NL2023262B1 - Inrichting voor het verwijderen van loof van in het veld staande landbouwgewassen - Google Patents

Inrichting voor het verwijderen van loof van in het veld staande landbouwgewassen Download PDF

Info

Publication number
NL2023262B1
NL2023262B1 NL2023262A NL2023262A NL2023262B1 NL 2023262 B1 NL2023262 B1 NL 2023262B1 NL 2023262 A NL2023262 A NL 2023262A NL 2023262 A NL2023262 A NL 2023262A NL 2023262 B1 NL2023262 B1 NL 2023262B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
discs
axes
adjusting
disc
adjusting means
Prior art date
Application number
NL2023262A
Other languages
English (en)
Inventor
Van Der Vegt Erik
Original Assignee
Van Der Vegt Erik
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Van Der Vegt Erik filed Critical Van Der Vegt Erik
Priority to NL2023262A priority Critical patent/NL2023262B1/nl
Priority to EP20020258.8A priority patent/EP3747250A1/en
Priority to NL2025722A priority patent/NL2025722B1/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2023262B1 publication Critical patent/NL2023262B1/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D33/00Accessories for digging harvesters
    • A01D33/06Haulm-cutting mechanisms

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Harvesting Machines For Root Crops (AREA)
  • Apparatuses For Bulk Treatment Of Fruits And Vegetables And Apparatuses For Preparing Feeds (AREA)

Abstract

Inrichting voor het verwijderen van stengels en loof van een in een akker staand gewas, omvattend: - een volgens een werkrichting langs en over de akker voort te bewegen hoofdgestel, en - tenminste een door het hoofdgestel gehouden looftrekeenheid, waarbij de looftrekeenheid een paar met elkaar samenwerkende schijven omvat, die elk een hoofdvlak bepalen en elk uit hun hoofdvlak buigbaar zijn, en een paar schijvenhouders voor het houden van de schijven, waarbij de schijvenhouders schijfaandrijvingen omvatten voor het in gelijke zin roteren van de schijven om respectieve schijfhartlijnen, waarbij schijven aan hun nalopende rand opwaarts draaien, waarbij de schijven van het paar schijven in een verticaal, dwars op de werkrich- ting staand vlak in neerwaartse richting naar elkaar convergeren, waarbij de schijven van het paar schijven in een horizontaal vlak in een aan de werkrichting tegengestelde richting naar elkaar convergeren, en waarbij de looftrekeenheid instelbare spanmiddelen omvat voor het tegen elkaar spannen van de schijven onder vervorming daarvan, om aan de radiale binnenzijde van de omtrekskant een contactvlak te vormen.

Description

INRICHTING VOOR HET VERWIJDEREN VAN LOOF VAN IN HET VELD STAANDE LANDBOUWGEWASSEN ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
[0001] De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verwijderen van loof van landbouwgewassen die in het veld staan. De uitvinding heeft in het bijzonder be- trekking op het verwijderen van loof van knolgewassen, meer in het bijzonder van toe- passing op aardappelgewassen.
[0002] Inrichtingen voor het verwijderen van loof van landbouwgewassen die in het veld staan zijn bekend onder de naam “looftrekkers”. Zij worden ingezet om het oogst- proces van zich in de grond bevindende knolgewassen te bevorderen. Na het van de knol lostrekken van stengel en loof stopt de groei van de knol. Enige tijd later kan de knol met een specifieke rooimachine geoogst worden.
[0003] Er zijn verschillende soorten looftrekkers bekend.
[0004] Een eerste soort looftrekker is uitgerust met paren in een nagenoeg horizontaal vlak omlopend aangedreven banden of riemen, die tussen zich een stengel en loof kun- nen klemmen en dan ten opzichte van de grond naar achteren los kunnen trekken van de rest van de plant. Een voorbeeld hiervan is beschreven in de octrooiaanvrage NL-
9301688.
[0005] Een tweede soort looftrekker is uitgerust met paren van tegen elkaar in draaiende klemlichamen. De klemlichamen kunnen uitgevoerd zijn als langwerpige, om nagenoeg horizontale, parallelle hartlijnen roterende bollen van elastisch materiaal, zoals getoond in het octrooi NL-99872 en het octrooi NL-189994. Alternatief kunnen zij uitgevoerd zijn als om nagenoeg verticale, parallelle hartlijnen roterende luchtbanden, zoals getoond in de octrooiaanvrage GB-2056240. In weer andere uitvoeringen zijn de klemlichamen op- gesteld voor rotatie om onder een hoek ten opzichte van elkaar staande hartlijnen. In de octrooiaanvrage NL-7808386 is een looftrekker uitgerust met een paar in een verticaal, dwars op de rijrichting staand vlak neerwaarts convergerende, veerkrachtige spaakwie- len met massief rubberen banden of rubber wielen. De roterend aangedreven wielen zijn in het onderste randgebied tegen elkaar gespannen om aldaar de stengels te kunnen klemmen en los te trekken. Het loof is dan al van de stengels verwijderd met behulp van roterende klepels.
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
[0006] Een doel van de uitvinding is een inrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarmee stengels en bladeren op een betrouwbare wijze kunnen worden gescheiden van een in de grond opgenomen knol.
[0007] Een doel van de uitvinding is een inrichting van de in de aanhef genoemde soort met een veelzijdige inzetbaarheid te verschaffen.
[0008] Vanuit één aspect voorziet de uitvinding in een inrichting voor het verwijderen van stengels en loof van een in een akker staand gewas, omvattend: - een volgens een werkrichting langs en over de akker voort te bewegen hoofdgestel, en - tenminste één door het hoofdgestel gehouden looftrekeenheid, waarbij de looftrekeenheid een paar met elkaar samenwerkende schijven omvat, die elk een hoofdvlak bepalen en elk uit hun hoofdvlak buigbaar zijn, en een paar schij- venhouders voor het houden van de schijven, waarbij de schijvenhouders schijfaandrijvingen omvatten voor het in gelijke zin roteren van de schijven om respectieve schijfhartlijnen, waarbij schijven aan hun nalo- pende rand opwaarts draaien, waarbij de schijven van het paar schijven in een verticaal, dwars op de werkrich- ting staand vlak in neerwaartse richting naar elkaar convergeren, waarbij de schijven van het paar schijven in een horizontaal vlak in een aan de werkrichting tegengestelde richting naar elkaar convergeren, en waarbij de looftrekeenheid instelbare spanmiddelen omvat voor het tegen elkaar spannen van de schijven onder vervorming daarvan, om aan de radiale binnenzijde van de omtrekskant een contactvlak te vormen.
[0009] Met de inrichting volgens de uitvinding zal het op een bed of rug staande loof op procesgunstige wijze inlopen tussen de aangedreven schijven en vervolgens in het con- tactgebied van de tegen elkaar gespannen schijven terecht komen om daar door de schij- ven gegrepen en geklemd te worden, en dan van de rug of het bed te worden weggetrokken. Door instelling van de spanmiddelen kan een optimale afstemming be-
reikt worden op het in het voorliggende geval te bewerken loof. Hierbij kan de richting van de op het loof uitgeoefende trekkracht worden beïnvloed, in het bijzonder de ver- houding tussen de horizontale en verticale richtingscomponenten.
[0010] De uitvinding onderscheidt zich in twee aspecten in vergelijking met de publica- tie NL-7808386, te weten de convergentie in het horizontale vlak en de instelbaarheid van het contactvlak. In NL-7808386 is in de getekende uitvoering sprake van de moge- lijkheid van geheel rubber wielen, die zonodig door veren kunnen zijn versterkt. De wie- len worden dus veerkrachtig tegen elkaar gedrukt. De instelling van de spankracht wordt echter niet genoemd. Wel wordt genoemd een instelmogelijkheid voor de wielen in hoogterichting en in dwarsrichting -- zie pagina 4, regels 19-21 en conclusies 8 en 9 -- maar getoond is de ophanging van de trekwielen aan een vork 12 -- zie Figuren 1 en 2 -- waarbij het er op lijkt dat de vork 12 vrij kan scharnieren om pennen 11. De wielen lijken dus op de grond te moeten steunen, wat ook bevestigd wordt door pagina 4, regels 7-8.
Maar op pagina 3, regels 36, 37 en in Figuur 4 lijkt een zwevende opstelling te kunnen. Dat valt echter moeilijk te rijmen met de verbinding met pennen 11. Indien de wielen inderdaad op de grond moeten kunnen steunen is dat van invloed op de kracht waar- mee zij onderaan tegen elkaar drukken, die daarmee minder beheersbaar zal zijn. Op pagina 3 regel 7 staat duidelijk dat de assen dwars op de rijrichting staan. Volgens de uitvinding (zie onder) staan deze onder een hoek ten opzichte van het horizontale vlak en het verticale vlak. De onderlinge hoek staat niet vermeld, maar ís duidelijk groter dan volgens de uitvinding, waardoor het product niet alleen aan de zijkant van de schijven of wielen wordt geklemd, maar meer aan de omtrek. Dit wordt nog eens ondersteund door de opmerking van afgeschuinde vlakken op pagina 4 regel 34. Op pagina 5 staat wel vermeld dat de wielen ondersteund kunnen worden door leiwielen of sleden. Volgens de publicatie NL-7808386 is de ingesloten hoek ongeveer 60 graden (2 x 30 graden). Vol- gens de uitvinding zal de hoek maximaal 20 graden zijn ten opzichte van de hartlijn van het element; dus is de onderlinge hoek tussen de schijven maximaal 2 x 20 graden.
[0011] Volgens de publicatie NL-7808386 lijkt er sprake te zijn van klemming aan de omtrek, zie Figuur 4. Volgens de uitvinding strekt het klemvlak zich verder uit in radiale richting: afhankelijk van de vervorming van de schijven is het contactvlak tussen de 40 en 100mm groot in radiale richting. Overigens blijft het verschil van convergentie in het horizontale vlak bestaan.
[0012] De publicatie JP-05-316847 toont op zich twee elkaar rakende schijven die in twee vlakken convergeren. Niet wordt aangegeven dat deze schijven veerkrachtig buigbaar zijn en ook niet dat de spankracht ingesteld kan worden. Er wordt ook gesproken over een cijfer-achtvorm van de uittrekschijven. Verder wordt bij 3 en 4 het loof gewoon aan de omtrek van de wielen 10 geklemd en getrokken. Ook wordt hier alleen gesproken over omhoog trekken van het loof en niet over het horizontaal en verticaal trekken zoals volgens de uitvinding.
[0013] Een combinatie van de leer van beide hierboven genoemde documenten zou dus nog niet de instelbaarheid van het contactvlak geven. Volgens de uitvinding wordt er alleen geklemd op de zijvlakken van de schijven, anders dan bij de bekende publicaties waarbij het gaat om op de omtrek of met een combinatie van zijvlak en omtrek te klem- men.
[0014] Volgens de uitvinding is het zo dat doordat de schijven vervormen de oppervlak- tes vlak tegen elkaar aan drukken. Hierdoor is het niet mogelijk dat er geklemd wordt aan de omtrekskant omdat deze daar haaks op staat. Het rubber steekt iets buiten de schijf om te voorkomen dat het loof breekt of wordt doorgesneden ter plaatse van de omtrekskant. Als het rubber iets om de rand buigt, dan ontstaat er een zachte, iets ronde omtrekskant.
[0015] In een eerste verdere ontwikkeling omvatten de spanmiddelen eerste stelmidde- len voor het instellen van de hoek tussen de schijthartlijnen van de beide schijven, be- schouwd in een eerste vlak dat de beide schijfhartlijnen bevat. De eerste stelmiddelen kunnen hierbij werkzaam zijn om respectieve eerste stelhartlijnen die de betreffende schijfhartlijnen loodrecht snijden.
[0016] In een uitvoering hiervan hebben de eerste stelhartlijnen een horizontale en een verticale richtingscomponent, welke richtingscomponenten een verhouding hebben van tussen 1:2 en 2:1. Dit bevordert de instelling van de schijfhoek in het horizontale en het verticale (dwars)vlak.
[0017] De eerste stelmiddelen kunnen zijn ingericht voor het instellen van de onderlin- ge, neerwaarts openende hoek tussen de eerste stelhartlijnen in een bereik van 160-180 graden.
[0018] In een verdere of aanvullende verdere ontwikkeling zijn de schijvenhouders zo- danig aangebracht in de looftrekeenheid dat het oppervlaktezwaartepunt van het con- tactvlak achter het laagste punt van de schijven gelegen is. Hierdoor wordt het inlopen 5 van het loof tussen de schijven bevorderd.
[0019] De spanmiddelen kunnen hierbij tweede stelmiddelen omvatten voor het instel- len van de plaats van het contactvlak in de omloop van de schijven, waardoor de af- stemmingsmogelijkheden op de feitelijke omstandigheden verder worden vergoot. De tweede stelmiddelen kunnen hierbij ingericht zijn met een stelbereik dat toelaat dat het contactvlak geheel achter het laagste punt van de schijven gelegen is.
[0020] De tweede stelmiddelen kunnen ingericht zijn met een stelbereik dat toelaat dat het contactvlak geheel in de onderste helft van de schijven gelegen is.
[0021] De tweede stelmiddelen kunnen ingericht zijn om de hoek van het eerste vlak dat de schijfhartlijnen bevat ten opzichte van de werkrichting in te stellen. De tweede stel- middelen kunnen dan werkzaam zijn voor instelling van de schijfhouders om respectie- ve tweede stelhartlijnen die loodrecht staan op de respectieve eerste stelhartlijnen.
[0022] De tweede stelhartlijnen kunnen in het eerste vlak in een hoek ten opzichte van de respectieve schijfhartlijnen instelbaar zijn in een hoekbereik van tussen 0 +/- 30 gra- den.
[0023] De tweede stelmiddelen hebben een bereik vanuit de middenpositie van circa 30 graden met de wijzers van de klok mee (rechtsom) en circa 30 graden tegen de wijzers van de klok in (linksom). De instelling is niet altijd exact om de eerste stelhartlijn van de motor. Als de eerste stelmiddelen versteld zijn zodanig dat de hartlijn van de motor niet meer haaks op het aanbouwvlak van de vorkarmen 15 staat, dan is de verstelling niet exact op de hartlijn van de motoras.
[0024] Figuur 3A toont de inrichting volgens de uitvinding in haar standaardafstelling.
[0025] In een verdere ontwikkeling omvatten de spanmiddelen derde stelmiddelen voor het instellen van de horizontale afstand tussen de middens van de schijven. De derde stelmiddelen kunnen verstelbaar zijn om respectieve derde stelhartlijnen die buiten de schijven gelegen zijn. Hiermee is een aanvullende stelmogelijkheid voor het contactge- bied verschaft.
[0026] In een verdere ontwikkeling omvat de looftrekeenheid een vork, waarbij de schij- venhouders op de armen van de vork zijn aangebracht. Hierbij kunnen de schijvenhou- ders een hoofdsteun en een hulpsteun omvatten, waarbij de hulpsteun zich tussen de motor en de hoofdsteun bevindt en ten opzichte daarvan door de eerste stelmiddelen stelbaar is om de eerste stelhartlijn.
[0027] De hoofdsteun kan door de tweede stelmiddelen in hoekstand instelbaar zijn ten opzichte van de betreffende arm.
[0028] In een uitvoering convergeren de armen van de vork in neerwaartse richting en/of aan de werkrichting tegengestelde richting. Hierdoor vormen de vorkarmen reeds een schuine, convergerende basis voor de schijvenhouders en daarmee voor de schijven. Volgens een voorbeelduitvoeringsvorm van de uitvinding zijn de vorkarmen geconstru- eerd waarbij de hartlijn van het draaipunt van de vorkarm parallel is aan het aanbouw- vlak van de eerste motorsteun. De vorm en buigingen in de vorkarm kunnen voor varianten zorgen. Zo zou het bijvoorbeeld ook kunnen werken met een rechte vorkarm en vervolgens een grotere verdraaiing van de motorsteunen ten opzichte van elkaar. Het draaipunt van de vorkarm in deze voorbeelduitvoeringsvorm heeft een hoek van onge- veer 45 graden ten opzichte van het grondvlak. Deze hoek is volgens de uitvinding ver- stelbaar om de hoogte van de schijven ten opzichte van de glijplaten te verstellen. Deze verstelling gebeurt om draaias 32 in Figuur 2A die zich ín hoofdzaak dwars op het aan- bouwvlak bevindt. Let wel, met een draaipunt haaks op het grondvlak zou ook kunnen met daarbij ook een andere instelling van de stand de motorsteunen.
[0029] Volgens de uitvinding is de draaihartlijn S3 van de vorkarmen parallel aan het vlak aan de buitenzijde van de vorkarm waartegen de eerste motorsteun bevestigd is.
[0030] Het is voordelig dat de aanbouwvlakken convergeren ten opzichte van elkaar omdat de motorsteunen dan niet zover om S1 hoeven te worden verdraaid. In de voor- beelduitvoeringsvorm convergeren de aanbouwvlakken van de vorkarmen zo, dat de motorsteunen in de basisinstelling van S1 precies in de middenstand staan.
[0031] In de uitvoering met voornoemde vork kunnen de derde stelmiddelen uitgevoerd zijn voor het instellen van de afstand tussen de vorkarmen ter plaatse van de schijven. De derde stelhartlijnen kunnen parallel zijn aan de eerste stelhartlijnen. De derde stel- hartlijnen kunnen zijn gelegen op een plaats langs de vork welke hoger ligt dan de plaats van bevestiging van de betreffende schijfhouder daarop. De derde stelhartlijnen zouden ook op gelijke hoogte of zelfs onder de plaats van de bevestiging van de betreffende schijfhouder kunnen zijn. Met andere woorden, de derde stelhartlijnen zouden zowel onder als boven de hartlijn van de klemschijven gepositioneerd kunnen zijn. De positie van het draaipunt van de vorkhouder is buiten de schijven gepositioneerd om slechts een kleine hoekverdraaiing van de schijven te krijgen als de vorkarmen worden versteld. Een horizontale verstelling van de motoren (haaks op de rijrichting) is een alternatief om het raakvlak van de schijven te vergroten.
[0032] Het voordeel van een hogere S3 is over een grotere stelarm te kunnen beschikken. Hoe verder S3 van schijfhartlijn M1 gelegen is, hoe groter de stelarm en de slag van deze arm.
[0033] De derde stelmiddelen kunnen voorts veermiddelen omvatten voor het toelaten van een veergeremde uitwijken van de vorkarmen ten opzichte van elkaar.
[0034] In een uitvoering staat de derde stelhartlijn dwars op de vorkarm, beschouwd in een verticaal vlak van projectie dat de werkrichting bevat, zoals in Figuur 2A. In een an- dere uitvoering zijn de spanmiddelen en de schijven uitgevoerd om het contactvlak op radiaal binnenwaartse afstand van de omtrekskant van de schijven gelegen te laten zijn.
[0035] De in deze beschrijving en conclusies van de aanvrage beschreven en/of de in de tekeningen van deze aanvrage getoonde aspecten en maatregelen kunnen waar mogelijk ook afzonderlijk van elkaar worden toegepast. Die afzonderlijke aspecten kunnen on- derwerp zijn van daarop gerichte afgesplitste octrooiaanvragen. Dit geldt in het bijzon- der voor de maatregelen en aspecten welke op zich zijn beschreven in de volgconclusies.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
[0036] De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een in de bijgevoegde teke- ningen weergegeven voorbeelduitvoering. Getoond wordt in:
Figuur 1 een schuin voor-/ zijaanzicht op een voorbeelduitvoering van een in- richting met een aantal looftrekeenheden volgens de uitvinding; Figuren 2A-C respectievelijk een zijaanzicht, achteraanzicht en vooraanzicht op een looftrekeenheid van de inrichting van Figuur 1; Figuren 3A en 3B schuine aanzichten volgens IIIA en IIIB in de Figuren 4A en 4B, van boven en van achteren op een de schijven houdend deel van een looftrekeenheid, ín twee verschillende spantoestanden; en Figuren 4A en 4B zijaanzichten op een arm met schijfhouder en schijf, in twee verschillende standen van het contactvlak tussen de schijven.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
[0037] De looftrekinrichting 100 van Figuur 1 omvat een aantal looftrekeenheden 1, die bevestigd zijn aan een frame 2 dat door ophanging 3 te bevestigen is aan een voertuig, zoals een trekker.
[0038] Elke looftrekeenheid 1 omvat een aan de achterzijde gelegen steunrol 4, die in dit voorbeeld diabolovormig is om rollend te kunnen steunen op een rug R waarop het ge- was groeit. De steunrol 4 is draaibaar bevestigd aan twee L-vormige armen 11a, die met elkaar verbonden zijn door een dwarsbalk 11b en ter plaatse van 11c draaibaar bevestigd zijn aan een eerste juk 6. Tussen het eerste juk 6 en de dwarsbalk 11b is een in lengte in- stelbare topstang 9 aangebracht, die eventueel ook een cilinder kan zijn, en waarmee de hoogte van de steunrol 4 ten opzichte van het eerste juk 6 kan worden ingesteld.
[0039] Het eerste juk 6 is opgehangen aan een tweede juk 5, dat plaatsvast bevestigd is aan het frame 2. Het eerste juk 6 en het tweede juk 5 zijn op draaibare wijze met elkaar verbonden, door twee armen 10 en door stelstang 7, waarbij een in het verticale vlak vervormbaar parallellogram wordt gevormd. Een cilinder 8 strekt zich diagonaal uit door het parallellogram, en is met de einden bevestigd aan enerzijds het tweede juk 5 en anderzijds een dwarsbalk 10a die zich tussen de armen 10 uitstrekt, nabij het eerste juk 6. Met de cilinder 8 kan de vorm van het parallellogram worden beïnvloed, in het bijzon- der de hoogte van het eerste juk 6 ten opzichte van de rug R.
[0040] Verscheidene onderdelen zijn bevestigd aan het eerste juk 6. In de eerste plaats zijn dat zogenoemde torpedo’s 12, welke opgesteld zijn om langs de zijden van de rug te bewegen en dienen om van de rug zijwaarts reikend loof naar het midden te geleiden.
Achter de torpedo’s 12 zijn loofgeleidingsplaten 13 opgesteld, welke voor verdere mid- denwaartse geleiding van het loof zorgen.
[0041] Aan het eerste juk 6 is voorts opgehangen een vorkconstructie 15 met vorkarmen 15a,15b. De vork 15 is ter plaatse van 32 draaibaar bevestigd aan het eerste juk 6 en kan in het verticale vlak in hoogte ingesteld worden door middel van een stelstang 30 die draaibaar bevestigd is aan het eerste juk 6 en een zijarm 31 die vast bevestigd is aan de vork 15.
[0042] Aan de vorkconstructie 15, in het bijzonder aan de vorkarmen 15a, 15b, zijn glij- platen 14 bevestigd, welke in gebruik op de grond of vlak daarboven gehouden worden om de grond en het knolgewas daarin tegen te houden, zodat het knolgewas in de rug blijft.
[0043] De cilinder 8 kan vrij in/ uitschuiven bij de getoonde toepassing in combinatie met een diabolorol 4. De cilinder 8 kan dan gebruikt worden als een eerste juk 6 met vork 15 en glijplaten 14 hoog opgeheven moet worden of uit het werk gesteld moet wor- den . Er ontbreekt namelijk soms een rij gewas in het veld, en het element moet dan uit- geschakeld of uitgeheven zijn.
[0044] In plaats van een diabolorol 4 kan gebruik worden gemaakt van een hoogtesen- sor, bijvoorbeeld bevestigd aan het eerste juk 6, waarmee (via een besturingseenheid) de cilinder 8 aangestuurd kan worden om de hoogte van het eerste juk 6 en daarmee van de schijven 17, glijplaten 14 en de onderdelen 12 en 13 aan te sturen.
[0045] In Figuren 3A en 3B is getoond dat op de vorkarmen 15a, 15b schijvenhouders 19a,19b zijn aangebracht. Deze zijn in Figuur 2A afgeschermd door kasten. De schijven- houders 19a, 19b omvatten motoren 20a, 20b, in dit voorbeeld hydraulische motoren (let wel, dit kunnen ook elektromotoren zijn), waarvan de aandrijfassen 29a, 29b schijfnaven 26a, 26b van schijven 17a, 17b roterend aandrijven in de richtingen B, om schijfhartlijnen ML. De aandrijfassen reiken door ruime doorgangen in de vorkarmen 15a, 15b. De schij- venhouders 19a, 19b omvatten voorts een eerste U-vormige motorsteunen 21a, 21b, wel- ke door bouten 28a, 28b bevestigd zijn op de buitenvlakken van vorkarmen 15a, 15b, zoals ook nog ter sprake komt bij de bespreking van de Figuren 4A en 4B. Binnen de U- vormige eerste motorsteunen 214, 21b zijn om eerste stelhartlijn S1 in richtingen C draai-
baar aangebracht tweede motorsteunen 22a, 22b, waarop de motoren 20a, 20b zijn beves- tigd.
[0046] De schijven 17a, 17b zijn op veerkrachtige wijze buigbaar uit hun hoofdvlak en ze bezitten omtrekskanten 18a, 18b. In Figuur 3A zijn de schijven zodanig gehouden dat zij in een randgebied of contactgebied K plat tegen elkaar liggen. De grootste radiale afme- ting van het contactvlak kan, afhankelijk van de vervorming van de schijven, in het be- reik van 40 mm - 100 mm liggen. De schijven kunnen bekleed zijn met een rubberlaag. De rubberlaag kan radiaal buiten de omtrekskant van de schijven reiken, om te voorko- men dat het loof breekt of wordt doorgesneden en het looftrekproces niet optimaal zal zijn.
[0047] Door het losmaken van in kromme sleufgaten 23a, 23b reikende bouten 24a, 24b kan de tweede motorsteun 22a, 22b in richtingen C om stelhartlijnen S1 over een door de --ten opzichte van S1 gecentreerde -- sleufgaten 23a, 23b begrensde hoek verdraaid worden, ten opzichte van de eerste motorsteun 21a, 21b. Met deze eerste stelmiddelen wordt de hoek tussen de schijfhartlijn M1 en de hartlijn S52 van de eerste motorsteun 21a, 21b ingesteld (deze is in het voorbeeld van Figuur 3A nul), alsook de hoek tussen de bei- de schijfhartlijnen M1. Dit is geïllustreerd met de Figuren 3A en 3B, waarbij te zien is dat in Figuur 3B de hoek tussen de schijven 17a, 17b vergroot is en het contactgebied K ver- groot is. De kanteling van de tweede motorsteunen 22a, 22b ten opzichte van de eerste motorsteunen 21a, 21b en daarmee ten opzichte van de vorkarmen 15a, 15b is mogelijk door de ruime doorgangen in de vorkarmen 15a, 15b voor de aandrijfassen 29a, 29b. De eerste stelmiddelen kunnen zijn ingericht voor verstelling om de eerste stelhartlijnen in een bereik van 0 +/- 10 graden.
[0048] Een tweede stelmogelijkheid met tweede stelmiddelen is getoond in de Figuren 4A en 4B. Te zien is dat de afgebeelde eerste motorsteun 21b (voor de andere zijde geldt hetzelfde) door een aantal boutverbindingen bevestigd is op de vorkarm 15b. De bout- verbindingen omvatten bouten 28b die vast bevestigd zijn op de vorkarm 15b. De eerste motorsteun is voorzien van een aantal kromme sleufgaten 27b, die gecentreerd zijn ten opzichte van de tweede stelhartlijn S2. Door de bouten 28b los te zetten kan de eerste motorsteun 21b vanuit de stand van Figuur 4A om de tweede stelhartlijn S2 verdraaid worden, richting F, naar bijvoorbeeld de stand van Figuur 4B. De bouten kunnen dan weer worden vastgezet. Door deze handeling zal het contactgebied K verplaatst worden,
van de stand van Figuur 4A, waarin het zwaartepunt Z van dat gebied achter het onder- ste punt van de omtrekskant 18b ligt, naar een stand waarin het gehele gebied K achter dat onderste punt ligt. De tweede stelmiddelen kunnen zijn ingericht voor verstelling om de tweede stelhartlijnen in een bereik van 0 +/- 30 graden.
[0049] Een derde stelmogelijkheid is schematisch afgebeeld in Figuur 3A. De vorkarmen 15a, 15b draaibaar zijn om met de vork 15 vaste scharnieren 33, richtingen E. De vaste scharnieren bepalen derde stelhartlijnen S3. De van de schijven afgekeerde einden zijn door middel van stelbouten 34a, 34b over een beperkte afstand naar elkaar toe dan wel van elkaar te verplaatsen. Hierdoor kan de onderlinge afstand van de vorkarmen 15a, 15b ter hoogte van de schijven worden ingesteld, en daarmee ook hoever het contactge- bied zich uitstrekt in centripetale richting. Bij wijze van voorbeeld: de hoek waarover elke vorkarm 15a, 15b door de derde stelmiddelen instelbaar is om S3 kan +/- 10 graden bedragen.
[0050] Door het instellen met de eerste en tweede stelmiddelen kan de mate van de spanning waarmee de beide schijven in het contactgebied tegen elkaar drukken, alsook de plaats daarvan, worden ingesteld. Hierdoor kan afstemming plaatsvinden op de wer- kelijke situatie en toestand van het te behandelen gewas. Met de drie soorten stelmidde- len kan de locatie van het contactvlak van de schijven in omtrekszin en de radiale afmeting en daarmee de grootte van het contactvlak worden ingesteld. Hoe hoger de spanning, des te hoger de vervorming van de schijven en daarmee des te groter het con- tactvlak. Daarbij kunnen alle drie de soorten stelmiddelen worden gebruikt, of twee daarvan, of één daarvan. Dit biedt de gebruiker een groot bereik aan instelmogelijkhe- den, om een zo goed mogelijke afstemming op de specifieke omstandigheden (gewas, grond) te realiseren.
[0051] Wanneer de schijven door instelling van de eerste en tweede stelmiddelen een grote hoek met elkaar maken zal normaliter het contactvlak kleiner worden. Echter, als met het derde stelmiddel middel 3 een relatief grote druk op de schijven uitgeoefend wordt, dan zal het contactvlak toch groot zijn. Of andersom, als de schijven door instel- ling van de eerste en tweede stelmiddelen een kleine hoek met elkaar maken, maar ge- lijktijdig het derde stelmiddel slecht weinig druk op de schijven geeft, zullen de schijven weinig vervormen waardoor het contactvlak toch klein zal zijn.
[0052] Om beschadiging van de schijven 17a, 17b door op het bed of de rug gelegen ste- nen of andere harde voorwerpen die tussen de schijven kunnen geraken te voorkomen is een uitwijkbeveiliging aangebracht tussen de beide vorkarmen, door middel van een bout 35 met veer 36 en aanslag 37. Wanneer een steen tussen de schijven komt kunnen de vorkarmen 15a, 15b tegen de veer 36 in uit elkaar bewegen, om na het vrijkomen van de steen weer naar elkaar terug te bewegen tot in de uitgangsstand. De glijplaten volgen de uitwijkbeweging van de vorkarmen.
[0053] In gebruik wordt bij voortbeweging van de looftrekeenheid 1 in de richting A over een rug met loof van bijvoorbeeld zich in de rug bevindende aardappelen het loof, dat wil zeggen bladeren en stengels, tussen de beide naar elkaar gespannen schijven, in het contactgebied K, geklemd. Door de positie van het klemvlak te verdraaien kan er afgesteld worden of het loof horizontaal of verticaal getrokken wordt. Ook de rotatie- snelheid van de schijven ten opzichte van de rijsnelheid heeft invloed op de uittrekrich- ting.
[0054] Ook kan de hoek tussen de schijven aangepast worden, hierdoor verandert de klemkracht en de grootte van het contactgebied K. Voorts kan de hoek tussen de vork- armen ingesteld worden, waarmee ook de klemkracht van de schijven afgesteld kan worden.
[0055] Een voordeel hierbij is dat het loof op het uiterste punt van de schijven ingeklemd kan worden. Hierdoor kan de diepte van de schijven strak boven de grond afgesteld worden. De schijven graven hierdoor niet door de grond én het loof wordt zo laag moge- lijk ingeklemd, hier breekt het loof het minst snel (het loof is het sterkst vlak boven de grond). Doordat het loof geklemd wordt tussen de schijven en vervolgens getrokken hoeft de wortel onder het loof niet tussen de schijven door. Dit is anders dan volgens de bekende techniek, zoals de publicatie NL-99872, waarin het loof met wortel wordt opge- trokken, waarmee ook altijd grond en soms ook stenen omhoog getrokken.
[0056] De uitvinding is geenszins beperkt tot de in de tekeningen en beschrijving ge- toonde en beschreven uitvoeringen. De bovenstaande beschrijving is opgenomen om de werking van voorkeursuitvoeringen van de uitvinding te illustreren, en niet om de reik- wijdte van de uitvinding te beperken. Uitgaande van de bovenstaande uiteenzetting zul- len voor een vakman vele variaties duidelijk zijn die vallen onder de geest en de reikwijdte van de onderhavige uitvinding.
Variaties zijn mogelijk van de in de tekenin- gen getoonde en in de beschrijving beschreven onderdelen.
Zij kunnen apart worden toegepast in andere uitvoeringen van de uitvinding.
Onderdelen van verschillende ge- geven voorbeelden kunnen met elkaar gecombineerd worden.

Claims (22)

CONCLUSIES
1. Inrichting voor het verwijderen van stengels en loof van een in een akker staand gewas, omvattend: -een volgens een werkrichting langs en over de akker voort te bewegen hoofdgestel, en - tenminste één door het hoofdgestel gehouden looftrekeenheid, waarbij de looftrekeenheid een paar met elkaar samenwerkende schijven omvat, die elk een hoofdvlak bepalen en elk uit hun hoofdvlak buigbaar zijn, en een paar schij- venhouders voor het houden van de schijven, waarbij de schijvenhouders schijfaandrijvingen omvatten voor het in gelijke zin roteren van de schijven om respectieve schijfhartlijnen, waarbij de schijven aan hun na- lopende rand opwaarts draaien, waarbij de schijven van het paar schijven in een verticaal, dwars op de werkrich- ting staand vlak in neerwaartse richting naar elkaar convergeren, waarbij de schijven van het paar schijven in een horizontaal vlak in een aan de werkrichting tegengestelde richting naar elkaar convergeren, en waarbij de looftrekeenheid instelbare spanmiddelen omvat voor het tegen elkaar spannen van de schijven onder vervorming daarvan, om aan de radiale binnenzijde van de omtrekskant een contactvlak te vormen.
2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de spanmiddelen eerste stelmiddelen om- vatten voor het instellen van de hoek tussen de schijfhartlijnen van de beide schijven, beschouwd in een eerste vlak dat de beide schijfhartlijnen bevat.
3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij de eerste stelmiddelen werkzaam zijn om respectieve eerste stelhartlijnen die de betreffende schijfhartlijnen loodrecht snijden.
4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij de eerste stelhartlijnen een horizontale en een verticale richtingscomponent hebben, welke richtingscomponenten een verhouding hebben van tussen 1:2 en 2:1.
5. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de schijvenhouders zodanig aangebracht zijn in de looftrekeenheid dat het oppervlaktezwaartepunt van het contactvlak achter het laagste punt van de schijven gelegen is.
6. Inrichting volgens conclusie 5, waarbij de spanmiddelen tweede stelmiddelen omvatten voor het instellen van de plaats van het contactvlak in de omloop van de schij- ven.
7 Inrichting volgens conclusie 6, waarbij de tweede stelmiddelen ingericht zijn met een stelbereik dat toelaat dat het contactvlak geheel achter het laagste punt van de schij- ven gelegen is.
8. Inrichting volgens een van conclusies 6-7, waarbij de tweede stelmiddelen inge- richt zijn met een stelbereik dat toelaat dat het contactvlak geheel in de onderste helft van de schijven gelegen is.
9. Inrichting volgens een van conclusies 6-8, waarbij de tweede stelmiddelen inge- richt zijn om de hoek van het eerste vlak dat de schijfhartlijnen bevat ten opzichte van de werkrichting in te stellen.
10. Inrichting volgens conclusie 9, waarbij de tweede stelmiddelen werkzaam zijn voor instelling van de schijfhouders om respectieve tweede stelhartlijnen die loodrecht staan op de respectieve eerste stelhartlijnen.
11. Inrichting volgens conclusie 10, waarbij de tweede stelhartlijnen in het eerste vlak in hoek ten opzichte van de respectieve schijfhartlijnen instelbaar zijn in een hoekbereik van tussen 0 +/- 30 graden.
12. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de spanmiddelen derde stelmiddelen omvatten voor het instellen van de horizontale afstand tussen de middens van de schijven.
13. Inrichting volgens conclusie 11, waarbij de derde stelmiddelen verstelbaar zijn om respectieve derde stelhartlijnen die buiten de schijven gelegen zijn.
14. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de looftrekeenheid een vork omvat, waarbij de schijvenhouders op de armen van de vork zijn aangebracht.
15. Inrichting volgens conclusie 14, waarbij de schijvenhouders een hoofdsteun en een hulpsteun omvatten, waarbij de hulpsteun zich tussen de motor en de hoofdsteun bevindt en ten opzichte daarvan door de eerste stelmiddelen stelbaar is om de eerste stelhartlijn.
16. Inrichting volgens conclusie 15, waarbij de hoofdsteun door de tweede stelmid- delen in hoekstand instelbaar is ten opzichte van de betreffende arm.
17. Inrichting volgens een van conclusies 14- 16, waarbij de armen van de vork in neerwaartse richting en/of aan de werkrichting tegengestelde richting convergeren.
18. Inrichting volgens een van de conclusies 14-17 en volgens een van conclusies 12- 13, waarbij de derde stelmiddelen uitgevoerd zijn voor het instellen van de afstand tus- sen de vorkarmen ter plaatse van de schijven.
19. Inrichting volgens conclusie 18, waarbij de derde stelmiddelen veermiddelen omvatten voor het toelaten van een veergeremde uitwijken van de vorkarmen ten op- zichte van elkaar.
20. Inrichting volgens een van conclusies 18-19, waarbij de derde stelhartlijn dwars staat op de vorkarm, beschouwd in een verticaal vlak van projectie dat de werkrichting bevat.
21. Inrichting voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving om- schreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.
22. Werkwijze omvattend een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving om- schreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende stappen.
-0-0-0-
NL2023262A 2019-06-04 2019-06-04 Inrichting voor het verwijderen van loof van in het veld staande landbouwgewassen NL2023262B1 (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2023262A NL2023262B1 (nl) 2019-06-04 2019-06-04 Inrichting voor het verwijderen van loof van in het veld staande landbouwgewassen
EP20020258.8A EP3747250A1 (en) 2019-06-04 2020-06-02 Device for the removal of stems and foliage of field crops
NL2025722A NL2025722B1 (nl) 2019-06-04 2020-06-02 Inrichting voor het verwijderen van stengel en loof van in het veld staande landbouwgewassen

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2023262A NL2023262B1 (nl) 2019-06-04 2019-06-04 Inrichting voor het verwijderen van loof van in het veld staande landbouwgewassen

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2023262B1 true NL2023262B1 (nl) 2020-12-11

Family

ID=67002327

Family Applications (2)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2023262A NL2023262B1 (nl) 2019-06-04 2019-06-04 Inrichting voor het verwijderen van loof van in het veld staande landbouwgewassen
NL2025722A NL2025722B1 (nl) 2019-06-04 2020-06-02 Inrichting voor het verwijderen van stengel en loof van in het veld staande landbouwgewassen

Family Applications After (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2025722A NL2025722B1 (nl) 2019-06-04 2020-06-02 Inrichting voor het verwijderen van stengel en loof van in het veld staande landbouwgewassen

Country Status (2)

Country Link
EP (1) EP3747250A1 (nl)
NL (2) NL2023262B1 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2024123174A1 (en) * 2022-12-06 2024-06-13 Poppe Bertus Johannes Harvesting device

Citations (10)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL99872C (nl) 1956-01-25
US1146575A (en) * 1914-09-14 1915-07-13 John P H Johnson Beet-harvester.
US2648185A (en) * 1950-03-25 1953-08-11 Eben D Dahlman Vine-handling machine
US3127724A (en) * 1961-05-11 1964-04-07 Fraresso Giordano Cutter-windrower apparatus
NL7808386A (nl) 1978-08-11 1980-02-13 Oldenhuis Bv Looftrekker.
GB2056240A (en) 1979-07-18 1981-03-18 Nat Cooep Land En Tuinbouw Aan Apparatus for pulling potato plants
NL189994B (nl) 1984-01-24 1993-05-03 Oldenhuis Petra Willemina Looftrekinrichting.
JPH05316847A (ja) 1992-05-22 1993-12-03 Iseki & Co Ltd ジャガイモ等の茎葉処理機
NL9301688A (nl) 1993-09-30 1995-04-18 Stichting Inst Mech Looftrekker.
FR2860682A1 (fr) * 2003-10-10 2005-04-15 Vermande Sa Dispositif mecanique d'arrachage d'inflorescences de plants notamment de plants de mais

Patent Citations (10)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US1146575A (en) * 1914-09-14 1915-07-13 John P H Johnson Beet-harvester.
US2648185A (en) * 1950-03-25 1953-08-11 Eben D Dahlman Vine-handling machine
NL99872C (nl) 1956-01-25
US3127724A (en) * 1961-05-11 1964-04-07 Fraresso Giordano Cutter-windrower apparatus
NL7808386A (nl) 1978-08-11 1980-02-13 Oldenhuis Bv Looftrekker.
GB2056240A (en) 1979-07-18 1981-03-18 Nat Cooep Land En Tuinbouw Aan Apparatus for pulling potato plants
NL189994B (nl) 1984-01-24 1993-05-03 Oldenhuis Petra Willemina Looftrekinrichting.
JPH05316847A (ja) 1992-05-22 1993-12-03 Iseki & Co Ltd ジャガイモ等の茎葉処理機
NL9301688A (nl) 1993-09-30 1995-04-18 Stichting Inst Mech Looftrekker.
FR2860682A1 (fr) * 2003-10-10 2005-04-15 Vermande Sa Dispositif mecanique d'arrachage d'inflorescences de plants notamment de plants de mais

Also Published As

Publication number Publication date
NL2025722A (nl) 2020-12-08
EP3747250A1 (en) 2020-12-09
NL2025722B1 (nl) 2021-06-22

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4560008A (en) Root crop harvester
BE1022622B1 (nl) Maaiermontageframe
CZ174296A3 (en) Harvesting adapter of agricultural machines for harvesting and removal of stalk plants, for instance maize plants
NL2023262B1 (nl) Inrichting voor het verwijderen van loof van in het veld staande landbouwgewassen
NZ195505A (en) Grape harvester:distance between opposed striker bars adjustable
NL2021519B1 (nl) Zelfrijdende landbouwmachine, bijvoorbeeld een zelfrijdende bandhark
EP3018990B1 (en) Work vehicle
US10159179B2 (en) Root crop harvester with adjustable pinch point
FR3083960A1 (fr) Semoir couplable a un engin tracteur et machine de travail du sol integrant ledit semoir
US10568264B2 (en) Harvester with header lift assembly
BE1024691A1 (nl) Rooimachine
EP0146366A2 (en) A rotary mower
NL7907081A (nl) Grondbewerkingsmachine.
EP2077711A2 (en) Automatic self-moving picker machine for the picking of apical leaves of tobacco plants
KR200496343Y1 (ko) 대상체를 수확하는 동력수확기
NL1025253C2 (nl) Inrichting en werkwijze voor het rooien van koolplanten.
JP7144845B2 (ja) 収穫機
KR20190048259A (ko) 열매 채취 장치
JPH1084730A (ja) 深根性野菜収穫機
GB2134763A (en) Conveyor assemblies
JPH08308355A (ja) 折り畳みフレームを有する農作物を耕作するための装置
JP4523701B2 (ja) 農産物収穫機
SU1085545A1 (ru) Устройство дл уборки корнеклубнеплодов
US1031356A (en) Harvesting-machine for beet-roots and the like.
NL8403086A (nl) Verbeterde werkwijze en inrichting voor het rooien van wortels zoals suikerbieten.