NL7905532A - Meertraps drooginrichting. - Google Patents

Description

ι I» 'τ 10 8137

Giancarlo Remonato, Fulvio Remonato en Beniamino Remonato,

Arzignano (Vicenza), Arzignano (Vicenza) en San Bonifacio (Verona),

Italië.

Meertraps drooginrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een meertraps continu werkende drooginrichting met tegenstrcmende lucht en regeling en instelling van de werktemperatuur in elke trap alsmede controle van het vochtgehalte van de lucht en een continue regeling van de af-5 voer en het terugwinnen van warmte.

De inrichting is in het bijzonder geschikt voor het drogen van gelooide huiden, bijvoorbeeld voor het drogen van huiden nadat deze geverfd en nabehandeld zijn, doch het basisidee kan ook doelmatig worden toegepast bij elk ander droogproces waarbij verdamping 10 vanaf het oppervlak plaatsvindt of diffusie vanuit de binnenste lagen.

Het doel van de uitvinding is op een gecombineerde wijze een maximum aan thermisch rendement van het droogproces te verkrijgen terwijl het produkt onder de meest gunstige omstandigheden wordt 15 behandeld zowel wat betreft de temperatuur als het vochtgehalte.

De uitvinding beoogt verder een installatie te verschaffen waarbij de automatische controle waarin het produkt wordt gedroogd zo eenvoudig mogelijk is uitgevoerd.

De installatie volgens de uitvinding omvat een transporteur 20 voor het te drogen materiaal, welke transporteur achtereenvolgens een aantal trappen doorloopt, in de vorm van kamers in elk waarvan verwarming en lichtcirculatie plaatsvindt welke nieuwe inrichting gekenmerkt is doordat leidingen aanwezig zijn met smcorkleppen welke een verbinding -vormen tussen de verschillende en aangrenzende 25 kamer, zodat lucht welke afgeveerd wordt uit de ene kamer naar een voorafgaande kamer gezien in de transport richting van de transporteur, 79055 32 -2- Γ r wordt getransporteerd waarbij de eerste en de laatste kamer verbonden zijn met respectievelijk een lucht aan zuig- en een luchtafvoer-leiding.

Verdere bijzonderheden van de uitvinding worden onder ver-5 wijzing naar de tekening nader toegelicht. Daarin toont: fig. 1 schematisch een zijaanzicht van een drooginstallatie volgens de uitvinding met drie op elkaar volgende behandelings-ruimfcen en een lucht circulatie in elke afdeling; fig. 2 een aanzicht overeenkomstig fig. 1, waarbij de lucht 10 van elke trap naar een volgende wordt getransporteerd; en fig. 3 een doorsnede over de lijn III-III van de inrichting volgens fig. 1.

De in de tekeningen weergegeven inrichting omvat een transportband 1 (fig. 1 en 2) welke bijvoorbeeld is samengesteld uit een 15 aantal evenwijdig lopende stroken nylon, welke band geleid wordt over aandrijvende en steunrollen, zodat het te drogen materiaal zoals gelooide huiden in de richting van de ingetekende pijlen bewogen kan worden. Dë installatie omvat een aantal droogtrappen waarvan er in de tekening drie door A, B en C zijn aangeduid.

20 Elke trap heeft twee secties nl. een getande ring 2, zoals blijkt uit fig. 3, waarop de inlaat van een afzuiginrichting 3, gedreven door een elektromotor h is aangesloten. De tweede sectie van de trap omvat een kap 5» een verwanning 6 samengesteld uit bijvoorbeeld een rij ribbenbuizen welke een wikkeling vormen waar-.25 door een verwarmingsfluïdum, zoals stoom, heet water, diathermische olie of een dergelijk fluïdum kan worden geleid, filterkasten 7* roosters 8, waarover lucht wordt verdeeld voor het gehele te drogen vlak van het materiaal, een stel schermen 9 en een verdeelkast 10, welke laatste in de praktijk de zuigleiding voor de afzuiginrichting 30 vormt.

De verschillende delen van de afzonderlijke trappen zijn door dezelfde verwij zings cijfers weergegeven en elk spruitstuk 2 staat via de dempinrichtingen 11 en 12 in verbinding met de kast 10 van een voorafgaande trap en een trap waarmede de afzuiging 3 is verbonden.

'x -3- ïïet spruitstuk 2 van de eerste trap A, heeft voorzover er geen daaraan voorafgaande trap aanwezig is, geen dempinrichting 12 en staat rechtstreeks in verbinding met een leiding 1ó, welke lucht uit de atmosfeer onttrekt, zoals nog zal worden besproken. De laat-5 ste trap C heeft in het achterste gedeelte een extra af zuiging D, welke constructief in overeenstemming is met de afzuiginrichtingen 3 en U en het spruitstuk 2 is van dezelfde constructie als toegepast in de trappen A, B en C.

De uitlaat van de eenheid D (fig. 2) kan via een pijpleiding 10 ih verbonden zijn met een warmte-uitwisselaar 15» terwijl de inlaat-pijp 16 verbonden is met de ring 2 van de eerste trap A van.het stelsel, waardoor een gedeelte van de warmte kan worden teruggewonnen welke wordt vereist voor het werken van de inrichting.

Deze werking blijkt duidelijk uit het hierboven beschrevene 15 en datgene dat in de tekening is weergegeven.

Wanneer zoals blijkt uit fig. 1 de demp inrichtingen 12 gesloten zijn en de dempinrichtingen 11 open vindt in elke trap A, B en C een interne circulatie van lucht plaats, welke lucht in contact komt met het materiaal dat zich op de transportband 1 bevindt 20 welke lucht door de afzuiginrichting 3 wordt weggezogen, verhit, bij 6 en 7 gefiltreerd en vervolgens naar de betreffende kast 10 en het spruitstuk 2. De eenheid D is dan buiten werking.

Fig. 2 toont de dempinrichtingen 11 gesloten en de dempinrichtingen 12 geopend. In dit geval zal elke pompeenheid 3 van een trap 25 lucht uit de kast 10 naar een voorafgaande behandelingsruimte transporteren uitgezonderd de trap A waar de lucht uit de atmosfeer wordt onttrokken. De eenheid D zuigt lucht uit de trap C af.

Ook in dat geval vindt luchtcirculatie plaats welke bestaat uit een luchtstroom door de gehele inrichting in tegenstroom met 30 een materiaal dat op de transportband 1 wordt getransporteerd.

Dit zijn twee mogelijkheden waaronder de nieuwe inrichting kan werken en het is duidelijk dat er ook tussencmstandigheden zijn.

Door het gedeeltelijk openen van de dempinrichtingen 11 en 12 zullen twee stromen gelijktijdig circuleren nl. een stroming binnen elke 790 5 5 32 ƒ -V.

r trap en een andere in de langsrichting door de gehele inrichting ’ heen van de ene ruimte naar de andere.

De hercirculatie in êén trap geeft een sterke toename van het vochtgehalte van de lucht 'welke in contact is met het te drogen 5 materiaal en dit gelijktijdig verhit.

Het is dus van belang de snelheid van de langsstroming te regelen door het openen van de dempinrichtingen 12 waardoor de toename van het vochtgehalte wordt beperkt door het laten toetreden van minder vochtige lucht van buitenaf.

10 Het openen en sluiten van de dempinrichtingen 11 en 12 kan automatisch geschieden hetgeen eenvoudig is door het toepassen van tasters met betrekking tot het vochtgehalte en/of de temperatuur in êên of meer trappen.

Het is bijvoorbeeld voldoende een vochttaster in de trap C 15 aan te brengen teneinde de dempinrichtingen 12 te. doen openen en de dempinrichtingen 11 te sluiten waardoor het vochtgehalte op een voorafbepaalde waarde kan worden ingesteld.' Een andere eenvoudige regeling kan worden toegepast, welke uitsluitend gebaseerd is op de aflezing van de temperatuur en eventueel is een combinatie van de 20 instelling van de temperatuur en het vochtgehalte in elke trap mogelijk.

Bij de inrichting volgens de uitvinding wordt het materiaal op betrouwbare en constante manier tijdens het drogen in contact gebracht met lucht waarvan het vochtgehalte en de temperatuur lang-25 zamerhand afneemt, hetgeen een gunstige invloed heeft op de kwaliteit van het materiaal en het rendement van de installatie.

Het zeer vochtige materiaal in de fase C wordt bij hoge temperatuur verwarmd voor een snel onttrekken van het daarin opgenomen vocht terwijl het minder vochtige materiaal in de trap A beïnvloed wordt 30 door koudere lucht welke een lager vochtgehalte heeft zodat een snelle en doelmatige droogwerking kan worden verkregen.

In de atmosfeer wordt, hetgeen plaatsvindt in de laatste trap C slechts lucht afgevoerd met een hoog gehalte aan water en een temperatuur waarbij de lucht verzadigd is. Dit vermindert het volume 790 5 5 32 -5- 'l aan lucht en geeft een "besparing aan warmte en vermindert de bezwaren welke het gevolg zouden, zijn wanneer een groot volume lucht in elke trap afzonderlijk in de lucht zou worden gestoten hetgeen een minder grote waterbelasting van de lucht per eenheid van volume 5 betekent.

Sen kleiner luchtvoiume betekent een goedkopere wijze van reiniging en vergemakkelijkt het installeren van een warmte-uitwisselaar, zoals bij 15 aaigeduid.

790 5 5 32

Claims (3)

1. Drooginstallatie met een transporteur voor het te drogen materiaal welke-achtereenvolgens door een aantal behandelingsruimten verplaatst, in elk waarvan middelen aanwezig zijn voor het verwarmen en doen circuleren van lucht, met het kenmerk, dat leidingen 5 met daarin aanwezige deurpmiddelen een verbinding vormen tussen een kamer en een daaraan grenzende, zodat lucht vanuit de ene kamer in een voorafgaande getransporteerd kan worden gezien in de bewegingsrichting van de transporteur, waarbij de eerste en de laatste kamer respectievelijk verbonden zijn met de invoer van een afzuiginrich-10 ting en de afvoer van de lucht.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de middelen voor het doen circuleren van de lucht bestaan uit een af-zuiginridating welke lucht boven de transporteur toevoert welke via een spuitstuk van onderaf wordt afgevoerd, waarbij de invoerzijde 15 van de afzuiginrichting in de eerste trap via de dempmiddelen zowel mét de atmosfeer als met het spruit stuk van de eerste trap is verbonden terwijl in de volgende trappen een verbinding wordt gevormd met het spruitstuk van een voorafgaande en een betreffende trap.

3. Installatie volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat elke 20 behandelingstrap bestaat uit een kamer waardoorheen de transporteur wordt bewogen en waarboven verwarmingsmiddelen aanwezig zijn waardoorheen de lucht wordt getransporteerd en van onderaf wordt afgezogen door het spruitstuk, waarbij het spruitstuk door een kanaal nabij de kamer in verbinding staat met de zuigzijde van de zuig-25 inrichting, terwijl een doorgang voor de transporteur aanwezig is. U. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de aanzuig- en afvoerleidingen onderling verbonden zijn door een warmte-uitwisselaar voor het onttrekken van warmte aan het fluïdum dat door de kanalen loopt. 730 5 5 32