NL8004571A - Wervellaagtoestel. - Google Patents

Description

V

-s.

*

Wervellaagtoestel

De uitvinding heeft betrekking op een wervellaagtoestel met een houder, waarin een zeefbodem een behandelings-ruimte van een daaronder aangebrachte windkamer scheidt, en met een door een aandrijving draaibare holle rotor, die op een '5 blaaswerk aangesloten is, minstens ëén in de nabijheid van de zeefbodem rondwentelende, van minstens een gasuitstrocmopening voorziene vleugel heeft en een deel van het vlak van de zeefbodem vrijlaat.

Bij een bekend wervellaagtoestel van dit type 10 (Duitse Offenlegungsschrift 25 51 578, fig. 5) heeft de rotor een viervleugelige schroef, die vlak boven de zeefbodem aangebracht is. De afzonderlijke vleugels hebben telkens een schuin vlak, dat van een in de draairichting voorste, dicht boven de zeefbodem aangebradite onderkant naar achter oploopt, een achterwand, die 15 zich van het bovenste einde van het schuine vlak naar onder uitstrékt, en een vleugelbodem, die de onderkanten van het schuine vlak en van de achterwand met elkaar verbindt. De zo cmgrensde binnenruimte van elke vleugel is op een holle as van de rotor aangesloten, die onder de bodem gelegerd en op de drukzijde van 2Q een blaaswerk aangesloten is. De achterwanden van de vleugels zijn opengewerkt en laten zodoende door het blaaswerk aangevoerde drooglucht in de behandelingsruimte boven de zeefbodem uittreden.

Vlak boven de zeefbodem is een toevoerluchtkamer aangebracht, die op de drukzijde van een verder blaaswerk aan te sluiten is, zodat 25 aanvullende drooglucht door dezeeEbodem en tussen de vleugels van de rotor door oirhoog in de behandelingsruimte strcmen kan. De lucht-doorvoer laat zich zo instellen, dat korrelvormig of pilvormig goed in de behandelingsruimte een vloeibed vormt. In het vloeibed kan 800 4 5 71 2 door een daarboven aangebrachte mondstuk of een aantal in de vleugels ingebouwde mondstukken vloeistof, bijvoorbeeld voor het lakken van het goed, ingesproeid worden.

Bij een békend wervellaagtoestel is een in verge-5 lijking met eerder békende toestellen geringe luditdoorvoer voldoende voor het drogen van korrelgoed van uiteenlopende soort. Er bestaat evenwel gevoelig korrel- of pilvormig goed, bijvoorbeeld met turf, voedingstoffen en dergelijke csibuld zaad-goed, dat de directe inwerking van de rotorvleugels slecht ver-10 draagt. Anderzijds laat niet elk goed zich in een wervellaagtoestel zonder rotor behandelen, daar het er toe neigt, kanalen te vormen, wanneer het door een gelijkmatig van onder door de zeefbodem heen omhoog gevoerde gasstroom doorstrocmd wordt. De kanaalvorming heeft tengevolge, dat het gas snel door de kanalen naar boven 15 ontsnapt en een groot deel vam het goed onberoerd laat; een wervel-of vloeibed met een volledige dooreenwervelirg van het goed kan daarbij niet ontstaan.

Bij een ander bekend wervellaagtoestel (Amerikaans octrooischrift 3 849 900), waarbij eveneens een zeefbodem een 20 béhandelingsruimte van een daaronder aangebrachte windkamer scheidt, is als middel tegen kanaalvorming vlak onder de zeefbodem een rotor met een cirkelvormig blind aangebracht. Hét blind is van gelijkmatig of ongelijkmatig verdeelde doorlaten voorzien en laat drooggas uit de windkamer alleen door deze doorlaten en de 25 daarboven aangebrachte zeefbodem heen in de behandelingsruimte stromen. Daardoor wordt de totale gasdoorvoer in een of neer gas-stromen geconcentreerd, die in de béhandelingsruimte in overeenstemming met de draaisnelheid van de rotor rondwentelen en bijgevolg gedwongen zijn, steeds nieuwe wegen door het goed te 30 zoeken; er kunnen zich zodoende geen stationaire kanalen vormen.

De warmteinhoud van het in meer of minder scherpe stromen door het goed omhoog stijgende gas laat zich evenwel slechts voor een gering deel benutten. Boven de behandelingsruimte is, zoals bij wervellaagtoestellen gebruikelijk is, een filter aangebracht, 35 dat van tijd tot tijd door schudden van aanhechtend stof bevrijd 800 45 71 * -4 3 moet worden. Het stof valt bij het schudden in de behandelingsrtiimte en kan daar op ongewenste wijze met het goed samenkoeken, waardoor een korrelgoed van zeer onregelmatige grootte ontstaan kan.

De uitvinding beoogt derhalve een wervellaagtoestel 5 van het in het voorgaande beschreven type te verschaffen, dat een omzichtige behandeling van gevoelig goed bij een goede benutting van de voor het opwekken van de wervellaag en voor het drogen van het goed gebruikte gasstrcming veroorlooft.

Dit oogmerk is volgens de uitvinding gerealiseerd 10 doordat de vleugel vlak onder de zeefbodem aangebracht is en zijn de gasuitstrocmopening omihoog gericht is, en de windkamerop/ zuig- zijde van een blaaswerk aangesloten is.

In tegenstelling tot de beschreven bekende wervel- laagtoestellen dient zodoende de windkamer volgens de uitvinding 15 niet voor het toevoeren van gas in de behandelingsruimte, maar door de windkamer wordt het gas afgezogen, dat door de rotor en de zeefbodem heen in de behandelingsruimte terecht gekomen is.

Op deze wijze wordt het gas gedwongen, het goed tweemaal te doors tramen, eenmaal van de rotor door de zeefbodem en het goed terug 20 heen omhoog, en eenmaal'door het goed in de zeefbodem omlaag in de windkamer. Van de windkamer uit kan het meer of minder sterk net stof en vocht bezwangerde gas door een blaaswerk door een filter afgezogen en bijvoorbeeld in de vrije atmosfeer gevoerd worden. Maar ook kan een groot deel van dit gas, nadat droog gas 25 bi jgemengd is, langs een korte weg door de rotor heen in de behandelingsruimte teruggevoerd worden. In beide gevallen wordt het gas, dat eerst door het goed omhoog gestroomd is en daarbij stof meegesleurd kan hebben, bij het daarop aansluitende omlaag- stramen van het goed zelfs in zekere mate gefiltreerd, daar het 30 stof gelegenheid heeft, zich op het goed af te zetten. De houder, die boven de behandelingsruimte noch een filter noch ergens een te gedurende het normale bedrijf werkzame gasuitlaat behoef te'hebben, laat zich zonder meer zodanig uitvoeren, dat het stof hierdoor geen noemenswaardige mogelijkheid gegeven wordt, zich af te zetten.

35 Bijgevolg kan de houder na eei ladingverwisseling zeer eenvoudig 80045 71 4 gereinigd worden, waardoor het gevaar gemakkelijk uit te sluiten is, dat later behandeld goed door resten van eerder behandeld goed verontreinigd wordt.

De uitvinding wordt in het volgende nader toegelicht 5 aan de hand van schematisch in de tekeningen weergegeven uit-voeringsvoorbeelden daarvan.

Fig. 1 tocnt een wervellaagtoestel in verticale doorsnede, fig. 2 toont het onderste deel van fig. 1 met 10 aanvullende en gewijzigde details,

fig. 3 is een horizontale doorsnede volgens III-III

in fig. 2, en fig. 4a t/m i tonen verschillende uitvoeringsvoor-beelden van een bij het toestel volgens fig. 1 t/m 3 te gebruiken 15 blind.

Het voorgestelde wervellaagtoestel heeft tot taak, korrelvormig of pilvormig goed te drogen, nadat het eventueel in het toestel zelf geïmpregneerd, geverfd of van een laklaag voorzien is. Tot het toestel behoort een in hoofdzaak cilindrische 20 houder 12 met verticale as A, die een koepelvormige bovenste afsluiting 14 heeft. De houder 12 bevat een behandelingsruimte 16, die door een zeefbodem 18 van een daaronder aangebrachte windkamer 20 gescheiden is. De windkamer 20 is door een kegelstompvormige tussenbodem 22 van een machineruimte 24 dicht afge-25 scheiden.

De koepelvormige afsluiting 14 heeft een explosie-klep 26; dicht onder de afsluiting 14 is in het cilindrische deel van de houder 12 een dicht afsluitbare laad- en losopening 28 aangebracht. Voor het laden en lossen kan de gehele houder 12 30 om een horizontale zwenkas B gezwenkt worden, welke de houderas A onder een rechte hoek snijdt. Te dien einde zijn aan de buitenwand van de houder 12 legerpennen 30 aangebracht.

De windkamer 20 heeft zoals in fig. 1 gezien wordt een afzuigstcmp 32, die door tussenkomst van een niet voorgesteld, 35 buiten de houder 12 aangebracht filter op de zuigzijde van een 800 45 71 Φ- -Λ 5 blaaswerk aan te sluiten is. In de windkamer 20 zijn vlak onder de zeefbodem 18 een paar vleugels 34 van een rotor 36 aangebracht.

De vleugels 34 zijn in een stuk uitgevoerd, strékken zich diametraal door de houder 12 heen uit en hébben bijeengenomen een 5 lengte, die maar weinig kleiner is dan de binnendiameter van de houder 12. De rotor 36 heeft voorts een verticaal aangebrachte holle as 38, aan het boveneinde waarvan de vleugels 34 bevestigd zijn. De holle as 38 heeft dezelfde hartlijn als de houder 12, strekt zich door de tussenbodem 22 en een daaronder aangebrachte 10 legerkast 40 heen uit en is in een axiaalleger 42 en in twee radiaallegeis 44 gelegerd. Het ondereinde van de holle as 38 is door een riemaandrijving 46 met een aandrijfmotor 48 met traploos instelbare overbrengverhouding verbonden.

In het ondereinde van de holle as 38 mondt een 15 vast in de houder 12 aangebrachte bochtpijp 50 uit, die door tussenkomst van een naar buiten stekende persstamp 52 op de drukzijde van een in fig. 1 niet voorgesteld blaaswerk aan te sluiten is. In de bochtpijp 50 mondt een vloeistofleiding 54 uit, die zich door de rotor 36 heen langs de as A omhoog uitstrékt en een 20 vlak boven de zeefbodem 18 aangebracht sproeimondstuk 56 draagt.

De vleugels 34 zijn door een in doorsnede U-vormig hol bestanddeel gevormd, dat twee in hoofdzaak evenwijdige benen 60 en daartussen een naar boven toe open gasstroomopening 62 heeft.

Van elk van beide benen 60 steekt een flens 64 evenwijdig aan 25 de zeebodem 18 zijdelings uit; de flenzen 64 laten van de onderzijde van de zeefbodem telkens een cirkelsegmentvormig vlak 66 vrij.

Tussen elk been 60 en de bijbehorende flens 64 is een groef" 68 gevormd, waarin een dichtlijst 70 in hoogte ver-30 schuifbaar aangébracht is. De bodem van elke groef 68 is door boringen 72 met de ruimte tussen de beide benen 60 verbonden.

Aan de binnenzijde van de beide benen 60 zijn voorts horizontale geleidingen 74 gevormd, waarin een blind 76 ingeschoven is. In bedrijf wordt het blind 76 door aan de einden 35 van de vleugels 34 bevestigde blokken 78 verhinderd om te ver- 80045 71 6 schuiven. Voor het uitwisselen van het blind 76 laat de rotor 36 volgens fig. 2 zich in een stand brengen, waarin zijn vleugels 34 met een opening 80 in de wand van de houder 12 uitgericht zijn.

De opening 80 is in bedrijf met een deksel 82 dicht afgesloten; 5 na afnemen van het deksel 82 laat het daartegenover liggende blok 78 zich zo uit elkaar manen of afschroeven, dat hetbiind 76 uit de geleidingen 74 getrokken en door een ander blind vervangen kan worden.

Wanneer het in fig. 1 voorgestelde sproeimcndstuk 10 56 aangebracht wordt, vereist het uitwisselen van het blind 76, dat het sproeixnondstuk 76 uitgebouwd wordt, watbij geledigde behandelingsruimte 16 zondermeer mogelijk is, daar de laad- en losopening 28 gemakkelijke toegang veroorlooft. Enkele geschikte vormen van uitwisselbare blinden 76 zijn in fig. 4a t/m 4i voorge-15 steld. In plaats van de in fig. 1 voorgestelde rechte afzuigstamp 32 kan zoals in fig. 2 gezien wordt een bochtpijp 84 aangebracht worden, die door tussenkomst van een vierwegklep 86 en een verdere bochtpijp 88 op de zuigzijde van een in de machineruiiirte 24 ingebouwd blaaswerk 90 aangesloten wordt. De vierwegklep 86 20 heeft een aansluiting 92 voor een niet voorgesteld afvoerluchtfilter en een verdere afsluiting 94 voor een eveneens niet voorgestelde verse luchtverwarmer.

lucht ket van het wervellaagtoestel wordt verwarmde ;of een ander gasvormig droogmedium door de holle as 38 om-25 hoog geperst in de vleugels 34 van de rotor 36 en daar al naar gelang van de vorm van het blind 76 zo verdeeld, dat het in meer of mindere mate geli jkmatig over de gehele lengte van de vleugels 34 verdeeld orhoog door de zeefbodem 18 heen stroomt. De rotor 36 wordt door de aandrijfmotor 48 net een verkiesbare snelheid ge-30 draaid, zodat de stroning van het droogmedium qp steeds wisselende plaatsen in het goed 10 terecht kant en daarin in hoofdzaak onhoog gerichte stromingen net meer of minder grote radiaal naar buiten gerichte stromingscotponenten vormt, zoals met pijlen 96 in fig. 1 aangegeven is. Als gevolg van de onderdruk, die het 35 blaaswerk 90 of een andere blaasmachine in de windkamer 20 opwekt, 80045 71 7 keert de stramingsrichting deels in het goed en deels daarboven cm en stroomt het droogmedium door het goed 10 en de vrije, cirkelsegmentvormige vlakken 66 van de zeefbodem 18 heen omlaag, zoals met pijlen 98 aangegeven is. Ondertussen kan een door 5 de vloeistofleiding 54 toegevoerde vloeistof door het sproeimond-stuk 56 fijn verdeeld in het goed 10 ingesproeid -worden, waarbij de droogfluidumstroming in de richting van de pijlen 96 er naar streeft, de gevormde vloeistofnevel mee te sleuren en zodoende 10 voor een bijzonder gelijkmatige en snelle verdeling van de vloeistof in bet goed 10 zorgt.

De boringen 72 in de benen 60 zorgen er voor, dat op de onderzijden van de dichtlijsten 70 steeds de stuwdruk werkt, die zich aan de onderzijde van het blind 76 zo vormt, dat 15 het gasvormige droogmedium met naar verhouding grote snelheid uit de holle as 38 uittreedt en tegen de onderzijde van het blind 76 gestuwd wordt. Op de bovenzijde van de dichtlijsten 70 werkt daarentegen een geringere druk. Bijgevolg worden de dichtlijsten 70 in bedrijf steeds gelijkmatig oirhoog tegen de 20 onderzijde van de zeefbodem 18 gedrukt, zodat het uit de rotor 36 uittredende drooggas gedwongen wordt, door de zeefbodem 18 heen omhoog te stromen en niet of slechts voor een naar verhouding gering deel direct in de windkamer 20 terecht komen kan.

De flenzen 64 verhinderen daarenboven, dat de 25 drooggasstroom vlak. boven de zeefbodem 18 omkeert en langs een korte weg in de windkamer 20 terecht komt. Wanneer de flenzen 64 voldoende breed zijn en hun afstand tot de zeefbodem 18 gering is, en wanneer voorts de strcmingsweerstand van de zeefbodem 18 niet al te groot is, kunnen de dichtlijsten 70 achterwege kunnen 30 gelaten worden. Anderzijds'de flenzen 64 weggelaten worden, wanneer het uit de rotor 36 uittredende gasvormige droogmedium een voldoende grote onhoog gerichte snelheid heeft, om in elk geval het goed 10 volledig te doordringen. Ook in dit geval kunnen de dichtlijsten 7Q achterwege gelaten worden, voorzover de bovenkanten van de benen 35 60 zich op een geringe afstand van de zeefbodem 18 bevinden.

De voorgestelde vlakke zeefbodem 18 kan door een ao Ö 4 5 71 8 omhoog of omlaag geweide of kegelvoimige zeefbodem vervangen worden, wanneer het type van het te behandelen goed dit geraden schijnen laat. In dit geval zijn ook de vleugels 34 van de rotor 36 overeenkomstig gewelfd, V- of pijlvormig aangebracht, zodat 5 deze dicht tegen de onderzijde van de zeefbodem aan passen.

800 4 5 71

Claims (9)

1. Wervellaagtoestel met een houder, waarin een zeefbodem een behandelingsruimte van een daaronder aangebrachte windkamer scheidt, en met een door een aandrijving draaibare holle rotor, die op een blaaswerk aangesloten is, minstens één 5 in de nabijheid van de zeefbodem rondwentelende, van minstens éên gasuitstrocnppening voorziene vleugel heeft en een deel van het vlak van de zeefbodem vrijlaat, gekenmerkt doordat de vleugel (34) vlak onder de zeefbodem (18) aangebracht is en zijn gasuitstrocmopening (62) omhoog gericht is, en de windkamer (20) 10 op de zuigzijde van een blaaswerk (90) aangesloten is.

2. Wervellaagtoestel volgens conclusie 1, gekenmerkt öocrdat de windkamer (20) op de zuigzijde van hetzelfde blaaswerk (90) aangesloten is, waarvan de drukzijde met de holle rotor (36) verbonden is.

3. Wervellaagtoestel volgens conclusie 1 of 2, gekenmerkt doordat de vleugel (34) aan minstens twee zijden van zijn gasuitstrocmopening (62) een tegen de onderzijde van de zeefbodem afdichtende dichtlijst (70) heeft.

4. Wervellaagtoestel volgens conclusie 3, gekenmerkt 2Q doordat twee dichtlijsten (70) in telkens een in de vleugel (34) gevormde groef (68) in hoogte verschuifbaar geleid zijn en de bodem van de groef (68) door boringen (72) met het inwendige van de rotor (36) verbonden is.

5. Wervellaagtoestel volgens een der conclusies 25. t/m 4, gekenmerkt doordat de vleugel (34) aan twee zijden van zijn gasuitstroaropening (62) telkens een aan de zeefbodem (18) evenwijdige flens (64) heeft, die telkens alleen een cirkelsegmentvormig vlak (66) van de zeefbodem (18) vrijlaat.

6. Wervellaagtoestel volgens een der conclusies 30. t/m 5, gekenmerkt doordat de gasuitstrocmopening (62) van de vleugel (34) door een blind (76) gedeeltelijk afgesloten is.

7. Wervellaagtoestel volgens conclusie 6, gekenmerkt doordat de rotor (36) een U-vormige doorsnede met twee zijdelingse benen (60) heeft, waaraan geleidingen (74) voor het diametraal 80045 71 inschuiven van het blind (76) gevormd zijn.

8. Vfervellaagtoestel volgens conclusie 7, gekenmerkt doordat de houder (12) ter hoogte van de vleugel (34) een afsluitbare opening (80) voor het inschuiven van het blind (76) heeft. 5

9. Inrichting, in hoofdzaak zoals voorgesteld in de beschrijving en/of tekeningen. 800 4 5 71