NL2020423B1 - Funderen of verankeren door verbeterd inwendig spoelboren. - Google Patents

Funderen of verankeren door verbeterd inwendig spoelboren. Download PDF

Info

Publication number
NL2020423B1
NL2020423B1 NL2020423A NL2020423A NL2020423B1 NL 2020423 B1 NL2020423 B1 NL 2020423B1 NL 2020423 A NL2020423 A NL 2020423A NL 2020423 A NL2020423 A NL 2020423A NL 2020423 B1 NL2020423 B1 NL 2020423B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
drill pipe
casing
flushing
drill
ground
Prior art date
Application number
NL2020423A
Other languages
English (en)
Other versions
NL2020423A (nl
Inventor
Van Zwieten Gerard
Original Assignee
Van Hattum En Blankevoort Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Van Hattum En Blankevoort Bv filed Critical Van Hattum En Blankevoort Bv
Priority to NL2020423A priority Critical patent/NL2020423B1/nl
Publication of NL2020423A publication Critical patent/NL2020423A/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2020423B1 publication Critical patent/NL2020423B1/nl

Links

Landscapes

  • Piles And Underground Anchors (AREA)

Abstract

Inwendig spoelboren door het funderingselement te plaatsen terwijl het buitenste axiale spoelkanaal nog intact is, met 5 gebruik van een dubbelwandige boorbuis. De binnenste buis wordt gelijktijdig met de buitenste buis uit de grond getrokken, met achterlating in de grond van het funderingselement. Bij het trekken van de boorbuis wordt het groutcement in de ringruimte gedoseerd en lO tegelijkertijd wordt verhinderd dat vloeistof door de binnenste buis heen omhoog kan stromen, doordat de binnenste buis op afstand van zijn onderste einde wordt afgesloten.

Description

Funderen of verankeren door verbeterd inwendig spoelboren.
De uitvinding heeft betrekking op het realiseren van een fundering of verankering in de grond met gebruikmaking van een verbeterd inwendig spoelboren {(überlagerungsbohren in het Duits of overburdendrilling in het Engels). Dit is een grondverwijderende boortechniek, in tegenstelling tot een grondverdringende boortechniek. De diameter van de boorgaten is in de regel beperkt tot minimaal 0,1 meter en/of maximaal 0,6 of 1 meter. Er worden blinde boorgaten mee gemaakt, verticaal of schuin of eventueel horizontaal.
US2004/0104049A betreft inwendig spoelboren met toepassing van een boorbuis met concentrisch en gefixeerd geplaatst een binnenste en een buitenste spoelkanaal. Aan het einde van het spoelboren wordt de boorbuis in zijn geheel uit de grond getrokken terwijl tegelijkertijd het boorgat wordt gevuld met cementgrout, Nadat de boorbuis volledig is verwijderd wordt het funderingselement in het met cementgrout volledig gevulde boorgat neergelaten waardoor het wordt ingebed in het cementgrout. wo2009/103149A openbaart een boortechniek zonder spoelboren. Aan het einde van het boren wordt het funderingselement in de boorbuis geplaatst, daarna wordt de boorbuis gevuld met cementgrout waarin het funderingselement wordt ingebed, vervolgens wordt de boorbuis getrokken, Ook NL1033865 (Gebr. Van Leeuwen) openbaart een boortechniek zonder spoelboren en omvat een combinatie van trillen en fluideren. Het fluïdisatiekanaal bevindt zich buiten de boorbuis. US2003/0021637A openbaart eveneens een boortechniek zonder spoelboren. Aan het einde van het boren wordt het funderingselement in de boorbuis geplaatst, daarna wordt de boorbuis gevuld met cementgrout waarin het funderingselement wordt ingebed, vervolgens wordt de boorbuis getrokken. Concentrisch binnenin de boorbuis is een centreerbuis aan de boorbuis gefixeerd, waarmee het funderingselement wordt gecentreerd gehouden in de boorbuis.
Spoelboren vereist een binnenste en een buitenste spoelkanaal concentrisch binnenin de boorbuis, bijvoorbeeld verschaft door concentrisch binnenin de boorbuis plaatsen van een buis van kleinere diameter zodat het binnenste spoelkanaal wordt omgeven door het ringvormige buitenste spoelkanaal.
Bij het inwendig spoelboren volgens de meest relevante stand van de techniek worden twee van elkaar afzonderlijke en concentrisch in elkaar gepaste buizen toegepast, die tussen zich een ringspleet vormen welke het buitenste axiale spoelkanaal verschaft. De binnenste buis verschaft binnenin zich het binnenste axiale spoelkanaal. Tijdens het boren worden deze buizen rond gedraaid en een stroom van spoelvloeistof wordt gaande gehouden in de lengterichting van de buizen, waarbij de stroomrichting in de ringspleet tussen de twee buizen (het buitenste spoelkanaal) tegengesteld is aan die binnenin de binnenste buis (het binnenste spoelkanaal). Door het ronddraaien en het spoelen wordt grond bij het ondereinde van de buizen verwijderd en naar het maaiveld getransporteerd. De buizen hebben meestal een korte lengte (bijv. 4 meter) ten opzichte van de boordiepte (bijv. 30 meter) zodat telkens na enkele meters boren een stuk buis moet worden toegevoegd, waardoor een buizenstreng ontstaat. Overigens kan de boorbuis ongedeeld zijn in de lengte en zo lang, bijvoorbeeld 30 meter, zijn als de beoogde boordiepte. Zodra de einddiepte is bereikt wordt, bij een doorontwikkeling van US2004/0104049A (zie hierboven), de binnenste buis verwijderd door omhoog trekken. Terwijl de buitenste buis op zijn plaats in de grond blijft, wordt daarin het verankerings- of funderingselement, bijvoorbeeld een Gewi-ankerstaaf, geplaatst. Vervolgens wordt, terwijl het funderingselement op zijn plaats in de grond blijft, de buitenste buis verwijderd door omhoog trekken en tegelijkertijd wordt groutcement in de buis geperst zodat de ruimte die de buitenste buis rondom het funderingselement in de grond achter laat wordt gevuld met groutcement dat tot steenachtig materiaal uithardt. Het persend aanbrengen van het groutcement zorgt voor een betere kwaliteit en belastbaarheid van de fundering.
Dit bekende inwendig spoelboren heeft vele voordelen, bijvoorbeeld: is trillingsarm, betrouwbaar (betreffende te bereiken boordiepte en aanbrengen van groutcement), milieuvriendelijk. Bijvoorbeeld het bekende alternatief, te weten uitwendig spoelboren, is minder betrouwbaar als het gaat om te bereiken boordiepte. Er is risico op verlies van retourspoeling en het niet bereiken van de gewenste afpersdruk met tot gevolg het niet behalen van de ontwerpcapaciteit.
Echter is het bekende inwendig spoelboren vatbaar voor verbetering en hier komt de uitvinding aan de orde.
Daartoe wordt voorgesteld, het funderingselement te plaatsen terwijl het buitenste axiale spoelkanaal nog hoofdzakelijk intact is. In een voorkeursuitvoering met gebruik van een binnenste en buitenste buis of een dubbelwandige boorbuis doordat de binnenste buis zich nog hoofdzakelijk op zijn plaats in de grond bevindt.
Dit biedt diverse voordelen, bijvoorbeeld dat het nu mogelijk wordt de binnenste buis gelijktijdig met de buitenste buis uit de grond te trekken, hetgeen de besparing op het aantal te verrichten handelingen biedt. En het funderingselement kan nauwkeuriger worden gecentreerd gehouden in het geboorde gat in de grond, doordat de nauwere binnenste buis nog aanwezig is.
Ook wordt het nu mogelijk, in een voorkeursuitvoering, de binnenste en de buitenste buis aan elkaar te fixeren, bij voorkeur permanent, zodat een enkelvoudige dubbelwandige boorbuis kan worden toegepast, hetgeen de handling vereenvoudigt en de betrouwbaarheid vergroot.
Bijvoorbeeld kan het handhaven van de concentrische plaatsing van de buizen tijdens het boren en injecteren van groutcement beter worden gewaarborgd. Een ander voorbeeld is dat het maken en afbreken van de buizenstreng door koppelen resp. ontkoppelen van de buislengten wordt vereenvoudigd en versneld.
Daarnaast wordt het nu mogelijk het aanbrengen van het groutcement beter te beheersen. Daartoe wordt in een voorkeursuitvoering het groutcement in de ringruimte gedoseerd en wordt bij voorkeur tegelijkertijd verhinderd dat vloeistof door de binnenste buis heen omhoog kan stromen, bijvoorbeeld doordat de binnenste buis op afstand van zijn onderste einde, bijvoorbeeld aan of nabij zijn bovenste einde, fluïidum- of vloeistofdicht wordt gemaakt, bijvoorbeeld door middel van een afsluiter.
Het moet duidelijk zijn dat kennis van buiten het vakgebied van het spoelboren niet direct toepasbaar is op het spoelboren, mede omdat bij spoelboren sprake is van lastig voorspelbaar stromingsgedrag in de spoelkanalen, hetgeen afwezig is bij technieken zonder spoelboren. De diameters van de spoelkanalen en van het verankeringselement zijn zo klein resp. zo groot mogelijk gedimensioneerd. Om tot de uitvinding te komen was een onverwachte denkstap vereist, nl. de diameter van de binnenste buis vergroten om het verankeringselement te kunnen opnemen. Dit lag niet voor de hand want de diameter van de boorbuis en de diameterverhouding tussen de spoelkanalen lagen vast uit oogpunt van bedrijfszekerheid.
De tussen de twee concentrische, een wederzijdse afstand houdende wanden van de dubbelwandige boorbuis verschafte ringruimte vormt een afgeschermd, ringvormig stroomkanaal voor het groutcement. Dit stroomkanaal strekt zich neerwaarts uit in het boorgat en mondt aan of nabij het ondereinde van de dubbelwandige boorbuis uit. Deze uitmonding bevindt zich aanvankelijk onderin het boorgat en verplaatst mee omhoog met de dubbelwandige boorbuis terwijl deze boorbuis omhoog uit de grond wordt getrokken bij gelijktijdig met groutcement vullen van de achtergelaten ruimte rondom het funderingselement. Zodoende wordt het groutcement vanuit het ringvormige stroomkanaal rechtstreeks gedoseerd in de ruimte die zojuist in de grond is achtergelaten door het omhoog bewegende ondereinde van de dubbelwandige boorbuis. Tijdens het uit de grond halen van de boorbuis wordt het cementgrout onder druk afgeperst op de diepten waar het ontwerp dit vereist teneinde de wrijvingscapaciteit tussen het groutlichaam en de omringende grond zo groot mogelijk te maken.
Éen van de voordelen van het doseren van groutcement uit het ondereinde van het ringvormige stroomkanaal is dat de vloeistofkolom binnenin de binnenste buis kan worden afgeschermd van de processen die in de boorbuis 5 plaatsvinden tijdens het uit het boorgat bewegen van de boorbuis. Deze vloeistofkolom is ontstaan tijdens het tot de gewenste diepte boren. Bij het bekende spoelboren wordt deze vloeistofkolom neerwaarts uit de boorbuis verdrongen tijdens het doseren van het groutcement doordat het groutcement van bovenaf op deze vloeistofkolom wordt gedoseerd. Deze vloeistofkolom stroomt vanuit het onderste einde van de boorbuis in de omringende grond. Dit kan milieubelastend zijn. Daarentegen biedt de uitvinding de mogelijkheid deze vloeistofkolom opwaarts te stuwen en dus aan het proximale einde op te vangen,
Een ander voordeel is dat minder groutcement verloren gaat. Bij het bekende spoelboren staat het boven de grond uitstekende deel van de boorbuis vol met groutcement, terwijl bij de onderhavige uitvinding alleen het boven de grond uitstekende ringvormige stroomkanaal gevuld is met groutcement. Dit overtollige groutcement (per strekkende meter boorbuis in het ringvormige stroomkanaal bijv. 3 of 9 liter, in de gehele boorbuis bijv. 30 of 250 liter) kan niet zonder meer worden hergebruikt en is vaak onbruikbaar.
Tot de uitvinding behoren eveneens alternatieven voor het verschaffen van het binnenste en buitenste spoelkanaal, anders dan de concentrisch in elkaar geplaatste binnenste en buitenste buis. Een alternatief is bijvoorbeeld een radiaal gesegmenteerd buitenste spoelkanaal door bijvoorbeeld een aantal axiaal zich uitstrekkende pijpen die met gelijkmatige tussenruimte tegen de binnenwand van de buitenste buis zijn geplaatst en het buitenste spoelkanaal verschaffen, terwijl de binnenste buis nu kan ontbreken, zodat de spoelvloeistof en later het groutcement via deze pijpen naar het onderste einde worden aangevoerd.
In deze tekst wordt met het begrip “funderingselement” tevens een “verankeringselement” of “ankerelement” bedoeld, en omgekeerd. Voorbeelden van dit type element zijn aan de vakman bekend en bijvoorbeeld een stalen staaf met uitwendig een grove schroefdraad (bijvoorbeeld een Gewi- type ankerstaaf).
Overigens is het toepassen van een dubbelwandige buis op zich bekend uit de jetgrouttechniek, voor het gescheiden aanvoeren van lucht en mengsel, en ook uit rotsboren (zgn. reverse circulation drilling). Dergelijke op zich bekende dubbelwandige buizen zijn echter niet aangepast voor inwendig spoelboren in grond (“grond” is een substraat van één of meer van zand, klei en veen, echter ook andere bodemsoorten of grondtypen zijn denkbaar).
Het ondereinde van de boorbuis kan zijn uitgerust met een beitelorgaan voor het mechanisch bewerken van het substraat, bij voorkeur van verloren type, dus blijft achter onderin het boorgat wanneer de boorbuis wordt verwijderd. Naast een tijdelijke en op diepte af te stoten beitelorgaan kan de onderrand van de binnen- en/of buitenbuis uit worden gerust met frezende en/of eroderende eigenschappen, bijvoorbeeld door rondom met tussenruimte aanbrengen van axiale en/of radiale uitsteeksels met een bijvoorbeeld beitelende werking, d.w.z. een boorkroon.
Het ondereinde van de boorbuis, bij voorkeur de buitenbuis, kan zijn uitgerust met een zgn. boorkam, bij voorkeur van verloren type, die bijvoorbeeld zich tussen diametraal tegenover elkaar bevindende locaties van de buiswand uitstrekt en bijvoorbeeld een grond roerend effect heeft en/of bijvoorbeeld axiaal voorbij de boorbuis uitsteekt. Bij voorkeur is de boorkam aan zijn ene uiteinde aan de boorbuis geborgd, bijvoorbeeld door een las en/of aan zijn diametraal tegenoverliggende uiteinde gemakkelijk losneembaar of los vastgehouden door de boorbuis, bijvoorbeeld door klem- en/of haakwerking zoals bij toepassen van een inkeping aan het ene element waarin een deel van het andere element past, eventueel met klemming.
Bij voorkeur is de montage van de boorkam aan de boorbuis zodanig dat van deze het ene, bij voorkeur gemakkelijk losneembare, zoals klemmende, uiteinde vrij komt van de boorbuis en de boorkam zwenkt om het tegenover gelegen, bij voorkeur vast gelaste, uiteinde doordat het zich in de boorbuis bevindende verankeringslichaam op de boorkam aangrijpt en het verankeringslichaam en de boorbuis axiaal ten opzichte van elkaar verplaatsen zodat het verankeringslichaam naar buiten komt uit het onderste einde van de boorbuis.
Bij voorkeur eindigt, aan het onderste uiteinde, de binnenbuis axiaal op afstand binnen de buitenbuis, bij voorkeur loopt de buitenbuis axiaal minimaal 1 of 2 of 5 of 10 centimeter voorbij de binnenbuis. Hierdoor wordt het schoon spoelen van het boorgat verbeterd.
Het ondereinde van de boorbuis kan “distaal einde” en het boveneinde “proximaal einde” worden genoemd, met het oog op een bijvoorbeeld horizontale of in hoofdzaak horizontale toepassing. Het proximale einde bevindt zich nabij de uitmonding van het boorgat aan het grondoppervlak, bijvoorbeeld in de atmosfeer of het waterlichaam (bij onder water boren} en/of waar één of meer van het rek met boorbuizen, de boorstelling met de aandrijving van de boorbuis en de containers met spoelvloeistof en/of groutcement, en de pompen daarvoor, zijn opgesteld. Anders gezegd is het proximale einde het uiteinde van de boorbuis dat als laatste in de grond wordt ingebracht en aan het einde van het boorproces als eerste uit de grond komt. Het distale (ofwel: blinde) einde bevindt zich nabij het einde van het boorgat onder in de grond. Anders gezegd is het distale einde het uiteinde van de boorbuis dat als eerste in de grond wordt ingebracht en aan het einde van het boorproces als laatste uit de grond komt.
Zoals gebruikelijk bij het vormen van een omhullend lichaam van groutcement rondom het ankerelement in de grond, wordt het vloeibare groutcement met een overdruk van minimaal 3 of 5 of 8 bar gedoseerd. Tijdens het proces kan deze druk tijdelijk kortstondig lager zijn omdat in de regel het uit het boorgat trekken van de boorbuis stapsgewijze plaatsvindt, en na een stap het groutcement bijvoorbeeld wordt afgeperst.
Tijdens het spoelboren wordt door de machine, zoals boorstelling, een voortstuwende kracht in lengterichting van de boorstreng daarop uitgeoefend aan het proximale einde. Bij voorkeur is dit een continue of geleidelijk variërende kracht. Eventueel kan het een intrilkracht of een inhamerkracht zijn, of een combinatie van verschillende typen voortstuwende kracht. Eventueel wordt intrillen en/of inhameren niet toegepast.
Een voorkeurswerkwijze bevat één of meer van de volgende stappen: de eerste dubbelwandige boorbuis wordt in de boorstelling geplaatst; de boorbuis wordt roterend aangedreven en voortgeduwd zodat het distale einde in de grond verdwijnt; spoelvloeistof wordt vanaf het proximale einde in de ringruimte gedoseerd, stroomt naar het distale einde en door de binnenste buis heen terug naar het proximale einde, of omgekeerd; spoelvloeistof neemt bij het distale einde vrijkomende grond mee naar het proximale einde; terug uit het proximale einde stromende spoelvloeistof wordt weggeleid, bijvoorbeeld in een bezinkcontainer opgevangen; als een voorgaande boorbuis grotendeels in de grond is ingebracht wordt het proces tijdelijk stilgezet en een volgende buis aan de buizenstreng toegevoegd waarna de aandrijvingen en pomp{en) weer worden aangesloten en het proces hervat; wanneer de boorbuis de beoogde diepte heeft bereikt wordt gestopt met het toevoegen van een volgende buis aan de buizenstreng; in het geval van een boorbuis met een lengte (bijv. 30 meter) voldoende om in één gang de beoogde diepte te bereiken, is het samenstellen van een buizenstreng overbodig; op de einddiepte aangekomen wordt de circulatie van spoelvloeistof gestopt en een ankerelement vanaf het proximale einde in de binnenste buis gestoken; de spoelvloeistof die op het moment van stoppen van de circulatie van spoelvloeistof aanwezig is in de binnenste boorbuis laat men daar zitten en vormt vervolgens de vloeistofkolom; de binnenste buis wordt aan het proximale einde vloeistofdicht gemaakt; de ringruimte wordt op een groutcement pomp aangesloten aan het proximale einde; groutcement wordt in de ringruimte gedoseerd bij het proximale einde en stroomt bij het distale einde vanuit de ringruimte in het boorgat; in de ringruimte aanwezige spoelvloeistof wordt aan het begin van het doseren van groutcement door dit voor zich uit geduwd in de richting van het distale einde en in de omringende grond bij het distale einde weggedrukt; eventueel wordt de binnenste buis gevuld met cementgrout voordat het funderingselement wordt ingebracht in de binnenste buis; de boorstelling trekt aan het proximale einde van de boorstreng; de boorbuis wordt in de richting van het proximale einde uit het boorgat getrokken; zodra het proximale stuk boorbuis geheel of in hoofdzaak geheel uit het boorgat is getrokken wordt het proces onderbroken, de buizenstreng afgekoppeld van de aandrijving, afsluiter en pomp(en), het proximale stuk boorbuis verwijderd van de buizenstreng, de buizenstreng weer aangesloten op de aandrijving, afsluiter en pomp{en) en het proces hervat; terwijl het distale einde van de boorbuis naar het proximale einde terug beweegt houdt het in het boorgat gedoseerde groutcement het distale einde van de binnenste boorbuis gevuld zodat de vloeistofkolom in de binnenste boorbuis tijdens het uit het boorgat trekken van de boorbuis opgesloten blijft tussen het proximale en distale einde; het deel van de vloeistofkolom dat zich bevindt in het proximale stuk boorbuis laat men bij afkoppelen van de buizenstreng daaruit lopen, terwijl men bij voorkeur de vloeistofkolom in het resterende deel van de buizenstreng laat zitten.
Bij wijze van alternatief staat men via het proximale einde wegstromen van de vloeistofkolom in de binnenste buis toe. Het groutcement dat via de ringruimte nabij het distale einde in het boorgat uitstroomt, kan dan van onderaf de binnenste boorbuis vullen en drukt tegelijkertijd de vloeistofkolom via het proximale einde uit de boorbuis.
Een verdere toelichting volgt nu aan de hand van de bijgaande tekening van één van de vele mogelijke uitvoeringsvormen van de uitvinding. Getoond is in:
Fig. 1 een axiaal aanzicht van de dubbelwandige boorbuis:
Fig. 2 — 6 achtereenvolgende stappen tijdens het installeren van een ankerlichaam, in doorsnede;
Fig. 7 in doorsnede het onderste of distale einde van een alternatieve dubbelwandige boorbuis;
Fig. 8 een foto van het onderste of distale einde van de boorbuis van fig. 7.
Fig. 1 toont dat van de dubbelwandige boorbuis de binnenste en buitenste buizen één geheel vormen en permanent aan elkaar zijn gefixeerd via afstandhouders radiaal rondom en axiaal verdeeld in de tussenruimte zodanig dat de tussenruimte tevens een stroomkanaal voor spoelvloeistof en groutcement vanaf het proximale naar het distale einde verschaft.
Fig. 2 toont het begin van installeren. In fig. 3 is het distale einde op de gewenste einddiepte gekomen, het roteren en spoelen wordt nu gestopt.
In fig. 4 is de ankerstaaf in de binnenste buis geplaatst, hierna begint het gelijktijdig uit het boorgat trekken van de dubbelwandige boorbuis en het via het buitenste spoelkanaal doseren van groutcement, waarbij het proximale einde van de binnenste buis afgesloten wordt gehouden.
In fig. 5 is het distale einde inmiddels over een aanzienlijke afstand in de richting van het proximale einde verplaatst en het deel van het boorgat waaruit de boorbuis verwijderd is gevuld met groutcement dat de in het boorgat achterblijvende ankerstaaf geheel rondom omhult. Afgezien van eventueel het distale einde blijft de ruimte binnenin de binnenste boorbuis in hoofdzaak vrij van groutcement omdat de daarin opgesloten vloeistofkolom dit verhindert.
In fig. 6 is het proces voltooid; de dubbelwandige boorbuis is geheel uit het boorgat verwijderd en het boorgat geheel gevuld met groutcement waarin de ankerstaaf is ingebed.
Fig. 7 toont dat de buitenste buis axiaal verder zich uitstrekt dat de binnenste buis.
Fig. 8 toont de buitenste buis die is uitgerust met een boorkroon van beitels en met een boorkam. De binnenste buis eindigt op axiale afstand binnenin de buitenste buis en zou met moeite te zien zijn in deze fig. Het uiteinde van de boorkam nabij de pijl A wordt door klemming vastgehouden in een uitsparing in de buiswand, het diametraal tegenover gelegen uiteinde is vastgelast aan de buiswand. Een zich in de binnenste buis bevindend ankerlichaam (niet zichtbaar) dat axiaal uit het distale einde naar buiten beweegt zal daarbij tegen de boorkam gaan duwen waardoor het door klemming vastgehouden uiteinde van de boorkam wordt los geduwd waardoor de boorkam zwenkt in de richting van pijl A en zodoende de weg vrij geeft voor passage van het verankeringslichaam.
De hierin geopenbaarde maatregelen kunnen individueel in ieder andere denkbare combinatie en permutatie worden samen genomen om een alternatief voor de uitvinding te verschaffen. Omvat zijn ook technische equivalenten en genussen of generalisaties van de geopenbaarde maatregelen.
Een maatregel van een voorbeeld is ook algemeen toepasbaar binnen het kader van de uitvinding. Een hierin geopenbaarde maatregel, bijvoorbeeld van een voorbeeld, kan zonder meer veralgemeniseerd worden voor opname in een algemene definitie van de uitvinding, bijvoorbeeld te vinden in een octrooiconclusie.

Claims (63)

CONCLUSIES
1. Werkwijze voor het plaatsen van een funderingselement in de grond waarbij een boorbuis in de ongeroerde grond wordt ingebracht door axiaal voortbewegen en/of tegelijkertijd om zijn langsas roteren, welke boorbuis binnenin zich een binnenste en een buitenste axiaal spoelkanaal verschaft, die zich in hoofdzaak concentrisch in elkaar bevinden, bijvoorbeeld een dubbelwandige boorbuis verschaffend, en zijn ingericht voor wederzijdse tegenstroomse vloeistofstroom voor een vloeistofcirculatie van proximaal naar distaal en terug naar proximaal tijdens het in de grond inbrengen van de boorbuis, en vervolgens een, bij voorkeur langwerpig, funderingselement, in de boorbuis wordt ingebracht in aanwezigheid van beide spoelkanalen of de deze vormende onderdelen, zoals een binnenste en buitenste buis, bij voorkeur waarbij het funderingselement wordt ingebracht in het binnenste spoelkanaal, waarna de boorbuis in zijn lengterichting uit de grond wordt verwijderd met meenemen van beide spoelkanalen of de deze vormende onderdelen en in de grond achterlaten van het funderingselement terwijl een aanvankelijk vormvrij, hardbaar materiaal, zoals groutcement, in het gat in de grond wordt gedoseerd en het funderingselement omhult.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, aan het onderste of distale uiteinde van de boorbuis loopt de buitenste buis axiaal verder door dan de binnenste buis, bij voorkeur minimaal 1 of 2 of 5 of 10 centimeter.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, het onderste of distale uiteinde van de boorbuis is uitgerust met een boorkroon en/of een boorkam.
4. Werkwijze volgens één van conclusies 1-3, de spoelkanalen zijn gevormd door een binnenste en buitenste buis met onderlinge tussenruimte en concentrisch.
5. Werkwijze volgens één van conclusies 1-4, het groutcement wordt in de ringruimte en/of het buitenste spoelkanaal gedoseerd.
6. Werkwijze volgens één van conclusies 1-5, verhinderd wordt dat vloeistof door de binnenste buis of spoelkanaal heen omhoog kan stromen, bijvoorbeeld doordat de binnenste buis of spoelkanaal op afstand van zijn onderste einde, bijvoorbeeld aan of nabij zijn bovenste einde, f£luïidum- of vloeistofdicht wordt gemaakt, bijvoorbeeld door middel van een afsluiter.
7. Werkwijze volgens één van conclusies 1-6, de tussen de twee concentrische, een wederzijdse afstand houdende wanden van de boorbuis verschafte ringruimte vormt een afgeschermd, ringvormig stroomkanaal voor het groutcement.
8. Werkwijze volgens één van conclusies 1-7, minimaal één stroomkanaal strekt zich neerwaarts uit in het boorgat en/of mondt aan of nabij het ondereinde van de boorbuis uit.
9. Werkwijze volgens één van conclusies 1-8, de stroomkanaal uitmonding bevindt zich aanvankelijk onderin het boorgat en verplaatst mee omhoog met de boorbuis terwijl deze buis omhoog uit de grond wordt getrokken bij gelijktijdig met groutcement vullen van de achtergelaten ruimte rondom het funderingselement.
10. Werkwijze volgens één van conclusies 1-9, het groutcement wordt vanuit het ringvormige en/of buitenste stroomkanaal rechtstreeks gedoseerd in de ruimte die in de grond is achtergelaten door het omhoog bewegende ondereinde van de boorbuis.
11. Werkwijze volgens één van conclusies 1-10, het doseren van groutcement geschiedt uit het ondereinde van het ringvormige en/of buitenste stroomkanaal.
12. Werkwijze volgens één van conclusies 1-11, de vloeistofkolom binnenin de binnenste buis en/of stroomkanaal wordt afgeschermd van de processen die in de boorbuis plaatsvinden tijdens het uit het boorgat bewegen van de boorbuis.
13. Werkwijze volgens één van conclusies 1-12, de vloeistofkolom wordt opwaarts gestuwd en/of aan het proximale einde opgevangen.
14. Werkwijze volgens één van conclusies 1-13, alleen het boven de grond uitstekende ringvormige en/of buitenste stroomkanaal is gevuld met groutcement.
15. Werkwijze volgens één van conclusies 1-14, het binnenste en buitenste spoelkanaal zijn verschaft door een radiaal gesegmenteerd buitenste spoelkanaal door bijvoorbeeld een aantal axiaal zich uitstrekkende pijpen die met gelijkmatige tussenruimte tegen de binnenwand van de buitenste buis zijn geplaatst en het buitenste spoelkanaal verschaffen, terwijl de binnenste buis kan ontbreken, zodat de spoelvloeistof en later het groutcement via deze pijpen naar het onderste einde worden aangevoerd.
16. Werkwijze volgens één van conclusies 1-15, het funderingselement is een verankeringselement of ankerelement.
17. Werkwijze volgens één van conclusies 1-16, het funderingselement omvat of is een stalen staaf met uitwendig een, bij voorkeur grove, schroefdraad, bijvoorbeeld een Gewi-type ankerstaaf.
18. Werkwijze volgens één van conclusies 1-17, de grond is een substraat van één of meer van zand, klei en veen.
19. Werkwijze volgens één van conclusies 1-18, het ondereinde van de boorbuis is uitgerust met een beitelorgaan voor het mechanisch bewerken van het substraat, bij voorkeur van verloren type, dus blijft achter onderin het boorgat wanneer de boorbuis wordt verwijderd.
20. Werkwijze volgens één van conclusies 1-19, het beitelorgaan is verschaft door de onderrand van de binnen- en/of buitenbuis uit te rusten met frezende en/of eroderende eigenschappen, bijvoorbeeld door rondom met tussenruimte aanbrengen van axiale en/of radiale uitsteeksels met een bijvoorbeeld beitelende werking, zoals een boorkroon.
21. Werkwijze volgens één van conclusies 1-20, het ondereinde van de boorbuis, bij voorkeur de buitenste buis, is uitgerust met een zgn. boorkam, bij voorkeur van verloren type, die bijvoorbeeld zich tussen diametraal tegenover elkaar bevindende locaties van de buiswand uitstrekt en bijvoorbeeld een grond roerend effect heeft en/of bijvoorbeeld axiaal voorbij de boorbuis uitsteekt.
22. Werkwijze volgens één van conclusies 1-21, de boorkam is aan zijn ene uiteinde aan de boorbuis geborgd, bijvoorbeeld door een las en/of aan zijn diametraal tegenoverliggende viteinde gemakkelijk losneembaar of los vastgehouden door de boorbuis, bijvoorbeeld door klem- en/of haakwerking zoals bij toepassen van een inkeping aan het ene element waarin een deel van het andere element past, eventueel met klemming.
23. Werkwijze volgens één van conclusies 1-22, de montage van de boorkam aan de boorbuis is zodanig dat van deze het ene, bij voorkeur gemakkelijk losneembare, zoals klemmende, uiteinde vrij komt van de boorbuis en de boorkam zwenkt om het tegenover gelegen, bij voorkeur vast gelaste, uiteinde doordat het zich in de boorbuis bevindende verankeringslichaam op de boorkam aangrijpt en het verankeringslichaam en de boorbuis axiaal ten opzichte van elkaar verplaatsen zodat het verankeringslichaam naar buiten komt uit het onderste einde van de boorbuis.
24. Werkwijze volgens één van conclusies 1-23, het ondereinde van de boorbuis is “distaal einde” en het boveneinde “proximaal einde” genoemd,
25. Werkwijze volgens één van conclusies 1-24, het proximale einde bevindt zich nabij de uitmonding van het boorgat aan het grondoppervlak, bijvoorbeeld in de atmosfeer en/of waar één of meer van het rek met boorbuizen, de boorstelling met de aandrijving van de boorbuis en de containers met spoelvloeistof en/of groutcement, en de pompen daarvoor, zijn opgesteld; het distale einde bevindt zich nabij het einde van het boorgat onder in de grond.
26. Werkwijze volgens één van conclusies 1-25, bij het vormen van een omhullend lichaam van groutcement rondom het funderingselement in de grond, wordt het vloeibare groutcement met een overdruk van minimaal 3 of 5 bar gedoseerd, bijvoorbeeld varieert de doseerdruk tussen 6 en 10 bar tijdens het uittrekken van de boorbuis.
27. Werkwijze volgens één van conclusies 1-26, tijdens het spoelboren wordt door de machine, zoals boorstelling, een voortstuwende kracht in lengterichting van de boorstreng daarop uitgeoefend aan het proximale einde, bij voorkeur is dit een continue of geleidelijk variërende kracht, eventueel kan het een intrilkracht of een inhamerkracht zijn, of een combinatie van verschillende typen voortstuwende kracht, eventueel wordt intrillen en/of inhameren niet toegepast.
28. Werkwijze volgens één van conclusies 1-27, met één of meer van de volgende stappen: de eerste boorbuis wordt in de boorstelling geplaatst; de boorbuis wordt roterend aangedreven en voortgeduwd zodat het distale einde in de grond verdwijnt; spoelvloeistof wordt vanaf het proximale einde in de ringruimte en/of buitenste spoelkanaal gedoseerd, stroomt naar het distale einde en door de binnenste buis heen terug naar het proximale einde, of omgekeerd; spoelvloeistof neemt bij het distale einde vrijkomende grond mee naar het proximale einde; terug uit het proximale einde stromende spoelvloeistof wordt weggeleid, bijvoorbeeld in een bezinkcontainer opgevangen;
als een voorgaande boorbuis grotendeels in de grond is ingebracht wordt het proces tijdelijk stilgezet en een volgende boorbuis aan de buizenstreng toegevoegd waarna de aandrijvingen en pomp(en} weer worden aangesloten en het proces hervat; op de einddiepte aangekomen wordt de circulatie van spoelvloeistof gestopt en een ankerelement vanaf het proximale einde in de binnenste buis gestoken; de spoelvloeistof die op het moment van stoppen van de circulatie van spoelvloeistof aanwezig is in de binnenste boorbuis laat men daar zitten en vormt vervolgens de vloeistofkolom; de binnenste buis wordt aan het proximale einde vloeistofdicht gemaakt; de ringruimte wordt op een groutcement pomp aangesloten aan het proximale einde; groutcement wordt in de ringruimte gedoseerd bij het proximale einde en stroomt bij het distale einde vanuit de ringruimte in het boorgat; in de ringruimte aanwezige spoelvloeistof wordt aan het begin van het doseren van groutcement door dit voor zich uit geduwd in de richting van het distale einde en in de omringende grond bij het distale einde weggedrukt; de boorstelling trekt aan het proximale einde van de boorstreng; de boorbuis wordt in de richting van het proximale einde uit het boorgat getrokken; zodra het proximale stuk boorbuis geheel of in hoofdzaak geheel uit het boorgat is getrokken wordt het proces onderbroken, de buizenstreng afgekoppeld van de aandrijving, afsluiter en pomp(en), het proximale stuk boorbuis verwijderd van de buizenstreng, de buizenstreng weer aangesloten op de aandrijving, afsluiter en pomp{en) en het proces hervat; terwijl het distale einde van de boorbuis naar het proximale einde terug beweegt houdt het in het boorgat gedoseerde groutcement het distale einde van de binnenste boorbuis gevuld zodat de vloeistofkolom in de binnenste boorbuis tijdens het uit het boorgat trekken van de boorbuis opgesloten blijft tussen het proximale en distale einde; het deel van de vloeistofkolom dat zich bevindt in het proximale stuk boorbuis laat men bij afkoppelen van de buizenstreng daaruit lopen, terwijl men bij voorkeur de vloeistofkolom in het resterende deel van de buizenstreng laat zitten.
29. Werkwijze volgens één van conclusies 1-28, men staat via het proximale einde wegstromen van de vloeistofkolom in de binnenste buis toe.
30. Werkwijze volgens één van conclusies 1-29, het groutcement dat via de ringruimte nabij het distale einde in het boorgat uitstroomt, zal van onderaf de binnenste boorbuis vullen en drukt tegelijkertijd de vloeistofkolom via het proximale einde uit de boorbuis.
31. Werkwijze volgens één van conclusies 1-30, van de dubbelwandige boorbuis vormen de binnenste en buitenste buizen één geheel en zijn permanent aan elkaar gefixeerd via afstandhouders radiaal rondom en axiaal verdeeld in de tussenruimte zodanig dat de tussenruimte tevens een stroomkanaal voor spoelvloeistof en groutcement vanaf het proximale naar het distale einde verschaft.
32. Inrichting voor het plaatsen van een funderingselement in de grond, ingericht zodat een boorbuis in de ongeroerde grond wordt ingebracht door axiaal voortbewegen en/of tegelijkertijd om zijn langsas roteren, welke boorbuis binnenin zich een binnenste en een buitenste axiaal spoelkanaal verschaft, die zich in hoofdzaak concentrisch in elkaar bevinden, bijvoorbeeld een dubbelwandige boorbuis verschaffend, en zijn ingericht voor wederzijdse tegenstroomse vloeistofstroom voor een vloeistofcirculatie van proximaal naar distaal en terug naar proximaal tijdens het in de grond inbrengen van de boorbuis, en vervolgens een, bij voorkeur langwerpig, funderingselement, in de boorbuis wordt ingebracht in aanwezigheid van beide spoelkanalen of de deze vormende onderdelen, zoals een binnenste en buitenste buis, bij voorkeur waarbij het funderingselement wordt ingebracht in het binnenste spoelkanaal, waarna de boorbuis in zijn lengterichting uit de grond wordt verwijderd met meenemen van beide spoelkanalen of de deze vormende onderdelen en in de grond achterlaten van het funderingselement terwijl een aanvankelijk vormvrij, hardbaar materiaal, zoals groutcement, in het gat in de grond wordt gedoseerd en het funderingselement omhult.
33. Inrichting volgens de voorgaande inrichtingconclusie, aan het onderste of distale uiteinde van de boorbuis loopt de buitenste buis axiaal verder door dan de binnenste buis, bij voorkeur minimaal 1 of 2 of 5 of 10 centimeter.
34. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, het onderste of distale uiteinde van de boorbuis is uitgerust met een boorkroon en/of een boorkam.
35. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, de spoelkanalen zijn gevormd door een binnenste en buitenste buis met onderlinge tussenruimte en concentrisch.
36. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, ingericht zodat het groutcement wordt in de ringruimte en/of het buitenste spoelkanaal gedoseerd.
37. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, ingericht zodat verhinderd wordt dat vloeistof door de binnenste buis of spoelkanaal heen omhoog kan stromen, bijvoorbeeld doordat de binnenste buis of spoelkanaal op afstand van zijn onderste einde, bijvoorbeeld aan of nabij zijn bovenste einde, f£luïdum- of vloeistofdicht wordt gemaakt, bijvoorbeeld door middel van een afsluiter.
38. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, de tussen de twee concentrische, een wederzijdse afstand houdende wanden van de boorbuis verschafte ringruimte vormt een afgeschermd, ringvormig stroomkanaal voor het groutcement.
39. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, minimaal één stroomkanaal strekt zich neerwaarts uit in het boorgat en/of mondt aan of nabij het ondereinde van de boorbuis uit.
40. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, de stroomkanaal uitmonding bevindt zich aanvankelijk onderin het boorgat en verplaatst mee omhoog met de boorbuis terwijl deze buis omhoog uit de grond wordt getrokken bij gelijktijdig met groutcement vullen van de achtergelaten ruimte rondom het funderingselement.
41. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, ingericht zodat het groutcement wordt vanuit het ringvormige en/of buitenste stroomkanaal rechtstreeks gedoseerd in de ruimte die in de grond is achtergelaten door het omhoog bewegende ondereinde van de boorbuis.
42. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, ingericht zodat het doseren van groutcement geschiedt uit het ondereinde van het ringvormige en/of buitenste stroomkanaal.
43. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, ingericht zodat de vloeistofkolom binnenin de binnenste buis en/of stroomkanaal wordt afgeschermd van de processen die in de boorbuis plaatsvinden tijdens het uit het boorgat bewegen van de boorbuis.
44. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, ingericht zodat de vloeistofkolom wordt opwaarts gestuwd en/of aan het proximale einde opgevangen.
45. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, ingericht zodat alleen het boven de grond en/of het boorgat uitstekende ringvormige en/of buitenste stroomkanaal is gevuld met groutcement.
46. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, het binnenste en buitenste spoelkanaal zijn verschaft door een radiaal gesegmenteerd buitenste spoelkanaal door bijvoorbeeld een aantal axiaal zich uitstrekkende pijpen die met gelijkmatige tussenruimte tegen de binnenwand van de buitenste buis zijn geplaatst en het buitenste spoelkanaal verschaffen, terwijl de binnenste buis kan ontbreken, zodat de spoelvloeistof en later het groutcement via deze pijpen naar het onderste einde worden aangevoerd.
47. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, het funderingselement is een verankeringselement of ankerelement.
48. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, het funderingselement omvat of is een stalen staaf met uitwendig een, bij voorkeur grove, schroefdraad, bijvoorbeeld een Gewi-type ankerstaaf.
49. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, de grond is een substraat van één of meer van zand, klei en veen.
50. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, het ondereinde van de boorbuis is uitgerust met een beitelorgaan voor het mechanisch bewerken van het substraat, bij voorkeur van verloren type, dus blijft achter onderin het boorgat wanneer de boorbuis wordt verwijderd.
51. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, het beitelorgaan is verschaft door de onderrand van de binnen- en/of buitenbuis uit te rusten met frezende en/of eroderende eigenschappen, bijvoorbeeld door rondom met tussenruimte aanbrengen van axiale en/of radiale uitsteeksels met een bijvoorbeeld beitelende werking, zoals een boorkroon.
52. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, het ondereinde van de boorbuis, bij voorkeur de buitenste buis, is uitgerust met een zgn, boorkam, bij voorkeur van verloren type, die bijvoorbeeld zich tussen diametraal tegenover elkaar bevindende locaties van de buiswand uitstrekt en bijvoorbeeld een grond roerend effect heeft en/of bijvoorbeeld axiaal voorbij de boorbuis uitsteekt.
53. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, de boorkam is aan zijn ene uiteinde aan de boorbuis geborgd, bijvoorbeeld door een las en/of aan zijn diametraal tegenoverliggende uiteinde gemakkelijk losneembaar of los vastgehouden door de boorbuis, bijvoorbeeld door klem- en/of haakwerking zoals bij toepassen van een inkeping aan het ene element waarin een deel van het andere element past, eventueel met klemming.
54. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, de montage van de boorkam aan de boorbuis is zodanig dat van deze het ene, bij voorkeur gemakkelijk losneembare, zoals klemmende, uiteinde vrij komt van de boorbuis en de boorkam zwenkt om het tegenover gelegen, bij voorkeur vast gelaste, uiteinde doordat het zich in de boorbuis bevindende verankeringslichaam op de boorkam aangrijpt en het verankeringslichaam en de boorbuis axiaal ten opzichte van elkaar verplaatsen zodat het verankeringslichaam naar buiten komt uit het onderste einde van de boorbuis.
55. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, het ondereinde van de boorbuis is “distaal einde” en het boveneinde “proximaal einde” genoemd.
56. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, het proximale einde bevindt zich nabij de uitmonding van het boorgat aan het grondoppervlak, bijvoorbeeld in de atmosfeer en/of waar één of meer van het rek met boorbuizen, de boorstelling met de aandrijving van de boorbuis en de containers met spoelvloeistof en/of groutcement, en de pompen daarvoor, zijn opgesteld; het distale einde bevindt zich nabij het einde van het boorgat onder in de grond.
57. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, ingericht zodat bij het vormen van een omhullend lichaam van groutcement rondom het funderingselement in de grond, wordt het vloeibare groutcement met een overdruk van minimaal 3 of 5 bar gedoseerd, bijvoorbeeld varieert de doseerdruk tussen 6 en 10 bar tijdens het uittrekken van de boorbuis.
58. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, ingericht zodat tijdens het spoelboren wordt door de machine, zoals boorstelling, een voortstuwende kracht in lengterichting van de boorstreng daarop uitgeoefend aan het proximale einde, bij voorkeur is dit een continue of geleidelijk variërende kracht, eventueel kan het een intrilkracht of een inhamerkracht zijn, of een combinatie van verschillende typen voortstuwende kracht, eventueel wordt intrillen en/of inhameren niet toegepast.
59, Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, ingericht voor het uitvoeren van één of meer van de volgende stappen: de eerste boorbuis wordt in de boorstelling geplaatst; de boorbuis wordt roterend aangedreven en voortgeduwd zodat het distale einde in de grond verdwijnt; spoelvloeistof wordt vanaf het proximale einde in de ringruimte en/of buitenste spoelkanaal gedoseerd, stroomt naar het distale einde en door de binnenste buis heen terug naar het proximale einde, of omgekeerd; spoelvloeistof neemt bij het distale einde vrijkomende grond mee naar het proximale einde; terug uit het proximale einde stromende spoelvloeistof wordt weggeleid, bijvoorbeeld in een bezinkcontainer opgevangen; als een voorgaande boorbuis grotendeels in de grond is ingebracht wordt het proces tijdelijk stilgezet en een volgende boorbuis aan de buizenstreng toegevoegd waarna de aandrijvingen en pomp (en) weer worden aangesloten en het proces hervat; op de einddiepte aangekomen wordt de circulatie van spoelvloeistof gestopt en een ankerelement vanaf het proximale einde in de binnenste buis gestoken; de spoelvloeistof die op het moment van stoppen van de circulatie van spoelvloeistof aanwezig is in de binnenste boorbuis laat men daar zitten en vormt vervolgens de vloeistofkolom; de binnenste buis wordt aan het proximale einde vloeistofdicht gemaakt; de ringruimte wordt op een groutcement pomp aangesloten aan het proximale einde;
groutcement wordt in de ringruimte gedoseerd bij het proximale einde en stroomt bij het distale einde vanuit de ringruimte in het boorgat; in de ringruimte aanwezige spoelvloeistof wordt aan het begin van het doseren van groutcement door dit voor zich uit geduwd in de richting van het distale einde en in de omringende grond bij het distale einde weggedrukt; de boorstelling trekt aan het proximale einde van de boorstreng; de boorbuis wordt in de richting van het proximale einde uit het boorgat getrokken;
zodra het proximale stuk boorbuis geheel of in hoofdzaak geheel uit het boorgat is getrokken wordt het proces onderbroken, de buizenstreng afgekoppeld van de aandrijving, afsluiter en pomp (en), het proximale stuk boorbuis verwijderd van de buizenstreng, de buizenstreng weer aangesloten op de aandrijving, afsluiter en pomp{en) en het proces hervat; terwijl het distale einde van de boorbuis naar het proximale einde terug beweegt houdt het in het boorgat gedoseerde groutcement het distale einde van de binnenste boorbuis gevuld zodat de vloeistofkolom in de binnenste boorbuis tijdens het uit het boorgat trekken van de boorbuis opgesloten blijft tussen het proximale en distale einde; het deel van de vloeistofkolom dat zich bevindt in het proximale stuk boorbuis laat men bij afkoppelen van de buizenstreng daaruit lopen, terwijl men bij voorkeur de vloeistofkolom in het resterende deel van de buizenstreng laat zitten.
60. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, ingericht zodat men staat via het proximale einde wegstromen van de vloeistofkolom in de binnenste buis toe.
61. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, ingericht zodat het groutcement dat via de ringruimte nabij het distale einde in het boorgat uitstroomt, zal van onderaf de binnenste boorbuis vullen en drukt tegelijkertijd de vloeistofkolom via het proximale einde uit de boorbuis.
62. Inrichting volgens één van de voorgaande inrichtingconclusies, van de dubbelwandige boorbuis vormen de binnenste en buitenste buizen één geheel en zijn permanent aan elkaar gefixeerd via afstandhouders radiaal rondom en axiaal verdeeld in de tussenruimte zodanig dat de tussenruimte tevens een stroomkanaal voor spoelvloeistof en groutcement vanaf het proximale naar het distale einde verschaft.
63. Een boorbuis voor de werkwijze of inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, welke boorbuis binnenin zich een binnenste en een buitenste axiaal spoelkanaal verschaft, die zich in hoofdzaak concentrisch in elkaar bevinden, bijvoorbeeld een dubbelwandige boorbuis verschaffend, en ingericht voor wederzijdse tegenstroomse vloeistofstroom voor een vloeistofcirculatie van proximaal naar distaal en terug naar proximaal tijdens het in de grond inbrengen van de boorbuis.
NL2020423A 2018-02-12 2018-02-12 Funderen of verankeren door verbeterd inwendig spoelboren. NL2020423B1 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2020423A NL2020423B1 (nl) 2018-02-12 2018-02-12 Funderen of verankeren door verbeterd inwendig spoelboren.

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2020423A NL2020423B1 (nl) 2018-02-12 2018-02-12 Funderen of verankeren door verbeterd inwendig spoelboren.

Publications (2)

Publication Number Publication Date
NL2020423A NL2020423A (nl) 2019-08-19
NL2020423B1 true NL2020423B1 (nl) 2023-07-07

Family

ID=67625075

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2020423A NL2020423B1 (nl) 2018-02-12 2018-02-12 Funderen of verankeren door verbeterd inwendig spoelboren.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL2020423B1 (nl)

Also Published As

Publication number Publication date
NL2020423A (nl) 2019-08-19

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP3440305B1 (en) An in-situ system for mixing two or more chemical components downhole in a wellbore and a method employing same
JP2007126846A (ja) 補強籠および現場打ちコンクリ−ト杭の施工法並びに現場打ちコンクリ−ト杭
NL2020423B1 (nl) Funderen of verankeren door verbeterd inwendig spoelboren.
RU2581589C1 (ru) Способ освоения многозабойной разветвленно-горизонтальной скважины
JP4095461B2 (ja) 杭の沈設方法及び装置
NL1021143C2 (nl) Werkwijze voor het aanbrengen van ten minste één funderingspaal in de Werkwijze voor het aanbrengen van ten minste één funderingspaal in de grond. grond.
RU2522031C1 (ru) Способ установки скважинного фильтра в паронагнетательной горизонтальной скважине
JP6895842B2 (ja) 地盤改良方法
JP6383526B2 (ja) 地盤掘削装置
JP2838390B2 (ja) ストレーナー管およびその設置工法並びにストレーナー管を用いた薬液注入工法
JP5400083B2 (ja) 地盤改良用薬液注入管および地盤改良用薬液注入工法
JP2008223434A (ja) 地中構造の構築工法及びその工法で構築された地中構造物
JP2006009401A (ja) 地盤注入工法
JPH089862B2 (ja) 薬液注入工法
JP6521311B2 (ja) 被圧水下における薬液注入工法
JP4515307B2 (ja) 地盤改良工法
JP2016135969A (ja) マイクロパイル工法で用いられるケーシングセグメントおよびマイクロパイル工法
RU2335618C2 (ru) Способ цементирования скважин
JPH06158636A (ja) グラウト注入工法
US11535998B2 (en) System and method for injecting expanding resins into soils to be consolidated
JPH0468109A (ja) 水平スリーブ注入工法
JP2006177073A (ja) 地下空洞の充填工法および地下空洞充填用の充填管
JP6501949B2 (ja) マイクロパイル工法で用いられるケーシングセグメント
TWI374961B (nl)
JP2008223435A (ja) 地中構造の構築工法及びその工法で構築された地中構造物、並びに管状部材

Legal Events

Date Code Title Description
PD Change of ownership

Owner name: VAN HATTUM EN BLANKEVOORT BV; NL

Free format text: DETAILS ASSIGNMENT: CHANGE OF OWNER(S), ASSIGNMENT; FORMER OWNER NAME: VOLKER STAAL EN FUNDERINGEN BV

Effective date: 20211111