NL2014499A - Gefermenteerd voedingsmiddelingrediënt - Google Patents

Gefermenteerd voedingsmiddelingrediënt Download PDF

Info

Publication number
NL2014499A
NL2014499A NL2014499A NL2014499A NL2014499A NL 2014499 A NL2014499 A NL 2014499A NL 2014499 A NL2014499 A NL 2014499A NL 2014499 A NL2014499 A NL 2014499A NL 2014499 A NL2014499 A NL 2014499A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
food
food ingredient
foodstuff
feed
lactic acid
Prior art date
Application number
NL2014499A
Other languages
English (en)
Other versions
NL2014499B1 (nl
Inventor
Marcel Firmin Corneel Gouwy Patrick
Dominiek Dieryckxvisschers Frederik
Original Assignee
Nv Vanden Avenne Ooigem
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Nv Vanden Avenne Ooigem filed Critical Nv Vanden Avenne Ooigem
Priority to NL2014499A priority Critical patent/NL2014499B1/nl
Publication of NL2014499A publication Critical patent/NL2014499A/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2014499B1 publication Critical patent/NL2014499B1/nl

Links

Landscapes

  • Medicines Containing Material From Animals Or Micro-Organisms (AREA)
  • Fodder In General (AREA)

Abstract

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het bereiden van een voedingsmiddelingrediënt, omvattende: het verschaffen van een mengsel van een zetmeel-, eiwit-, en voedingsvezelhoudende voedingsmiddelgrondstof, water, een gist, een melkzuurproducerende bacterie en optioneel een of meer andere ingrediënten; en het mengsel onderwerpen aan een fermentatiestap, onder vorming van melkzuur. De uitvinding heeft tevens betrekking op een gefermenteerd voedingsmiddelingrediënt, op een werkwijze voor de bereiding van een voedingsmiddel, op een voedingsmiddel en toepassing van een voedingsmiddelingrediënt of voedingsmiddel met name in de veeteelt.

Description

Titel: Gefermenteerd voedingsmiddelingrediënt
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het bereiden van een voedingsmiddelingrediënt, in het bijzonder een voedingsmiddelingrediënt voor een mengvoeder, op een gefermenteerd voedingsmiddelingrediënt, op een voedingsmiddel, in het bijzonder een mengvoeder, op een werkwijze voor het bereiden van een voedingsmiddel, op toepassing van een voedingsmiddel of voedingsmiddelingrediënt in de veeteelt of bij gezelschapsdieren en op een voedingsmiddel of voedingsmiddelingrediënt voor een medische toepassing.
In de huidige voedingswereld worden bedrijven actief in de voedselketen voortdurend geconfronteerd met de alsmaar hogere kwaliteitseisen gesteld bij het op de markt brengen van voedingsproducten in combinatie met de wens voor een zo hoog mogelijke efficiëntie, en zo weinig mogehjk miheuschadelijke emissies.
Voor veevoederbedrijven in het bijzonder is het een voortdurend zoeken naar het opwaarderen van allerhande bijproducten aangeboden uit de voedingsnijverheid om deze te verwerken tot hoogwaardige veevoeders.
Diverse procestechnieken worden op vandaag binnen de veevoederwereld toegepast op plantaardige grondstoffen voor het voeder, gaande van malen, mengen, persen, expanderen en extruderen van grondstoffen en/of grondstofmengsels tot productie van hoogwaardige veevoeders.
Zaden van granen, en bijproducten daarvan, zoals kortmeel (ook bekend als zemelgrint), in het bijzonder tarwe en tarwebijproducten vormen het hoofdbestanddeel van het merendeel van samengestelde voeders (mengvoeders). Kortmeel wordt gewoonhjk verkregen als bijproduct in de productie van bloem. Het is een maalproduct althans in hoofdzaak bestaande uit (fijne) zemelen of (grof) meel.
De granen en bijproducten daarvan vormen een mengsel van koolhydraten (zetmeel), eiwitten en vezels. Van (gemalen) graan of graanbijproduct is de beschikbaarheid van de koolhydraten en eiwitten voor vertering niet volledig. Gedacht wordt dat dit te maken heeft met complexvorming tussen eiwitten en koolhydraten. Verder bevatten diverse granen een of meer eiwitten, met name een of meer gliadines of glutenines. Deze eiwitten (bestanddelen van gluten) zijn onoplosbaar in water. Mede door hun onoplosbaarheid kunnen ze gezondheidsproblemen veroorzaken of anderszins nadelig zijn voor de productiviteit in de veeteelt. Ze leiden vaak tot darmaandoeningen, waardoor het immuunsysteem en daarna de gezondheidsstatus onder druk komt te staan. Tarwe is een bekend voorbeeld van een veeltoegepast gliadine- en gluteninehoudend graan, dat tot gezondheidsproblemen kan leiden.
Diarree bij biggen op een tarwedieet is bijvoorbeeld een normaal voorkomend verschijnsel. Net wegens het onoplosbaar karakter van tarwe-eiwit wordt dit eiwit in de dunne darm gefermenteerd door niet-pathogene en pathogene flora. Hierdoor kunnen echter ook toxische metabolieten vrijkomen die tot darmaandoeningen aanleiding kunnen geven.
Het is een doel van de uitvinding te voorzien in een werkwijze voor het verkrijgen van een voedingsmiddelingrediënt dat gebruikt kan worden als een alternatief voor bekende werkwijzen.
In het bijzonder is het een doel te voorzien in (een werkwijze voor het bereiden van) een voedingsmiddelingrediënt dat, desgewenst gemengd met gebruikelijke ingrediënten voor een mengvoeder, dat bij draagt aan een betere gezondheid van een dier of dat een ander voordelig effect biedt, zoals een effect gekozen uit de groep van het verhogen van de reproductiecapaciteit, het verhogen van de groeisnelheid, het verhogen van de vleesproductiesnelheid, het verlagen van de mortaliteit, het verhogen van de geboortegewichtuniformiteit, het verhogen van de melkproductie (in geval van toepassing bij een zoogdier), of het verhogen van de ei-productie (in geval van toepassing bij pluimvee).
Het is verder een doel te voorzien in een voedingsmiddelingrediënt of een voedingsmiddel voor toepassing in een profylactische of therapeutische medische behandeling van een dier of een mens.
Een of meer verdere doelen waarin de uitvinding in een uitvoeringsvorm beoogt te voorzien volgen uit de beschrijving hierna.
Er is nu gevonden dat een of meer van de genoemde doelen wordt bereikt door een zetmeel-, eiwit-, en voedingsvezelhoudende voedings^middel-grondstof aan een bepaalde behandeling te onderwerpen, onder verkrijging van een voedingsmiddelingrediënt dat als zodanig of gemengd met andere ingrediënten tot een voedingsmiddel kan worden toegepast.
Derhalve heeft de uitvinding betrekking op een werkwijze voor het bereiden van een voedingsmiddelingrediënt, omvattende: het verschaffen van een mengsel van een zetmeel-, eiwit-, en voedingsvezelhoudende voedingsmiddelgrondstof, water, een gist, een melkzuurproducerende bacterie en optioneel een of meer andere ingrediënten; en het mengsel onderwerpen aan een fermentatiestap, onder vorming van melkzuur.
Voorts heeft de uitvinding betrekking op een gefermenteerd voedingsmiddelingrediënt verkrijgbaar middels een werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies.
Voorts heeft de uitvinding betrekking op een voedingsmiddelingrediënt, in het bijzonder een gefermenteerd voedingsmiddelingrediënt, omvattende, een eiwit, vet, koolhydraat, minerale stof, ruw celmateriaal (vezel), melkzuur, kiemvormende melkzuurbacteriën; en kiemvormende gistcellen, met een eiwitgehalte van 10-30 gew. % bij voorkeur 12-25 gew. %, op basis van droge stof; een vetgehalte van 1-11 gew. %, bij voorkeur 3-8 gew. % , op basis van droge stof; een (verteerbaar) koolhydraatgehalte van 14-44 gew. %, bij voorkeur-18-33 gew. %, op basis van droge stof; een totale minerale stofgehalte (anorganische bestanddelen) van 1-11 gew. %, bij voorkeur 3-8 gew %, op basis van droge stof; een gehalte aan ruw celmateriaal (vezel) van 6-24 gew. %, bij voorkeur 8-18 gew.%; op basis van droge stof en verder een melkzuurgehalte van ten minste 1 gew. %, betrokken op het voedingsmiddelingrediënt, bij voorkeur 2-10 gew. %.
Voorts heeft de uitvinding betrekking op een werkwijze voor het bereiden van een voedingsmiddel, omvattende het toevoegen van een voedingsmiddelingrediënt volgens de uitvinding aan een voedingsmiddel of het mengen van een voedingsmiddelingrediënt volgens de uitvinding met andere voedingsmiddelingrediënten onder verkrijging van het voedingsmiddel.
Voorts heeft de uitvinding betrekking op een voedingsmiddel verkrijgbaar middels een werkwijze volgens de uitvinding.
Voorts heeft de uitvinding betrekking op een voedingsmiddel omvattende een eiwit, een vet, een koolhydraat, een vezel, melkzuur, kiemvormende melkzuurbacteriën; en kiemvormende gistcellen.
Een voedingsmiddelingrediënt of voedingsmiddel volgens de uitvinding is in het bijzonder geschikt voor toediening aan een landbouwhuisdier of gezelschapshuisdier, meer in het bijzonder als voeding of voedingssupplement voor een landbouwhuisdier.
In het bijzonder wordt een voedingsmiddelingrediënt of voedingsmiddel volgens de uitvinding toegediend aan een dier om een of meer van de volgende redenen: het verhogen van de reproductiecapaciteit, voor het verhogen van de groeisnelheid, voor het verhogen van de vleesproductiesnelheid, voor het verlagen van de mortaliteit, voor het verhogen van de geboortegewichtuniformiteit, voor het verhogen van de melkproductie (in geval van toepassing bij een zoogdier), of voor het verhogen van de ei-productie (in geval van toepassing bij pluimvee).
In een uitvoeringsvorm heeft de uitvinding betrekking op een werkwijze voor het produceren van vlees, waarbij een landbouwhuisdier wordt gevoederd met een voedingsmiddel of voedingsmiddelingrediënt volgens de uitvinding, en het gevoederde dier (na voldoende groei) wordt geslacht, onder verkrijging van het vlees.
In een verdere uitvoeringsvorm heeft de uitvinding betrekking op een werkwijze voor het produceren van melk, waarbij een vrouwelijk landbouwhuisdier (in het bijzonder melkvee) wordt gevoederd met een voedingsmiddel of voedingsmiddelingrediënt volgens de uitvinding, en het dier op enig moment na het voederen wordt gemolken.
In een verdere uitvoeringsvorm heeft de uitvinding betrekking op de productie van eieren, waarbij vrouwelijk pluimvee wordt gevoederd met een voedingsmiddel of voedingsmiddelingrediënt volgens de uitvinding, men het gevoederde pluimvee een of meer eieren laat leggen, welke vervolgens worden weggenomen van het vee.
In een specifieke uitvoeringsvorm wordt een voedingsmiddelingrediënt of voedingsmiddel volgens de uitvinding toegepast door het toe te dienen aan een landbouwhuisdier of gezelschapshuisdier voor het verlagen van mestproductie, het verminderen van de broeikasgasuitstoot (in het bijzonder van koolstofdioxide en/of methaan) of het verminderen van de stikstofemissie.
Voorts wordt een voedingsmiddelingrediënt of voedingsmiddel volgens de uitvinding in een uitvoeringsvorm van de vinding toegediend aan een landbouwhuidsdier of gezelschapshuisdier voor het verminderen van het gebruik van medicamenten, zoals antibiotica.
Voorts heeft de uitvinding betrekking op een voedingsmiddelingrediënt of een voedingsmiddel voor toepassing in een profylactische of therapeutische medische behandeling van een dier, in het bijzonder een landbouwhuisdier of een gezelschapshuisdier, of een mens. Bij voorkeur omvat de medische behandeling een behandeling van een stoornis in het maag-darmkanaal, in het bijzonder bijvoorbeeld Coeliakie of bacteriële overgroei in de dunne darmen (SIBO), of is het voedingsmiddel-ingrediënt of voedingsmiddel bestemd voor het verhogen van de darmgezondheid in het algemeen. In een bijzondere uitvoeringsvorm is het voedingsmiddel-ingrediënt of het voedingsmiddel volgens de uitvinding bestemd voor het verhogen van een positief effect op de werking van het immuunsysteem. Zo kan het voedingsmiddelingrediënt of het voedingsmiddel bestemd zijn voor toepassing in de profylactische of therapeutische behandeling van een ziekte van het immuunsysteem, een ontsteking of een infectie.
Zoals is geïllustreerd in de Voorbeelden, zijn in het bijzonder goede resultaten verkregen in veeteelttoepassingen, zoals in de kweek van babybiggen, vleesvarkens, zeugen, braadkippen en leghennen.
In het bijzonder heeft onderhavige uitvinding zijn effect op verbeterde technische prestaties (zoals reproductie, groei, verlaagd voederverbruik, lager uitstoot milieubelastende nutriënten,) gepaard gaand met een verbeterde gezondheidsstatus (inclusief lager risico op residuen t.g.v. behandehng, lagere dierdag dosering) bij dieren, met name bij lan db ou whuis dieren.
Zonder gebonden te zijn aan theorie, wordt vermoed dat een of meer effecten die bereikt kunnen worden door toediening van een voedingsmiddel of voedingsmiddelingrediënt volgens de uitvinding verband houden met de veranderde samenstelling ten gevolge van de fermentatie, zoals een betere verteerbaarheid van het voedingsmiddelingrediënt of ten minste in bepaalde gevallen zelfs het voedingsmiddel als zodanig (welhcht ten gevolge van probiotische activiteit in het voedingsmiddel), bijvoorbeeld door het verbreken van complexen van eiwit en koolhydraat; de aanwezigheid (productie) van een of meer organische zuren (melkzuur, boterzuur, propionzuur, azijnzuur) die een gunstig effect op de darmgezondheid of zelfs de gezondheid in het algemeen kunnen hebben; de aanwezigheid (productie) van een of meer aminozuren; de aanwezigheid (productie) van snel opneembare koolstofVerbindingen , een relatief laag suikergehalte, de afbraak van eiwitten die gezondheidsproblemen kunnen opleveren, zoals gluten of andere eiwitten waarvoor althans bepaalde dieren of mensen voedingsintolerant of allergisch zijn. Althans voor bepaalde grondstoffen, in het bijzonder voor gliadinehoudende en gluteninehoudende graanproducten, zoals tarweproducten, hebben de uitvinders indicaties dat deze eiwitten door een gestuurde fermentatiestap omgevormd worden in specifieke gemakkelijk opneembare metabolieten, waaronder verschillende aminozuren, organische zuren of snel opneembare koolstofVerbindingen. Deze kunnen direct of indirect de gezondheid van het dier of de mens beïnvloeden of (met name bij dieren) ook de technische prestaties verbeteren.
Wegens een continue relatie tussen GALT (darm-geassocieerd lymfoïde weefsel) en BALT (bronchiën-geassocieerd lymfoïde weefsel) is er niet alleen een mogehjk effect op darmgezondheid maar ook op algemene gezondheid. Dit is ook voor een deel een mogelijke verklaring voor de betere technische prestaties. De dieren hoeven minder energie te spenderen aan onderhoud en het immuunsysteem.
Gezien de positieve gezondheidseffecten bij, bijvoorbeeld, varkens en kippen, realiseren de uitvinders zich tevens dat de onderhavige uitvinding eveneens een positief effect kan bewerkstelligen bij een verhoogde gezondheid bij de mens in het algemeen, en een verhoogde darmgezondheid in het bijzonder.
Met de term ‘of’ wordt hierin ‘en/of bedoeld, tenzij anders gespecificeerd is of uit de context blijkt dat de term restrictief gebruikt wordt om aan te geven dat er precies één gekozen dient te worden uit een aantal alternatieven.
Met de term ‘een’ wordt hierin ‘ten minste één’ bedoeld, tenzij anders gespecificeerd is of uit de context blijkt dat de term restrictief gebruikt wordt om aan te geven dat om ‘precies één’ gaat.
Wanneer een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud wordt gebruikt, dient dit te worden opgevat als dat het meervoud mee in begrepen, tenzij anders gespecificeerd is of uit de context bbjkt dat de term restrictief gebruikt wordt om aan te geven dat om ‘precies één’ gaat.
Vanuit het oogpunt van het verschaffen van een duidelijke en bondige beschrijving, worden kenmerken hierin beschreven als deel van dezelfde of aparte uitvoeringsvormen. De vakman zal echter begrijpen dat de scope van de uitvinding uitvoeringsvormen kan bevatten met een combinatie van alle of een aantal van de beschreven kenmerken.
De termen ‘(althans) in hoofdzaak’ en ‘in wezen’ worden in het algemeen gebruikt om aan te geven dat iets het algemene karakter, uiterlijk of de algemene functie heeft van hetgeen waarop de termen betrekking hebben. In geval van een kwantificeerbaar kenmerk, worden deze termen in gewoonlijk gebruikt om aan te geven dat het kenmerk meer dan 50 %, in het bijzonder meer dan 80 %, meer in het bijzonder ten minste 90 %, meer in het bijzonder ten minste 95 %, nog meer in het bijzonder ten minste 98 % of ten minste 99 % bedraagt van het maximum van dat kenmerk.
Wanneer de term ‘ongeveer’ wordt gebruikt voor een parameter dan wordt hieronder althans verstaan een marge van maximaal - 10 % tot + 10 % rond de genoemde waarde, in het bijzonder een marge van maximaal - 5 % tot +5 %, rond de genoemde waarde, meer in het bijzonder een marge van maximaal - 2 % tot +2 %, rond de genoemde waarde.
Tenzij anders gespecificeerd wordt met een percentage het percentage op basis van het totaal bedoeld.
Tenzij anders gespecificeerd of anders uit de context blijkt wordt met een percentage het gewichtspercentage (gew. %) bedoeld.
Een voedingsmiddelingrediënt wordt middels de uitvinding bereid met een werkwijze die een fermentatiestap omvat. Fermentatie is het omzetten van een biologische stof (substraat) met behulp van een micro-organisme. Fermentatie kan geschieden in afwezigheid van zuurstof (anaëroob) of in aanwezigheid van zuurstof.
Voor zover bekend, wordt fermentatie van vezelhoudende fracties op vandaag nog niet als industriële processtap ingezet bij de productie van droge dierenvoeding (productie van veevoedermeel of -pellets) vooral omdat vochtige gefermenteerde producten moeilijk mengbaar en/of verpompbaar zijn binnen een industriële veevoederproductie omgeving.
De uitvinders hebben nu gevonden dat het mogelijk is een geschikt voedingsmiddel ingrediënt te bereiden door een zetmeel-, eiwit-, en voedingsvezelhoudende voedingsmiddelgrondstof te fermenteren met een specifieke combinatie van verschillende micro-organismen - namelijk een gist en een melkzuurproducerende bacterie - in een mengsel dat verder water bevat en eventueel een of meer andere ingrediënten.
Verrassenderwijs is het mogehjk gebleken de fermentatie op geschikte wijze uit te voeren in een mengsel dat dikvisceus is, d.w.z. verpompbaar maar niet vrij vloeibaar is, i.e. het kan vormvast zijn bij afwezigheid van externe krachten, afgezien van de zwaartekracht. Hierdoor wordt een gefermenteerd voedingsmiddelingrediënt verkregen dat geschikt is om in bestaande installaties voor de bereiding van vaste (droge) voedingsproducten, in het bijzonder mengvoeders, waarbij geen of relatief weinig energie hoeft te worden verbruikt om het gefermenteerde mengsel voldoende te drogen vóór menging, of voor het voldoende drogen na menging met overig(e) voedingsmiddelingrediënt(en). Gewoonlijk bedraagt de viscositeit van het mengsel dat gefermenteerd wordt of van het voedingsmiddelingrediënt volgens de uitvinding ten minste 10000 cP (mPa.s), bij voorkeur 15000 tot 50000 cP, in het bijzonder van 20000 tot 40000 cP, meer in het bijzonder van 25000 tot 35000 cP. De weergegeven waarde van de viscositeit is de waarde zoals meetbaar middels gebruik te maken van een rotatie-Viscosimeter bij een temperatuur van 25 °C. Een geschikte vi scosi meter is een Anton Paar MCR Rheometer MCR 102, met een rotorbladbreedte van 24 mm, waarbij het rotorblad wordt geplaatst in een rondcilindrisch potje van 100 ml (diameter 54 mm) gevuld met het te meten mengsel, en waarbij gemeten wordt met een rotatie snelheid van 15 toeren per minuut.
De viscositeit van een gefermenteerd product volgens de uitvinding is gewoonhjk lager dan van een vergelijkbare ongefermenteerde grondstof (in een zelfde mengverhouding met water). Dit vergemakkelijkt de verwerking van het gefermeneerde product, in het bijzonder de verp ompb aarheid.
Bij voorkeur wordt de fermentatie uitgevoerd op een mengsel waarin het water althans in hoofdzaak gebonden is aan het voedingsmiddelingrediënt, bij grote voorkeur is de water-activiteit 1,00 of minder, bij bijzondere voorkeur in het bereik van 0,95-1,00.
De gewichtsverhouding voedingsmiddelgrondstof tot water van het mengsel dat onderworpen wordt aan de fermentatiestap hgt gewoonlijk in het bereik van 1:1 tot 1:5, in het bijzonder in het bereik van 1:1 tot 1:4. Voor goede verpompbaarheid of roerbaarheid/schepbaarheid tijdens of na het fermenteren bedraagt de gewichtsverhouding voedingsmiddelgrondstof bij voorkeur ten minste 1:2, bij grote voorkeur tot ongeveer 1:3.
Het voedingsmiddelgrondstofgehalte in het mengsel bedraagt gewoonlijk 20-50 gew. %, bij voorkeur 22-35 gew. %, in het bijzonder 25-30 gew. %. Bij voorkeur wordt een voldoende hoeveelheid voedingsmiddelgrondstof volgens de uitvinding gebruikt die in wezen alle water opneemt. Desgewenst kan een ander voedingsmiddelingrediënt worden bijgemengd dat een hogere wateropname capaciteit heeft.
Alle gebruikte grondstoffen en additieven toegepast in een werkwijze volgens de uitvinding of een product volgens de uitvinding zijn gewoonlijk GRAS, bij voorkeur erkend voor specifieke toepassing in de veevoederwereld, of in het geval van een humane toepassing erkend voor humane toepassing.
Voorbeelden van optionele ingrediënten zijn antischimmel-middelen, wateractiviteitverlagende middelen (i.h.a. waterbindende polymeren, bijvoorbeeld een lignosulfonaat) Het totaalgehalte aan andere ingrediënten dan water, de voedingsmiddelgrondstof en de micro-organismen, indien aanwezig, is gewoonlijk minder dan 10 gew.%, in het bijzonder minder dan 5 gew.%, meer in het bijzonder minder dan 1 gew.%.
Het voedingsmiddelingrediënt dat wordt verkregen is gewoonlijk verpompbaar. Voor een goede verpompbaarheid is het droge stof gehalte gewoonlijk ten minste ongeveer 20 gew. %. Bij voorkeur is het droge stof gehalte in het bereik van ongeveer 20 gew. % tot ongeveer 35 gew. %, bij grote voorkeur ongeveer 22 gew.% tot ongeveer 30 gew. %, bij bijzondere voorkeur ongeveer 25 gew.% tot ongeveer 28 gew. %. Desgewenst kan het gefermenteerde mengsel met een hoger dan gewenst vochtgehalte worden ingedroogd onder verkrijgen van een voedingsmiddelingrediënt met gewenst vochtgehalte.
Het mengsel wordt bijvoorkeur verkregen door eerst de genoemde micro-organismen met de gewenste hoeveelheid water te mengen en vervolgens het water in contact te brengen met de grondstof. Dit kan gewoonlijk zonder actieve mengstap door eerst een mengsel van de micro-organismen in de fermentatiereactor te brengen en daar vervolgens de grondstof aan toe te voegen. De grondstof zal in de regel het water met de micro-organismen voldoende opzuigen. Desgewenst kan tijdens het fermenteren actief gemengd worden, bijvoorbeeld door roeren, pompen of scheppen. Dit kan een voordeel zijn voor een homogene fermentatie. Daarnaast kan het bijdragen aan het vermijden van ongewenste schimmelgroei. Eventueel kan een anti-schimmelmiddel worden toegevoegd.
De fermentatiereactor kan een container, vat of andere constructie zijn waarin het mengsel kan worden gehouden. Bijvoorbeeld een metalen of kunstof box, een tankreactor of een silo zijn geschikt. De reactor wordt gewoonlijk niet luchtdicht afgesloten om de gevormde CO2 tijdens het fermentatieproces in de atmosfeer te kunnen afvoeren.
De zetmeel-, eiwit-, en voedingsvezelhoudende voedingsmiddel-grondstof is gewoonlijk een gemalen product, zoals een meel of een kortmeel (zemelgrint). Als grondstof is een (gemalen) graan of (gemalen) graan bijproduct bijzonder geschikt, in het bijzonder kortmeel. Het eiwit van deze grondstof bevat gewoonlijk gluten dat op zich gliadines en glutenines kan bevatten. Er is een positief effect gevonden op de technische prestaties en op de gezondheid bij landbouwdieren wanneer van een dergelijke grondstof werd uitgegaan. Bij grote voorkeur wordt het graan respectievelijk graan-bijproduct gekozen uit de groep van tarwe, rogge, gerst, spelt, teff, rijst, maïs, tarwe-bijproduct, rogge-bijproduct, gerst-bijproduct, spelt-bijproduct, teff-bijproduct, rijst-bijproduct en maïs-bijproduct. Bijzonder goede resultaten zijn behaald met tarwe kortmeel, niet alleen op de technische prestaties maar ook op de gezondheid van landbouwhuisdieren. Op grond hiervan concluderen de uitvinders dat andere zetmeel-, eiwit- en vezelhoudende grondstoffen op basis van tarwe ook uitermate geschikt zijn als grondstof. Bovendien wordt vermoed dat positieve effecten volgens de uitvinding in het bijzonder ook bereikt kunnen met andere grondstoffen uit de Triticeae stam, zoals gerst, rogge, spelt, respectievelijk bijproduct, zoals kortmeel, van gerst, rogge of spelt.
Als melkzuurvormende bacterie wordt gewoonlijk een Lactobaccillus gebruikt in een fermentatiewerkwijze volgens de uitvinding, respectievelijk verwerkt in een product volgens de uitvinding. In het bijzonder wordt de Lactobacillus gekozen uit de groep bestaande uit L. acetotolerans, L. acidifarinae, L. acidipiscis, L. acidophilus, L. agilis, L. algidus, L. alimentarius, L. amylolyticus, L. amylophilus, L. amylotrophicus, L. amylovorus, L. animalis, L. antri, L. apodemi, L. aviarius, L. bifermentans, L. brevis, L. buchneri, L. camelliae, L. casei, L. catenaformis, L. ceti, L. coleohominis, L. collinoides, L. composti, L. concavus, L. coryniformis, L. crispatus, L. crustorum, L. curvatus, L. delbrueckii, L. delbrueckii subsp. bulgaricus, L. delbrueckii subsp. lactis, L. diolivorans, L. equi, L. equigenerosi, L. farraginis, L. farciminis, L. fermentum, L. fornicalis, L. fructivorans, L. frumenti, L. fuchuensis, L. gallinarum, L. gasseri, L. gastricus, L. ghanensis, L. graminis, L. hammesii, L. hamsteri, L. harbinensis, L. hayakitensis, L. helveticus, L. hilgardii, L. homohiochii, L. iners, L. ingluviei, L. intestinalis, L. jensenii, L. johnsonii, L. kalixensis, L. kefiranofaciens, L. kefiri, L. kimchii, L. kitasatonis, L. kunkeei, L. leichmannii, L. lindneri, L. malefermentans, L. mali,L. manihotivorans, L. mindensis, L. mucosae, L. murinus, L. nagelii, L. namurensis, L. nantensis, L. oligofermentans, L. oris, L. panis, L. pantheris, L. parabrevis, L. parabuchneri, L. paracollinoides, L. parafarraginis, L. parakefiri, L. paralimentarius, L. paraplantarum, L. pentosus, L. perolens, L. plantarum, L. pontis,L. psittaci, L. rennini, L. reuteri, L. rhamnosus, L. rimae, L. rogosae, L. rossiae, L. ruminis, L. saerimneri, L. sakei, L. salivarius, L. sanfranciscensis, L. satsumensis, L. secaliphilus, L. sharpeae, L. siliginis, L. spicheri, L. suebicus, L. thailandensis, L. ultunensis, L. vaccinostercus, L. vaginalis, L. versmoldensis, L. vini, L. vitulinus, L. zeae en L. zymae.
Voorkeurs Lactobacilli zijn L. casei en L. plantarum. Bijzonder goede resultaten zijn verkregen met een voedingsmiddelingrediënt waarbij zowel L. casei als L. plantarum zijn gebruikt voor de fermentatie, respectievelijk met een voedingsmiddel, omvattende een voedingsmiddelingrediënt volgens de uitvinding dat deze Lactobacilli bevat.
Het mengsel dat verschaft wordt, bevat - althans aan het begin van de fermentatie - gewoonlijk ten minste ongeveer 50, bij voorkeur ten minste ongeveer 1 x 102 kiemvormende melkzuurvormende bacteriën per ml mengsel.
Het aantal bacteriën kan tijdens de fermentatie aanzienlijk toenemen. Gewoonlijk bevat het mengsel althans op enig moment tijdens de fermentatie, bij voorkeur althans aan het eind van de fermentatie, ten minste 0,5 x 108 kiemvormende eenheden melkzuurvormende bacteriën per ml mengsel, bij voorkeur 1 x 108 tot 10 x 108 kiemvormende eenheden melkzuurvormende bacteriën, in het bijzonder Lactobaccilli, per ml mengsel, bij bijzondere voorkeur 2 x 108 tot 5 x 108 kiemvormende eenheden melkzuurvormende bacteriën, in het bijzonder Lactobaccilli, per ml mengsel.
In plaats van, of naast Lactobacilli, kunnen eventueel een of meer andere melkzuurproducerende bacteriestammen worden ingezet, in het bijzonder Bifidobacteria, waarvan B. bifidum, B. Adolescentis, B. Lactis en B. infantis voorbeelden zijn van melkzuurvormende bacteriën met een probiotische werking.
De gist wordt gewoonlijk gekozen uit de groep van Saccharomycetaceae; Kluyveromyces; Pichia, Zygosaccharomyces, en Brettanomyces. Bij voorkeur is een Saccharomycetacea aanwezig, bij grote voorkeur een Saccharomyces, in het bijzonder een Saccharomyces gekozen uit de groep bestaande uit S. bayanus, S. boularidii en S. cerevisiae. Goede resultaten zijn behaald met Saccharomyces cerevisiae.
Het mengsel dat verschaft wordt, bevat - althans aan het begin van de fermentatie - gewoonlijk ten minste ongeveer 5, bij voorkeur ten minste ongeveer 10 kiemvormende gistcellen per ml mengsel.
Het aantal gistcellen kan tijdens de fermentatie aanzienlijk toenemen. Gewoonhjk bevat het mengsel althans op enig moment tijdens de fermentatie, bij voorkeur althans aan het eind van de fermentatie, ten minste 0,5 x 106 kiemvormende eenheden gist per ml mengsel, bij voorkeur 2 x 106 tot 10 x 106 kiemvormende eenheden gist per ml mengsel, bij bijzondere voorkeur 2 x 106 tot 5 x 106 kiemvormende eenheden gist per ml mengsel.
Vermoed wordt dat de melkzuurvormende bacterie en de gist een positief effect hebben op elkaar. Hierbij wordt in het bijzonder gedacht aan het volgende: De zetmeelhydrolyse en de pH verlaging ten gevolge van zuurproductie door de bacteriecellen werken positief voor de ontwikkeling van gistcellen. De gistcellen maken althans in een uitvoeringsvorm bepaalde vitaminen en aminozuren aan die kunnen dienen als substraat voor de groei van bacteriecellen. Dit kan bijdragen aan een snellere productie van het voedingsmiddelingrediënt door een hogere fermentatiesnelheid, of aan een hoger gehalte aan kiemvormende cellen in het uiteindelijke product. Daarnaast hebben de gistcellen en melkzuurvormende bacteriën samen een preserverend effect op het voedingsmiddelingrediënt of voedingsmiddel volgens de uitvinding.
De fermentatie wordt uitgevoerd bij een temperatuur waarbij de micro-organismen actief zijn, bijvoorbeeld bij ongeveer de omgevingstemperatuur. Gewoonlijk is de fermentatietemperatuur in het bereik van 5-45 °C. Bij voorkeur is de temperatuur 40 °C of lager, bij grote voorkeur 35 °C of lager. Bij voorkeur is de temperatuur 10 °C of hoger. Voor een snelle fermentatie is de temperatuur bij grote voorkeur ongeveer 20 °C of hoger, in het bijzonder ongeveer 25 °C of hoger, meer in het bijzonder ongeveer 30 °C.
De gewenste fermentatie duur is afhankelijk van de temperatuur, de aard van en het gehalte aan de micro-organismen en de gewenste effecten op de samenstelling van het mengsel zoals de afbraak van componenten van de grondstof (bijvoorbeeld koolhydraten, eiwit) en de vorming van componenten door de bacteriën, bijvoorbeeld een organisch zuur en door gisten, bv. een aminozuur, vitamines of bepaalde vetten/vetzuren. Gewoonlijk wordt de gewenste fermentatie gerealiseerd binnen 6 uur tot 5 dagen, in het bijzonder 12 uur tot 4 dagen. Een relatief korte fermentatie duur is gewenst, niet alleen vanuit productiecapaciteit, maar maakt het ook gemakkelijker om wildgroei van ongewenste bacteriën of schimmels te voorkomen. Indien binnen 4 a 5 dagen nog niet de gewenste fermentatie is gerealiseerd kan de fermentatie nog een of meer dagen worden voortgezet om tot het gewenst product te komen. Bij voldoende hoge temperatuur (in het bijzonder boven 20 °C) is een fermentatie duur van ongeveer 3 dagen of minder gewoonlijk voldoende. Met name bij een temperatuur van ongeveer 30 °C zijn binnen ongeveer 24 uur goede resultaten bereikt.
In de praktijk zijn goede resultaten bereikt met een gefermenteerd voedingsmiddelingrediënt dat verkrijgbaar is door de fermentatie voort te zetten voor een periode die nodig is om de pH, zoals met een pH electrode gemeten in het mengsel, te laten dalen tot minder dan 4.00. Bij voorkeur bedraagt de pH van het gefermenteerde voedingsmiddel ingrediënt 3.95 of minder. De pH is niet alleen een indicatie voor de mate van fermentatie, maar een pH van 4,00 of lager is ook gunstig voor de microbiële kwaliteit van het product, omdat een dergelijk lage pH voor veel pathogenen ongunstig is. De ondergrens is niet bijzonder kritisch, zolang het ingrediënt geschikt blijft voor consumptie door het beoogde dier of de mens. Gewoonlijk is de pH hoger dan 2, bij voorkeur 3,0 of hoger, bij grote voorkeur 3,5 of hoger, in het bijzonder 3,7 of hoger.
Een voedingsmiddelingrediënt volgens de uitvinding omvat bij voorkeur op basis van droge stof 12-25 gew. % eiwit. Bij voorkeur is het eiwitgehalte op basis van droge stof verlaagd ten opzichte van de gebruikte grondstof voor fermentatie, in het bijzonder met ten minste 2 %, meer in het bijzonder met 5-15 %.
Een voedingsmiddelingrediënt volgens de uitvinding omvat bij voorkeur op basis van droge stof 3-8 gew. % vet. Als gevolg van de fermentatie kan het vetgehalte op basis van droge stof relatief zijn verhoogd ten opzichte van de grondstof, in het bijzonder met ten minste 3 % meer in het bijzonder met 5-15 %.
Een voedingsmiddelingrediënt volgens de uitvinding heeft bij voorkeur op basis van droge stof een (verteerbaar) koolhydraatgehalte van 18-33 gew. %. Het gehalte aan suikers (monosacchariden, disacchariden) op basis van droge stof is gewoonlijk laag ten opzichte van het suikergehalte van de gebruikte grondstof voor de fermentatie. In het bijzonder is deze ten minste 25 % lager, meer in het bijzonder 50-80 %. Bij voorkeur bevat het voedingsmiddelingredient suiker en zetmeel in een gewichtsverhouding suiker tot zetmeel van maximaal 0.25:1, in het bijzonder van 0,05:1 tot 0,20:1.
Het gehalte aan ruw celmateriaal (vezel) op basis van droge stof is bij voorkeur 8-18 gew.%. Afhankelijk van het vezelmateriaal (met name de mate waarin het fermenteerbaar is door de gebruikte micro-organismen) en een eventuele afname van het totale droge stofgehalte kan het gehalte aan vezels op basis van droge stof ongeveer gehjk blijven, toenemen of afnemen Gewoonlijk is er een relatieve stijging van het vezelgehalte, ten opzichte van de grondstof.
Het voedingsmiddelingredient kan anorganische (minerale) stoffen bevatten, bijvoorbeeld van 1-11 gew. %, bij voorkeur 3-8 gew. % op basis van droge stof.
Het voedingsmiddelingredient bevat bij voorkeur kiemvormende melkzuurbacteriecellen en kiemvormende gistcellen, bij grote voorkeur in een hoeveelheid in een bereik zoals hierboven weergegeven voor het mengsel dat gefermenteerd wordt.
Gewoonlijk bevat een voedingsmiddelingredient volgens de uitvinding melkzuur, bij voorkeur ten minste 1 gew. % van het gefermenteerde product, bij grote voorkeur 2-10 gew. % op basis van het gefermenteerde product.
In althans sommige uitvoeringsvormen omvat het voedingsmiddelingredient, naast melkzuur, een of meer andere organische zuren, in het bijzonder gekozen uit de groep van azijnzuur, proprionzuur en boterzuur. Organische zuren kunnen een preserverende werking hebben. Organische zuren zoals melkzuur, boterzuur of proprionzuur hebben een positief effect op de darm gezondheid, bijvoorbeeld op het epitheel van de dikke darm.
Het voedingsmiddelingrediënt kan ook vrije aminozuren bevatten De vrije aminozuurstamenstelbng kan kwantitatief of kwalitatief veranderen ten gevolge van de fermentatie afhankelijk van de gebruikte micro-organismen en gebruikte grondstof.
Gewoonlijk is het voedingsmiddelingrediënt verpompbaar, althans direct na verkrijging. Het (verpompbare) voedingsmiddelingrediënt heeft gewoonlijk een water activiteit van meer dan 0,72, in het bijzonder in het bereik van 0,95 tot 1,00. In een specifieke uitvoeringsvorm wordt het voedingsmiddel gedroogd en/of verwerkt tot een korrelvormig, poedervormig of pelletvormig voedingsmiddelingrediënt.
Het voedingsmiddelingrediënt kan als zodanig verpakt worden en vermarkt, bijvoorbeeld om in een veeteeltbedrijf bij te mengen in veevoer, bijvoorbeeld kort voor consumptie. Goede resultaten zijn bereikt met een voedingsmiddelingrediënt dat is gebruikt voor de industriële vervaardiging van een voedingsmiddel, in het bijzonder een complete voeding, zoals een mengvoeder. De bereiding van een dergebjk voedingsmiddel kan worden uitgevoerd in op zich bekende apparatuur door het voedingsmiddelingrediënt te mengen met andere (gebruikelijke) ingrediënten voor het voedingsmiddel, in het bijzonder een mengvoeder (een droog diervoeder dat als krachtvoeder wordt beschouwd). Een droog voedingsmiddel volgens de uitvinding is gewoonlijk een product met een wateractiviteit van maximaal 0,75, in het bijzonder van 0,65-0,74, meer in het bijzonder van 0,68-0,72. Zeer geschikt is een werkwijze waarbij het voedingsmiddel wordt verwerkt tot poeder, pellets, korrels, brokken of ander granulair materiaal. Geschikte verwerkingswijzen zijn op zich bekende werkwijzen. Poedervormige producten kunnen bijvoorbeeld worden verkregen door sproeidrogen, liefst onder milde temperatuurcondities met het oog op het behouden van een kiemvormende fractie aan de micro- organismen, of vriesdrogen. Middels de uitvinding is het mogelijk gebleken een poedervormig product (meel) te verkrijgen met een hoog gehalte aan genoemde kiemvormende micro-organismen. Het poedervormige product kan eenvoudig worden ingemengd in een gebruikelijk voeder.
Extrusie en persen zijn geschikt voor korrels, brokken, pellets en andere relatief grote granulaire producten. Voor wat betreft geperste producten zijn in het bijzonder goede resultaten behaald met een werkwijze waarbij de ingrediënten voor het voedingsmiddel worden gemengd, vervolgens aan een expansiestap onderworpen en vervolgens geperst. De expansiestap voorafgaand aan het persen is van voordeel voor de stevigheid van het granulair materiaal. Deze methode is geschikt bevonden om een droog voedingsmiddel te verkrijgen met voldoende kiemvormende bacteriecellen en gistcellen.
Het voedingsmiddelingrediënt volgens de uitvinding kan in een relatief kleine hoeveelheid worden gecombineerd met de overige voedingsmiddelingrediënten om reeds een positief effect te hebben. Gewoonlijk bedraagt het gehalte aan het voedingsmiddelingrediënt volgens de uitvinding ten minste 0,1 gew. %, bij voorkeur ten minste 0,3 gew. %, bij grote voorkeur ongeveer 0,5 gew. % of meer, in het bijzonder ongeveer 1,0 gew. % of meer betrokken op het drooggewicht van het voedingsmiddelingrediënt en het totaal gewicht van het voedingsmiddel, in het bijzonder een droog voedingsmiddel, bij voorkeur een mengvoeder. De bovengrens wordt met name bepaald door praktische factoren zoals een acceptabele smaak en geur voor het dier of de mens waaraan het wordt toegevoegd en de maximale toelaatbare wateractiviteit met name in geval van een droog eindproduct en het gehalte waarboven er weinig of geen extra positief gewenst effect optreedt. Gewoonlijk bedraagt het gehalte aan het voedingsmiddelingrediënt volgens de uitvinding 5 gew. % of minder, bij voorkeur 4 gew. % of minder, bij grote voorkeur 2 gew. % of minder, in het bijzonder 1,5 gew. % of minder, betrokken op het drooggewicht van het voedingsmiddelingrediënt en het totaalgewicht van het voedingsmiddel, in het bijzonder in geval van een droog mengvoeder.
Goede resultaten zijn verkregen met een landbouwhuisdiervoeder, namelijk een mengvoeder voor landbouwhuisdieren. Bij voorkeur wordt het voeder gekozen uit de groep van varkensvoeders; ruminantievoeders; paardenvoeders en pluimveevoeders. Het ruminantievoeder is bij voorkeur rundveevoeder. Geitenvoeder en schapenvoeders zijn andere voorbeelden van ruminantievoeders volgens de uitvinding. Meer specifieke uitvoeringsvormen zijn zeugenvoeders, biggenvoeders, vleesvarkensvoeders, braadkippenvoeders, leghennenvoeders, kalvervoeders, melkveevoeders en mestveevoeders.
In een specifieke uitvoeringsvorm is het voedingsmiddel een gezelschapsdiervoeder, bij voorkeur gekozen uit de groep van hondenvoeders, kattenvoeders, knaagdiervoeders, vogelvoeders en paardenvoeders. Als alternatief kan het voedingsmiddelingrediënt als zodanig verpakt zijn. Het kan dan in het bijzonder worden toegepast om bij te mengen aan een gebruikelijk voeder voor een bepaald dier, kort voor consumptie.
In een andere specifieke uitvoeringsvorm is het voedingsmiddel een voedingsmiddel voor humane consumptie in het bijzonder gekozen uit de groep van graanproducten, bij voorkeur brood, ontbijtgranen, repen (zoals mueslirepen).
Een voedingsmiddel volgens de uitvinding bevat bij voorkeur tenminste 0,01 gew. %, bij grote voorkeur 0,05-0,5 gew.% melkzuur, op basis van het totaalgewicht.
Een voedingsmiddel volgens de uitvinding bevat bij voorkeur ten minste 0,5 x 105 kiemvormende melkzuurbacterieëenheden per gram voedingsmiddel, bij grote voorkeur 1 x 105 tot 160 x 105 , in het bijzonder van 5 x 105 tot 100 x 105.
Een voedingsmiddel volgens de uitvinding bevat bij voorkeur ten minste 0,5 x 103 kiemvormende gistceleenheden per gram voedingsmiddel, bij voorkeur 1 x 103 tot 160 x 103, in het bijzonder van 5 x 103 tot 100 x 103.
De uitvinding wordt nu geïllustreerd aan de hand van de volgende voorbeelden.
Voorbeeld 1: bereiding van gefermenteerd voedingsmiddel:
In 3 delen water (30 °C) in een kunststof bak werden Lactobaccillus plantarum cellen (ongeveer 1 x 102 kiemvormende cellen/ml), Lactobaccillus casei cellen (ongeveer 10 kiemvormende cellen/ml) en Saccharomyces cerevisiae cellen (ongeveer 10 kiemvormende cellen/ml) gemengd. Aan het mengsel werd 1 deel tarwe kortmeel toegevoegd. De bak werd met een los deksel afgedekt. Na 24 uur was een mengsel verkregen met een pH van kleiner dan 4,00.
Het experiment werd herhaald in een aantal charges. Telkens had het verkregen gefermenteerde voedingsmiddelingrediënt een droge stof gehalte in het bereik van 25-28 gew.% en was goed verpompbaar in een installatie voor industriële vervaardiging van een mengvoeder.
Het experiment werd tevens herhaald in een niet-temperatuur geconditioneerde ruimte, waarbij de temperatuur ongeveer 17 °C of ongeveer 19 °C of ongeveer 20 °C bedroeg. Onder die condities bleek het mogelijk binnen 3-7 dagen een gefermenteerd product te verkrijgen met een pH van 3,7-3,99.
Voorbeeld 2: verteerbaarheidsproef
Met een in vitro experimenteel verteringsmodel werd de eiwitverteerbaarheid en de zetmeelverteerbaarheid vergeleken van gefermenteerd tarwe kortmeel volgens de uitvinding en het corresponderende ongefermenteerde tarwe kortmeel.
Ter indicatie, CVB Productschap Veevoeder (www.pdv.nl) hanteert de volgende VCRE cijfers als maatstaf voor het kortmeel: herkauwers : VCRE 76%, varkens : VCRE 66% vleeskuikens : VCRE 71 %
De uitvinders vonden bij de eiwit-verteringsproef de volgende cijfers (cfr. varkens VCRE):
Voor zuiver tarwekortmeel: VCRE was na 3 uur 64,2 % en na 5 uur 69,2 %
Voor gefermenteerd kortmeelproduct #1 volgens de uitvinding (pH 3,99, fermentatie bij cal9 °C): VCRE na 3 uur 68 % en VCRE na 5 uur 74,6 %.
Voor gefermenteerd kortmeelproduct #2 volgens de uitvinding (pH 3.94, fermentatie bij ca 17°C): VCRE na 3 uur 64.9 % en VCRE na 5 uur 72,3%
Er was dus een verbetering in eiwitverteerbaarheid aantoonbaar van 6 tot 8 %.
Er werd ook een versnelde zetmeelverteerbaarheid waargenomen. Van het zuivere kortmeel was 100 % van het zetmeel verteerd na 2,2 uur. Van gefermenteerd kortmeelproduct #1 was 100 % van het zetmeel al na 1,9 uur verteerd. Van gefermenteerd kortmeelproduct #2 was 100 % van het zetmeel al na 1,4 uur verteerd.
Voorbeeld 3: bereiding van mengvoeder:
Diverse mengvoeders werden bereid voor respectievelijk: babybiggen, vleesvarkens, zeugen, braadkippen en leghennen. Voor de bereiding werd 2 gew. % gefermenteerd voedingsmiddelingrediënt (25-28 % droge stof), zoals verkregen middels een werkwijze beschreven in Voorbeeld 1 gemengd met andere -gebruikelijke - mengvoederingrediënten voor de respectievelijke doelgroepen.
Het verkregen mengsel werd hetzij toegepast als meelvoeder hetzij verwerkt tot mengvoederkorrels, door het verkregen mengsel achtereenvolgens onderworpen aan een expansiestap en een persstap, waarbij de mengvoederkorrels werden verkregen.
Voorbeeld 4: babvbiggenvoederties
Babybiggenvoeders zijn meestal zeer dure voeders door de specifieke eisen voor eiwit - en zetmeelverteerbaarheid.
Bovendien is de kweek van babybiggen een zeer gevoehge fase, zeker vanaf geboorte tot einde batterijperiode. Vele bedrijven kunnen deze fase vaak niet zonder extra antimicrobiële middelen overbruggen.
Proefbeschrijving:
Door inmenging van slechts 2 gew% van het gefermenteerd tarwebijproduct (meel) waren de uitvinders in staat om de duurdere commerciële voedertjes weg te laten en biggen vanaf de geboorte tot einde batterijperiode met een minimum aan medicatie te kunnen groot brengen op slechts één babybiggenvoeder.
Technische resultaten zijn onverbloemd zeer positief.
In vergelijking met een standaard voeder waren biggen in staat om in 8 weken tijd +/- 4 tot 5 kg meer vlees aan te zetten. Sterftecijfers waren zeer laag en bovendien was de uniformiteit van de biggen enorm verhoogd.
Het grootste verschil werd gezien in opname van het voeder. Meestal is de opname limiterend bij deze dieren wegens een nog onvoldoende ontwikkeld enzymsysteem. Middels de uitvinding bleek het mogelijk alle dieren meer te laten eten van een voeder met een lagere energie- en eiwitdensiteit, met een betere mestscore, en met minder darmstoornissen. Opmerkelijk was bovendien dat er minder voeder per big nodig was om tot een big te komen met een voldoende aflever ge wicht.
De proefformule Baby V 229 2 bevatte 2 % gefermenteerd kortmeel.
De groei per dag was 386 gram t.o.v. 326 gram/dag zonder product, of een verbetering met 18 %. Het voederverbruik eindigde op 1,507 t.o.v. 1,798, ofwel 16,2 % verbetering in efficiëntie. Het uitvalpercentage daalde naar 0,84 % t.o.v. 2,67 % in de referentiegroep, ofwel een afname van 68,5 %.
Voorbeeld 5: vleesvarkensvoeders
Proefbeschrijving: 2% van het gefermenteerde tarwebijproduct volgens Voorbeeld 3 werd ingemengd in varkensvoeders (korrel) die verstrekt werden aan dieren vanaf een gewicht van +/- 30 kg tot en met het slachtgewicht.
Door deze incorporatie van slechts 2% was het mogelijk om lagere densiteitvoeders (zowel qua eiwit als qua energie) te kunnen samenstellen die een positief effect hadden op de groei en voederconversie. Ten opzichte van een referentiegroep die gevoed werd met het voeder dat afgezien van het 2 % bij gemengde gefermenteerde tarwebijproduct werd een rendementsverbetering (berekend op het benodigde voer) van 5,7 % gevonden. Bovendien werd gevonden dat het voedingsmiddel volgens de uitvinding in tegenstelhng tot in de literatuur beschreven effecten van totaal gefermenteerde brijvoeders geen negatief effect hadden op de karkaskwaliteit. Ter illustratie, als maat voor de karkaskwaliteit kan de marktwaarde worden vastgesteld en vergeleken met de marktwaarde voor met conventioneel voer gevoederde varkens. De marktwaarde van de karkassen van varkens gevoederd middels de uitvinding werd ongeveer 4 eurocent per kg hoger bevonden dan van een normaal varken, ongeveer 17 eurocent hoger dan Danis en ongeveer 21 cent hoger dan Westvlees; Danis en Westvlees zijn basisprijzen voor varkens in Vlaanderen. Dit betekent dat de karkassen tot de betere klassen behoorden (in het algemeen is de marktwaarde voor top-varkens maximaal 23 cent boven de Westvlees basisprijs).
Voorbeeld 6: zeugenvoeders
Bij zeugen zijn op vandaag drie problemen limiterend voor een rendabele productie.
In de vroege dracht is de hoeveelheid methyldonoren limiterend om een goeie placenta- en foetus ontwikkeling te bekomen met als gevolg dat door dit tekort vaak niet uniforme geboortegewichten worden bekomen.
In de late dracht is de hoeveelheid energie en aminozuren limiterend om voldoende vitale en levensvatbare biggen te produceren.
In lactatie en rond het werpen is de hoeveelheid biest limiterend voor het aantal geboren biggen met als resultaat een verhoogd aandeel pasgeboren biggen die lijden aan moeilijk behandelbare diarree.
Alle drie de symptomen kunnen een gevolg zijn van een limiterende opname door de zeugen en een onstabiele flora.
Proefbeschrijving:
Door toevoeging van 2 % van gefermenteerde tarwebijproduct in zeugenvoeder werd op alle 3 de symptomen een positief merkbaar effect gezien, zowel bij zeugen gevoederd met korrel volgens de uitvinding als bij zeugen gevoederd met meel volgens de uitvinding. Het aantal levend geboren biggen nam toe, de sterfte bij geboorte daalde aanzienlijk en de melkproductie nam gevoelig toe.
Net als bij de andere dierproeven kregen we door deze minimale incorporatie de mogebjkheid om de energie- en eiwitdensiteit van het voeder te reduceren wat het rendement ten goede kwam.
Voorbeeld 7: braadkippenvoeder
Darmgezondheid is uitermate belangrijk bij braadkippen. Immers, van zodra er een ziekte uitbreekt in een braadkippen stal, gaat de verspreiding van deze ziekte vbegensvlug doorheen de volledige stal. Hieraan gekoppeld is een goede strooiselkwaliteit van groot belang om de dieren gedurende hun korte (slechts 6 weken) productieduur gezond te kunnen houden.
Bij een ziekte-uitbraak is het voor een bedrijfsdierenarts van cruciaal belang om onmiddellijk curatief te kunnen optreden om de mogelijke economische schade op een bedrijf zo snel mogelijk in te perken.
Proefbeschrijving:
In een braadkippen stal werd bij 22.680 dieren vanaf de start tot op een leeftijd van 3 weken 2 % gefermenteerd tarwebijproduct ingemengd onder het klassiek aangeboden voeder. Dit betekent dat slechts 37.8 % van het totale voederpakket werd behandeld. Deze dieren vertoonden op het einde van de mestperiode meer gewicht (+ 2,9 %), minder voederverbruik (-3,0 %) en efficiëntere groei (+ 3,3 %). Strooiselkwahteit van deze stal was eveneens positief beïnvloed.
In een tweede stal waar ronde na ronde nat strooisel de regel is met alle nadehge gevolgen van dien, werd bij het klassieke voeder voor dieren vanaf de start tot op een leeftijd van 4 weken (53.8 % van het totale voederpakket) 2% gefermenteerd tarwebijproduct ingemengd. Het effect op de strooiselkwahteit was bijzonder positief waardoor de dieren dan ook een gunstig rendement opleverden.
Voorbeeld 8: leghennenvoeder
Efficiënte ei-productie (voldoende eieren per leghen) aan een gewenst ei-gewicht gepaard gaand met een voldoende hoog maar efficiënte voederopname is de sleutel tot succes in deze dierlijke productietak. De leghennenhouderij heeft het sinds jaren knap lastig om efficiënt te kunnen blijven presteren, zeker als tevens aan alle welzijnregels moet worden voldaan.
Proefbeschrijving:
In een leghennenstal werd het klassieke voeder gedurende 2 weken gesupplementeerd met 2 % gefermenteerd tarwebijproduct. De voederopname daalde met 4,2 % maar het ei-gewicht steeg licht( 0,5 %) en het voederverbruik verbeterde met 3,4 %, waaruit blijkt dat de dieren efficiënter met hun voedingsnutriënten hebben omgesprongen.

Claims (43)

1. Werkwijze voor het bereiden van een voedingsmiddelingrediënt, omvattende: het verschaffen van een mengsel van een zetmeel-, eiwit-, en voedingsvezelhoudende voedingsmiddelgrondstof, water, een gist, een melkzuurproducerende bacterie en optioneel een of meer andere ingrediënten; en het mengsel onderwerpen aan een fermentatiestap, onder vorming van melkzuur waarbij, eventueel na drogen, een verpompbaar voedingsmiddelingrediënt wordt verkregen met een droge stof gehalte van ongeveer 20 gew. % tot ongeveer 35 gew. %, en een viscositeit, zoals gemeten met rotatie-viscosimeter bij een temperatuur van 25 °C van 15000 tot 50000 mPa.s.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij, eventueel na drogen, een verpompbaar voedingsmiddelingrediënt wordt verkregen met een droge stof gehalte van ongeveer 22 gew.% tot ongeveer 30 gew. %, bij grote voorkeur ongeveer 25 gew.% tot ongeveer 28 gew. %.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, waarbij het mengsel dat aan fermentatie wordt onderworpen voedingsmiddelgrondstof en water bevat in een gewichtsratio van voedingsmiddelgrondstof: water in het bereik van 1:1 tot 1:5, bij voorkeur van 1:2 tot 1:4, in het bijzonder van ongeveer 1:3.
4. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het voedingsmiddelgrondstofgehalte in het mengsel 20-50 gew. % bedraagt, bij voorkeur 22-35 gew. %, in het bijzonder 25-30 gew. %
5. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de voedingsmiddelgrondstof een gliadine- of gluteninehoudend graan of graan-bijproduct omvat.
6. Werkwijze volgens conclusie 5, waarbij het graan respectievelijk graan-bijproduct wordt gekozen uit de groep van tarwe, rogge, gerst, spelt, teff, rijst, maïs, tarwe-bijproduct, rogge-bijproduct, gerst-bijproduct, spelt-bijproduct, teff-bijproduct, rijst-bijproduct en maïs-bijproduct.
7. Werkwijze volgens conclusie 5 of 6, waarbij de voedingsmiddelgrondstof een kortmeel omvat, bij voorkeur tarwe kortmeel
8. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het mengsel een melkzuurproducerende bacterie bevat gekozen uit de groep van Lactobaccilli, in het bijzonder uit de groep van L. acetotolerans, L. acidifarinae, L. acidipiscis, L. acidophilus, L. agilis, L. algidus, L. alimentarius, L. amylolyticus, L. amylophilus, L. amylotrophicus, L. amylovorus, L. animalis, L. antri, L. apodemi, L. aviarius, L. bifermentans, L. brevis, L. buchneri, L. camelliae, L. casei, L. catenaformis, L. ceti, L. coleohominis, L. collinoides, L. composti, L. concavus, L. coryniformis, L. crispatus, L. crustorum, L. curvatus, L. delbrueckii, L. delbrueckii subsp. bulgaricus, L. delbrueckii subsp. lactis, L. diolivorans, L. equi, L. equigenerosi, L. farraginis, L. farciminis, L. fermentum, L. fornicalis, L. fructivorans, L. frumenti, L. fuchuensis, L. gallinarum, L. gasseri, L. gastricus, L. ghanensis, L. graminis, L. hammesii, L. hamsteri, L. harbinensis, L. hayakitensis, L. helveticus, L. hilgardii, L. homohiochii, L. iners, L. ingluviei, L. intestinalis, L. jensenii, L. johnsonii, L. kalixensis, L. kefiranofaciens, L. kefiri, L. kimchii, L. kitasatonis, L. kunkeei, L. leichmannii, L. lindneri, L. malefermentans, L. mali,L. manihotivorans, L. mindensis, L. mucosae, L. murinus, L. nagelii, L. namurensis, L. nantensis, L. oligofermentans, L. oris, L. panis, L. pantheris, L. parabrevis, L. parabuchneri, L. paracollinoides, L. parafarraginis, L. parakefiri, L. paralimentarius, L. paraplantarum, L. pentosus, L. perolens, L. plantarum, L. pontis,L. psittaci, L. rennini, L. reuteri, L. rhamnosus, L. rimae, L. rogosae, L. rossiae, L. ruminis, L. saerimneri, L. sakei, L. salivarius, L. sanfranciscensis, L. satsumensis, L. secaliphilus, L. sharpeae, L. siliginis, L. spicheri, L. suebicus, L. thailandensis, L. ultunensis, L. vaccinostercus, L. vaginalis, L. versmoldensis, L. vini, L. vitulinus, L. zeae en L. zymae.
9. Werkwijze volgens conclusie 8, waarbij het mengsel een Lactobacillus bevat gekozen uit de groep bestaande uit L. casei en L. plantarum.
10. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het gehalte aan melkzuurproducerende bacteriecellen in het mengsel, althans op enig moment tijdens de fermentatie, bij voorkeur althans aan het eind van de fermentatie, ten minste 0,5 x 108 kiemvormende eenheden per ml mengsel bedraagt.
11. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het mengsel een gist bevat gekozen uit de groep van Saccharomycetaceae; Kluyveromyces; Pichia, Zygosaccharomyces, en Brettanomyces.
12. Werkwijze volgens conclusie 11, waarbij het mengsel een Saccharomycetacea bevat, bijvoorkeur een Saccharomyces, in het bijzonder een Saccharomyces gekozen uit de groep bestaande uit S. bayanus, S. boularidii en S. cerevisiae.
13. Werkwijze volgens conclusie 12, waarbij het mengsel een Saccharomyces cerevisiae bevat.
14. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het gehalte aan gistcellen in het mengsel, althans op enig moment tijdens de fermentatie, bij voorkeur althans aan het eind van de fermentatie, ten minste 0,5 x 106 kiemvormende eenheden per ml mengsel bedraagt.
15. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de fermentatie wordt voortgezet tot de pH, zoals met een pH electrode gemeten in het mengsel, minder dan 4,00 bedraagt, in het bijzonder 3,5-3,95, bij voorkeur 3,7-3,95.
16. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies waarbij de fermentatie wordt uitgevoerd bij een temperatuur van 10-40 °C, in het bijzonder van 25-35 °C.
17. Gefermenteerd voedingsmiddelingrediënt verkrijgbaar middels een werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, welk voedingsmiddelingrediënt een verpompbaar voedingsmiddelingrediënt is met een droge stof gehalte van ongeveer 20 gew. % tot ongeveer 35 gew. %, en een viscositeit, zoals gemeten met rotatie-viscosimeter bij een temperatuur van 25 °C van 15000 tot 50000 mPa.s.
18. Voedingsmiddelingrediënt volgens conclusie 17, omvattende: een eiwitgehalte van 10-30 gew. % bij voorkeur 12-25 gew. %, op basis van droge stof; een vetgehalte van 1-11 gew. %, bij voorkeur 3-8 gew. % , op basis van droge stof; een verteerbaar koolhydraatgehalte van 14-44 gew. %, bij voorkeur-18-33 gew. %, op basis van droge stof; een totale minerale stofgehalte (anorganische bestanddelen) van 1-11 gew. %, bij voorkeur 3-8 gew %, op basis van droge stof; een gehalte aan ruw celmateriaal (vezel) van 6-24 gew. %, bij voorkeur 8-18 gew.%; op basis van droge stof en verder ten minste 1 gew. %, betrokken op het voedingsmiddelingrediënt, melkzuur, bij voorkeur 2-10 gew. % melkzuur; kiemvormende melkzuurbacteriën; en kiemvormende gistcellen.
19. Voedingsmiddelingrediënt volgens conclusie 18, waarin de koolhydraten een of meer suikers en zetmeel omvatten in een gewichtsverhouding suiker tot zetmeel van maximaal 0,25:1, in het bijzonder van 0,05:1 tot 0.20:1.
20. Voedingsmiddelingrediënt volgens conclusie 17, 18 of 19, met een viscositeit, zoals gemeten met rotatie-viscosimeter bij een temperatuur van 25 °C van 15000 tot 50000 mPa.s, in het bijzonder van 25000 tot 35000 mPa.s.
21. Voedingsmiddelingrediënt volgens conclusie 16, 17 of 18, waarbij het voedingsmiddelingrediënt korrelvormig, poedervormig of pelletvormig is.
22. Werkwijze voor het bereiden van een voedingsmiddel, omvattende het bereiden van een voedingsmiddelingrediënt middels een werkwijze volgens een van de conclusies 1-16 en het toevoegen van het bereide voedingsmiddelingrediënt aan een voedingsmiddel of het mengen van het bereide voedingsmiddelingrediënt met andere voedingsmiddelingrediënten onder verkrijging van het voedingsmiddel.
23. Werkwijze volgens conclusie 22, waarbij het voedingsmiddelingrediënt volgens een van de conclusies 16-21, wordt toegevoegd of gemengd in een gehalte van 0,1-5 gew. %,in het bijzonder 0,5-4 gew.% voedingsmiddelingrediënt betrokken op het totaalgewicht van het voedingsmiddel.
24. Werkwijze volgens conclusie 22 of 23, waarbij het voedingsmiddel een landbouwhuisdiervoeder is, bij voorkeur gekozen uit de groep van varkensvoeders; ruminantia-voeders, in het bijzonder rundveevoeder; paardenvoeders en pluimveevoeders.
25. Werkwijze volgens conclusie 18 of 19, waarbij het voedingsmiddel een gezelschapsdiervoeder is, bij voorkeur gekozen uit de groep van hondenvoeders, kattenvoeders, knaagdiervoeders, vogelvoeders en paardenvoeders.
26. Werkwijze volgens conclusie 18 of 19, waarbij het voedingsmiddel een voedingsmiddel voor humane consumptie is, in het bijzonder gekozen uit de groep van graanproducten, bij voorkeur uit de groep van brood, ontbijtgranen, graanhoudende repen (zoals mueslirepen).
27. Werkwijze volgens een van de conclusies 22-26 waarbij het voedingsmiddel een poeder, granulaat of pelletvormig product is.
28. Voedingsmiddel verkrijgbaar middels een werkwijze volgens een van de conclusies 22-27, omvattende melkzuur, kiemvormende melkzuurbacteriën en kiemvormende gistcellen.
29. Voedingsmiddel volgens conclusie 28, omvattende een eiwit, een vet, een koolhydraat, een vezel, melkzuur, kiemvormende melkzuurbacteriën; en kiemvormende gistcellen.
30. Voedingsmiddel volgens conclusie 29, omvattende ten minste 0,01 gew. % melkzuur, bij voorkeur 0,05-0,5 gew.% melkzuur ten minste 0,5 x 105 kiemvormende melkzuurbacterieëenheden per gram voedingsmiddel ten minste 0,5 x 103 kiemvormende gistceleenheden per gram voedingsmiddel.
31. Voedingsmiddel volgens conclusie 29 of 30, waarin het voedingsmiddel varkensmengvoeder is.
32. Voedingsmiddel volgens conclusie 29 of 30, waarin het voedingsmiddel een mengvoeder voor een dier uit de onderorde Ruminantia is, bij voorkeur rundveemengvoeder.
33. Voedingsmiddel volgens conclusie 29 of 30, waarin het voedingsmiddel pluimveemengvoeder, bij voorkeur kippenmengvoeder, is.
34. Toepassing van een voedingsmiddelingrediënt volgens een van de conclusies 17-21 of een voedingsmiddel volgens een van de conclusies 28-33 in de veeteelt of voor toediening aan een gezelschapshuisdier voor het verhogen van de reproductiecapaciteit, voor het verhogen van de groeisnelheid, voor het verhogen van de vleesproductiesnelheid, voor het verlagen van de mortaliteit, voor het verhogen van de geboortegewichtuniformiteit, voor het verhogen van de melkproductie (in geval van toepassing bij een zoogdier), of voor het verhogen van de ei-productie (in geval van toepassing bij pluimvee).
35. Toepassing van een voedingsmiddelingrediënt volgens een van de conclusies 17-21 of een voedingsmiddel volgens een van de conclusies 28-33 in de veeteelt of voor toediening aan een gezelschapshuisdier voor het verlagen van mestproductie, het verminderen van de broeikasgasuitstoot (in het bijzonder van koolstofdioxide en/of methaan) of het verminderen van de stikstofemissie.
36. Toepassing van een voedingsmiddelingrediënt volgens een van de conclusies 17-21 of een voedingsmiddel volgens een van de conclusies 28-33 in de veeteelt of voor toediening aan een gezelschapshuisdier voor het verminderen van het gebruik van medicamenten, zoals antibiotica.
37. Voedingsmiddelingrediënt volgens een van de conclusies 17-21 of een voedingsmiddel volgens een van de conclusies 28-33 voor toepassing in een profylactische of therapeutische medische behandeling van een dier of een mens.
38. Voedingsmiddelingrediënt of voedingsmiddel voor toepassing volgens conclusie 37 waarbij de medische behandeling een behandeling van een stoornis in het maag-darmkanaal is, bijvoorbeeld Coeliakie of bacteriële overgroei in de dunne darmen (SIBO), of waarbij het voedingsmiddel ingrediënt of voedingsmiddel bestemd is voor het verhogen van de darmgezondheid.
39. Voedingsmiddelingrediënt of voedingsmiddel voor toepassing volgens conclusie 37 of 38, waarbij het voedingsmiddelingrediënt of voedingsmiddel bestemd is voor het verbeteren van de werking van het immuunsysteem.
40. Toepassing van een voedingsmiddelingrediënt volgens een van de conclusies 17-21 of een voedingsmiddel volgens een van de conclusies 28-33 als een toedieningsvorm voor een probioticum.
41. Werkwijze voor het produceren van vlees, waarbij een landbouwhuisdier wordt gevoederd met een voedingsmiddelingrediënt volgens een van de conclusies 17-21 of een voedingsmiddel volgens een van de conclusies 28-33, en het dier (na voldoende groei) wordt geslacht, onder verkrijging van het vlees.
42. Werkwijze voor het produceren van melk waarbij een vrouwelijk landbouwhuisdier wordt gevoederd met een voedingsmiddelingrediënt volgens een van de conclusies 17-21 of een voedingsmiddel volgens een van de conclusies 28-33, en het dier op enig moment na het voederen wordt gemolken.
43. Werkwijze voor het produceren van eieren, waarbij vrouwelijk pluimvee wordt gevoederd met een voedingsmiddelingrediënt volgens een van de conclusies 17-21 of een voedingsmiddel volgens een van de conclusies 28-33, men het pluimvee een of meer eieren laat leggen, welk ei of welke eieren vervolgens worden weggenomen van het pluimvee.
NL2014499A 2015-03-20 2015-03-20 Gefermenteerd voedingsmiddelingrediënt NL2014499B1 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2014499A NL2014499B1 (nl) 2015-03-20 2015-03-20 Gefermenteerd voedingsmiddelingrediënt

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2014499A NL2014499B1 (nl) 2015-03-20 2015-03-20 Gefermenteerd voedingsmiddelingrediënt

Publications (2)

Publication Number Publication Date
NL2014499A true NL2014499A (nl) 2016-10-10
NL2014499B1 NL2014499B1 (nl) 2017-01-26

Family

ID=57737094

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2014499A NL2014499B1 (nl) 2015-03-20 2015-03-20 Gefermenteerd voedingsmiddelingrediënt

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL2014499B1 (nl)

Also Published As

Publication number Publication date
NL2014499B1 (nl) 2017-01-26

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP3069616B1 (en) Fermented food ingredient
CN105475624B (zh) 微生物发酵饲料及其生产方法与应用
UA125639C2 (uk) Композиція кормової добавки, спосіб її одержання, набір, корм та премікс, що містять композицію кормової добавки
KR102255611B1 (ko) 복합 균주를 이용한 완전배합 발효사료의 제조방법
CN110250354A (zh) 一种宠物主粮及其制备方法和应用
WO2018049657A1 (zh) 动物健康营养饲料
CN105614020B (zh) 一种畜禽用苜蓿草微生态饲料添加剂及其制备方法
KR101357338B1 (ko) 육질개선용 사슴사료 조성물 및 그 사료를 급여한 사슴으로부터 얻어지는 사포닌, 유황, 불포화지방산 함량이 높은 사슴육과 녹용
CN110313551B (zh) 湿固态发酵豆粕产品及其制备方法与应用
CN107028021A (zh) 一种有效解决肉中鸡饲料便的配合饲料及制备方法
CN108575885B (zh) 一种黑猪的饲养方法
CN107889954A (zh) 一种菠萝皮活菌生猪饲料及其制备和饲喂方法
CN102630844A (zh) 一种反刍动物生物饲料的制备方法
CN110200127A (zh) 一种促进哺乳期母猪多产奶的功能营养包及其制备方法与应用
Negrão et al. Fractionation of carbohydrates and protein and rumen degradation kinetic parameters of Brachiaria grass silage enriched with rice bran
CN106387419A (zh) 母猪繁殖前期用饲料和后期用饲料
CN103749960A (zh) 高活性无抗发酵饲料及其生产工艺
US11039628B2 (en) Methods of using silage produced from a corn hybrid comprising brown midrib and floury traits for meat production
Getabalew et al. The application of biotechnology on livestock feed improvement
NL2014499B1 (nl) Gefermenteerd voedingsmiddelingrediënt
BE1022589B1 (nl) Gefermenteerd voedingsmiddelingrediënt
CN109452479A (zh) 一种高水分玉米发酵生成民猪饲料的方法
CN114831211A (zh) 用于豆粕饲料的发酵剂
CN107836569A (zh) 纤维组合物、纤维组合物的制备方法和养殖饲料
Atteh A Fibre Effects On Nutrition and Reproduction in Pigs