NL2023773B1 - Warmtepompinrichting en sifon voor gebruik in een warmtepompsysteem - Google Patents

Warmtepompinrichting en sifon voor gebruik in een warmtepompsysteem Download PDF

Info

Publication number
NL2023773B1
NL2023773B1 NL2023773A NL2023773A NL2023773B1 NL 2023773 B1 NL2023773 B1 NL 2023773B1 NL 2023773 A NL2023773 A NL 2023773A NL 2023773 A NL2023773 A NL 2023773A NL 2023773 B1 NL2023773 B1 NL 2023773B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
heat pump
siphon
housing
exhaust fan
pump device
Prior art date
Application number
NL2023773A
Other languages
English (en)
Inventor
Hendrikus Jozef Van Bohemen Leonardus
Original Assignee
Itho Daalderop Nederland B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Itho Daalderop Nederland B V filed Critical Itho Daalderop Nederland B V
Priority to NL2023773A priority Critical patent/NL2023773B1/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2023773B1 publication Critical patent/NL2023773B1/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F24HEATING; RANGES; VENTILATING
    • F24HFLUID HEATERS, e.g. WATER OR AIR HEATERS, HAVING HEAT-GENERATING MEANS, e.g. HEAT PUMPS, IN GENERAL
    • F24H4/00Fluid heaters characterised by the use of heat pumps
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F04POSITIVE - DISPLACEMENT MACHINES FOR LIQUIDS; PUMPS FOR LIQUIDS OR ELASTIC FLUIDS
    • F04FPUMPING OF FLUID BY DIRECT CONTACT OF ANOTHER FLUID OR BY USING INERTIA OF FLUID TO BE PUMPED; SIPHONS
    • F04F10/00Siphons
    • F04F10/02Gravity-actuated siphons
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F24HEATING; RANGES; VENTILATING
    • F24FAIR-CONDITIONING; AIR-HUMIDIFICATION; VENTILATION; USE OF AIR CURRENTS FOR SCREENING
    • F24F11/00Control or safety arrangements
    • F24F11/30Control or safety arrangements for purposes related to the operation of the system, e.g. for safety or monitoring
    • F24F11/32Responding to malfunctions or emergencies
    • F24F11/36Responding to malfunctions or emergencies to leakage of heat-exchange fluid
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F25REFRIGERATION OR COOLING; COMBINED HEATING AND REFRIGERATION SYSTEMS; HEAT PUMP SYSTEMS; MANUFACTURE OR STORAGE OF ICE; LIQUEFACTION SOLIDIFICATION OF GASES
    • F25BREFRIGERATION MACHINES, PLANTS OR SYSTEMS; COMBINED HEATING AND REFRIGERATION SYSTEMS; HEAT PUMP SYSTEMS
    • F25B49/00Arrangement or mounting of control or safety devices
    • F25B49/005Arrangement or mounting of control or safety devices of safety devices

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Thermal Sciences (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • Heat-Pump Type And Storage Water Heaters (AREA)

Abstract

UITTREKSEL De warmtepompinrichting is voorzien van een gassensor voor detectie van gelekt werkmedium in de binnenruimte van de behuizing van de warmtepompinrichting. Een beveiligingsinrichting activeert een afvoerventilator in reactie op detectie dat een concentratie van het werkmedium in de binnenruimte boven een vooraf bepaalde drempel komt. De afvoerventilator is tussen de binnenruimte en een afvoerleiding gekoppeld die in verbinding staat met een afvoerdeel van een sifon naar het riool. De sifon heeft bij voorkeur een zijaansluiting die uitkomt op het afvoerdeel van de sifon, voor aansluiting van een gasafvoerleiding.

Description

P123845NL00 Titel: Warmtepompinrichting en sifon voor gebruik in een warmtepompsysteem De uitvinding heeft betrekking op een warmtepompinrichting.
In het kader van de energietransitie vormt gebruik van warmtepompinrichtingen in woningen een aantrekkelijke mogelijkheid om CO: productie door huishoudens te beperken. Een warmtepomp wordt in een woning gebruikt om water op te warmen, bijvoorbeeld tapwater en/of CV- water, door uitwisseling van warmte met een medium in een warmtepompcircuit.
Het warmtepompcircuit bevat bijvoorbeeld achtereenvolgens een eerste warmtewisselaar (verdamper), een elektrisch aangedreven compressor, een tweede warmtewisselaar (condensor) en een expansieorgaan, vanwaar het circuit weer aan de eerste warmtewisselaar gekoppeld is. De compressor comprimeert gasvormig medium dat op een begintemperatuur uit de eerste warmtewisselaar (verdamper) stroomt. Door de compressie stijgt de druk van het medium, waarna het medium in de tweede warmtewisselaar bij een hogere condensatietemperatuur door condensatie warmte afstaat aan het water dat in de woning gebruikt wordt, zoals het tapwater. Na de tweede warmtewisselaar stroomt het vloeibare medium door het expansieorgaan waardoor de druk van het medium daalt, waarna het medium in de eerste warmtewisselaar op een lager tempereratuurmiveau kan verdampen en weer warmte opneemt tot het de begintemperatuur bereikt en weer naar de compressor stroomt.
De efficiëntie van de warmtepomp hangt af van het verschil tussen de druk van het medium na compressie en expansie, en de bijbehorende condensatie- en expansietemperatuur.
De keuze van een geschikt medium is daarom belangrijk voor de efficiëntie. Maar het medium kan ook nadelige gevolgen hebben. Veel geschikte media kunnen, als het betrokken medium ontsnapt, een negatief effect hebben op het ozongat, of bijdragen aan het broeikaseffect. Het heeft de voorkeur om een medium te kiezen dat daar, vergeleken met andere geschikte media, weinig aan bijdraagt. Media die weinig bijdragen aan het broeikaseffect zijn echter doorgaans brandbaar. Voor toepassing in woningen, kan dit de keuze van het geschikte medium nadelig beperken.
Het is onder andere een doel om te voorzien in een warmtepompinrichting die bescherming biedt tegen brandrisico’s op een manier die haalbaar is zonder externe voorzorg.
Er wordt voorzien in een warmtepompinrichting volgens conclusie 1. Het gasvormige afvoermengsel van lucht, met werkmedium, wordt naar het riool afgevoerd, zodat het niet in de opstelruimte kan vrijkomen. Het werkmedium 1s bijvoorbeeld propaan.
Door toevoeging van de beveiligingsinrichting kan bij een lek van het warmtepompcircuit gevaarlijke opbouw van de concentratie van het werkmedium buiten het warmtepompcircuit worden voorkomen. Door het werkmedium af te voeren naar het afvoerdeel van de sifon wordt het werkmedium afgevoerd naar het riool. Dit voorkomt opbouw van de concentratie van het werkmedium in de ruimte waar de warmtepompinrichting is opgesteld.
Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van een speciale sifon met een zijaansluiting die uitkomt op het afvoerdeel van de sifon. De afvoerleiding kan dan worden aangesloten op de zijaansluiting.
In een uitvoeringsvorm is de warmtepompinrichting voorzien van een tapwater opslagvat gekoppeld aan het warmtepompcircuit voor opname van warmte uit het werkmedium, een tapwater aanvoerleiding aangesloten aan tapwater opslagvat en een inlaatcombinatie gekoppeld tussen tapwater aanvoerleiding en een waterleidingsysteem, waarbij een afvoer van de inlaatcombinatie aan een aanvoerzijde van de sifon gekoppeld is. Zodoende zorgt de inlaatcombinatie voor voldoende water in de sifon.
In een utvoeringsvorm bevindt een uitmonding van de afvoerleiding in het afvoerdeel van de sifon zich onder een afvoerniveau van de sifon.
Zodoende ontstaat een ‘waterslot’ tussen het riool en de behuizing.
Wanneer de afvoerventilator gas naar de sifon pompt drijft dit het water uit de afvoerleiding terwijl het gas naar de sifon stroomt.
Zodoende zal het waterniveau in de afvoerleiding onder het afvoerniveau uitkomen, maar komt het water weer terug in de afvoer, zodra de ventilator wordt uitgeschakeld, waardoor de terugstroombeveiliging hersteld wordt.
De sifon bevindt zich bij voorkeur op een lager niveau dan de onderkant van de behuizing.
Dit voorkomt hevelwerking.
In een uitvoeringsvorm is de warmtepompinrichting voorzien van een terugstroombeveiliging tegen stroming door de afvoerleiding naar de binnenruimte van de behuizing.
Dit sluit terugstroom vanuit de sifon uit.
In een uitvoeringsvorm voor gebruik met een werkmedium dat zwaarder is dan lucht (bijvoorbeeld meer dan 1,3 kg per kubieke meter) bevindt de gassensor zich in een onderkant van de behuizing en is de aanvoer van de afvoerventilator geconfigureerd om gas wt de onderkant van de behuizing naar de afvoerleiding te pompen.
Het werkmedium van een warmtepompcircuit 1s meestal zwaarder dan lucht en verzamelt zich dus in de eerste plaats onderin.
Dit is andersom bij gebruik van een werkmedium dat Lichter is dan lucht (bijvoorbeeld minder dan 1,2 kg per kubieke meter). Bij voorkeur is de behuizing minstens tot boven de gassensor en de aanvoer van de afvoerventilator in hoofdzaak luchtdicht.
In een uitvoeringsvorm is de warmtepompinrichting voorzien van een drukverschildetector voor detectie van een verschil tussen luchtdruk binnen en buiten de behuizing.
Dit maakt het mogelijk om te testen op defecten van de beveiliging.
In een uitvoeringsvorm is de warmtepompinrichting voorzien van een besturingssysteem gekoppeld aan de afvoerventilator en drukverschildetector en ingericht om de afvoerventilator periodiek te activeren, en om een waarschuwingssignaal te genereren als de drukverschildetector aangeeft dat een druk binnen de behuizing niet meer dan een drempel daalt onder een druk buiten de behuizing nadat de afvoerventilator is geactiveerd. Zodoende is automatisch testen mogelijk.
Korte beschrijving van de figuren Deze en andere voordelen en effecten zullen worden toegelicht aan de hand van een beschrijving van voorbeeldmatige uitvoeringsvormen onder verwijzing naar de bijgevoegde figuren. Figuur 1 toont een warmtepompinrichting Figuur 2 toont een warmtepompsysteem met een opslagvat Beschrijving van voorbeeldmatige uitvoeringsvormen Figuur 1 toont een warmtepompinrichting. De warmtepompinrichting bevat een gesloten warmtepompcircuit 10 en een beveiligingsinrichting 140, 142 in een behuizing 18. Behuizing 18 is in hoofdzaak luchtdicht, behalve een of meer openingen 180 boven de beveiligingsinrichting, bij voorkeur aan de bovenkant van behuizing 18. Warmtepompcircuit 10 bevindt zich binnen behuizing 18. Warmtepompcircuit 10 bevat een compressor 100, een verdamper 102, een condensor 104 en een expansieorgaan 106 en verbindingen om een werkmedium (bijvoorbeeld propaan) in een kringproces achtereenvolgens door, verdamper 102, compressor 100, condensor 104 en expansieorgaan 106 te circuleren. De warmtepompinrichting bevat eerste aansluitingen 108, 109 voor aan- en afvoer van een warmte dragend medium naar verdamper 102, en een eerste pomp 107 om het warmte dragend medium door verdamper 102 te doen stromen van en naar eerste aansluitingen 108, 109. Verder bevat de warmtepompinrichting tweede aansluitingen 126, 128 voor aan- en afvoer van tapwater en/of verwarmingswater, en een tweede pomp om het water door condensor 104 te doen stromen. De beveiligingsinrichting is voorzien van een gassensor 140, een 5 afvoerventilator 142 en een afvoerleiding 142b. Gassensor 140 bevindt zich binnen behuizing 18 in een onderste deel binnen de behuizing, bij voorkeur zover mogelijk onderin de behuizing en lager dan openingen 180 aan behuizing 18. Gassensor 140 is ingericht om een concentratie van het werkmedium in het onderste deel binnen behuizing 18 te meten, bijvoorbeeld een propaanconcentratie van een gas-lucht mengsel onderin binnen behuizing 18. Het onderste deel is een deel van de binnenruimte dat bij voorkeur niet meer dan de laagste honderd millimeter van de ruimte in de behuizing vormt. Geschikte propaansensors zijn op zich bekend, bijvoorbeeld VOC-sensoren(Volatile organic compound sensoren), Catalytic bead (pellistor) sensoren, Infrared point sensors of Non dispersive infrared (NDIR) sensoren. Gassensor 140 kan een onderdeel vormen van een besturingssysteem van de warmtepompinrichting. Gassensor 140 of het besturingssysteem heeft een uitgang gekoppeld aan een besturingsingang van afvoerventilator 142 (de besturingsingang kan bijvoorbeeld een vermogenstoevoer van afvoerventilator 142 zijn). De aanvoer 1424 van afvoerventilator 142 bevindt zich in het onderste deel binnen behuizing 18 en de afvoerleiding 142b van afvoerventilator 142 is aan een zijaansluiting 144 van een sifon 16 gekoppeld. Het afvoerdeel van sifon 16 staat in verbinding met het riool (riool niet getoond; met afvoerdeel van de sifon wordt dat deel van de ruimte voor water in de sifon bedoeld van waaruit het water niet meer door alleen stijging terug kan stromen naar de ingang van de sifon). Zijaansluiting 144 mondt in sifon 16 uit in het afvoerdeel van sifon
16. Als alternatief kan afvoerleiding 142b vanaf de aanvoerzijde van sifon 16 door sifon 16 naar het afvoerdeel van sifon 16 lopen.
Sifon 16 bevindt zich bij voorkeur op lager niveau dan de onderkant van behuizing 18, om hevelwerking uit te sluiten.
De uitmonding van afvoerleiding 142b ligt bij voorkeur onder het afvoerniveau van het afvoerdeel van sifon 16, i.e. onder het hoogste waterniveau waarop water uit de sifon niet door alleen zwaartekracht naar het riool kan wegstromen.
Zodoende zal een deel van afvoerleiding 142b vanaf de uitmonding ‘water gevuld’ zijn, wat zorgt voor een waterslot tussen het riool en behuizing 18. In een uitvoeringsvorm is de warmtepompinrichting voorzien van een terugstroombeveiliging tegen stroming door de afvoerleiding naar de binnenruimte van de behuizing.
Dit kan door bijvoorbeeld gebruik te maken van een terugslagklep, een afsluitklep (bij voorbeeld motor bediend), of een verdringer ventilator als een afvoerventilator 142. In een uitvoeringsvorm bevat de warmtepompinrichting verder een drukverschildetector, aangebracht om een drukverschil tussen binnen en buiten behuizing 18 te detecteren.
Drukverschildetector kan bijvoorbeeld een drukverschilschakelaar zijn die is ingericht om een signaal af te geven als de luchtdruk binnen behuizing 18 meer dan een vooraf bepaalde drempel lager is dan de luchtdruk buiten behuizing.
De drukverschildetector ondersteunt een testprocedure waarin afvoerventilator 142 wordt aangeschakeld, en wordt gemeten of de luchtdruk binnen behwzing 18 meer dan een vooraf bepaalde drempel onder de luchtdruk buiten behuizing 18 daalt (bijvoorbeeld 20 Pa). Als dit niet het geval is, is dat een indicatie van een mogelijk probleem met de beveiligingsinrichting.
In een uitvoeringsvorm is het besturingssysteem ingericht om periodiek (bijvoorbeeld eens per maand) afvoerventilator 142 aan te schakelen, daarna drukverschildetector uit te lezen en een waarschuwingssignaal te generen als de luchtdruk binnen behuizing 18 na aanschakelen van afvoerventilator 142 niet meer dan een vooraf bepaalde drempel onder de luchtdruk buiten behuizing 18 daalt.
Het waarschuwingssignaal kan bijvoorbeeld een visueel signaal in een display van de warmtepompinrichting zijn, een geluidssignaal of een Internetsignaal naar een onderhoudscentrum. Figuur 2 toont een warmtepompsysteem waarin de warmtepompinrichting aan via tweede aansluitingen 126, 128 aan een opslagvat 20 1s gekoppeld. Opslagvat 20 bevat verder een aanvoer 124 voor tapwater uit het waterleidingsysteem en een afvoer 24 voor warm water naar ee of meer tappunten (niet getoond). Het warmtepompsysteem bevat een overdrukklep 122 die aan aanvoer 124 gekoppeld is en uitmondt in sifon
16. Overdrukklep 122 kan deel uitmaken van een inlaatcombinatie, die verder een terugslagklep bevat die terugstromen van tapwater naar het waterleidingsysteem blokkeert. Dat kan bijvoorbeeld nodig zijn vanwege de uitzetting van het water bij opwarming in opslagvat 20. Overdrukklep 122 loost dan water uit de leiding en het opslagvat 20 naar sifon 16. Dit gebeurt in principe dagelijks, en bij elke opwarmcyclus.
Opslagvat 20 kan deel uitmaken van de warmtepompinrichting, en bijvoorbeeld in behuizing 18 zijn opgenomen. Maar opslagvat 20 kan ook een deel van de warmtepompinrichting buiten behuizing 18 vormen, of deel uitmaken van een groter energiesysteem buiten warmtepompinrichting, dat bijvoorbeeld meerdere opslagvaten en/of een ruimteverwarming bevat. Het heeft de voorkeur om afvoerleiding 142b van afvoerventilator 142 aan dezelfde sifon aan te sluten als waar de overdruk afvoer van de inlaatcombinatie in de leiding naar opslagvat 20 in uitmondt. Zodoende kan gezorgd worden voor voldoende water in de sifon om te voorzien in een waterslot. In een uitvoeringsvorm bevat sifon 16 een detector (niet getoond) voor detectie van water in sifon 16, en bevat de inrichting een bestuurbare klep om, in reactie op detectie dat sifon 16 te weinig water bevat voor een waterslot, water door te laten uit de leiding naar opslagvat 20 of van het waterleidingsysteem naar sifon 16. Maar in principe kan afvoerleiding 142b in plaats van aan de sifon voor opslagvat 20 aan een andere sifon worden aangesloten.
In een utvoeringsvorm wordt propaan gebruikt als werkmedium in warmtepompcircuit 10. Propaan heeft milieutechnische voordelen omdat het naar verhouding weinig bijdraagt aan het broeikaseffect en afbraak van de ozonlaag van de aarde. Propaan heeft echter het nadeel dat het bij vermenging met lucht in een bepaald concentratiebereik een explosief mengsel vormt. Dat is op zich geen probleem, omdat het warmtepompcircuit een gesloten circuit vormt, waarin de concentratie van propaan niet in het explosieve bereik ligt, en waaruit het propaan normaal gesproken niet, of nauwelijks, ontsnapt zodat het propaan niet met lucht gemengd wordt 10 Dit kan echter anders worden bij een defect waardoor propaan ontsnapt uit het warmtepompcircuit 10. De beveiligingsinrichting voorkomt dat dit leidt tot een explosief gas-lucht mengsel. Wanneer een werkmedium , zoals bijvoorbeeld propaan, gebruikt wordt dat zwaarder is dan lucht, loopt bij een defect de werkmediumconcentratie onderin behuizing 18 op.
Gassensor 140 is ingericht om de propaanconcentratie onder in behuizing 18 te meten. Wanneer gassensor 140 detecteert dat de propaanconcentratie boven een vooraf bepaalde drempel komt, activeert gassensor 140 of het besturingssysteem waar gassensor 140 deel van uit maakt afvoerventilator
142. Afvoerventilator 142 pompt dan gas uit het onderste deel van behuizing 18 naar sifon 16, van waaruit het gas ontsnapt naar het riool. Het volume van werkmedium in warmtepompcircuits 10 die in woningen gebruikt worden is zo klein dat het werkmedium zelfs als het gehele warmtepompcircuit 10 leegloopt binnen korte tijd naar sifon 16 kan worden afgevoerd. Het water in sifon 16, dat op peil gehouden wordt vanuit het tapwatercircuit zorgt ervoor dat het werkmedium niet naar de ruimte stroomt waarin behuizing 18 zich bevindt, en/of na het uitschakelen van de ventilator kan terugstromen naar de warmtepompbehuizing. Propaan lost bovendien op in water.
Wanneer een werkmedium gebruikt wordt dat lichter is dan lucht loopt bij een defect de werkmediumconcentratie boven in behuizing 18 op. In uitvoeringen voor zulke werkmedia wordt gassensor 140 daarom en afvoerventilator 142 boven in behuizing 18 aangebracht, terwijl openingen 180 bij voorkeur lager in behuizing 18 worden opgenomen. In de getoonde uitvoeringsvorm is behuizing 18 een eenvoudige kast, waar gassensor 140, afvoerventilator 142 en aanvoer 1424 zich binnen bevinden. Afvoerventilator 142 kan ook buiten de behuizing 18 worden aangebracht, door een aanvoerleiding verbonden met een binnenruimte van de kast. In andere uitvoeringsvormen kan in behuizing 18 een binnenmantel om warmtepompcircuit 10 worden opgenomen, die een binnenruimte binnen de kast omhult waar gassensor 140 en aanvoer 142a zich in bevinden. In andere uitvoeringsvormen kan behuizing 18 een kast met een aanhangsel bevatten, bijvoorbeeld onderaan de kast, waarbij het aanhangsel als deel van behuizing 18 gezien wordt dat een deel van de binnenruimte van behuizing 18 vormt, in gasverbinding met het interieur van de kast. In deze uitvoeringvorm kunnen gassensor 140 en/of aanvoer 1424 in het aanhangsel worden opgenomen.
De werking van het gesloten warmtepompcircuit 10 op zich hoeft niet te worden aangepast. In een uitvoeringsvorm is gassensor 140 of het besturingssysteem waar gassensor 140 deel van uit maakt ingericht om het gesloten warmtepompcircuit 10 uit te schakelen wanneer gassensor 140 gedurende meer dan een vooraf bepaalde tijdsduur een concentratie boven een drempel meet. Het gesloten warmtepompcircuit 10 kan echter ook zelf worden voorzien van een detector voor de detectie van een indicatie dat onvoldoende werkmedium aanwezig is, en op basis daarvan wtschakelen.
Verder kan het gesloten warmtepompcircuit 10 op een bekende manier gebruikt worden om warmte vanuit een warmtereservoir zoals de buitenlucht of grondwater naar het tapwater te pompen. Warmte dragend medium wordt door verdamper 102 gepompt, die dient als warmtewisselaar tussen het warmte dragend medium en het werkmedium in warmtepompcircuit 10, waarbij het werkmedium door toedoen van de aangevoerde warmte een faseovergang ondergaat van de vloeistoffase naar de gasfase.
Van verdamper 102 wordt het werkmedium in het warmtepompcircuit 10 door de compressor 100 aangezogen.
Compressor 100 comprimeert het gasvormig werkmedium, waardoor de druk oploopt en de condensatietemperatuur van het werkmedium oploopt tot boven de benodigde temperatuur van het water.
Van compressor 100 stroomt het werkmedium naar condensor 104, die dient als warmtewisselaar tussen het werkmedium in warmtepompcircuit 10 en het water, waarbij het werkmedium door toedoen van de afvoer van warmte een faseovergang ondergaat van de gasfase naar de vloeistoffase.
Het werkmedium stroomt vervolgens via expansieorgaan 106 weer terug naar verdamper 102. Expansieorgaan 106, bijvoorbeeld een reduceerventiel, reduceert de druk van het werkmedium waardoor de faseovergangstemperatuur afneemt tot onder de temperatuur van het warmte dragend medium dat door verdamper
102 stroomt.
Propaan is daarvoor een geschikt werkmedium.

Claims (15)

CONCLUSIES
1. Warmtepompinrichting voorzien van een behuizing, een warmtepompcircuit in de behuizing voor het circuleren van een werkmedium binnen het warmtepompcircuit, en een beveiligingsinrichting voorzien van een gassensor, een afvoerleiding en een afvoerventilator, waarbij de gassensor zich buiten het warmtepompcircuit in een binnenruimte van de behuizing bevindt, ingericht voor detectie van werkmedium in de binnenruimte, en waarbij de afvoerventilator gekoppeld is tussen de binnenruimte en de afvoerleiding, waarin de beveiligingsinrichting ingericht is om de afvoerventilator te activeren in reactie op detectie dat een concentratie van het werkmedium in de binnenruimte boven een vooraf bepaalde drempel komt, en de afvoerleiding in verbinding staat met een afvoerdeel van een sifon naar het riool.
2. Warmtepompinrichting volgens conclusie 1,waarin het warmtepompcircuit propaan bevat als het werkmedium.
3. Warmtepompinrichting volgens conclusie 1 of 2, waarin een utmonding van de afvoerleiding in het afvoerdeel van de sifon zich onder een afvoerniveau van de sifon bevindt.
4. Warmtepompinrichting volgens een der voorafgaande conclusies, waarin de sifon onderdeel is van de warmtepompinrichting.
5. Warmtepompinrichting volgens conclusie 4, waarin de sifon een zijaansluiting heeft die uitkomt op het afvoerdeel van de sifon, en waarin de afvoerleiding is aangesloten op de zijaansluiting.
6. Warmtepomp inrichting volgens conclusie 4 of 5, voorzien van een tapwater opslagvat gekoppeld aan het warmtepompcircuit voor opname van warmte uit het werkmedium, een tapwater aanvoerleiding aangesloten aan tapwater opslagvat en een inlaatcombinatie gekoppeld tussen tapwater aanvoerleiding en een waterleidingsysteem, waarbij een afvoer van de inlaatcombinatie aan een aanvoerzijde van de sifon gekoppeld is.
7. Warmtepompinrichting volgens een der voorafgaande conclusies, voorzien van een terugstroombeveiliging tegen stroming door de afvoerleiding naar de binnenruimte van de behuizing.
8. Warmtepompinrichting volgens een der voorafgaande conclusies, waarin de gassensor zich in een onderste deel van de binnenrumte van de behuizing bevindt en een aanvoer van de afvoerventilator geconfigureerd is om gas uit het onderste deel naar de afvoerleiding te pompen.
9. Warmtepompinrichting volgens conclusie 8, waarin een onderkant van de behuizing minstens tot boven het niveau van de gassensor en de aanvoer van de afvoerventilator luchtdicht is, en in de behuizing daarboven een opening aanwezig IS.
10. Warmtepompinrichting volgens een der conclusies 1-6, waarin de gassensor zich in een bovenste deel van de binnenruimte van de behuizing bevindt en een aanvoer van de afvoerventilator geconfigureerd is om gas uit het bovenste deel naar de afvoerleiding te pompen.
11. Warmtepompinrichting volgens conclusie 10, waarin een bovenkant van de behuizing minstens tot onder het niveau van de gassensor en de aanvoer van de afvoerventilator luchtdicht is, en in de behuizing daaronder een opening aanwezig is.
12. Warmtepompinrichting volgens een der voorafgaande conclusies, voorzien van een drukverschildetector voor detectie van een verschil tussen luchtdruk binnen en buiten de behuizing.
13. Warmtepompinrichting volgens conclusie 12, voorzien van een besturingssysteem gekoppeld aan de afvoerventilator en drukverschildetector en ingericht om de afvoerventilator periodiek te activeren, en om een waarschuwingssignaal te genereren als de drukverschildetector aangeeft dat een druk binnen de behuizing niet meer dan een drempel daalt onder een druk buiten de behuizing nadat de afvoerventilator is geactiveerd.
14. Sifon voor gebruik in een inrichting volgens conclusie 4, welke sifon is voorzien van een zijaansluiting die uitkomt op het afvoerdeel van de sifon, voor aansluiting van een gasafvoerleiding.
15. Sifon volgens conclusie 14, waarin een uitmonding van de zijaansluiting zich onder een afvoerniveau van de sifon bevindt.
NL2023773A 2019-09-04 2019-09-04 Warmtepompinrichting en sifon voor gebruik in een warmtepompsysteem NL2023773B1 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2023773A NL2023773B1 (nl) 2019-09-04 2019-09-04 Warmtepompinrichting en sifon voor gebruik in een warmtepompsysteem

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2023773A NL2023773B1 (nl) 2019-09-04 2019-09-04 Warmtepompinrichting en sifon voor gebruik in een warmtepompsysteem

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2023773B1 true NL2023773B1 (nl) 2021-05-12

Family

ID=69375929

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2023773A NL2023773B1 (nl) 2019-09-04 2019-09-04 Warmtepompinrichting en sifon voor gebruik in een warmtepompsysteem

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL2023773B1 (nl)

Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE102009029392A1 (de) * 2009-09-11 2011-03-24 WESKA Kälteanlagen GmbH Explosionsgeschützte Kälteanlage mit brennbarem Kältemittel
JP2012127584A (ja) * 2010-12-15 2012-07-05 Hoshizaki Electric Co Ltd 貯蔵庫
JP2013029253A (ja) * 2011-07-28 2013-02-07 Hoshizaki Electric Co Ltd 製氷機
WO2013038599A1 (ja) * 2011-09-14 2013-03-21 パナソニック株式会社 空気調和機
DE202016103305U1 (de) * 2016-06-22 2016-07-07 Futron GmbH Explosionsgeschützte Vorrichtung zum Temperieren von Wärmeträgerfluiden
EP3045828A1 (de) * 2015-01-13 2016-07-20 ZLT Lüftungs- und Brandschutztechnik GmbH Abluftwärmenutzungsgerät
JP2017067390A (ja) * 2015-09-30 2017-04-06 ダイキン工業株式会社 収納庫用の冷凍システム

Patent Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE102009029392A1 (de) * 2009-09-11 2011-03-24 WESKA Kälteanlagen GmbH Explosionsgeschützte Kälteanlage mit brennbarem Kältemittel
JP2012127584A (ja) * 2010-12-15 2012-07-05 Hoshizaki Electric Co Ltd 貯蔵庫
JP2013029253A (ja) * 2011-07-28 2013-02-07 Hoshizaki Electric Co Ltd 製氷機
WO2013038599A1 (ja) * 2011-09-14 2013-03-21 パナソニック株式会社 空気調和機
EP3045828A1 (de) * 2015-01-13 2016-07-20 ZLT Lüftungs- und Brandschutztechnik GmbH Abluftwärmenutzungsgerät
JP2017067390A (ja) * 2015-09-30 2017-04-06 ダイキン工業株式会社 収納庫用の冷凍システム
DE202016103305U1 (de) * 2016-06-22 2016-07-07 Futron GmbH Explosionsgeschützte Vorrichtung zum Temperieren von Wärmeträgerfluiden

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US20190154539A1 (en) Passive leak detection for building water supply
US11098915B2 (en) HVAC systems and methods with refrigerant purge
CN204963208U (zh) 一种带冷凝水堵塞保护的燃气热水器
US20210395110A1 (en) Vortex separator for thin-film evaporation unit with angled baffles
US10794792B2 (en) Leak detection system
NL2023773B1 (nl) Warmtepompinrichting en sifon voor gebruik in een warmtepompsysteem
CN103673398A (zh) 压缩机回油系统及压缩机的回油状态检测方法
CN111467886A (zh) 一种火灾监控系统及集装箱式数据中心系统
ES2927709T3 (es) Dispositivo y procedimiento para detectar una fuga en un sistema de tuberías para un fluido
WO2007090861A1 (fr) Dispositif echangeur de chaleur destine aux systemes de chauffage ou de climatisation
JPH0926284A (ja) 熱交換装置の水漏れ検知装置
KR890007042A (ko) 축열냉동 사이클 장치
JP2009008045A (ja) ドレン排出異常の検出装置および圧縮空気除湿装置
CN207214406U (zh) 冷凝水水位检测系统及包括其的壁挂炉
US9533894B2 (en) Water filtering system with temperature sensing
JP6809907B2 (ja) ドレンポットおよびドレン回収システム
US20130206236A1 (en) Intelligent emergency shut down system and a method for emergency closing and regulation of fluid stream in fluid storage and dispensing systems during earthquake
KR101133874B1 (ko) 간이스프링클러 수도직결형 장치
JPH06500168A (ja) 差動フロート手段およびそれを有するセンサ手段
EP3907395A1 (en) Waste heat recovery device, and method for controlling same
CA2858695A1 (en) Separator
US11137316B2 (en) Leak detection system
JP2010184000A (ja) スプリンクラ消火設備及びこのスプリンクラ消火設備に使用されるスプリンクラヘッド
US1708033A (en) Signal for detecting oil in water tanks
DK181652B1 (en) A leak detection system for a water installation