NL2027910B1 - Verstelaandrijving voor een buitenzichtelement voor een motorvoertuig - Google Patents

Abstract

Aandrijving, in het bijzonder voor een verstelinstrument (10) voor een buitenzichtelement voor een motorvoertuig, omvattende een met een eerste elektromotor (12) samenwerkend aandrijfmechanisme (14) dat is ingericht om door bekrachtiging van de eerste elektromotor (12) respectievelijk een eerste en een tweede aan te drijven element (70, 72) aan te drijven, welk aandrijfmechanisme (14) een met een tweede elektromotor (16) samenwerkend koppelmechanisme (18) omvat dat is ingericht om door bekrachtiging van de tweede elektromotor (16) het aandrijfmechanisme (14) selectief te koppelen met respectievelijk het eerste en het tweede aan te drijven element (70, 72)

Description

P128651NL00 Titel: Verstelaandrijving voor een buitenzichtelement voor een motorvoertuig De uitvinding heeft betrekking op een aandrijving, in het bijzonder een verstelaandrijving voor een buitenzichtelement voor een motorvoertuig.

ACHTERGROND Een verstelinstrument voor een buitenzichtelement van een motorvoertuig omvat gewoonlijk een drager die een buitenzichteenheid draagt, zoals een buitenspiegel, camera, LIDAR en/of display. De drager kan daarbij deel wtmaken van de behuizing van de buitenzichteenheid, of een afzonderlijk onderdeel daarvan vormen. De drager is gewoonlijk via een aandrijving, in het bijzonder een elektrische aandrijving, verstelbaar ten opzichte van een op het motorvoertuig te monteren basis van het verstelinstrument, en is daarbij wel of niet verstelbaar ten opzichte van de behuizing van de buitenzichteenheid.

Het verstelinstrument is vaak bedoeld om de zichteenheid om meerdere verstelassen te verstellen, 1n het bijzonder om zowel een ten opzichte van de vaste wereld staande as, als om een ten opzichte van de vaste wereld liggende as. Bijvoorbeeld kan, wanneer de buitenzichteenheid in een rijstand is, de hoek waarmee een bestuurder via het buitenzichtelement kan kijken, worden ingesteld. De verstelling om de staande as kan dan gewoonlijk in twee richtingen, d.w.z. zowel van links naar rechts, als van rechts naar links. De verstelling om de liggende as kan dan gewoonlijk eveneens in twee richtingen, d.w.z. zowel van onder naar boven als van boven naar onder. Wanneer het om een conventionele buitenspiegel gaat, spreekt in de praktijk in het kader van deze verstelling vaak van mirror glass actuation.

Ook kan het verstelinstrument bedoeld zijn om de zichteenheid te verstellen tussen een parkeerstand, waarin de drager zich in hoofdzaak langs het voertug uitstrekt, en een uitgeklapte rijstand, waarin de drager zich in hoofdzaak dwars op het voertuig uitstrekt. Een dergelijke verstelling wordt gewoonlijk aangeduid met de term power fold actuation. In een aantal gevallen kan het verstelinstrument zijn voorzien van een actuator met twee aandrijvingen die elk zijn voorzien van een eigen elektromotor, waarmee zowel de zwenkbeweging waarmee de drager wordt in- en witgeklapt wordt uitgevoerd, als de verstelbeweging waarmee de drager om de staande en/of liggende as wordt uitgevoerd. De buitenzichteenheid 1s dan op te vatten als een twee-assige power fold actuator, of als een mirror glass actuator met power fold functie. In een dergelijk verstelinstrument met enkele actuator kan de zwenkas dan samenvallen met de staande verstel-as. Een dergelijk verstelinstrument is beschreven in EP 3218226. Hoewel dit verstelelement zeer veel voordelen bezit, kent het ook nadelen. Zo bevat het instrument een relatief zware veerbekrachtiging om het na verstelling om de staande en Liggende assen in de juiste positie te houden. Hierdoor moet niet alleen de elektromotor voor verstelling om de staande as relatief zwaar zijn uitgevoerd, maar ook de elektromotor voor verstelling om de liggende as. Dit verhoogt de kosten. Ook kan dit tot problemen leiden doordat de deurmodule die de stroomvoorzienmg voor het verstelinstrument verzorgt, voor power folding en mirror glass actuation vaak standaard is mgericht om stroom te leveren en te schakelen voor slechts één relatief zwaar uitgevoerde elektromotor , en verder voornamelijk is ingericht om relatief lichte elektrische stromen te leveren en te schakelen. Het voorzien in een aangepaste deurmodule die voor verstelling van de zichteenheid om de staande en liggende as twee relatief zware elektrische stromen kan leveren en schakelen is relatief kostbaar.

SAMENVATTING VAN DE UITVINDING De uitvinding beoogt een aandrijving voor een verstelinstrument waarmee met behoud van genoemde voordelen, genoemde nadelen kunnen worden tegengegaan.

Daartoe voorziet de uitvinding in een aandrijving, in het bijzonder voor een verstelinstrument voor een buitenzichtelement voor een motorvoertuig, omvattende een met een eerste elektromotor samenwerkend aandrijfmechanisme dat is ingericht om door bekrachtiging van de eerste elektromotor respectievelijk een eerste en een tweede aan te drijven element aan te drijven, welk aandrijfmechanisme een met een tweede elektromotor samenwerkend koppelmechanisme omvat dat 1s ingericht om door bekrachtiging van de tweede elektromotor het aandrijfmechanisme selectief te koppelen met respectievelijk het eerste en het tweede aan te drijven element.

Door de aandrijving te voorzien van een met een elektrisch bediend koppelmechanisme kan volstaan worden met één relatief zware eerste elektromotor om selectief aan te drijven elementen te bedienen voor respectievelijk verstelling om de staande as en de liggende as, en één relatief lichte elektromotor voor bediening van het koppelmechanisme.

Aldus kan kosten worden bespaard op de elektromotoren, en kan gebruik worden gemaakt van een standaard deurmodule.

De elektromotoren kunnen worden uitgevoerd als laagspanningselektromotoren, zoals gebruikelijk in het elektrisch boordnet van een motorvoertuig, in het bijzonder laagspanningsgelijkstroomelektromotoren.

Onder laagspanning dient binnen deze context ten minste worden verstaan dat de elektromotoren zijn motoren ingericht voor werkspanning van minder dan circa 100V of zelfs minder dan circa 50V, in het bijzonder circa 24v of circa 12V.

De eerste en/of tweede elektromotoren kunnen zijn uitgevoerd als conventionele DC elektromotoren, brushless DC elektromotoren, stappenmotoren of wisselstroommotoren.

Het maximaal opgenomen vermogen van de tweede elektromotor kan volgens de uitvinding kleiner zijn dan dat van de eerste elektromotor.

Het opgenomen vermogen van de tweede, relatief lichte elektromotor kan bijvoorbeeld minder dan de helft of minder dan 4 zijn van het opgenomen vermogen van de relatief zware, eerste elektromotor, en is op elegante wijze ongeveer 10% van het opgenomen vermogen van de relatief zware, eerste elektromotor. Het opgenomen vermogen van de eerste elektromotor kan kleiner zijn dan 25 W, bijvoorbeeld circa 12W, en opgenomen vermogen van de tweede elektromotor kan kleiner zijn dan 2.5 W, bijvoorbeeld circa 1W. Voordeligerwijs zijn beide motoren ingericht voor gelijke werkspanning.

De elektrische voeding van zowel de eerste als de tweede elektromotor kan worden verzorgd door één elektrische deurmodule van een motorvoertuig. De elektrische deurmodule schakelt dan de stroomvoorziening voor zowel eerste als tweede elektromotor, maar alleen de geschakelde stroomvoorziening van de eerste elektromotor is relatief zwaar utgevoerd, bijv. voor max 25W versus max. 2.5 W voor de tweede elektromotor.

Het koppelmechanisme kan onder werking van de tweede elektromotor verstelbaar zijn tussen een eerste toestand waarin de eerste motor gekoppeld is met het eerste aan te drijven element, en een tweede toestand waarin de eerste motor gekoppeld is met het tweede aan te drijven element. Het koppelmechanisme kan daarbij in de eerste toestand het tweede aan te drijven element vrij laten, en in de tweede toestand het eerste aan te drijven element vrij laten. Het koppelmechanisme kan daarbij onder werking van de tweede elektromotor verstelbaar zijn tot in een neutrale toestand, waarin de koppeling zowel het eerste als het tweede aan te drijven element vrij laat. Aldus kan worden bereikt dat de relatief zware elektromotor telkens gekoppeld wordt met tekens hooguit één van het eerste en het tweede aan te drijven gedreven element, onder vrijlating van het andere aangedreven element. In de neutrale toestand kunnen beide aan te drijven elementen vrij zijn. Wanneer de aan te drijven elementen vrij zijn, kan worden bereikt dat deze kunnen bewegen zonder dat zij de eerste elektromotor motor mee hoeven nemen, en kan bijvoorbeeld assemblage worden vergemakkelijkt. Op elegante wijze 1s daarbij de neutrale toestand een tussen de eerste en tweede toestand in gelegen tussentoestand.

Het koppelmechanisme kan zijn geconfigureerd om aandrijving van de tweede motor door de eerste motor tegen te gaan. Door het 5 koppelmechanisme aldus zelfremmend in de richting van de tweede elektromotor uit te voeren kan worden tegengegaan dat een van de door de eerste elektromotor uitgeoefende aandrijfkracht afgesplitste krachtscomponent die op het koppelmechanisme wordt uitgeoefend, de bedieningskracht van de relatief lichte tweede elektromotor tegenwerkt, of opheft.

Het aandrijfmechanisme kan een met de eerste elektromotor samenwerkende aandrijftrap omvatten die samenwerkt met een eerste uitgangstrap waar het eerste aangedreven element deel van uit maakt, en met een tweede uitgangstrap waar het tweede aangedreven element deel van uit maakt. Aldus kan in de aandrijftrap en of wtganstrappen bijv. aanvullende overbrengingen worden gerealiseerd, bijvoorbeeld reductie van het toerental.

De aandrijftrap kan een uitgaand element omvatten dat onder werking van de tweede elektromotor met behulp van het koppelingsmechanisme verstelbaar is tussen een met de eerste toestand van het koppelingsmechanisme corresponderende eerste stand waarin het uitgaande element van de aandrijftrap samenwerkt met de eerste uitgangstrap, en een met de tweede toestand van het koppelingsmechanisme corresponderende tweede stand waarin het uitgaande element van de aandrijftrap samenwerkt met de tweede uitgangstrap. Aldus kan het koppelingsmechanisme worden ingericht om het uitgaande element door middel van verplaatsing, bijvoorbeeld verzwenking en/of verschuiving, te verstellen tussen de eerste en de tweede stand. Het uitgaand element van de aandrijftrap kan daarbij in de eerste stand het tweede aangedreven element, in het bijzonder de tweede uitgangstrap, vrij laten, en in de tweede stand het eerste aangedreven element, in het bijzonder de eerste uitgangstrap, vrij laten. Het uitgaande element kan daarbij onder werking van de tweede elektromotor met behulp van het koppelingsmechanisme verstelbaar zijn tot in een met de neutrale toestand van het koppelingsmechanisme corresponderende neutrale stand waarin het uitgaande element zowel het eerste als het tweede aangedreven element, en in het bijzonder zowel de eerste als de tweede uitgaande trap, vrij laat. Het koppelmechanisme kan een zwenkbaar opgestelde hefboomsarm omvatten die door de tweede elektromotor wordt verzwenkt, en die aan een uiteinde een uitgaand element van de aandrijftrap omvat. Het ene uiteinde van de hefboomsarm kan bijvoorbeeld een tandwielsegment omvatten dat is gekoppeld met een via de tweede elektromotor aangedreven tandwiel. Als alternatief kan bijvoorbeeld een sleuf worden toegepast die samenwerkt met een nok of een excenter.

De eerste en tweede elektromotoren kunnen beweegbaar ten opzichte van elkaar zijn opgesteld, bijvoorbeeld doordat de eerste of de tweede elektromotor meebeweegt met de hefboomsarm. De eerste en tweede elektromotoren kunnen ook vast ten opzichte van elkaar zijn opgesteld, bijvoorbeeld wanneer de hartlijn van de motor-as van de eerste elektromotor samenvalt met een scharnier-as van de hefboomsarm reikt.

Het aandrijvende uitgaande element en het aan te drijven element kunnen bijvoorbeeld zijn uitgevoerd als een stel samenwerkende tandwielen met rechte vertanding, maar kunnen ook bijvoorbeeld een samenwerkend wormwiel/wormtandwielpaar of tandwiel/kroonwielpaar omvatten.

Het koppelmechanisme kan ook een transleerbaar opgestelde arm omvatten, in het bijzonder twee ten opzichte van elkaar in tegengestelde richting beweegbaar op gestelde armen. Met een dergelijke arm kan bijvoorbeeld een schuifkoppeling bediend worden, waarmee een onderdeel van de aandrijving al of niet in aangrijping wordt gebracht, of waarmee een onderdeel van de aandrijving al of niet wordt vrijgegeven.

Het koppelingsmechanisme kan ook een planeetwieloverbrenging omvatten, bijvoorbeeld een planeetwieloverbrenging met een dubbele uitgang waarvan er steeds één kan worden vastgezet, zodat de andere uitgang het aandrijvende uitgaande element kan vormen.

De uitvinding betreft eveneens een verstelinstrument voor een buitenzichtelement voor een motorvoertuig dat is voorzien van een aandrijving in een van de varianten zoals hiervoor beschreven, een eerste uitgangstrap voor het aandrijven van een op- en neergaande zwenkbeweging van een buitenzichtelement, en een tweede uitgangstrap voor het aandrijven van een in- en uitgaande zwenkbeweging van een buitenzichtelement. Het verstelelement kan eventueel ook al zijn voorzien van een met het eerste en/of tweede aan te drijven element gekoppelde buitenzichteenheid, zoals een spiegelglas, LIDAR-sensor of camera. De buitenzichteenheid kan daarbij direct met de uitgaande trappen zijn gekoppeld, maar ook indirect, bijvoorbeeld via een drager. De buitenzichteenheid en/of de drager kan dan via een scharniermechanisme scharnierbaar verbonden zijn met een bijvoorbeeld op de deur van op het motorvoertuig te monteren basis, en onder invloed van de verstelaandrijving ten opzichte van de basis verstelbaar zijn.

De verstelaandrijving kan zijn uitgevoerd met eerste en/of tweede uitgaande trappen die in een neutrale toestand van het koppelingsmechanisme niet zelfremmend zijn. Aldus kan, wanneer het koppelmechanisme het aan te drijven element van de betreffende uitgangstrap vrij laat, het buitenzichtelement bij uitoefening van externe krachten tot aan een grenswaarde in positie blijven, en bij uitoefening van externe krachten die die grenswaarde overschrijden, in positie versteld worden zonder dat de eerste elektromotor wordt aangedreven en/of de uitgangstrap beschadigt. Het buitenzichtelement kan dan, wanneer het koppelingsmechanisme in de neutrale stand is, in positie worden gehouden met behulp van wrijving in de verstelinrichting, bijvoorbeeld tot aan de grenswaarde van een extern uitgeoefende kracht.

Verdere voordelige uitvoeringsvormen zijn weergegeven in de volgconclusies.

Het moge duidelijk zijn dat elk van de bovenstaande aspecten optioneel 1s, dat de aspecten onderling gecombineerd kunnen worden, en dat elementen van bovenstaande aspecten uit hun context isoleerbaar zijn en zelfstandig of in combinatie met slechts een aantal elementen van de beschreven aspecten toegepast kunnen worden.

KORTE FIGUURBESCHRIJVING De uitvinding zal verder worden toegelicht aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld van een verstelinstrument dat is getoond in de tekeningen. In de tekeningen toont: Fig. 1 een voorbeeld van een buitenzichtelement met verstelelement zoals deze in de stand van de techniek bekend is.

Fig. 2 een voorbeeld van de aandrijving en het verstelinstrument volgens de beschrijving; Fig. 3 een detail van het voorbeeld van figuur 2; Fig. 4 een onderzijde van het voorbeeld van figuur 2; Fig. 5 een ander voorbeeld van de aandrijving en het verstelinstrument volgens de beschrijving; Fig. 6 een detail van het voorbeeld van figuur 5; Fig. 7 een ander voorbeeld van de aandrijving en het verstelinstrument volgens de beschrijving; Fig. 8 een detail van het voorbeeld van figuur 7; Fig. 9 een voorbeeld van het koppelmechanisme volgens de beschrijving; Fig. 9b een detail van het koppelmechanisme uit figuur 9;

Fig. 10 een ander voorbeeld van het koppelmechanisme volgens de beschrijving; Fig. 11 een doorsnede van de as langs lijn AA in figuur 10; Fig. 12 een voorbeeld van een uitgangstrap en een verstelinstrument volgens de beschrijving; Fig. 13 een doorsnede van de as langs lijn AA in figuur 12.

De tekeningen worden slechts getoond bij wijze van uitvoeringsvoorbeeld en dienen geenszins als beperkend te worden beschouwd.

GEDETAILLEERDER FIGUURBESCHRIJVING In de volgende gedetailleerde figuurbeschrijving wordt met behulp van verwijzingscijfers verwezen naar de voorbeelden die zijn weergegeven in de figuren.

In alle uitvoeringsvormen kan het verstelinstrument 10 onderdeel zijn van een buitenzichtelement 44 zoals het in figuur 1 getoonde voorbeeld wat reeds bekend is uit de stand van de techniek. Het buitenzichtelement 44 omvat een ten opzichte van een op het motorvoertuig te monteren basis 74 van het verstelinstrument 10 en een drager 46 die door het verstelinstrument ten opzichte van de basis 74 rond een eerste scharnierhartlijn 50 en een tweede scharnierhartlijn 52 kan worden geroteerd. Het buitenzichtelement 44 kan, zoals getoond in figuur 1, een draagframe 48 omvatten dat rond de eerste scharnierhartlijn 50 draaibaar 1s ten opzichte van de basis 74, waarbij de drager 46 rond de tweede scharnierhartlijn 52 draaibaar is ten opzichte van het draagframe 48. De drager 46 kan een kap omvatten, die over het verstelelement heen gaat en waaraan het buitenzichteenheid, zoals een buitenspiegel, camera, LIDAR en/of display, kan worden bevestigd. De werking van de scharnieren die de draaiing van de drager 46 ten opzichte van de basis 74 mogelijk maken is bijvoorbeeld gelijk aan de beschreven scharnieren van de uitvoeringsvorm zoals beschreven op pagina 6, regel 14 tot pagina 10, regel 7 van WO 2016/076713. Het aandrijven van het eerste aan te drijven element 70 kan resulteren in zwenking van de drager 46 rond de eerste scharnierhartlijn 50, en het aandrijven van het tweede aan te drijven element 72 kan resulteren in zwenking van de drager 46 rond de tweede scharnierhartlijn

52. Op deze wijze kan een met de drager geassocieerde buitenzichteenheid versteld worden.

In meest algemene zin verschaft de uitvinding een aandrijving, in het bijzonder voor een verstelinstrument 10 voor een buitenzichtelement voor een motorvoertuig. De aandrijving omvat een met een eerste elektromotor 12 samenwerkend aandrijfmechanisme 14 dat is ingericht om door bekrachtiging van de eerste elektromotor 12 respectievelijk een eerste en een tweede aan te drijven element 70, 72 aan te drijven. Het aandrijfmechanisme 14 omvat een met een tweede elektromotor 16 samenwerkend koppelmechanisme 18 dat is ingericht om door bekrachtiging van de tweede elektromotor 16 het aandrijfmechanisme 14 selectief te koppelen met respectievelijk het eerste en het tweede aan te drijven element 70, 72. De effecten en voordelen van de aandrijving zijn reeds in de samenvatting beschreven en deze effecten en voordelen worden hier door aanhaling geacht te zijn ingevoegd.

In een eerste uitvoeringsvorm, zoals getoond in figuren 2-4, omvat het koppelmechanisme 18 een rond een zwenkhartlijn 36 zwenkbare hefboomsarm 28. De eerste elektromotor 12 is op of nabij een eerste uiteinde van de hefboomsarm 28 geplaatst. Het wtgaande element 26 is een door de eerste elektromotor 12 aangedreven worm. Een tweede uiteinde van de hefboomarm 28 is verbonden met de tweede elektromotor 16 en kan door deze worden verzwenkt. Door het verzwenken van het tweede uiteinde van de hefboomarm 28 door de twee elektromotor 16, worden tevens de eerste elektromotor en de worm 26 verzwenkt. De worm 26 kan op deze wijze selectief worden gekoppeld aan het eerste en het tweede aan te drijven element 70, 72. De worm 26 kan door deze verzwenking bijvoorbeeld aangrijpen op een wormtandwiel 38 van de eerste uitgangstrap 24, waardoor het eerste aan te drijven element 70 wordt aangedreven. Ook kan de worm 26 aangrijpen op een wormtandwiel 40 van de tweede uitgangstrap 24 waardoor het tweede aan te drijven element 72 wordt aangedreven.

De hoek waarover de hefboomarm 28 kan worden verzwenkt, kan zodanig zijn uitgevoerd, dat de worm 26 een neutrale stand heeft waarbij de worm 26 vrij is van de eerste uitgangstrap 22 en vrij is van de tweede uitgangstrap 24. In het voorbeeld van figuur 4 is de tweede elektromotor 12 verbonden met de hefboomsarm 28 door middel van een wiel 42 dat excentrisch met een rotor van de tweede elektromotor 16 is verbonden. Het excentrische wiel 40 kan zijn opgenomen tussen twee armen aan het tweede uiteinde van de hefboomarm 28. Door de draaistand van de rotor van de motor 16 aan te passen, wordt de hefboomsarm 28 door het excentrische wiel 42 gezwenkt.

De figuren 5 en 6 tonen een voorbeeld van een tweede uitvoeringsvorm, die vergelijkbaar is met de hierboven schreven uitvoering. In plaats dat de eerste elektromotor 12 op een uiteinde van de hefboomsarm 28 is geplaatst, is de motor 12 concentrisch met de zwenkhartlijn 36 geplaats. Dat wil zeggen dat een hartlijn van een rotor van de eerste elektromotor 12 samenvalt met de zwenkhartlijn 36. De eerste motor 12 kan dan vast binnen het verstelinstrument 10 worden gemonteerd. Dit heeft als voordeel dat er geen flexibele elektrische aansluitingen nodig zijn voor de eerste motor. Door middel van een aandrijftrap 20 kan de eerste elektromotor het uitgaande element 26 aandrijven. De aandrijftrap 20, waarvan een voorbeeld is getoond in figuur 6, kan bestaan uit een eerste motortandwiel 25a dat is verbonden met de rotor van de eerste elektromotor, en een wutgaand tandwiel 25b dat is verbonden met het uitgaande element 26.

Het uitgaande element 26 kan, net zo als in de eerste uitvoeringsvorm, een door de eerste elektromotor 12 aangedreven worm zijn, die met behulp van het koppelmechanisme 18 selectief is te koppelen aan het eerste of het tweede aan te drijven element 70, 72.

In het voorbeeld van figuur 5 is de tweede elektromotor 16 verbonden met de hefboomsarm 28 door middel van een tweede motortandwiel 25c welke aan de rotor van de tweede elektromotor 16 is verbonden. Het tandwiel 25c grijpt aan op een vertand uiteinde of tandwielsegment 25d van de hefboomsarm 28 en kan door draaiing de hefboomsarm 28 doen roteren. De tweede elektromotor 16 kan ook aan de hefboomarm 28 worden verbonden waarbij het tweede motortandwiel 25c aangrijpt op een met het frame 46 vast verbonden tandwielsegment 25d In een derde uitvoeringsvorm, waarvan een voorbeeld is getoond in de figuren 7 en 8 kan het uitgaande element 26 een tandwiel 25b zijn met rechte vertanding. Het kan een gewoon tandwiel zijn, of een samengesteld tandwiel 26, zoals getoond in de figuren, met een middelste deel een twee zijdelen, waarbij de zijdelen een kleinere diameter hebben dan het middelste deel. Een eerste zijdeel van het tandwiel 26 kan door zwenking van de hefboomsarm 28 gekoppeld worden aan het eerste aan te drijven element 70. Dit kan bijvoorbeeld door aangrijping van het tandwiel op een eerste kroontandwiel 54 van de eerste uitgangstrap 22. Een tweede zijdeel van het tandwiel 26 kan door zwenking van de hefboomsarm 28 gekoppeld worden aan het tweede aan te drijven element 72. Dit kan bijvoorbeeld door aangrijping van het tandwiel 26 op het tweede kroontandwiel 56 van de tweede uitgangstrap 24. Door het gebruik van het samengestelde tandwiel 26 wordt de overbrenging van de eerste elektromotor 12 naar het eerste of tweede aan te drijven element 70, 72 vertraagd, bijvoorbeeld om tot een gewenste verstelsnelheid van het buitenzichtelement te komen. Door de verschillende zijdelen een verschillende diameter te geven, kan deze vertraging per aan te drijven element 70, 72 worden gedefinieerd. Het tandwiel 26 kan worden aangedreven door een aandrijfworm 58 die verbonden is aan de rotor van de eerste elektromotor 12. In een vierde uitvoeringsvorm, waarvan een voorbeeld is getoond in het figuur 9, omvat het koppelmechanisme 18 een eerste en tweede transleerbare arm 30, 32. Beide armen 30, 32 kunnen zijn voorzien van een heugel die aangrijpt op een rondsel 76 dat is verbonden met de rotor van de tweede elektromotor . Door rotatie van het rondsel 76 kunnen beide armen worden getransleerd.

Indien beide armen 30, 32 het rondsel 76 aangrijpen op tegenovergelegen zijden, zal bij rotatie van het rondsel 76 in een eerste richting, de eerste arm 30 naar het uitgaande element 26 toe bewegen, terwijl de tweede arm 32 van het uitgaande element 26 weg beweegt.

Bij een rotatie van het rondsel 76 in een tweede richting, tegenovergesteld aan de eerste richting, zal de eerste arm 30 van het uitgaande element 26 weg bewegen, terwijl de tweede arm 32 naar het wtgaande element 26 toe beweegt.

Het uitgaande element 26 kan een uitgang van een gecombineerd planeetwielsysteem 34 zijn.

Per uitgangstrap wordt een zonnewiel 34a door een daarmee star verbonden wormwiel 34a’ van het planeetwielsysteem 34 aangedreven door een aandrijfworm 58 die verbonden is met de rotor van de eerste elektromotor 12. Beide transleerbare armen 30, 32 kunnen aan een uiteinde zijn voorzien van vertanding die is ingericht om aan te grijpen op een tandwiel op een van de uitgaande assen van het planeetwielsysteem 34. Beide armen 30, 32 kennen een blokkerstand waarbij elk van de van een vertanding voorziene uiteinden aangrijpt op een respectievelijke tandkrans 34b van het gecombineerde planeetwielsysteem 34. Deze utgaande as wordt daardoor voor draaiing gefixeerd, wat betekent dat de andere uitgaande as, gevormd door de respectievelijke planeetwieldrager 34c van het planeetwielsysteem 34 de uitgang van uitgaande element 26 vormt.

Planeetwieldrager 34c en uitgaand element 26b zijn als één deel uitgevoerd.

Deze uitgang kan door middel van een tandwiel de rotatie overbrengen op het eerste of tweede aan te drijven element 70, 72. In het voorbeeld van figuur 9, 1s grijpt uitgaande element 26 aan op een kroontandwiel van de eerste of tweede uitgangstrap 22, 24.

Een vijfde uitvoeringsvorm, waarvan een voorbeeld is getoond in de figuren 10 en 11, is voor wat betreft het koppelmechanisme vergelijkbaar met de hierboven beschreven vierde uitvoeringsvorm. In deze uitvoering hebben beide transleerbare armen 30, 32 een dwars op de transleerrichting staand aandrijftandwiel 60, 62. Het eerste aandrijftandwiel 60, dat is verbonden aan de eerste transleerbare arm 30, kan zijn bevestigd op een as die met een snap fit verbinding aan de eerste arm 30 is vastgemaakt. Het tweede aandrijftandwiel 62 kan op dezelfde wijze aan de tweede transleerbare arm 32 zijn verbonden. Door het eerste aandrijf tandwiel loopt een eerste aandrijfas 64, en door het tweede aandrijftandwiel 62 loopt een tweede aandrijfas. Door translatie van beide armen 30, 32 schuiven de aandrijftandwielen 60, 62 over hun geassocieerde aandrijfas 64, 66. De eerste en de tweede aandrijfas 64, 66 kan een koppeldeel omvatten, dat vast met de aandrijfas 64, 66 is verbonden en dat aan kan grijpen op een binnenvertanding van het met de aandrijfas 64, 66 geassocieerd aandrijftandwiel 60, 62.

De eerste transleerbare arm 30 kent een koppelpositie, waarin de aan het uiteinde van de eerste transleerbare arm 30 verbonden eerste aandrijf tandwiel 60 aangrijpt op het koppeldeel 68 van de eerste aandrijfas 64, waarmee een rotatie van de aandrijfworm 58, via het eerste aandrijftandwiel 60 en het koppeldeel 68 wordt doorgegeven aan de eerste aandrijfas 64. De eerste transleerbare arm 30 kent een vrijgavepositie, waarin de aan het uiteinde van de eerste transleerbare arm 30 verbonden eerste aandrijf tandwiel 60 vrij is van het koppeldeel 68 van de eerste aandrijfas 64, waarmee een rotatie van de aandrijfworm 58 niet wordt doorgegeven aan de eerste aandrijfas 64. De tweede transleerbare arm 32 kent ook een koppelpositie, waarin de aan het uiteinde van de tweede transleerbare arm 32 verbonden tweede aandrijf tandwiel 62 aangrijpt op het koppeldeel 68 van de tweede aandrijfas 66, waarmee een rotatie van de aandrijfworm 58, via het tweede aandrijftandwiel 62 en het koppeldeel 68 wordt doorgegeven aan de tweede aandrijfas 66. De tweede transleerbare arm 32 kent een vrijgavepositie, waarin de aan het uiteinde van de tweede transleerbare arm 32 verbonden tweede aandrijf tandwiel 62 vrij is van het koppeldeel 68 van de tweede aandrijfas 66, waarmee een rotatie van de aandrijfworm 58 niet wordt doorgegeven aan de tweede aandrijfas 65. Doordat beide armen 30, 32 in tegengestelde richting worden getransleerd, kan maar één van beide op enig moment in de koppelpositie staan.

Bij de een koppeling van het uitgaande element 26 aan het eerste of tweede aan te drijven element 70, 72, kan er een kracht op de betreffende transleerbare arm 30, 32 worden uitgeoefend die tegengesteld is aan de kracht die door de tweede elektromotor 16 wordt uitgeoefend. Om te voorkomen dat hiermee de bedieningskracht van de tweede elektromotor 16 wordt tegengewerkt, of opgeheven, kan de verbinding tussen de rotor van de tweede elektromotor 16 en het rondsel 76 dat aangrijpt op de heugels van beide transleerbare armen 30, 32 worden voorzien van een pen in sleufgatverbinding, of een knie-stangenselsel. Hiermee wordt een mechanische terugslag van de transleerbare armen 30, 32 naar de tweede elektromotor 16 voorkomen.

Voor alle utvoeringsvormen geldt dat het eerste aan te drijven element 70 onderdeel kan zijn van een eerste uitgangstrap 22, en het tweede aan te drijven element 72 onderdeel kan zijn van een tweede mtgangstrap 24. Het aan te drijven element 70, 72 kan, zoals aangegeven in de figuren, een tandwiel zijn dat aangrijpt op as door de eerste en tweede scharnierhartlijn 50, 52. De aan te drijven elementen 70, 72 kunnen ook de elementen zijn die aangrijpen op het uitgaande element 26, zoals de eerste en tweede wormtandwielen 38, 40, de eerste en tweede kroontandwielen 54, 56 of de eerste en tweede aandrijftandwielen 60, 62 in de hierboven beschreven uitvoeringsvormen. Beide uitgangstrappen 22, 24 kunnen worden uitgevoerd als een as, welke door het uitgaande element 26 wordt aangedreven en een worm omvat die aangrijpt op een tandwiel welke 1s verbonden of onderdeel is van het geassocieerde aan te drijven element 70,

72. Door deze overbrenging kan een vertraging van de rotatiesnelheid van de eerste elektromotor 12 tot stand worden gebracht, waarbij de rotatie van de eerste elektromotor 12 resulteert in een rotatie van het eerste of tweede aan te drijven element 70, 72 met een lagere rotatiesnelheid. Een extra vertraging kan worden verkregen door een planeetwiel toe te voegen aan de as van de uitgangstrap 22, 24, waarvan een voorbeeld is getoond in de figuren 12 en 13. Wanneer het planeetwiel in aangrijping met het uitgaande element 26 1s, zal de rotatie van het planeetwiel vertraagd aan de as van de uitgangstrap 22, 24 worden doorgegeven. De uitvinding verschaft daarnaast een verstelinstrument 10 voor een buitenzichtelement 44 voor een motorvoertuig. Het verstel instrument omvat een aandrijving in een van de varianten zoals hiervoor is beschreven, een eerste uitgangstrap 22 voor het aandrijven van een op- en neergaande zwenkbeweging van een buitenzichtelement, en een tweede uitgangstrap 24 voor het aandrijven van een in- en uitgaande zwenkbeweging van een buitenzichtelement. De effecten en voordelen van het verstelinstrument 10 zijn reeds in de samenvatting beschreven en deze effecten en voordelen worden hier door aanhaling geacht te zijn ingevoegd. In een uitvoermmgsvorm kan het verstelelement 10 zijn voorzien van een met het eerste en/of tweede aan te drijven element 70, 72 gekoppelde buitenzichteenheid, zoals een spiegelglas of camera. De buitenzichteenheid kan daarbij direct met de uitgaande trappen zijn gekoppeld, maar ook indirect, bijvoorbeeld via een drager 46. De buitenzichteenheid en/of de drager 46 kan dan via een scharniermechanisme scharnierbaar verbonden zijn met een bijvoorbeeld op de deur van op het motorvoertuig te monteren basis 74, en onder invloed van de verstelaandrijving ten opzichte van de basis 74 verstelbaar zijn.

Het zal duidelijk zijn dat elk van de getoonde en beschreven inrichtingen en elk element van de getoonde en beschreven inrichtingen ook geacht wordt afzonderlijk te zijn beschreven en getoond. Ook moge duidelijk zijn dat de inrichtingen en de elementen ook individueel kunnen worden toegepast en/of in combinatie met ten minste één ander element beschreven of getoond element.

Voorts wordt opgemerkt dat de uitvinding niet is beperkt tot de hier beschreven wtvoeringsvoorbeelden. Vele varianten zijn mogelijk.

Zo kan de aandrijving ook voor andere aandrijf doeleinden worden toegepast dan voor het verstellen van een verstelinstrument voor een buitenzichteenheid van een motorvoertuig, bijvoorbeeld het verstellen van luchtgeleidingsflappen van een motorvoertuig om de aerodynamica te verbeteren. Zulke varianten zullen de vakman duidelijk zijn en worden geacht te liggen binnen het bereik van de wtvinding, zoals verwoord in de hiernavolgende conclusies.

Legenda 10 — verstelinstrument 12 — eerste elektromotor 14 — aandrijfmechanisme

16 — tweede elektromotor 18 — koppelmechanisme 20 — aandrijftrap 22 — eerste uitgangstrap

24 — tweede uitgangstrap 25a — eerste motortandwiel 25b — wtgaand tandwiel 25c — tweede motortandwiel 25d — tandwielsegment 25d

26 — uitgaand element 28 — hefboomsarm 30 — eerste (transleerbare) arm 32 — tweede (transleerbare) arm 34 — planeetwiel

36 — zwenkhartlijn 38 — eerste wormtandwiel 40 — tweede wormtandwiel 42 — excentrisch wiel 44 — buitenzichtelement

46 — drager 48 — draagframe 50 — eerste scharnierhartlijn 52 — tweede scharnierhartlijn 54 — eerste kroontandwiel

56 — tweede kroontandwiel

58 — aandrijfworm 60 — eerste aandrijftandwiel 62 — tweede aandrijftandwiel 64 — eerste aandrijfas 66 — tweede aandrijfas 68 — koppeldeel 70 — eerste aan te drijven element 72 — tweede aan te drijven element 74 — basis 76 — rondsel

Claims (17)

CONCLUSIES

1. Aandrijving, in het bijzonder voor een verstelinstrument (10) voor een buitenzichtelement voor een motorvoertuig, omvattende een met een eerste elektromotor (12) samenwerkend aandrijfmechanisme (14) dat is ingericht om door bekrachtiging van de eerste elektromotor (12) respectievelijk een eerste en een tweede aan te drijven element (70, 72) aan te drijven, welk aandrijfmechanisme (14) een met een tweede elektromotor (16) samenwerkend koppelmechanisme (18) omvat dat 1s ingericht om door bekrachtiging van de tweede elektromotor (16) het aandrijfmechanisme (14) selectief te koppelen met respectievelijk het eerste en het tweede aan te drijven element (70, 72).

2. Aandrijving volgens conclusie 1, waarbij de elektromotoren (12, 16) laagspanningselektromotoren zijn, in het bijzonder laagspanningsgelijkstroomelektromotoren.

3. Aandrijving volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het maximaal opgenomen vermogen van de tweede motor (16) kleiner is dan de eerste elektromotor (12).

4. Aandrijving volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de elektrische voeding van zowel de eerste als de tweede elektromotor (12, 14) wordt verzorgd door één elektrische deurmodule van een motorvoertuig.

5. Aandrijving volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het koppelmechanisme (18) onder werking van de tweede elektromotor (16) verstelbaar is tussen een eerste toestand waarin de eerste motor (12) gekoppeld is met het eerste aan te drijven element (70), en een tweede toestand waarin de eerste motor (12) gekoppeld is met het tweede aan te drijven element (72).

6. Aandrijving volgens conclusie 5, waarbij het koppelmechanisme (18) onder werking van de tweede elektromotor (16) verstelbaar is tot in een neutrale toestand, waarin de koppeling zowel het eerste als het tweede aan te drijven element (70, 72) vrij laat.

7. Aandrijving volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het koppelmechanisme (18) is geconfigureerd om aandrijving van de tweede motor (16) door de eerste motor (12) tegen te gaan.

8. Aandrijving volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het aandrijfmechanisme (14) een met de eerste elektromotor (12) samenwerkende aandrijftrap (20) omvat die samenwerkt met een eerste uitgangstrap (22) waar het eerste aangedreven element deel van uit maakt, en met een tweede uitgangstrap (24) waar het tweede aangedreven element deel van uit maakt.

9. Aandrijving volgens conclusie 8, waarbij de aandrijftrap (20) een uitgaand element omvat (26), en waarbij het uitgaande element (26) onder werking van de tweede elektromotor (16) met behulp van het koppelingsmechanisme (18) verstelbaar is tussen een met de eerste toestand van het koppelingsmechanisme (18) corresponderende eerste stand waarin het uitgaande element (26) van de aandrijftrap (20) samenwerkt met de eerste uitgangstrap (22), en een met de tweede toestand van het koppelingsmechanisme (18) corresponderende tweede stand waarin het uitgaande element (26) van de aandrijftrap (20) samenwerkt met de tweede uitgangstrap (24).

10. Aandrijving volgens conclusie 8, waarbij het utgaande element (26) onder werking van de tweede elektromotor (16) met behulp van het koppelingsmechanisme (18) verstelbaar tot in een met de neutrale toestand van het koppelingsmechanisme (18) corresponderende neutrale stand waarin het uitgaande element (26) zowel het eerste als het tweede aangedreven element vrij laat, en in het bijzonder zowel de eerste als de tweede uitgaande trap (22, 24) vrij laat.

11. Aandrijving volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het koppelmechanisme (18) een zwenkbaar opgestelde hefboomsarm (28) omvat die door de tweede elektromotor (16) wordt verzwenkt, en die aan een uiteinde een uitgaand element (26) van de aandrijftrap (20) omvat.

12. Aandrijving volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het aandrijvende uitgaande element (26) en het aan te drijven element (70, 72) een samenwerkend tandwielpaar, een wormwiel/wormtandwielpaar of een tandwiel/kroonwielpaar omvat.

13. Aandrijving volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het koppelmechanisme (18) een transleerbaar opgestelde arm (30, 32) omvat, in het bijzonder twee ten opzichte van elkaar in tegengestelde richting beweegbaar opgestelde armen (30, 32).

14. Aandrijving volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het aandrijvende uitgaande element (26) een uitgang van een planeetwiel (34) omvat.

15. Verstelinstrument (10) voor een buitenzichtelement (44) voor een motorvoertuig, omvattende een aandrijving volgens een der voorgaande conclusies, en een eerste uitgangstrap (22) voor het aandrijven van een op- en neergaande zwenkbeweging van een buitenzichtelement, en een tweede utgangstrap (24) voor het aandrijven van een in- en uitgaande zwenkbeweging van een buitenzichtelement.

16. Verstelinstrument volgens conclusie 15, voorts omvattend een met het eerste en/of tweede aan te drijven element (70, 72) gekoppelde buitenzichteenheid.

17. Verstelinstrument volgens conclusie 15 of 16, waarbij de eerste en/of tweede uitgangstrap (22, 24) in een neutrale toestand niet zelfremmend is.