NL2015870B1 - Verplaatsbare liftinrichting, werkwijze voor het gebruiksklaar maken van een verplaatsbare liftinrichting en werkwijze voor het ter transport in gereedheid brengen van een verplaatsbare liftinrichting. - Google Patents

Abstract

De uitvinding heeft betrekking op een verplaatsbare liftinrichting, omvattende een structuur waarin een liftschacht met geleidingsmiddelen is aangebracht. Voorts omvat de inrichting een liftkooi die via de geleidingsmiddelen verplaatsbaar is in de liftschacht. De liftkooi is voorzien van blokkeringsmiddelen voor het, in een geblokkeerde stand, blokkerend aangrijpen van de geleidingsmiddelen om verplaatsing van de liftkooi langs de geleidingsmiddelen te blokkeren.

Description

Titel: Verplaatsbare liftinrichting, werkwijze voor het gebruiksklaar maken van een verplaatsbare liftinrichting en werkwijze voor het ter transport in gereedheid brengen van een verplaatsbare liftinrichting

De uitvinding heeft betrekking op een verplaatsbare liftinrichting, omvattende een structuur waarin een liftschacht met geleidingsmiddelen is aangebracht, voorts omvattende een liftkooi die via de geleidingsmiddelen verplaatsbaar is in de liftschacht.

Een dergelijke verplaatsbare lift is bijvoorbeeld bekend uit het Nederlandse octrooipublicatie NL 2 005 305, en bijzonder geschikt voor toepassing als tijdelijke liftvoorziening, bijvoorbeeld ten behoeve van evenementen of tijdelijke werkzaamheden bij infrastructurele werken zoals bij spoorlijnen. De verplaatsbare lift kan als integrale eenheid naar een locatie worden getransporteerd, in gebruik worden genomen, en na gebruik als geheel weer op transport worden gesteld.

Hoewel dergelijke verplaatsbare liften in de praktijk naar teveredenheid functioneren is er een behoefte aan verbetering, bijvoorbeeld om het risico op schade aan de liftkooi en geleidingsmiddelen tegen te gaan en de veiligheid in gebruik te bevorderen.

De uitvinding beoogt een verbeterd liftsysteem overeenkomstig de aanhef te verkrijgen. Daartoe is de verplaatsbare liftinrichting volgens de uitvinding voorts voorzien van blokkeringsmiddelen voor het, in een geblokkeerde stand, blokkerend aangrijpen van de geleidingsmiddelen om verplaatsing van de liftkooi langs de geleidingsmiddelen te blokkeren.

Door blokkeringsmiddelen toe te passen die in een geblokkeerde stand de geleidingsmiddelen blokkerend aangrijpen kan de liftkooi op een positie in de schacht worden geborgd zodat ongewenst verschuiven van de liftkooi, en bijgevolg schade tijdens transport van de liftinrichting wordt tegengegaan. Hierdoor wordt een verbeterde verplaatsbare liftinrichting verkregen waarbij de robuustheid in gebruik verder is toegenomen.

Ook heeft de uitvinding betrekking op een werkwijze voor het gebruiksklaar maken van een liftinrichting en op een werkwijze voor het ter transport in gereedheid brengen van een liftinrichting.

Verdere voordelige uitvoeringsvormen van de uitvinding zijn weergegeven in de volgconclusies.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van uitvoeringsvoorbeelden die in de tekening zijn weergegeven. In de tekening toont:

Figuur 1 een schematisch perspectivisch aanzicht van een verplaatsbare liftinrichting overeenkomstig de uitvinding;

Figuur 2 een schematisch perspectivisch aanzicht van de via geleidingsmiddelen verplaatsbare liftkooi in de liftschacht van de verplaatsbare liftinrichting van Fig. 1, en

Figuur 3 een schematisch perspectivisch detailaanzicht van blokkeringsmiddelen van de liftkooi van Fig. 2.

De figuren zijn slechts een schematische weergave van de voorkeursuitvoering van de uitvinding. In de figuren zijn gelijke of corresponderende onderdelen met dezelfde verwijzingscijfers aangegeven.

Figuur 1 toont een schematisch perspectivisch aanzicht van een verplaatsbare liftinrichting 1 overeenkomstig de uitvinding. De inrichting 1 heeft een structuur 100 waarin een liftschacht 2 met (niet getoonde) geleidingsmiddelen is aangebracht. Voorts heeft de inrichting 1 een liftkooi 3 die via de geleidingsmiddelen verplaatsbaar is in de liftschacht 2. De structuur 100 is voorzien van (niet getoonde) aandrijfmiddelen voor het aandrijven van de liftkooi 3. Daarnaast is de structuur 100 gevormd als een verplaatsbare, integrale eenheid. Door de liftkooi 3 en bij voorkeur eveneens de aandrijfmiddelen in de verplaatsbare, integrale eenheid 100 onder te brengen kunnen diverse assemblagewerkzaamheden bij het plaatsen van de liftinrichting achterwege blijven. Evenzo vereenvoudigt de ontmantelingsprocedure hierdoor. De liftinrichting kan in principe als een enkelvoudige eenheid worden behandeld.

De getoonde integrale structuur 100 heeft een buitencontour die in hoofdzaak blokvormig is. Zo heeft de buitencontour een ondervlak 4, een bovenvlak 5, en vier zijvlakken 6-8, alle gedefinieerd in een bedrijfsstand van de liftinrichting 1, waarbij de integrale structuur 100 rust op een kops uiteinde van de buitencontour. De zijvlakken 6-8 worden omgeven door twee lengteribben L en twee andere ribben, namelijk twee breedteribben B of twee hoogteribben H. Het ondervlak 4 en het bovenvlak 6 worden omgeven door twee breedteribben B en twee hoogteribben H die zich in respectievelijk de breedte in de richting x en in de hoogte in de richting z uitstrekken. Hierbij vallen de dimensies van de buitencontour van de integrale structuur 100 in hoofdzaak samen met de dimensies van een standaard container, in de getoonde uitvoering een 40 voets container. De integrale eenheid is voorts voorzien van hoekgietstukken die zijn ingericht voor bevestiging op een transportmiddel met behulp van twistlocks en dergelijke. Zo kan de verplaatsbare liftinrichting 1 relatief eenvoudig als een standaardcontainer worden getransporteerd.

Onder een standaardcontainer dient ten minste doch niet uitsluitend te worden verstaan een container die wordt gebruikt bij het transport van goederen en die in bepaalde standaardafmetingen worden uitgevoerd zodat deze gemakkelijk op vrachtwagens, schepen, treinen en/of met andere vormen van transport vervoerd kunnen worden. Dergelijke standaardcontainers zijn ook bekend als ISO containers of standaard zeecontainers. De maatvoering van dergelijke containers wordt bijvoorbeeld onder meer gegeven in de door de ISO (International Organization for Standardization) uitgegeven aanbeveling R-668. De maatvoering die in deze aanbeveling is aangegeven voor een dergelijke container bedraagt: een breedte van 8 voet (ca 2.4 m), een hoogte van 8 voet 6 duim (ca 2.6 m) en een lengte van 10, 20 of 40 voet (ca 6 m, 9 m,12 m).

Hierbij worden de maatvoering en de afmetingen zodanig bepaald dat geometrische assen (x,y,z) overeenstemmen met de breedte, lengte, hoogte van de container.

Onder een ribbe wordt ten minste doch niet uitsluitend verstaan een hoekrand van een container waar twee zijvlakken elkaar snijden. Zo wordt een hoogteribbe H gedefinieerd als een ribbe die zich in hoofdzaak in een richting evenwijdig aan de hoogte in richting z uitstrekt. De gezamenlijke ribben kunnen hierdoor bijvoorbeeld de buitencontour van de container definiëren.

Onder een kopse zijde van een container wordt ten minste doch niet uitsluitend verstaan de zijde die wordt gevormd door het vlak dat wordt omgeven door twee hoogteribben (z) en twee breedteribben (x).

Onder een gebruikspositie wordt ten minste doch niet uitsluitend verstaan een positie van een liftmodule of van de lift waarbij deze op een kopse zijde is geplaatst en waarbij bijvoorbeeld de geleidingsmiddelen en de liftschacht staand zijn georiënteerd.

Opgemerkt wordt dat bij voorkeur een tijdens gebruik van de liftinrichting opstaande zijde 6, een zijvlak van de integrale eenheid, dimensies heeft die in hoofdzaak samenvallen met de dimensies van het ondervlak van een standaard container. In dit verband wordt met het ondervlak van een standaard container bedoeld een buitenvlak van de container dat wordt omgeven door lengteribben en breedteribben, dat wil zeggen het vlak dat zich tijdens transport normaliter aan de onderzijde bevindt. Door genoemde opstaande zijde 6 met afmetingen van een container uit te voeren, kan deze zijde 6 als ondervlak functioneren bij transport, terwijl andere afmetingen, zoals de hoogte hiervan kunnen afwijken. Wanneer de gehele buitencontour van de integrale structuur 100 als een container wordt gedimensioneerd heeft dit als bijkomend voordeel dat de eenheid vanwege de afwezigheid van afwijkende buitenmaten geheel als container kan worden behandeld, bijvoorbeeld ook bij opslag.

Door toepassing van de hoekgietstukken kan de structuur 100 eenvoudig worden gekoppeld aan standaardcontainers of aan een transportmiddel.

De aandrijfmiddelen voor het aandrijven van de liftkooi omvatten bij voorkeur een elektrische motor, en een door de motor aangedreven tractieschijf voor het aandrijven van één of een meervoudig aantal tractiekabels, zodat een hijsinstallatie is verkregen. Voorts zijn de aandrijfmiddelen bij voorkeur voorzien van een regelmechanisme om de aandrijving van de liftkooi adequaat te kunnen bedienen. De liftinrichting 1 omvat voorts een elektrisch aansluitpunt 16 voor het extern toevoeren van elektrische energie aan de aandrijfmiddelen.

Opgemerkt wordt dat in plaats van een tractieaandrijving een ander type aandrijving kan worden toegepast, bijvoorbeeld een hydraulische aandrijving, een pneumatische aandrijving, een mechanisme met een tandheugel en een rondsel, een kettingmechanisme, een schaarmechanisme, een trommelmechanisme, een schroefspindel, etc. Zoals de vakman bekend is, kunnen aandrijfmiddelen ook andersoortige elementen omvatten zoals een contragewicht.

Voorts omvat de liftinrichting 1 een meervoudig aantal toegangsdeuren 10 die zijn aangebracht in tijdens gebruik van de lichtinrichting één of meervoudig aantal opstaande zijden 6-9 van de integrale structuur 100. De toegangsdeuren kunnen dienst doen als ingang en uitgang van de lift. In de getoonde uitvoeringsvorm bevindt de toegangsdeuren 10 zich aan de voorzijde 7 en de achterzijde 9 van de integrale structuur 100. De voor- en achterzijde 7 zijn twee tegenover elkaar gelegen opstaande zijden, de zijvlakken van de integrale structuur 100.

Bij grote voorkeur is de integrale eenheid voorzien van een verstijvend frame om, stabiel gepositioneerd op een kopse zijde van de eenheid, het ondervlak 4, vervormende krachten op te nemen. Het frame kan bijvoorbeeld een samenstel van buizen omvatten. Ook kan de integrale structuur 100 zijn bekleed met stijve elementen, zoals staalplaten, zodat het verstijvende frame is geïntegreerd in de buitenwand van de integrale structuur 100. Door toepassing van een verstijvend frame kan de constructie in principe solitair op een ondergrond worden geplaatst, waarbij het ondervlak optioneel wordt verankerd. In principe is een verdere fixatie, bijvoorbeeld door de integrale eenheid op verschillende hoogte vast te zetten aan een externe constructie, dan overbodig. Bijgevolg is de liftinrichting 1 flexibel inzetbaar, op diverse locaties, en in grote mate onafhankelijk van bestaande infrastructuur. Bovendien is de inrichting na plaatsing van de structuur 100 zeer snel inzetbaar, omdat externe koppeling aan het terrein in principe achterwege kan blijven.

De verplaatsbare liftinrichting 1 kan via een transportmiddel zoals een vrachtwagen voor containervervoer, een dieplader, trein of schip worden getransporteerd.

Opgemerkt wordt voorts dat de integrale structuur 100 niet alleen in hoofdzaak blokvormig kan worden uitgevoerd, maar ook anderszins, bijvoorbeeld met binnenwaarts gekromde vlakken tussen de ribben van de eenheid.

Figuur 2 toont een schematisch perspectivisch aanzicht van de via geleidingsmiddelen verplaatsbare liftkooi 3 in de liftschacht van de verplaatsbare liftinrichting 1 van Fig. 1. De liftkooi 3 heeft in hoofdzaak een blokvormig uiterlijk met een bovenkant 31, een onderkant 32 en een viertal vertikale zijwanden 33-36 die aan elkaar zijn verbonden via liggende en opstaande zijranden 37-40. Voorts is de liftkooi voorzien van loopwielen 21-27 die tijdens gebruik over de geleidingsmiddelen rollen om de kooi op een gecontroleerde wijze te kunnen verplaatsen. In de getoonde uitvoeringsvorm zijn de loopwielen 21-27 geclusterd op hoeken van de liftkooi 3. De geleidingsmiddelen omvatten een viertal geleidingsprofielen 11-14 nabij de opstaande zijranden 37-40 van de liftkooi 3, zodanig dat loopwielen 21-27 op hoekpunten van een opstaande zijrand 37-40 over een corresponderend geleidingsprofiel 11-14 rollen. Elk geleidingsprofiel 11-14 vormt zo rolbanen voor rolwielen die bij een corresponderende zijrand 37-40 van de liftkooi 3 zijn opgesteld. Ook is de liftkooi 3 voorzien van blokkeringsmiddelen 41 voor het, in een geblokkeerde stand, blokkerend aangrijpen van de geleidingsmiddelen om verplaatsing van de liftkooi 3 langs de geleidingsmiddelen te blokkeren.

Figuur 3 toont een schematisch perspectivisch detailaanzicht van blokkeringsmiddelen 41 van de liftkooi 3 van Fig. 2. Een geleidingsprofiel 11 werkt samen met een cluster loopwielen 21a,b,c op een bovenhoek van de liftkooi 3. De loopwielen 21 a,b,c vormen een set nabij elkaar geplaatste loopwielen 21a,b,c met deels verschillende oriëntatie die over verschillende rolbanen llb,c,d op het geleidingsprofiel 11 afrollen. In de getoonde uitvoeringsvorm bevindt een been 11a van het geleidingsprofiel 11 zich ingeklemd tussen loopvlakken van een eerste en tweede loopwiel 21a,b, terwijl een derde loopwiel 21c afrolt tegen een kops uiteinde van het geleidingsprovielbeen 11a.

De blokkeringsmiddelen voor het, in een geblokkeerde stand, blokkerend aangrijpen van de geleidingsmiddelen 11-14 omvatten een penmechanisme 41, 42 waarbij de pen 41 verstelbaar is tussen een ingetrokken stand waarbij de pen 41 vrij ligt ten opzichte van de geleidingsmiddelen 11 en een uitstekende stand waarbij de pen 41 klemmend aangrijpt op de geleidingsmiddelen 11. In de getoonde uitvoeringsvorm is de pen 41 uitgevoerd als een bout die door een koker van een frame-element 42 reikt en is voorzien van bouten 43a,b om de pen 41 in een gewenste axiale positie ten opzichte van het frame-element 42 te fixeren. Het frame-element 42 is star aan de liftkooi 3 bevestigd. In de uitstekende stand ligt het uiteinde van de pen 41 aan tegen het geleidingsprofiel 11 en blokkeert daarmee een verplaatsing van de liftkooi 3 langs het geleidingsprofiel 11.

In de getoonde uitvoeringsvorm is de pen traploos instelbaar tussen de ingetrokken stand en de uitstekende stand. In principe kan de pen in elke tussenstand tussen de ingetrokken en uitstekende stand worden gefixeerd.

Alternatief kan de pen slechts in de ingetrokken en uitstekende stand worden vastgezet. Voorts kan het penmechanisme op nog een andere wijze worden uitgevoerd, bijvoorbeeld door de koker van het frame-element te voorzien van inwendig schroefdraad om samen te werken met het schroefdraad van de bout.

Wanneer de pen 41 zich in de uitstekende stand bevindt, tegen het geleidingsprofiel 11 aan wordt het loopwiel 21b dat aan dezelfde zijde tegen het geleidingsprofiel 11 aanligt, ontlast. Althans een deel van krachten die vanaf de liftkooi 3 op het betreffende loopwiel worden uitgeoefend, wordt dan immers via het frame-element 42 en de pen 41 doorgeleid naar het geleidingsprofiel 11. Zo kan althans een deel van de zwaartekracht die op de liftkooi 3 wordt uitgeoefend op voordelige wijze worden doorgeleid naar het geleidingsprofiel 11 en wordt het betreffende loopwiel 21b ontzien. Zo kan eenzijdige slijtage op het loopvlak en/of lager van het betreffende loopwiel 21b worden tegengegaan.

Tijdens operationeel gebruik van de verplaatsbare lift 1 ondervinden de loopwielen 21-27 niet of nauwelijks een zwaartekracht van de liftkooi 3. Immers de liftkooi 3 wordt dan voornamelijk of geheel gedragen door tractiekabels of andere hijsmiddelen. Echter, tijdens transport van de verplaatsbare lift 1 kan de integrale structuur zich in gekantelde positie bevinden waarbij één van de zijkanten de onderzijde vormt. In genoemde gekantelde positie draagt een relatief gering aantal loopwielen het gewicht van de liftkooi 3, en kunnen aldus onderhevig zijn aan overmatige slijtage. Door de liftkooi 3 in een geblokkeerde stand te brengen, door de blokkeermiddelen 41, 42 te laten aangrijpen op de geleidingsmiddelen 11, wordt voorkomen dat de liftkooi 3 op enig moment ongewenst verplaatst langs de geleidingsmiddelen 11 en kunnen de gewichtdragende loopwielen tegelijkertijd op voordelige wijze worden ontlast. Bij voorkeur bevinden de blokkeringsmiddelen zich nabij het loopwiel 21b dat in een transportstand van de liftinrichting 1 althans een deel van het gewicht van de liftkooi 3 draagt. Bij grote voorkeur worden de blokkeermiddelen in de blokkadestand gebracht voordat de verplaatsbare liftinrichting 1 worde gekanteld naar een transportstand. Evenzo worden de blokkeermiddelen bij grote voorkeur uit de blokkadestand gebracht nadat de liftinrichting 1 vanuit een gekantelde oriëntatie in de bedrijfsstand wordt gebracht.

Opgemerkt wordt dat de blokkeringsmiddelen een meervoudig aantal van de hierboven beschreven penmechanismen kunnen bevatten, bijvoorbeeld één penmechanisme per cluster loopwielen op de hoeken van de liftkooi 3.

De liftkooi 3 zoals getoond in Fig. 2 is voorts voorzien van een nabij de onderdorpel (niet getoond) van een toegangsopening (niet getoond) in de liftkooi aangebracht stootbord 51 dat scharnierbaar is om een as die in hoofdzaak parallel verloopt met genoemde onderdorpel. Daartoe heeft het stootbord een scharnier 52 dat nabij genoemde onderdorpel aan de liftkooi 3 is bevestigd. Het stootbord 51 is scharnierbaar tussen een ingeklapte stand Sl waarbij het stootbord 51 in hoofdzaak aanligt tegen de onderkant 32 of vloer van de liftkooi 3, en een uitgeklapte stand S2 waarbij het stootbord 51 zich vanaf de onderdorpel benedenwaarts uitstrekt.

Het stootbord 51, ook klapbord genoemd, dient om veilig uitstappen uit de liftkooi 3 mogelijk te maken. Bij een storing kan de liftkooi 3 handmatig tot nabij de toegangsdeur 10 worden gebracht. Bij het openen van de toegangsdeur 10 kan blijken dat het niveau van de liftkooi 3 niet geheel samenvalt met de positie van de toegangsdeur 10 van de integrale structuur 100. Als de vloer van de liftkooi 3 zich hoger bevindt dan de onderdorpel van de toegangsdeur 10 in de integrale structuur kunnen gebruikers van de liftkooi 3 toch uitstappen of eruit klimmen mits het hoogteverschil niet te groot is. Om tegen te gaan dat de gebruikers bij het verlaten van de liftkooi 3 onderin de integrale structuur 100 terecht komen, onder de liftkooi 3, hetgeen uiteraard ongewenst is, schermt het stootbord 51 de opening geheel of gedeeltelijk af die in de hierboven geschetste situatie kan ontstaan tussen de onderdorpel of vloer 32 van de liftkooi 3 enerzijds en de onderdorpel van de toegangsdeur 10 van de integrale structuur 100 anderzijds.

Tijdens normaal gebruik van de liftinrichting heeft het stootbord 51 geen functie. Immers, bij het in- en uitstappen van de liftkooi 3 bevindt de liftkooi 3 zich op hetzelfde niveau als de toegangsdeur 10 van de integrale structuur 100. Er is dan praktisch gezien geen risico dat de gebruikers onder de liftkooi 3 terecht kunnen komen.

Door het stootbord 51 scharnierbaar op te stellen kan het stootbord 51 tijdens normaal gebruik van de liftinrichting zich in een weggeklapte stand bevinden. Het neemt dan slechts een geringe ruimte in beslag. Bij het optreden van de hierboven beschreven storing kan het stootbord in een stand worden gebracht waarin de opening tussen de dorpels van liftkooi 3 en integrale structuur 100 althans gedeeltelijk wordt afgeschermd. Zo kan de liftkooi 3 tijdens normaal gebruik praktisch tot het maaiveld afdalen. Graafwerkzaamheden voor het creëren van een sleuf, greppel of kuil, onder de integrale structuur 100, waarin een gefixeerd stootbord van de liftkooi 3 kan worden opgenomen wanneer de liftkooi 3 zich in de onderste stand bevindt, is daarmee overbodig. Zo kan worden voorzien in een zeer geringe inbouwdiepte, zodat het plaatsen en bedrijfsklaar maken van de verplaatsbare lift relatief weinig tijd kost.

Opgemerkt wordt dat het stootbord 51 bij voorkeur scharnierbaar is tussen een horizontale stand, onder de liftkooi 3, en een verticale stand, naar beneden afhangend. In principe kan de hoekstand van het stootbord in de praktijk hiervan afwijken, bijvoorbeeld door toepassing van andere onderdelen in, aan of bij de integrale structuur 100 van de verplaatsbare lifteenheid.

Het getoond stootbord 51 is telescopisch instelbaar tussen een ingeschoven stand en een uitgeschoven stand. Zo kan de hoogte h van het stootbord 51 naar wens worden ingesteld door het onderling verschuiven van telescoperende delen van het stootbord, afhankelijk van de grootte van de opening tussen genoemde dorpels. Uiteraard kan de hoogte van het stootbord ook anders instelbaar zijn, bijvoorbeeld door toepassing van onderdelen die onderling scharnierbaar zijn. Ook kan het stootbord 51 een vaste hoogte hebben.

Opgemerkt wordt dat het stootbord niet alleen in combinatie met de verplaatsbare liftinrichting volgens conclusie 1 kan worden uitgevoerd, maar ook, meer algemeen, met een verplaatsbare liftinrichting, omvattende een structuur waarin een liftschacht met geleidingsmiddelen is aangebracht, voorts omvattende een liftkooi die via de geleidingsmiddelen verplaatsbaar is in de liftschacht.

Overeenkomstig een aspect van de uitvinding wordt een werkwijze verschaft voor het ter transport in gereedheid brengen van een verplaatsbare liftinrichting volgens conclusie 1, omvattende het door middel van de blokkeringsmiddelen blokkerend aangrijpen van de geleidingsmiddelen om verplaatsing van de liftkooi langs de geleidingsmiddelen te blokkeren.

Overeenkomstig een ander aspect van de uitvinding wordt een werkwijze verschaft voor het gebruiksklaar maken van een verplaatsbare liftinrichting volgens conclusie 1, omvattende de stap van het opheffen van het door middel van de blokkeringsmiddelen blokkerend aangrijpen van de geleidingsmiddelen om verplaatsing van de liftkooi langs de geleidingsmiddelen vrij te geven.

De uitvinding is niet beperkt tot de hier beschreven uitvoeringsvoorbeelden. Vele varianten zijn mogelijk.

Zo kunnen de loopwielen in principe geheel of gedeeltelijk worden vervangen door een enkelvoudig of meervoudig aantal geleidingselementen, zoals een geleidingsschoen, die samenwerken met de geleidingsmiddelen van de verplaatsbare liftinrichting.

Dergelijke varianten zullen de vakman duidelijk zijn en worden geacht te liggen binnen het bereik van de uitvinding, zoals verwoord in de hiernavolgende conclusies. Maatregelen zijn beschreven als deel van de dezelfde of afzonderlijke uitvoeringsvormen. Opgemerkt wordt dat de beschermingsomvang van de uitvinding uitvoeringsvormen kan bevatten met combinaties van alle of enkele van de beschreven maatregelen.

Claims (12)

1. Verplaatsbare liftinrichting, omvattende een structuur waarin een liftschacht met geleidingsmiddelen is aangebracht, voorts omvattende een liftkooi die via de geleidingsmiddelen verplaatsbaar is in de liftschacht, waarbij de liftkooi is voorzien van blokkeringsmiddelen voor het, in een geblokkeerde stand, blokkerend aangrijpen van de geleidingsmiddelen om verplaatsing van de liftkooi langs de geleidingsmiddelen te blokkeren.

2. Verplaatsbare liftinrichting volgens conclusie 1, waarbij de blokkeringsmiddelen een penmechanisme omvatten waarbij de pen verstelbaar is tussen een ingetrokken stand waarbij de pen vrij ligt ten opzichte van de geleidingsmiddelen en een uitstekende stand waarbij de pen klemmend aangrijpt op de geleidingsmiddelen.

3. Verplaatsbare liftinrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de liftkooi is voorzien van loopwielen die tijdens gebruik over de geleidingsmiddelen rollen.

4. Verplaatsbare liftinrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de pen in de uitstekende stand ten minste één loopwiel ontlast.

5. Verplaatsbare liftinrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de geleidingsmiddelen een meervoudig aantal geleidingsprofielen omvatten die elk samenwerken met een set nabij elkaar geplaatste loopwielen van de liftkooi.

6. Verplaatsbare liftinrichting volgens conclusie 5, waarbij de blokkeringsmiddelen een meervoudig aantal penmechanismen omvatten die elk een geleidingsprofiel aangrijpen nabij de set nabij elkaar geplaatste loopwielen.

7. Verplaatsbare liftinrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de dimensies van de buitencontour van de integrale eenheid in hoofdzaak samenvallen met de dimensies van een standaard container.

8. Verplaatsbare liftinrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de liftkooi is voorzien van een nabij de onderdorpel van een toegangsopening in de liftkooi aangebracht stootbord, waarbij het stootbord scharnierbaar is om een as die in hoofdzaak parallel verloopt met genoemde onderdorpel.

9. Verplaatsbare liftinrichting volgens conclusie 8, waarbij het stootbord scharnierbaar is tussen een ingeklapte stand waarbij het stootbord in hoofdzaak aanligt tegen de vloer van de liftkooi, en een uitgeklapte stand waarbij het stootbord zich vanaf de onderdorpel benedenwaarts uitstrekt.

10. Verplaatsbare liftinrichting volgens conclusie 8 of 9, waarbij het stootbord telescopisch instelbaar is tussen een ingeschoven stand en een uitgeschoven stand.

11. Werkwijze voor het gebruiksklaar maken van een verplaatsbare liftinrichting volgens conclusie l, omvattende het opheffen van het door middel van de blokkeringsmiddelen blokkerend aangrijpen van de geleidingsmiddelen om verplaatsing van de liftkooi langs de geleidingsmiddelen vrij te geven.

12. Werkwijze voor het ter transport in gereedheid brengen van een verplaatsbare liftinrichting volgens conclusie 1, omvattende het door middel van de blokkeringsmiddelen blokkerend aangrijpen van de geleidingsmiddelen om verplaatsing van de liftkooi langs de geleidingsmiddelen te blokkeren.