NL8002204A - Landbouwtrekker. - Google Patents

Description

4L

C. van der Lely N.V., Maasland "Landbouwtrekker1*

De uitvinding heeft betrekking op een trekker voor landbouwdoeleinden met aandrijf bare achterwielen die een grotere diameter bezitten dan bestuurbare voorwielen, en aan zowel de voorzijde als aan de achterzijde voorzien is van een 5 hef inrichting en waarbij de aandri jfmotor en althans een deel van een bestuurderscabine tussen de draaiingsassen van voor-en achterwielen is opgesteld.

Een dergelijke trekker is bekend uit het DDR octrooischrift 63.912 dat de opstelling van de aandrijfmotor 10 een relatief hoge zwaartepuntsligging veroorzaakt, terwijl de bekende trekker alleen geschikt is om aan de hefinrichtingen bevestigde werktuigen te dragen.

Volgens de uitvinding is een laadvlak op de trekker aangebracht, die zich gezien in zijaanzicht, boven de achter-15 wielen bevindt, de cabine in zijaanzicht aan de voorzijde van de achterwielen aansluit en zich in bovenaanzicht ten dele boven althans een deel va . de voorwielen uitstrekt, en de aandrijfmotor zich, gezien in zijaanzicht, althans in hoofdzaak tussen de voor- en achterwielen bevindt.

20 Op deze wijze wordt niet alleen de bruikbaarheid van de trekker verhoogd, maar wordt tevens een kortere bouw van de trekker bereikt die de wendbaarheid ten goede komt. De lage ligging van de motor doet de zwaartepuntsverhogende invloed van een op het laadvlak aangebraohte last te niet, terwijl 25 een goed uitzicht op de beide hefinrichtingen is gewaarborgd.

800 22 04 - 2 -

Aan de hand van de figuren zal de uitvinding nader worden toegelicht.

Fig. 1 tot en met 5 tonen in overeenkomstige volgorde - gerekend in de rijrichting A van de trekker -5 resp. het rechterzijaanzicht, het bovenaanzicht, het vooraanzieht, het linker zijaanzicht en het achteraanzicht van een trekker volgens de uitvinding.

Fig. 6 geeft het vooraanzicht weer van een trekker, waarbij in het bijzonder de plaatsing van het motor-10 compartiment ten opzichte van de transmissie-inrichting en de· cabine afwijkt van die volgens de fig. 1 tot en met 5.

Fig. 7 tot en met 10 tonen eveneens in overeenkomstige volgorde - gezien in de rijrichting A van de -J5 trekker - resp. het linkerzijaanzicht, het vooraanzicht, het achteraanzicht en het bovenaanzicht van een derde uitvoeringsvorm van een trekker, volgens de uitvinding.

De figuren 1 t/m 5 tonen een trekker 1, een gestel-of draagbalk 2, waaraan een achteras 3 alsmede een vooras 20 4 is bevestigd, waarbij de achteras 3 een qua sterkte zwaardere uitvoering heeft dan de vooras 4. Aan de voor-en achteras zijn tappen 5 en 6 aangebracht, waarop wielen 7 en 8 zijn bevestigd, De wielen zijn voorzien van trekker-banden 9 en 10. In een voorkeursuitvoeringsvorm zijn de 25 afmetingen van de voor- en achterbanden verschillend en zijn de kleinere voorbanden verder voorzien van rechte zogenaamde gesloten profielen 11, terwijl de grotere achterbanden uitgerust zijn met -verder niet getekendenaar de zijden open profielen. De achteras 3 omvat verder t· 30 bet differentieel 12 voorzien van een differentieelslot dat in een huis 13 is ondergebracht.

De draag- of gestelbalk 2 is kokervormig met een bij voorkeur rechthoekige doorsnede en is uit twee of meerdere delen opgebouwd. De samenstellende balkdelen 800 22 04 4.

- 3 - 4 zijn door flensverbindingen 14 met elkaar gekoppeld.

Bij een uitvoeringsvorm is in de bolle gestelbalk 2 een belangrijk gedeelte van bet transmissiemeehanisme, dat de wisselbak 2A voor de aandrijving van de trekker en voor de aandrijving van de (verder niet getekende) aan de trekker koppelbare werktuigen of machines omvat, ondergebracht, In bet bovenaanzicht (fig. 2) is de ligging van de aftak as 15 aangegeven, aan welke as de tussenas van een achter aan de trekker te koppelen werktuig of machine kan worden aangebracht. Aan een zijde van de gestelbalk is althans het grootste deel van een cabine 16 aangebracht, terwijl aan de tegenover gelegen zijde van de gestelbalk 2 het motor-comparti-ment 17 is gelegen, waardoor onder andere een trekker of der gelijke zelf rijdende inrichting kan worden verkregen met een relatief kleine wielbasis. De cabine 16 omvat een frame of raamwerk 16A dat uit profiel-of buismateriaal is vervaardigd en waarbij vanaf de bovenzijde of het dakgedeelte van de cabine in een richting naar de benedenzijde of de vloer de cabine omsluitende wanden 18 geleidelijk in breedte afnemen.

Gunstig is het hierbij dat de wanden 18 voor ongeveer twee-derde bestaan uit gehard glas 19 en voor een-derde aan de bodem of vloerzijde 20 voorzien zijn van metalen plaatwerk. Het geharde glas 19 is aan tenminste- één zijde van de cabine gevat in een raam 21 dat om scharnieren 22, welke aan de bovenzijde van de cabine 16 zijn aangebracht (zie fig. 1), opklapbaar is. Ook de achter- en linker zijruiten (zie fig. 3» 4 en 5) van de cabine 16 zijn om scharnieren 22 opklapbaar aan het frame of raam-vverk 16A van de cabine bevestigd.

De bovenzijde van de cabine omvat een rol- of schuifdak 23. Op deze wijze kan de bestuurder van de trekker onder alle bedrijfsomstandigheden verzekerd zijn van een goede luchtcirculatie. De gemiddelde cabinehoogte is ongeveer 1.80 m, zodat een bestuurder gemakkelijk in de cabine 800 22 04 r - 4 - kan staan. De cabine 16 omvat verder achteruitkijkspiegels 24 en 25 alsmede een ruitenwisser 26 (zie fig. 3). De bestuurder heeft onder alle weersomstandigheden een goed zicht zowel op de aan de trekker gekoppelde machines of werktuigen als op de omgeving. De stabiliteit van de trekker volgens de uitvinding wordt op aanmerkelijke wijze vergroot, doordat naast de cabine aan de andere zijde van de gestelbalk 2 het motorcompartiment 17 voor de motor 27 met hulpmechanismen, zoals bijvoorbeeld oliepomp, filters en uitlaat 27A, is aangebracht. Een uitgaande as 28 van de motor 27 strekt zich naar de voorzijde van de trekker uit. Een deel van de gestelbalk 2 omsluit de wisselbak terwijl verder in deze gestelbalk een naar achteren uitstrekkende aftakas 15 en een zich naar voren uitstrekkende aftakas 29 zijn gelegen. Aan de voorzijde van de motor 27 bevindt zich een tandwielkast 30, die aansluit op de gestelbalk 2.

Via de - verder niet getekende - tandwieloverbrenging en het transmissie-mechanisme in de wisselbak 2A worden via het differentieel de achterwielen aangedreven en al dan niet gelijktijdig de aftakas 15 resp. de aftakas 29. Aan de voor- en achterzijde omvat de trekker 1 de hefinrichtingen 31 resp. 32, die beide een tweepunts-hefinrichting vormen.

Zoals uit de figuren 2 en 3 blijkt is de twee-puntshefinrichting 31 bevestigd aan de vooras 4, die via een verbinding 33 zwenkbaar gekoppeld is aan de gestelbalk 2. De verbinding 33 bestaat hierbij uit twee in hoofdzaak driehoekige platen 33A en tussenliggende driehoekige platen .-33B, die door middel van een as 34 met elkaar verbonden zijn. De plaat 33B is bevestigd aan de as 4 en de plaat 33A is bevestigd aan de gestelbalk 2.

Door de plaat 33A steekt de voorste aftakas 29. Via fuseearmen 35 en fuseepennen 36 zijn de voorwieltappen 5 aan de vooras 4 bevestigd. In de cabine 16 bevindt ^ zich verder een stuurinrichting 37, welke op de overigens 800 22 04 - 5 - i' .» * -»

J

bekende wijze met de pendelende vooras 4 verbonden is, alsmede een - verder niet weergegeven - instrumentenpaneel. Aansluitend op de onderzijde van de cabine 16 is een voor-3patbord 38 aangebracht, dat voorzien is van een horizontaal verlopend gedeelte waarboven koplampen 39 zijn aangebracht. Aan de voorzijde zijn zich althans ten dele tot boven de voorwielen uitstrefckende spatborden aangebracht, die elk een horizontaal verlopend gedeelte hebben, dat aan de voorzijde voorzien van een koplamp 39. Eén van de spatborden sluit hierbij met zijn achterzijde aan op de onderzijde van de cabine 16. Boven de achterwielen 8 zijn spatborden 40 aangebracht, die elk een horizontaal deel 42 omvatten. Een van de spatborden sluit hierbij met zijn voorzijde op de achterzijde van de cabine aan.

Volgens het zijaanzicht van fig. 4 omvat de cabine 16 verder een van het dak 23 tot de vloer 20 scharnierbare deur 43*

Volgens het aanzicht van fig. 5 omvat de achterzijde van de cabine 16 twee omhoog verzwenkbare ramen 44 en 45, waarvan althans het raam 45 voorzien is van ver-warmingsdraden 46, zodat beslaan van tenminste het achteruitkijkraam 45 niet kan voorkomen. Verder is aan het achtereinddeel van de gestelbalk 2 een oog 47A aangebracht, waarin een - niet getekende - pen inschuifbaar is.

Big. 6 toont in vooraanzicht een uitvoeringsvorm van een trekker volgens de uitvinding waarbij de motor zich althans ten dele boven de wisselbak 2A bevindt.

Boven het motorcompartiment 17 strekt zich een deel van de cabine 16 uit. Door deze uitvoeringsvorm wordt een gunstige combinatie van een goede trekkerstabiliteit met een compacte bouw van de trekker verkregen. Verder is het thans mogelijk om de tandwielkast 30 kleiner uit te voren aangezien de zich naar de voorzijde van de trekker uitstrekkende en in feite naast de wisselbak aanwezige ^ aandrijfas 28 nu ook dichter bij de wisselbak 2A en de 800 22 04 - 6 - t

A

aftakassen 15 en 29 is gelegen.

De trekker volgens het uitvoeringsvoorbeeld in fig. 7 is voorzien van een motor met relatief groot vermogen, welk vermogen hij voorkeur tussen 100 en 300 pk ligt en heeft een motor 27 die nagenoeg geheel hoven de wisselbak 21 is aangebracht. De cabine 16 is in hoofdzaak aan de voorzijde en boven de vooras 4 gelegen en is aangebracht op een gestelbalk 47· De gestelbalk 47 bezit een schuin aflopend gedeelte waartegen de wisselbak 2A is bevestigd. Aansluitend op de wisselbak is een differen-tieelhuis 48 aangebracht. De bovenzijde van het motorcompartiment 17 ligt op gelijke hoogte met het horizontale gedeelte 42 van de achterspatborden 40, zodat hierdoor een draagvlak achter de cabine wordt gevormd. Daar het bovenvlak van het motorcompartiment 17 (zie fig. 10) niet volledig aansluit op het vlakke bovengedeelte 42 van de spatborden 40, kan door aanbrengen van extra platen aan de bovenzijde van het motorcompartiment een gesloten laadvlak gevormd worden. De cabine 16 strekt zich over de gehele spoorbreedte van de voorwielen uit. Hierdoor kan een ruime cabine gecreëerd worden, waarin meerdere personen kunnen worden ondergebracht. Verder is de voorruit voorzien van twee ruitenwissers 49 en 50. Eveneens is de voorruit voorzien van een ruitensproei-inrichting 52. In deze voorkeursuitvoeringsvorm is verder een warmtewisselaar of radiator 53 van de motor 27 aan de achterzijde van het motorcompartiment aangebracht (zie fig. 9).

Verder omvat de cabine 16 een brede achterruit 54 voorzien van verwarmingsdraden 55» zodat ook bij deze trekker een goed uitzicht naar de voor- en achterzijde gewaarborgd is.

Aldus wordt door de uitvinding een trekker geïntroduceerd waarbij door de specifieke plaatsing van de cabine enerzijds en de aandrijf inrichting of motor met hulpwerktuigen anderzijds, een stabiele trekker gerealiseerd wordt met relatief groot vermogen waarbij het i 800 2 2 04 - 7 - Μ* motorgeluid veel minder dan bij de conventionele trekkers tot de cabine kan doordringen, terwijl de cabine zo ruim bemeten is en een dusdanig uitzicht biedt dat niet alleen meerdere personen in de cabine kunnen plaats nemen maar dat zij ook een goed zicht op de aan de trekker gekoppelde werktuigen of machines en de omgeving hebben.

-Conclusies- , 800 22 04

Claims (4)

1. Trekker voor landbouwdoeleinden met aandrijfbare achterwielen die een grotere diameter bezitten dan bestuurbare voorwielen, en aan zowel de voorzijde als aan de achterzijde voorzien is van een hef inrichting en waarbij de 5 aandrijfmotor en althans een deel van een bestuurderskabine tussen de draaiingsassen van voor- en achterwielen is opgesteld, met het kenmerk, dat een laadvlak op de trekker is aangebracht, die zich gezien in zijaanzicht, boven de achterwielen bevindt, de cabine in zijaanzicht aan de voorzijde 10 van de achterwielen aansluit en zich in bovenaanzicht ten dele boven althans een deel van de voorwielen uitstrekt en de aandrijfmotor zich, gezien in zijaanzicht, althans in hoofdzaak tussen de voor- en achterwielen bevindt.

2. Trekker volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de 15 cabinebodem zich op geringere hoogte boven de grond bevindt dan het laadvlak.

3. Trekker volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat althans een deel van de ruimte tussen de achterwielen aan zijn voorzijde door de achterwand van de cabine en aan 20 zijn onderzijde door een differentieelhuis wordt begrensd en de armen van de achterste hefinrichting aan dit huis aansluiten .

4. Trekker volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een deel van de cabine zich boven het 25 motorcompartiment bevindt. 800 22 04