NL7901866A - Handvuurwapen. - Google Patents

Description

Heckler & Koch GmbH.

Oberndorf/Neckar, Bondsrepubliek Duitsland.

Handvuurwapen.

De uitvinding heeft betrekking op een handvuurwapen met een kamer voor een hulsloze patroon, die een met het achterste uiteinde daarvan in een stuwladingslichaam ingébracht projectiel omvat en in de afvuurpositie met een steunvlak tegen een contravlak van de kamer rust.

De kamer is in het algemeen zodanig uitgevoerd, dat deze het stuwladingslichaam aan alle zijvlakken omsluit, waarbij de voorste kopzijde van het stuwladingslichaam als steunvlak dient, dat tegen een contravlak van de kamer komt te rusten wanneer de patroon zich in de afvuurpositie bevindt. Het volume van de kamer is in het algemeen groter dan dat van het stuwladingslichaam en vormt een expansie-ruimte, welke voor een drukbegrenzing bij het afvuren dient.

Wanneer een groot aantal schoten snel na elkaar wordt gelost, worden de kamer, het sluitstuk en de loop warm.

Wanneer nu bij een zich in de kamer bevindende patroon een bepaalde tijd tot het afgeven van het volgende schot verstrijkt, dan kan het gebeuren, dat zoveel warmte aan het stuwladingslichaam wordt afgegeven, dat plaatselijk de zelf-ontstekingstemperatuur wordt bereikt, waarop het schot afgaat. Dit is zeer gevaarlijk. Bijzonder warm is de zóne waarin een vernauwing van kamerdwarsdoorsnede naar loop-dwarsdoorsnede plaats vindt en in het achterste loopgebied. Bij patronen met een uit het stuwladingslichaam uitstekend projectiel stroomt de warmte door het metallische contact vanuit het, het projectiel omsluitende loopeind of sluitstuksectie naar het stuwladingslichaam aangezien het projectiel met het warmste gebied van het wapen in metal- ' lisch contact staat. Doch ook bij patronen waarbij het projectiel niet of slechts weinig uit het stuwladingslichaam uitsteekt, kunnen zelf-ontstekingen optreden omdat in dit geval de kopzijde van het stuwladingslichaam tegen het warmste gebied rust.

De uitvinding stelt zich ten doel een handviiurwapen van het bovenbeschreven type zodanig uit te voeren, dat het gevaar van een zelf-ontsteking sterk wordt gereduceerd.

Daartoe is het steunvlak van de patroon bij het stuw-ladings1ichaam op een afstand van het voorste uiteinde daarvan gelegen en is tussen het projectiel en het naastgelegen metaal van kamer respectievelijk loop alzijdig een afstand aanwezig. Bij een handvuurwapen volgens de uitvinding wordt derhalve het projectiel door het stxiwladings-lichaam buiten contact met de onderdelen van het wapen gehouden. Daardoor is een binnenstromen van warmte uit de f naastgelegen verwarmde delen door een direkt metallisch contact via het projectiel naar het stuwladingslichaam uitgesloten. Door de opstelling van het steunvlak bij het stuwladingslichaam op een afstand van het voorste uiteinde daarvan bevindt zich steunvlak zich niet meer in het gebied van de warmste zöne, welke zich bevindt waar de gassen met grote snelheid stromen, n.l. bijvoorbeeld bij de overgang van de grote kamerdwarsdoorsnede naar de kleinere dwarsdoorsnede van de projectielgeleiding, respectievelijk het achterste loopeind. Daarbij kan de patroon zodanig zijn tiitgevoerd, dat het projectiel uit het stuwmiddellichaam uitsteekt, doch ook zodanig, dat het projectiel sterk in het stuwmiddellichaam is verzonken. Ofschoon het projectiel op het moment van ontsteken van de stuwlading niet wordt geleid, bereikt het projectiel, zoals uit proeven is gebleken, zonder verkanten het achterste eind van de loop. Bij een volgens de uitvinding opgebouwd wapen verkrijgt men, zoals is gebleken, goede afvuureigenschappen.

Bij een voorkeursuitvoeringsvorm volgens de uitvinding, waarbij het projectiel uit het stuwladingslichaam uitsteekt, vormt de, het projectiel omgevende ruimte een expansieruimte. Dit heeft het voordeel, dat geen extra ruimte aanwezig behoeft te zijn om de druk van de stuwgas-sen tot een voorafbepaalde waarde te begrenzen.

Het stuwladingslichaam kan een cirkelvormige dwarsdoorsnede, doch ook een rechthoekige, of andere dwarsdoorsnede bezitten. Men past een rechthoekige dwarsdoorsnede toe wanneer bij een als een automatisch wapen uitgevoerd handvuurwapen een goede benutting van de ter beschikking staande magazijnruimte nodig is. Het is daarbij bekend het ontsteeksas in het mantelgebied van het stuwladingslichaam onder te brengen en door een zijdelingse slagpen te ontsteken, waarbij het ontsteeksas tegen het zich in het stuwladingslichaam bevindende achterste projectieleind steunt. Zijdelingse ontsteeksasopstellingen hebben echter het bezwaar, dat de patronen geöriënteerd in het magazijn moeten worden ingebracht opdat het ontsteeksas na het inbrengen van de patronen in de patroonkamer zich tegenover de slagpen bevindt. Wanneer men een rondgaand ontsteeksas toepast, dan doet zich het gevaar van een ontsteken in het magazijn voor wanneer een van de patronen een zijdelingse stoot ondergaat. Het gebruik van een zich aan de achterzijde bevindend ontsteeksas biedt een verdere mogelijkheid. Bij voorkeursuitvoeringsvormen volgens de uitvinding, waarbij het ontsteeksas zich aan het achterste uiteinde van het stuwladingslichaam bevindt, is tussen het ontsteeksas en het projectiel een extra stuwsas aangebracht, dat sneller of vóór het overige deel van het stuwladingslichaam verbrandt. Dit extra stuwsas veroorzaakt een primaire verschuiving, welke het projectiel vóór het verbranden van het stviwladingslichaam naar het eind van de loop transporteert, waarbij het, het projectiel nog omgevende gebied van het sttiwladingslichaam als geleiding dient. Daarbij is bij een verdere voorkeursuitvoeringsvorm de afstand tussen het achterste loopeind en het gebied van het projectiel, waarin het kegelvormige gedeelte daarvan overgaat in cilindrische, in de loop bij het afvuren geleide deel, maximaal even groot als de zich in het stuwladingslichaam bevindende projectielsectie. Deze configuratie leidt ertoe, dat het voorste gebied van het projectiel het, het projectiel leidende deel van het achterste loopeind bij het afvuren op zijn laatst bereikt wanneer het achterste uiteinde van het projectiel het voorste eind van het stuwladingslichaam verlaat. Deze maatregelen waarborgen een betrouwbaar inbrengen van het projectiel bij het afvuren in de loop.

De uitvoering van het extra stuwsas kan in sterke mate vrij worden gekozen. Het verdient daarbij de voorkeur de diameter van het extra stuwsas ongeveer gelijk te kiezen aan de diameter van het projectiel. Het overige, langzamer of later verbrandende deel van het stuwladingslichaam omgeeft dit extra stuwsas, zoals het ook het projectiel omgeeft. Daarbij reikt het extra stuw&as tot het bij het achterste uiteinde van de patroon aangebrachte ontsteeksas.

Bij het aan het achterste uiteinde aangebrachte ontsteeksas is het opstellen van het steunvlak van de patroon op niet de volle waarde van de lengte van het stuwladingslichaam ten opzichte van het achterste uiteinde van de stuwlading in zoverre van voordeel, dat tengevolge van de daardoor verkorte afstand tussen het ontsteeksas en het steunvlak de door het stuwmiddellichaam veroorzaakte vering en demping bij inslaan van de slagpen wordt verminderd, Deze vering en demping vindt zijn oorzaak in de materiaaleigenschappen van de stuwlading, welke eigenschappen sterk afwijken van de eigenschappen van metallische materialen.

De plaats van het steunvlak bij het stuwmiddellichaam kan binnen bepaalde grenzen vrij worden gekozen. Bij een voorkeursuitvoeringsvorm volgens de uitvinding ligt het steunvlak bij het s tuwmidclell ichaam vóór het achterste uiteinde van het projectiel. Dit heeft het voordeel, dat de patroon een zich uit stuwlading en projectiel wederzijds ondersteunende eenheid vormt en derhalve een grote weerstand bezit tegen een uiteénvallen in de patroon-componenten. De bereikte laadvastheid komt overeen met die van de gebruikelijke patronen. Door het steunvlak vóór het achterste uiteinde van het projectiel te leggen wordt een groter hechtvlak tussen het projectiel en het stuwladings-1ichaam voor het overdragen van de vertragingskrachten ge-b ruikt.

Bij.voorkeursuitvoeringsvormen volgens de uitvinding ligt het steunvlak ongeveer ter halver lengte van de patroon en is het contravlak ongeveer ter halver lengte van de kamer opgesteld.

Bij een bekend handvuurwapen voor het afvxiren van > hulsloze patronen is het sluitstuk als een walssluitstuk uitgevoerd. Bij een dergelijk handvuurwapen biedt de volgens de uitvinding uitgevoerde patroon verdere mogelijkheden. Bij een voorkeursuitvoeringsvorm volgens de uitvinding met een sluitstukwals, die dwars op de hartlijn van de loop is opgesteld en waarbij de kamer zich dwars door de wals uitstrekt, is de kamer symmetrisch uitgevoerd ten opzichte van een dwarsvlak, waarop de hartlijn van de kamer loodrecht staat. Dit betekent, dat de patroon naar keuze vamiit twee tegenover elkaar gelegen zijden in de kamer kan worden gebracht. Dit heeft het voordeel, dat de, de kamer bevattende wals niet meer uit de laadpositie in de afvuurpositie en hieruit door een tegengestelde rotatie weer in de laadpositie behoeft te worden gebracht, doch dat een continue rotatie van de sluitstukwals met eenzelfde rotatierichting mogelijk is. Ook heeft dit bovendien het voordeel, dat voor het uitstoten geen tussenpositie voor de sluitstukwals behoeft te kunnen worden ingesteld, doch dat bf de volgende patroon de uitstootfunctie uitvoert doordat deze met de punt van het projectiel op de projec-tielpunt van de uitgestoten patroon bij het inbrengen in de kamer stoot of doordat in plaats van een patroon een uitstootorgaan in de kamer in de normale laadpositie daarvan wordt gebracht wanneer zich geen patroon meer in het magazijn bevindt of wanneer het wapen moet worden ontladen. Het is verder bij deze uitvoeringsvorm volgens de uitvinding mogelijk, dat het bedieningsstelsel voor de wals in verband met de gelijkblijvende rotatierichting en in verband met het ontbreken van een extra uitstootpositie aanmerkelijk kan worden vereenvoudigd, hetgeen de vervaardiging vergemakkelijkt en een reductie van het gewicht van het wapen toelaat.

De uitvinding zal onderstaand nader worden toegelicht onder verwijzing naar de tekening. Daarbij toont : fig. 1 een langsdoorsnede van een kamer met ingebrachte patroon; fig. 2 een langsdoorsnede van een kamer in een wals-sluitstuk met een door een streep-stippellijn aangegeven ingebrachte patroon; fig. 3 een zij-aanzicht van een patroon voor een kamer volgens fig. 2; fig. h een zij-aanzicht van een patroon volgens fig.

3 in de richting van de pijl IV van fig. 3; en fig. 5 een bovenaanzicht van een patroon volgens fig.

3 in de richting van de pijl V van fig. 3·

Bij een handvuurwapen van niet nader aangegeven constructie sluit op een van trekgroeven 1 voorziene loop 2 een kamer 3 aan, welke is voorzien van een op het loopeind aansluitende, kegelvormige sectie 4, een daarin aansluitende cilindrische sectie 5* een op de cilindrische sectie 5 aansluitende kegelvormige schouder 6 en een verdere cilindervormige sectie 7. In de kamer 3i die aan de tegenover de loop 2 gelegen zijde door een niet nader aangegeven sluitstuk 9 is afgesloten, bevindt zich een huls-loze patroon 8. De patroon 8 omvat een projectiel 10, dat met het cilindrische achterste gebied daarvan in een stxiw- ladingslichaam 11 is ingebed. Voor het verkrijgen van een betere ondersteuning is in de buurt van het achterste uiteinde van het projectiel 10 tenminste een ringvormige gleuf 12 aangebracht. Het stuwladingslichaam 11, dat een cirkelvormige dwarsdoorsnede bezit, omvat een achterwaartse sectie ik in de vorm van een holle cilinder, waarvan de buitendiameter bij benadering gelijk is aan de diameter van de cilindrische sectie 7 en waarvan de binnendiameter ongeveer gelijk is aan de diameter van de cilindrische sectie van het projectiel 10; in het voorste gebied daarvan gaat het stuwladingslichaam over in een hulsvormige sectie 13, die stevig tegen het projectiel 10 rust en waarvan de buitendiameter kleiner is dan de diameter van de cilindrische sectie 5» zodat tussen de sectie 13 en de naastgelegen wand van de kamer 3 een vrije ruimte aanwezig is. De overgang van de sectie 13 naar de overgang 1^ is als een kegelvormig steunvlak 15 uitgevoerd, dat in de weergegeven afvuurpositie tegen de schouder 6 van de kamer 3 rust. De op het achterste uiteinde van het projectiel 10 aansluitende holle ruimte van de achterste sectie lk van het sttiwladingslichaam 11 is voorzien van een ten opzichte van het stuwladingslichaam 11 sneller verbrandend extra stuveas 16, waarvan het achterste kopvlak een ontsteek-3as 17 bevat. Het sluitstuk 9 is voorzien van een centrale boring 18 met een daarin geleide slagpen 19. Het projectiel 10 reikt met het voorste gebied daarvan slechts tot de kegelvormige sectie 4 of eventueel nog in geringe mate in het achterste uiteinde van de loop 2, waarbij overal een ruimte tussen het projectiel 10 en de tegenovergelegen wand van de kamer 3 respectievelijk het oppervlak van de loop 2 aanwezig is. Daardoor wordt verhinderd, dat tengevolge van metallisch contact een grote hoeveelheid warmte vanuit de verhitte loop respectievelijk de kamer via het projectiel 10 naar het stuwladingèichaam 11 vloeit. Slechts in het gebied van de schouder 6 en de cilindrische sectie 7 kan warmte direkt vanuit de kamer naar het stuw-ladingslichaam 11 stromen; dit gebied van de kamer is echter niet zo warm als de kegelvormige sectie k en het achten ste uiteinde van de loop 2, omdat dóór de loop 2 en de kegelvormige sectie k bij afvuren de warme gassen met een grote snelheid stromen en daarbij een relatief grote hoeveelheid warmte naar het aangrenzende metaal wordt overgedragen, welk metaal deze hoeveelheid warmte opslaat en ten dele naar de volgende patroon in de kamer overdraagt.

Terwijl het stuwladingslichaam bij de patroon volgens fig. 1 een cirkelvormige dwarsdoorsnede bezit, zijn de stuwladingslichamen van de in fig. 2-5 afgebeelde patronen in wezen uitgevoerd met een rechthoekige dwarsdoorsnede, omdat dit een aanmerkelijk betere benutting van een bepaalde magazijnruimte toelaat.Dienovereenkomstig is ook de kamer van een rechthoekige dwarsdoorsnede voorzien. Ook is bij de afbeelding volgens fig. 2 geen normaal sluitstuk aanwezig, dat op de wijze van een ten opzichte van de vuur-richting coaxiale cilinder is uitgevoerd, doch is, zoals bij handvuurwapens voor het afschieten van hulsloze patronen bekend is, een walssluitstuk aanwezig, waarvan de hartlijn de hartlijn van de loop loodrecht snijdt. Volgens fig. 2 sluit op het achterste uiteinde van een loop 22 met trek-gleuven 21 een kamer 23 aan, die evenals een zich daarin bevindende patroon 28 een rechthoekige dwarsdoorsnede bezit De als sluitstuk dienende wals 29 is in een boring bo van een niet nader weergegeven en star met de loop 22 verbonden onderdeel om een as ^1 draaibaar gelegerd. In de wals 29 is een kamerlichaam b2 met cilindrisch buitenoppervlak in een boring bj ondergebracht, welke boring in de vuurrich-ting van de wals 29 coaxiaal ten opzichte van de hartlijn van de loop 22 is georiënteerd.

De kamer 23 bezit een voorste kamerruimte 2b in het gebied waarvan zich een projectiel 30 van de patroon 28 met het voorste uiteinde daarvan bevindt. Het tegenoverge- legen achterste uiteinde van de loop 22 is iets kegelvormig verwijd. Het kopvlak van het projectiel 30 ligt op een afstand van het mantelvlak van de boring ko en daardoor op afstand van het achterste uiteinde van de loop 22. Het noch door een stuwaldingslichaam 31 noch het projectiel 30 ingenomen deel van de voorste kamerruimte 2k dient als ex-pansieruimte om de druk van de verbrandende stuwlading te begrenzen. Aangrenzend aan de as ^1 is aan de van de loop 22 afgekeerde zijde van de kamer 23 een in de binnendwars-doorsnede van de kamer uitspringende schouder 26 in elk van de vier hoeken, deze steeds driehoekigvormig overspannend aangebracht. Tegen deze schouders 26 rusten overeenkomstige steunvlakken 35 van het stuwladingslichaam 31 wanneer de patroon 28 in de kamer 23 wordt geschoven. Tussen tegenover elkaar gelegen hoeken van de schouders 26 bevindt zich steeds een langsgeleidingsvlak 25» waarvan de breedte slechts een fractie van de overeenkomstige breedte van de kamer 22 is. De steunvlakken van het stuwladingslichaam 31 bij de wand van de kamer 23 worden daarbij gereduceerd. Het in het stuwladingslichaam 31 stekende deel van het projectiel heeft een zodanige lengte, dat dit buiten de steunvlakken 35 uitsteekt. Het deel is voorzien van een met de gleuf 12 overeenkomende gleuf en op het projectiel sluit een extra stuwsas met ontsteeksas aan, zoals eveneens in fig. 1 is aangegeven en zoals ook geldt voor de patronen volgens fig. 3-5, waar deze details terwille van de eenvoud niet nogmaals zijn weergegeven.

2 Bij het afvuren wordt door een slag van de slagpen op het ontsteeksas 17 dit sas ontstoken en brandt eerst het extra stuwsas 16 weg, dat het projectiel tot in de loop drijft, waarbij het, het projectiel omgevende gebied van het stuwladingslichaam 11 respectievelijk 31 als geleiding dient. De kegelvormige verbreding van de loop 22 respectievelijk de kegelvormige sectie U dienen voor een meer gemakkelijk inbrengen van het projectiel 10 respectieve- lijk 30 in de loop 2 respectievelijk 22. De opstelling van de steunvlakken 15 respectievelijk 35 in het gebied vóór het achterste uiteinde van het projectiel 10 respectievelijk 30 zorgt ervoor, dat niet bij een snel en in de eerste plaats bij een automatisch inbrengen van een patroon in de kamer het stuwladingslichaam afscheurt wanneer op het moment, waarop de steunvlakken 15 respectievelijk 35 tegen de schouder 6 respectievelijk 26 rusten, het projectiel 10 respectievelijk 30 zeer snel wordt vertraagd.

De in fig. 2 afgebeeïde kamer kan ook symmetrisch zijn opgesteld ten opzichte van een dwarsmiddenvlak, waarin de as hl is gelegen en waarop de hartlijn van de loop en de hartlijn van de kamer loodrecht staat. Er zijn dan aan beide zijden van dit dwarsmiddenvlak geschikte schouders 26 aanwezig. Men kaïn dan projectielen afvuren door de wals 29 steeds over 180° te roteren.

Het stuwladingslichaam 31 bezit een ongeveer rechthoekige dwarsdoorsnede, waarbij in het voorste, het dichtst bij het projectiel gelegen gebied daarvan afschuiningen h6 aanwezig zijn, waarvan het achterste uiteinde door de steunvlakken 35 wordt gevormd. In twee tegenover elkaar gelegen zijvlakken zijn vlakke geleidingsgleuven bj aanwezig, die een vasthouden van de patroon in een vorkvormige laadstrook mogelijk maken. Alle buitenzijden van het stuw-ladingslichaam 31 zijn afgerond. De tussen de afschuiningen k6 overblijvende langsstroken met een, een rechthoekige dwarsdoorsnede begrenzende buitencontour rusten bij ingebrachte patroon tegen de langsgeleidingsvlakken 25. Er kan derhalve slechts een warmte-overdracht vanuit de kamer naar het stuwladingslichaam langs deze relatief smalle langsvlakken en langs de steunvlakken 35 door warmte-geleiding plaats vinden.

Het is duidelijk, dat de uitvinding niet tot de weergegeven uitvoeringsvorm is beperkt. Zo is het bijvoorbeeld duidelijk, dat het s tuwl'adings lichaam ook andere vormen kan hebben, waarbij er evenwel steeds op gelet dient te worden, dat de raakvlakken tussen het stuwladingslichaam en de kamer in een minder aan de verwarming blootstaand achterwaarts gebied aanwezig zijn en het projectiel in de afvuurpositie voor het ontsteken niet in metallisch contact staat met delen van de loop of de kamer.

De inrichting volgens de uitvinding kan ook worden toegepast bij in dwarsrichting beweegbare sluitstukken, zoals bijvoorbeeld revolvertrommels, schuifsluitstukken of bloksluitstukken voor hulsloze en ook conventionele hulspatronen en van groot voordeel aangezien decentreringen aanmerkelijk minder invloed op het projectiel hebben dan bij gedeelde lopen, aangezien n.l. in het sluitstuk nog een op het loopeind aansluitende loopsectie aanwezig is.

Claims (6)

1. Handvuurwapen met een kamer voor een hulsloze patroon, die een met het achterste uiteinde daarvan in een stuwladingslichaam ingébracht projectiel omvat en in de vuurpositie met een steunvlak tegen een contravlak van de kamer rust met het kenmerk, dat het steunvlak (15 respectievelijk 35) van de patroon 8 respectievelijk 28) bij het stuwladingslichaam (11 respectievelijk 31) op ©en afstand van het voorste uiteinde daarvan aanwezig is en tussen het projectiel (10 respectievelijk 30) en het naastgelegen metaal van de kamer (3 respectievelijk 23) respectievelijk de loop (2 respectievelijk 22) alzijdig een afstand aanwezig is.

2. Handvuurwapen volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat het projectiel (10 respectievelijk 30) uit het stuwla-dingslichaam (ll respectievelijk 31) uitsteekt en het, het projectiel omgevende gebied een expansieruimte vormt.

3. Handvuurwapen voor een hulsloze patroon met een aan het achterste uiteinde van het stuwladingslichaam aangebracht ontsteeksas met het kenmerk, dat tussen het ontsteeksas (17) en het projectiel (10 respectievelijk 307 een extra stuwsas (16) aanwezig is, dat sneller of vóór de overige delen van het stuwladingslichaam (ll respectievelijk ll) verbrandt. Handvuurwapen volgens conclusie 3 met het kenmerk, dat de afstand tussen het achterste loopeind en het gebied van het projectiel (10 jespectievelijk 30) waarin het kegelvormige gebied daarvan overgaat in het cilindrische, bij het afvuren in de loop geleide deel, tenminste even groot is als de zich in het stuwladingslichaam bevindende projec-tielsectie.

5. Handvuurwapen volgens conclusie 3 of k met het ken merk, dat de diameter van het extra stuwsas (16) ongeveer even groot is als de diameter van het projectiel.

6. Handvuurwapen volgens een der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat het aanslagvlak of steunvlak (l5 respectievelijk 35) bij het stuwladingslichaam (11 respectievelijk 31) vóór het achterste uiteinde van het projectiel (ilO respectievelijk 30) aanwezig is.

7. Handvuurwapen volgens een der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat het steunvlak ongeveer ter halver lengte van de patroon (3 respectievelijk 23) aanwezig is en het contravlak (6 respectievelijk 26) ongeveer ter halver lengte van de kamer(3 respectievelijk 23) aanwezig iff. 8# Handvuurwapen volgens een der voorgaande conclu sies voorzien van een sluitstukwals, die dwars op de hartlijn van de loop is opgesteld en waarbij de kamer zich in dwarsrichting door de wals uitstrekt met het kenmerk, dat de kamer (23) symmetrisch is uitgevoerd ten opzichte van een dwarsmiddenvlak (4l), waarop de hartlijn van de kamer loodrecht staat.