - Google Patents
Werkwijze en inrichting voor het begrenzen van de afviersnelheid van een op een haspel opgewikkelde kabel. Download PDFInfo
- Publication number
- NL8004667A NL8004667A NL8004667A NL8004667A NL8004667A NL 8004667 A NL8004667 A NL 8004667A NL 8004667 A NL8004667 A NL 8004667A NL 8004667 A NL8004667 A NL 8004667A NL 8004667 A NL8004667 A NL 8004667A
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- reel
- cable
- cams
- frame
- axis
- Prior art date
Links
Classifications
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A62—LIFE-SAVING; FIRE-FIGHTING
- A62B—DEVICES, APPARATUS OR METHODS FOR LIFE-SAVING
- A62B1/00—Devices for lowering persons from buildings or the like
- A62B1/06—Devices for lowering persons from buildings or the like by making use of rope-lowering devices
- A62B1/08—Devices for lowering persons from buildings or the like by making use of rope-lowering devices with brake mechanisms for the winches or pulleys
Landscapes
- Health & Medical Sciences (AREA)
- General Health & Medical Sciences (AREA)
- Business, Economics & Management (AREA)
- Emergency Management (AREA)
- Storage Of Web-Like Or Filamentary Materials (AREA)
- Storing, Repeated Paying-Out, And Re-Storing Of Elongated Articles (AREA)
Description
N.Q. 29.209 1 ~
Werkwijze en inrichting voor het begrenzen van de afviersnelheid van een op een haspel opgewikkelde kabel.
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het begrenzen van de snelheid waarmee een op een haspel opgewikkelde kabel, touw, ketting of iets dergelijks wordt afgewikkeld onder invloed van een op de kabel, touw, ketting of iets dergelijks inwerkende trekkracht en 5 verder heeft de uitvinding betrekking op een inrichting voor het uitvoeren van deze werkwijze.
Werkwijzen voor het afremmen van kabelhaspels zijn al in diverse variëteiten bekend. Zo zijn bijvoorbeeld veiligheidsgordels in auto's bekend waarbij de gordels zelf elk op een haspel zijn opgewikkeld. De 10 haspel staat daarbij in verbinding met koppelingsmiddelen welke, indien de gordel te snel van de haspel wordt afgetrokken in aangrijping komen en zodoende de haspel blokkeren.
Verder zijn er zogenaamde veiligheidslijnen bekend die gebruikt worden door bijvoorbeeld op hoge gebouwen werkende personen. De haspel, 15 waarop de veiligheidslijn is gewikkeld, is daarbij aan het gebouw zelf bevestigd en het uiteinde van de veiligheidslijn wordt bijvoorbeeld bevestigd aan een door de betreffende persoon gedragen gordel. De haspel is hierbij voorzien van blokkeermiddelen die in werking komen wanneer de veiligheidslijn met een te grote snelheid van de haspel wordt afge-20 trokken.
Verder zijn er ook inrichtingen bekend waarbij het juist de bedoeling is om de haspel niet volledig te blokkeren maar de kabel, touw, ketting, band of iets dergelijks met een beperkte snelheid van de haspel te laten afwikkelen. Hierbij kan gedacht worden aan ontsnappings-25 stelsels bestemd om bijvoorbeeld uit een brandend gebouw te kunnen ontsnappen. Daarbij zijn haspels bevestigd aan het gebouw zelf, bijvoorbeeld in de nabijheid van de ramen. Elke haspel is voorzien van afremmende middelen welke zodanig functioneren dat iemand, die zich aan het uiteinde van de opgewikkelde kabel, touw, ketting of iets dergelijks 30 naar beneden laat zakken met een beperkte snelheid naar beneden beweegt. Dit de stand der techniek is bekend om voor deze afremmende middelen frictie-elementen te gebruiken. Een nadeel van dergelijke fric-tie-elementen is echter dat de tegen elkaar wrijvende vlakken van de frictie-elementen zeer snel warm worden en dat de betreffende wrij-35 vingsvlakken een zeer grote slijtage vertonen. Door de optredende warmte is het niet denkbeeldig dat de frictie-elementen verbranden waardoor 8004667 4 * 2 de afremmende werking ervan verloren gaat hetgeen bij dergelijke ont-snappingsstelsels zeer nadelig is.
Alleen door toepassing van omslachtige en kostbare maatregelen is het mogelijk om dit nadeel gedeeltelijk op te heffen. De daalsnelheid 5 blijft een functie van de op de belasting uitgeoefende kracht.
De uitvinding heeft nu ten doel een werkwijze en inrichting te verschaffen voor het begrenzen van de snelheid waarmee een op een haspel opgewikkelde kabel, touw, ketting of iets dergelijks van de haspel wordt afgewikkeld onder invloed van een op de kabel, touw, ketting of 10 iets dergelijks inwerkende trekkracht, welke werkwijze en inrichting zeer betrouwbaar functioneren en relatief goedkoop kunnen worden gerealiseerd.
Aan deze doelstelling wordt volgende de uitvinding voldaan doordat de haspel ten minste éénmaal per omwenteling kortstondig wordt geblok-15 keerd of sterk afgeremd en direkt daarop weer wordt vrijgegeven, zodanig dat de afwikkelsnelheid van de kabel, touw, ketting of iets dergelijks telkens tot nul of nagenoeg tot nul wordt teruggebracht.
Daarbij is uitgegaan van de gedachte dat elk vallend voorwerp onderworpen is aan een identiek eenparig versnelde beweging. Wordt nu de-20 ze eenparig versnelde beweging telkens onderbroken op een moment waarop de snelheid nog geen dusdanige waarde heeft bereikt dat er voor het betreffende vallende voorwerp gevaar ontstaat, dan resulteert dit in een intermitterende beweging van het voorwerp met een begrensde snelheid, die dezelfde is voor voorwerpen van verschillend gewicht.
25 De uitvinding verschaft verder een inrichting voor het uitvoeren van de bovengenoemde werkwijze, voorzien van een haspel, waarop een kabel, touw, ketting of iets dergelijks is gewikkeld, alsmede een haspel-freem met een as waaromheen de haspel kan roteren, welke inrichting volgens de uitvinding het kenmerk draagt dat zowel het haspelfreem als 30 de haspel voorzien zijn van ten minste éénmaal per omwenteling kortstondig met elkaar samenwerkende blokkeermiddelen in de vorm van op de haspel en het haspelfreem aanwezige nokken, terwijl verder middelen aanwezig zijn om deze nokken, nadat zij tot aanslag zijn gekomen, uit eikaars bewegingsbaan te brengen.
35 Verdere details, voordelen en kenmerken van de uitvinding zullen duidelijk worden aan de hand van de onderstaande beschrijving van in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeelden van de uitvinding.
Fig. la en lb tonen een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding.
Fig. 2a en 2b tonen een tweede uitvoeringsvorm van de uitvinding. 40 Fig. 3a en 3b tonen een derde uitvoeringsvorm van de uitvinding.
8004667 3 * ά
Fig. 4 toont een vierde uitvoeringsvorm van de uitvinding.
Fig. 5a en 5b tonen een vijfde uitvoeringsvorm van de uitvinding.
Fig. 6a en 6b tonen een zesde uitvoeringsvorm van de uitvinding.
Fig. 7 toont een zevende uitvoeringsvorm van de uitvinding.
5 Fig. la toont een doorsnede volgens de lijn Ia in fig. lb en fig.
lb toont een doorsnede volgens de lijn lb in fig. la van een eerste uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding. De haspel is opgebouwd uit de zijflenzen 1 en 2 welke op geschikte wijze zijn verbonden met de centrale huls 3. Deze centrale huls 3 is voorzien van 10 een asgat 4 met langwerpige doorsnede waardoor de as 5 verloopt. Deze as 5 is op zijn beurt op niet nader aangegeven wijze bevestigd aan de zijplaten 6 en 7 van het haspelfreem. Op twee diametraal tegenover elkaar gelegen punten langs de omtrek van de zijflenzen 1 en 2 zijn uitstekende nokken 8 aangevormd. Het haspelfreem is verder voorzien van 15 een tussen de zijplaten 6 en 7 verlopende strip 9 welke op nog nader te beschrijven wijze dienst doet als stootblok voor de nokken 8. Verder is aan de onderzijde, ongeveer in lijn met de strip 9 en de as 5 een ge-leidingsstang 10 aangebracht tussen de zijplaten 6 en 7 welke gelei-dingsstang 10 dienst doet voor het naar buiten geleiden van de op de 20 haspel opgewikkelde kabel, touw, ketting of iets dergelijks.
De doorsnedevorm van het asgat 4 is zodanig gekozen dat de haspel ten opzichte van de as 5 kan bewegen tussen twee uiterste posities. In de figuur is de haspel ten opzichte van het haspelfreem zover omhoog bewogen dat de as 5 rust tegen de onderzijde 4a van het asgat 4. Het is 25 echter ook mogelijk om de haspel ten opzichte van de as 5 naar beneden te verplaatsen zodanig dat de as 5 komt aan te rusten tegen de bovenzijde 4b van het asgat 4, gezien in de figuur. De as bevindt zich dan in de andere uiterste positie. Het haspelfreem wordt opgehangen via niet nader getoonde middelen, bijvoorbeeld een kort touw dat bevestigd 30 kan worden aan de dwarsstrip 9, door gaten in de freemplaten 6 en 7 verloopt of op andere geschikte wijze wordt vastgemaakt.
De werking van deze inrichting is als volgt. Verondersteld wordt dat er een kabel is opgewikkeld op de haspel en dat op het uiteinde van deze kabel, die geleid is langs de geleidingsstang 10 een kracht wordt 35 uitgeoefend in benedenwaartse richting, aangeduid met de pijl K in fig.
1. Verondersteld wordt verder dat de haspel zich ten opzichte van het haspelfreem bevindt in de, in de fig. weergegeven positie waarbij de as 5 rust tegen de rand 4a van het asgat 4 en er tussen de as en de rand 4b van het asgat 4 een tussenruimte open is. In deze positie bevindt 40 het ene stel nokken 8b zich in aanslag met het stootkussen 9 waardoor 8004667 4 rotatie van de haspel ten opzichte van het haspelfreem aanvankelijk wordt voorkomen. Onder invloed van de op de kabel uitgeoefende kracht K zal de haspel in benedenwaartse richting worden getrokken zodanig dat de as 5 komt aan te liggen tegen de zijde 4b van het asgat 4. Daarbij 5 zullen tevens de nokken 8b vrijkomen van het stootkussen 9. Zodra deze nokken 8b niet meer door het stootkussen 9 worden tegengehouden zal de haspel onder invloed van de op de kabel uitgeoefende kracht K gaan roteren. De op de kabel inwerkende kracht K zorgt er verder voor dat tijdens deze rotatiebeweging de as 5 aan blijft rusten tegen de zijkant 4b 10 van het asgat 4.
Als de haspel een rotatie over 180° heeft uitgevoerd dan zullen de nokken 8a stuiten tegen het stootkussen 9 en zal de haspel geblokkeerd worden. Direkt na de blokkering zal echter onder invloed van de kracht K de haspel in benedenwaartse richting worden verplaatst waardoor de as 15 5 in het asgat 4 beweegt vanaf de zijde 4b naar de zijde 4a. Door deze beweging komen de nokken 8a vrij van het stootkussen 9 en kan de haspel weer over 180° roteren totdat de nokken 8b aanstuiten tegen het stootkussen 9. Op dat moment heeft de haspel een volledige omwenteling uitgevoerd en is weer de in fig. 1 geïllustreerde positie bereikt.
20 De kabel wordt dus schoksgewijze gevierd waarbij de snelheid van een aan de kabel hangend voorwerp toeneemt van nul tot een bepaalde waarde, en vanaf deze bepaalde waarde weer wordt gereduceerd tot nul of althans zeer sterk wordt gereduceerd, doordat telkens de nokken 8a of 8b in aanraking komen met het stootkussen 9 waardoor de rotatiesnelheid 25 van de haspel telkens kortstondig tot nul althans zeer sterk wordt gereduceerd. Er zijn uitvoeringen denkbaar waarbij de haspel zelfs even in tegengestelde richting moet bewegen om de blokkering op te heffen.
Fig. 2 toont een verdere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding. In fig. 2a is daarbij een doorsnede door de inrichting 30 getoond volgens de lijn Ila-IIa in fig. 2b terwijl fig. 2b een zijaanzicht toont waarbij een frameplaat is verwijderd zodat zichtbaar wordt hoe de nokken 18a en 18b aan de buitenzijde van de zijflenzen van de haspel zijn gemonteerd.
De haspel is in dit uitvoeringsvoorbeeld opgebouwd uit de zijflen-35 zen 11 en 12, beiden bevestigd aan de centrale huls 13. In de zijflenzen 11 en 12 zijn de langewerpige asgaten 14 aangebracht waardoorheen de as 15 verloopt. De as 15 is in dit geval voorzien van een afgerond rechthoekig centraal gedeelte 15a met aan beide uiteinden ronde assecties 15b welke assecties 15b draaibaar gelagerd zijn in de zijplaten 16 40 en 17 van het haspelfreem. Aan elk van de zijflenzen 11 en 12 van de 80 0 4 6 6 7 5 * J» haspel bevindt zich een stel nokken 18a en 18b diametraal tegenover elkaar bevestigd aan de betreffende zijflens. De nokken kunnen worden bevestigd door middel van schroeven, klinken, lassen, solderen of een andere geschikte werkwijze. In plaats van het stootkussen 9 wordt in dit 5 geval gebruik gemaakt van op de zijplaten 16 en 17 van het haspelfreem aangebrachte nokken 19. Op elk van de zijplaten is op soortgelijke wijze als de nokken 18 een paar nokken 19a, 19b op geschikte wijze bevestigd. De positionering van deze nokkenl9a, 19b ten opzichte van de nokken 18a, 18b is schematisch aangegeven in fig. 2b. Het touw wordt ook 10 in dit uitvoeringsvoorbeeld gevierd langs een aan de onderzijde tussen de freemplaten 16 en 17 bevestigde stang.
De werking van deze uitvoeringsvorm is nagenoeg identiek aan die van de in fig. 1 geïllustreerde uitvoeringsvorm. Wanneer de haspel ten opzichte van het haspelfreem gezien in fig. 2b in benedenwaartse rich-15 ting wordt bewogen onder invloed van de op het kabeluiteinde uitgeoefende kracht K dan zullen de nokken 18 en 19 uit eikaars bewegingsbaan worden verplaatst en zal de as 15 aan komen te rusten tegen het gedeelte 14b van het asgat 14. De haspel kan nu over 180° roteren totdat de nokken 18a in aangrijping komen met de nokken 19b en de nokken 18b in 20 aangrijping komen met de nokken 19a, waardoor de rotatie wordt onderbroken. Onder invloed van de kracht K zal opnieuw de haspel ten opzichte van het haspelfreem gaan verschuiven zodat de as 15 nu aan komt te rusten tegen het gedeelte 14a van het asgat 14 en tevens de nokken 18 en 19 uit eikaars bewegingsbaan worden gebracht. Zodra de nokken vrij-25 komen kan een verdere rotatie over 180° worden uitgevoerd waardoor de beginsituatie weer wordt bereikt.
Ook in dit geval zal de kabel dus schoksgewijze worden gevierd waarbij de viersnelheid telkens toeneemt van nul tot een bepaalde waarde en door blokkering van de nokken van deze bepaalde waarde weer wordt 30 gereduceerd tot nul of althans zeer sterk wordt gereduceerd.
In fig. 2 is verder schematisch een paar opwikkelveren 20a en 20b aangegeven, gepositioneerd tussen de haspel aan het haspelfreem. Wordt de inrichting bijvoorbeeld gebruikt als ontsnappingsinrichting waarmee bijvoorbeeld personen van verdiepingen van een brandend gebouw kunnen 35 ontsnappen, dan zal de kabel, nadat een eerste persoon zich via deze kabel vanaf de betreffende etage heeft laten zakken, automatisch door middel van deze veren weer opgewikkeld kunnen worden en klaar zijn voor een gebruik door een volgende persoon. Opgemerkt wordt dat in dat geval de constructie wel zodanig moet zijn dat deze geschikt is voor een her-40 haald gebruik. Uit fig. 2 blijkt verder dat de nokken 18 en 19 aan de 8004667 * > Ό zijkanten afgeschuind zijn zodat de de afgevierde kabel op de haspel opgewikkeld kan worden zonder dat de nokken telkens stuiten.
Ook de nokken 8 en 9 in fig. 1 zijn zodanig gevormd dat er in de tegengestelde draairichting van de haspel, waarin de kabel wordt opge-5 wonden, geen arreterend effect optreedt, maar de nokken gemakkelijk langs het stootkussen kunnen glijden.
De fig. 3a en 3b tonen een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding. Fig. 3a toont een doorsnede door de inrichting volgens de lijn IlIb-IIIb in fig. 3b en fig. 3b toont een doorsnede volgens de 10 lijn IlIa-IIIa in fig. 3a. De haspel is in dit uitvoeringsvoorbeeld opgebouwd uit de zijflenzen 21 en 22 beiden bevestigd aan de centrale huls 23. De centrale huls 23 heeft een vierkante doorsnede en ook de zijflenzen 21 en 22 zijn vierkant uitgevoerd zodanig dat alle benen van de ontstane configuratie dezelfde breedte bezitten. De op deze wijze 15 opgebouwde vierkante haspel is gepositioneerd om de ronde as 25 die bevestigd is tussen de freemplaten 26 en 27. Tussen de freemplaten is verder een althans aan één zijde afgevlakte staaf 29 aangebracht. In de figuur is daarvoor een vierkante staaf gebruikt. Aan de haspel zijn geen aparte nokken aangebracht maar de vier hoekpunten van de vierkant-20 vorm doen in deze uitvoeringsvorm dienst als aanslagnokken. Het freem wordt opgehangen via bijvoorbeeld een aan de bovenzijde tussen de freemplaten aangebrachte stang 30a of op andere geschikte wijze en het touw of de ketting wordt van de haspel gevierd via de geleidingsstang 30 die aan de onderzijde tussen de freemplaten is bevestigd.
25 De werking van deze uitvoeringsvorm is als volgt. Als de haspel zich bevindt in de positie getoond in fig. 3b en er wordt via het omr* laaghangende touw een kracht uitgeoefend, aangeduid met de pijl K in fig. 3b, dan zal de haspel allereerst in benedenwaartse richting gezien in fig. 3b over een afstand a bewegen totdat het bovenste horizontale 30 deel van de haspel aanstuit tegen de as 25. In die situatie ligt de linker bovenhoek van de haspel vrij van het stootblok 29 en daardoor zal de haspel gaan roteren onder invloed van de kracht K die op de kabel wordt uitgeoefend. Dankzij de op de haspel via de kabel uitgeoefende kracht zal de haspel met de linker bovenhoek van de centrale huls 23 35 blijven aanrusten tegen de as 25 en in deze positie rond de as gaan roteren totdat de, in fig. 3b gezien rechter bovenhoek naar links is verplaatst en aanslaat tegen het stootkussen 29. Op dat moment is de haspel over 90° verdraaid en is weer een met fig. 3b overeenkomende situatie breikt. Het gehele in het bovenstaande beschreven proces begint dan 40 opnieuw. Zoals in fig. 3b is aangegeven moet er boven de as 25 een 8004867 7 vrije ruimte zijn welke minimaal gelijk is aan de afstand a waarover de haspel naar beneden moet bewegen teneinde de tegen het stootkussen 29 rustende hoek van de haspel uit de aanslagpositie los te maken.
Het verdient de voorkeur om in deze uitvoeringsvorm de inwendige 5 hoeken van de centrale huls 13 af te ronden met dezelfde straal als de as 23 zodat er een groter contactvlak ontstaat tussen de haspel en de as 25 resulterend in een verminderde wrijving en stuikspanningen.
Fig. 4 toont een verdere ontwikkeling van de in fig. 3 getoonde uitvoeringsvorm. Hierbij is er niet alleen een stootkussen 29a over-10 eenstemmend met stootkussen 29 in fig. 3 aanwezig maar tevens een stootblok 29b. Door deze twee stootblokken wordt de haspel nog effectiever opgevangen en gearreteerd. In fig. 4 zijn de hoeken van de centrale opening 24 afgerond in overeenstemming met de straal van de as 25. Het zal duidelijk zijn dat de positie van het stootblok 29b zodanig 15 moet worden gekozen dat de haspel na een beweging in benedenwaartse richting, waarbij de linker bovenhoek los komt van het stootblok 29a, een draaiing rond de as 25 kan uitvoeren waarbij de rechter bovenhoek van de haspel het stootblok 29b ongehinderd moet kunnen passeren.
Fig. 5 toont een verdere ontwikkeling van de uitvoeringsvorm ge-20 toond is fig. 4. In fig. 5 zijn de stootblokken 29a en 29b niet direkt bevestigd aan het freem van de inrichting maar bevestigd aan een, bijvoorbeeld uit twee boogvormige delen 41 en 42 bestaande beugel of klauw, die draaibaar is opgehangen in het freem via een as 43. In deze uitvoeringsvorm zal, wanneer de haspel in aanslag komt met het stoot-25 blok 39a de beugel een draaiing om de as 43 willen uitvoeren in de richting van de klokwijzers terwijl bij aanslag van de haspel tegen het stootblok 39b de beugel een rotatie wil uitvoeren rond de as 43 tegen de wijzers van de klok in. In de praktijk zal door het afwisselend aanslaan tegen de stootblokken 39a en 39b de beugel een slingerende bewe-30 ging uitvoeren waardoor niet alleen de haspelhoeken bewegen naar de stootblokken maar ook de stootblokken bewegen naar de haspelhoeken waardoor een nog effectievere aanslag wordt verkregen.
De in fig. 5 getoonde uitvoeringsvorm heeft geleid tot de uitvoeringsvorm die geïllustreerd is in fig. 6. De haspel is op soortgelijke 35 wijze opgebouwd als in de eerder beschreven uitvoeringsvormen alleen zijn ook in dit geval de buitenhoeken van de haspel afgerond waardoor de haspel dichter bij de klauwplaten 61 en 62 kan worden geplaatst terwijl verder de slijtage aan de klauwranden en de hoeken van de haspel minder is. De beugel of klauw is opgebouwd uit twee boemerangvormige 40 plaatdelen 61 en 62 welke door middel van dwarsstangen 64a, 64b, 64c en 8004667 * > o 64d op een afstand van elkaar worden gehouden overeenstemmend met de afstand tussen de haspelzijwanden 51 en 52. De op deze wijze opgebouwde beugel kan draaien rond de as 63 die op geschikte wijze bevestigd aan de freemplaten 56 en 57. De beweging die de haspel en de beugel tijdens 5 de werking van de inrichting uitvoeren is in dit geval meer complex omdat de haspel niet alleen periodiek in de door de beugel gevormde hoek wordt ingevangen maar ook daartussen afglijdt langs de benen van de beugel. Dit leidt echter tot een zeer effectieve vertraging van de has-pelrotatie. Ook in dit geval zal de haspel schoksgewijze roteren en te-10 gelijkertijd zal de beugel een heen en weer slingerende beweging uitvoeren. Het voordeel van deze uitvoeringsvorm is de symmetrie van de haspel en de beugel waardoor de haspel zowel linksom als rechtsom kan roteren en daarbij op gelijke wijze samenwerkt met de beugel. Als de inrichting bijvoorbeeld wordt voorzien van een losneembare freemzij-15 plaat 57 dan kan de haspel, nadat de kabel daarvan is afgevierd, worden verwijderd en kan een nieuwe haspel met opgewikkelde kabel worden geplaatst waarbij niet gelet hoeft te worden op de afwikkelrichting van de haspel omdat de inrichting in beide rotatierichtingen van de haspel met hetzelfde effect funtioneert. Zeker in noodsituaties waarbij men 20 geen tijd heeft om op dergelijke details te letten is dit een belangrijk voordeel.
Fig. 7 toont een verdere ontwikkeling van de uitvoeringsvorm uit fig. 6. Het belangrijkste verschil met de uitvoeringsvorm uit fig. 6 is het gebruik van twee assen 55a en 55b in plaats van een enkele as 55.
25 De hoeken van de haspel zijn niet cirkelvormig afgerond maar afgeschuind volgens boogstralen verlopend vanaf de hartlijn van een der assen wanneer de betreffende as zich bevindt aanliggend in een der binnenhoeken van de haspel op de in de figuur getoonde wijze. Door toepassing van twee assen wordt bereikt dat de haspel beter wordt ingevangen 30 door de klauwplaten 61 en 62. Deze klauwplaten zijn aan de onderzijde op dezelfde wijze voorzien van een invanghoek die op dezelfde wijze is gevormd als de hoeken van de haspel zodat de haspelzijwanden precies passen in de klauwplaten. Het zal duidelijk zijn dat in plaats van twee assen ook een platte aan de zijkanten afgeronde as kan worden ge-35 bruikt.
In fig. 7 is verder een tweede klauw 70 aangegeven die op soortgelijke wijze opgebouwd kan zijn als de klauw bestaande uit de platen 61 en 62. Deze klauw 70 wordt normaal door middel van een veer 71 tegen de haspel gedrukt en zorgt ervoor dat de haspel niet kan draaien. Wordt nu 40 de klauw 70 tegen de werking van de veer in naar beneden verplaatst 8004667 9 . .
bijvoorbeeld doordat aan een verder niet getoonde hefboom wordt getrokken dan beweegt de klauw 70 naar de getoonde positie en komt de haspel vrij en kan gaan draaien. Deze van twee klauwen voorziene uitvoeringsvorm wordt bijvoorbeeld zodanig gebruikt dat het uiteinde van de op de 5 haspel opgewikkelde kabel aan het gebouw of de constructie waarop men zich bevindt wordt bevestigd terwijl de betreffende persoon bijvoorbeeld via een gordel aan de as 66 gaat hangen.
Zolang de klauw 70 niet wordt losgenomen blijft de inrichting in rust.
Als aan de hefboom wordt getrokken en de klauw 70 van de haspel af 10 wordt bewogen dan kan de haspel roteren en de betreffende persoon daalt samen met de haspelinrichting naar beneden, waarbij op een willekeurig moment kan worden geremd door de hefboom los te laten.
Het zal duidelijk zijn dat ook de uitvoeringsvormen uit de andere figuren van een dergelijk remmechanisme voorzien kunnen worden. Het zal 15 verder duidelijk zijn dat de veer ook zodanig uitgevoerd kan zijn dat de klauw 70 normaal door de werking van de op andere wijze geplaatste veer 71 niet blokkeert en past bij bedienen van de niet getoonde hefboom de haspel geblokkeerd wordt.
In de geïllustreerde uitvoeringsvormen loopt de kabel uit de in-20 richting via een stang (10, 20, 30, 40, 50). De plaats van deze stang ten opzichte van de blokkeermiddelen kan invloed hebben op de mate van beweeglijkheid van de haspel. Als bijvoorbeeld in fig. 6 de haspel zich in aanslag bevindt met de klauw, waarbij de in de fig. linker asgathoek tegen de as aan rust, en de pen 50 zich zover naar rechts bevindt dat 25 de kabel tussen de haspel en de pen 50 een hoek maak met de in aanslag liggende linker bovenrand van de haspel van minder dan 90°, dan komt de haspel niet los en blijft onbeweeglijk vast te zitten. Hoe meer de as 50 naar links wordt verplaatst, hoe groter deze hoek wordt. Wordt de hoek groter dan 90°, dan kan de door de kabel op de haspel uitgeoefende 30 kracht ontbonden worden met een zodanige component dat de haspel los kan komen. Afhankelijk van de stand van de as 50, bepalend voor de grootte van deze component, kan nu de mate van door de inrichting teweeggebrachte afremming worden beïnvloed. De as 50 kan bijvoorbeeld weer via een mechanisme met een hefboom van positie worden veranderd 35 tussen een geheel remmende stand en een stand waarin de haspel kan roteren. Een dergelijke rem kan ook bij de andere uitvoeringsvormen van de uitvinding worden toegepast.
Alhoewel in het bovenstaande een aantal voorkeursuitvoeringsvormen van de uitvinding zijn weergegeven zal het duidelijk zijn dat de uit- 80 0 4 6 6 7 ' * 10 vinding niet tot deze uitvoeringsvormen is beperkt. Het is bijvoorbeeld mogelijk om geen kabel van de haspel af te wikkelen maar de haspel via een tandwielingrijping, een riem of een ketting of iets dergelijks te koppelen met een af te remmen roterende as of iets dergelijks. Op deze 5 wijze kan bijvoorbeeld een ankerlier worden afgeremd met behulp van een relatief klein uitgevoerde inrichting volgens de uitvinding. Verder is het mogelijk om bij de uitvoeringsvormen met bewegende klauwen zoals bijvoorbeeld getoond in de fig. 5, 6 en 7 deze klauwen te voorzien van veren waardoor de beweging van de klauwen stugger wordt en het remmend 10 effect kan worden beinvloed. Ook kunnen middelen aanwezig zijn om met de hand of door middel van veren de eenmaal afgevierde kabel weer op te wikkelen. Ook de afremmende nokken in de uitvoeringsvormen van de fig.
1 tot en met 4 kunnen bijvoorbeeld niet direkt maar via veren op het frame worden bevestigd zodat de haspel telkens verend wordt opgevan-15 gen.
8004667
Claims (23)
1. Werkwijze voor het begrenzen van de snelheid waarmee een op een haspel opgewikkelde kabel, touw, ketting of iets dergelijks van de haspel wordt afgewikkeld onder invloed van een op de kabel, touw, ketting of iets dergelijks inwerkende trekkracht, met het kenmerk, dat de has- 5 pel ten minste éénmaal per omwenteling kortstondig wordt geblokkeerd of sterk afgeremd en direkt daarop weer wordt vrijgegeven, zodanig dat de afwikkelsnelheid van de kabel, touw, ketting of iets dergelijks telkens tot nul of nagenoeg tot nul wordt teruggebracht.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de middelen 10 voor het blokkeren van de haspel direkt na het blokkeren of afremmen onder invloed van de op de kabel, touw, ketting of iets dergelijks inwerkende trekkracht in de niet blokkerende toestand worden gebracht.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de haspel kan roteren rond een aantal afzonderlijke excentrisch ten op- 15 zichte van de haspelmiddellijn gepositioneerde rotatiehartlijnen en dat de haspel tijdens de haspelrotatie in een dusdanige toestand wordt gehouden dat de haspel tot aan blokkering roteert rond een der rotatiehartlijnen en de haspel na blokkering of afremming in een dusdanige toestand wordt gebracht dat de haspel na het opheffen van de blokkeren 20 gaat roteren rond een volgende rotatiehartlijn en daarbij tot aan de volgende blokkering of afremming in deze toestand wordt gehouden.
4. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, voorzien van een haspel, waarop een kabel, touw, ketting of iets dergelijks is gewikkeld, alsmede een haspelfreem met 25 een as waaromheen de haspel kan roteren, met het kenmerk, dat zowel het haspelfreem als de haspel voorzien zijn van, ten minste eenmaal per omwenteling kortstondig met elkaar samenwerkende blokkeermiddelen in de vorm van op de haspel en het haspelfreem aanwezige nokken, terwijl verder middelen aanwezig zijn om deze nokken, nadat zij tot aanslag zijn 30 gekomen, uit eikaars bewegingsbaan te brengen.
5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de genoemde middelen om de nokken uit eikaars bewegingsbaan te brengen bestaan uit een in doorsnede langwerpig asgat in de haspel zodanig dat de door dit asgat verlopende as kan bewegen tussen twee diametraal ten opzichte 35 van de haspelmiddellijn tegenover elkaar gelegen posities.
6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de haspel bestaat uit een centrale koker en twee zijflenzen, waarbij de nokken aan de haspel integraal zijn gevormd aan elk der zijflenzen en 8004667 r V I £. de nokken aan het haspelfreem worden gevormd door een evenwijdig aan de rotatieas van de haspel verlopende strip gepositioneerd nabij de randen van de zijflenzen.
7. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de 5 haspel bestaat uit een centrale koker en twee zijflenzen waarbij de nokken zijn aangebracht of gevormd aan de zijkanten van de zijflenzen en aan corresponderende delen van het haspelfreem.
8. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de haspel voorzien is van meerhoekige zijflenzen of zijflensdelen, waarvan de 10 hoeken dienst doen als nokken en het asgat van de haspel op gelijke wijze meerhoekig is uitgevoerd.
9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk» dat de haspel voorzien is van vierkante zijflenzen of zijflensdelen met vierkante asgaten alsmede een centrale huls en de haspel kan draaien om een as 15 waarvan de diameter kleiner is dan de zijden van de asgaten.
10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de centrale huls een centrale opening bezit met een aan de vierkante asgaten aangepaste vierkante doorsnede.
11. Inrichting volgens conclusie 8, 9 of 10, met het kenmerk, dat 20 tussen de frameplaten waaraan ook de as is bevestigd een stootstrip is aangebracht waartegen elke hoek van de haspelzijplaten aanslaat aan het einde van een rotatiebeweging, waarna de haspel een schuifbeweging uitvoert zodanig dat de betreffende hoek vrijkomt van de stootstrip en de haspel klaar is voor een volgende rotatiebeweging.
12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat twee stootstrippen worden toegepast waartegen twee in omlooprichting op elkaar volgende hoeken aanslaan.
13. Inrichting volgens een der conclusies 8 tot en met 12, met het kenmerk, dat de bij het haspelframe behorende nokken de vorm hebben van 30 een klauw met ten minste twee naar de meerhoekige haspelzijflenzen of zijflensdelen gerichte vlakken die een met de hoeken van de haspel overeenstemmende hoek met elkaar maken.
14. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de klauwen vast bevestigd zijn aan de bijbehorende framezijplaat of een inte- 35 graal deel daarvan vormen.
15. Inrichting volgens conclusie 13 of 14, met het kenmerk, dat de klauwen voorzien zijn van twee stellen vlakken die een met de hoeken van de haspel overeenstemmende hoek met elkaar maken, waarbij de ene hoek in de ene rotatierichting wordt gebruikt en de andere hoek in de 40 andere rotatierichting wordt gebruikt. 80 0 4 6 6 7
16. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de klauwen draaibaar ten opzichte van de bijbehorende framezijplaten op een as zijn geplaatst.
17. Inrichting volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat middelen 5 zijn aangebracht om de maximale uitslag van de klauwen in te stellen.
18. Inrichting volgens een der conclusies 8 tot en met 17, met het kenmerk, dat de hoeken van de haspel zijn afgeschuind volgens een straal verlopend van de rotatiehartlijn rond welke de haspel draait voordat de betreffende hoek in aanslag komt, waarbij de aanslagvlakken 10 van de nokken of klauwen op overeenkomstige wijze zijn gevormd.
19. Inrichting volgens een der conclusies 4 tot en met 18, met het kenmerk, dat de haspel, touw, ketting of iets dergelijks de inrichting verlaat verlopend langs een tussen de framezijplaten geplaatste, in hoofdzaak evenwijdig aan de as gepositioneerde geleidingspen.
20. Inrichting volgens een der conclusies 4 tot en met 19, met het kenmerk, dat verdere blokkeermiddelen zijn aangebracht waarmee de haspel onbeweeglijk kan worden gehouden.
21. Inrichting volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat de plaats van de geleidingspen instelbaar is.
22. Inrichting volgens conclusies 20 en 21, met het kenmerk, dat de geleidingspen gekoppeld is met een mechanisme waarmee de pen kan worden bewogen tussen een positie waarin de haspel door de op de kabel of iets dergelijks inwerkende kracht in aanslag wordt gehouden en een positie waarin de haspel kan bewegen.
23. Inrichting volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat een stel klauwvormige elementen is aangebracht gekoppeld met een mechanisme waarmee deze elementen kunnen worden bewogen tussen een positie waarin de haspel kan bewegen en een positie waarin de haspel door de klauwvormige elementen in de aangeslagen positie wordt gehouden. zssasssssss 80 0 4 66 7
Priority Applications (1)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL8004667A NL8004667A (nl) | 1980-08-18 | 1980-08-18 | Werkwijze en inrichting voor het begrenzen van de afviersnelheid van een op een haspel opgewikkelde kabel. |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL8004667 | 1980-08-18 | ||
NL8004667A NL8004667A (nl) | 1980-08-18 | 1980-08-18 | Werkwijze en inrichting voor het begrenzen van de afviersnelheid van een op een haspel opgewikkelde kabel. |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL8004667A true NL8004667A (nl) | 1982-03-16 |
Family
ID=19835747
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL8004667A NL8004667A (nl) | 1980-08-18 | 1980-08-18 | Werkwijze en inrichting voor het begrenzen van de afviersnelheid van een op een haspel opgewikkelde kabel. |
Country Status (1)
Country | Link |
---|---|
NL (1) | NL8004667A (nl) |
Cited By (1)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
WO1999024118A1 (en) | 1997-11-11 | 1999-05-20 | Arie Hershtik | Braking device |
-
1980
- 1980-08-18 NL NL8004667A patent/NL8004667A/nl not_active Application Discontinuation
Cited By (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
WO1999024118A1 (en) | 1997-11-11 | 1999-05-20 | Arie Hershtik | Braking device |
US6386344B1 (en) | 1997-11-11 | 2002-05-14 | Arie Hershtik | Braking device |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
US5799753A (en) | Anti-fall security apparatus | |
US9874034B2 (en) | Anti-panic cable grab | |
US5156240A (en) | Rope grab | |
DE69206644T2 (de) | Geschwindigkeitsbegrenzersystem für Aufzüge, das an der Kabine angeordnet ist | |
US5447280A (en) | Fall-arrest safety anchorages | |
EP1759074B1 (en) | Safety apparatus | |
US5038888A (en) | Descent controller | |
US6823969B2 (en) | Braking device for an elevator | |
US20050145435A1 (en) | Twin retractable for fall arrest | |
US5145028A (en) | Life-saving device for people in tall buildings | |
EP0440839A1 (de) | Vorrichtung zur Verhinderung unkontrollierter Bewegungen von Aufzügen | |
US10619417B2 (en) | Pass-through cable grab system | |
WO1994004223A1 (en) | Rescue system | |
NL8004667A (nl) | Werkwijze en inrichting voor het begrenzen van de afviersnelheid van een op een haspel opgewikkelde kabel. | |
KR102464012B1 (ko) | 고소 작업을 위한 곤도라 | |
US1890992A (en) | Tackle block | |
KR101250920B1 (ko) | 고가 사다리차 | |
JPH07237852A (ja) | 巻胴式ホームエレベーター | |
US5467845A (en) | Rope braking device | |
WO1994022533A1 (en) | Rescue system | |
GB1582724A (en) | Brake | |
US247708A (en) | Fire-escape | |
KR100609758B1 (ko) | 완강기 | |
US4824076A (en) | Cable winch with kicker bar | |
KR102672742B1 (ko) | 드래그 다운먼트 |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
A1B | A search report has been drawn up | ||
A85 | Still pending on 85-01-01 | ||
BV | The patent application has lapsed |