NL2012054C2 - Inrichting voor het doseren van een substantie, in het bijzonder een medicijn. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Inrichting voor het doseren van een substantie, in het bijzonder een medicijn.

BESCHRIJVING

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting ingericht voor het afgeven van een substantie, bijvoorbeeld een medicijn, in of op een deel van een menselijk of dierlijk lichaam, omvattende een behuizing voorzien van een reservoir voor het opnemen van een zekere hoeveelheid substantie.

Dergelijke doseerinrichtingen zijn algemeen bekend en worden veelal als tubes voorzien van een medicinale substantie (zoals een vloeistof of gel of zalf) ter beschikking gesteld aan personen, die hiermee zelf belast zijn met het toedienen van de substantie (aan zichzelf of een directe relatie, zoals een partner of kind). Daarbij kan gedacht worden aan zelfmedicatie door het toedienen van een bepaalde, lees medisch gewenste doseerhoeveelheid substantie in een oog, mond, neus, oor of in of op een ander deel van het lichaam van een mens of dier.

De uitvinding zoals beschreven in deze octrooiaanvrage is derhalve niet enkel beperkt voor toepassing bij een oog, mond, neus of oor, maar kan ook in of op andere delen van het menselijk en/of dierlijk lichaam worden toegepast.

Een nadeel van een dergelijk doseerinrichting is dat de gebruiker veelal geen of nauwelijks ervaring heeft in het op een correcte wijze gebruiken van een dergelijke doseerinrichting. Door deze ondeskundigheid leidt het zelfstandig (regelmatig) toedienen van een dergelijke substantie, bijvoorbeeld in een oog, mond, neus of oor met behulp van een bekende doseerinrichting altijd tot een onder- of overdosering, hetgeen bij een oog, mond, neus of oor nog in de hand wordt gewerkt door de onnatuurlijke en weinig beheersbare houding, die de gebruiker inneemt indien hijzelf het medicijn in zijn eigen oog aanbrengt.

Een ander nadeel is dat bij de bekende doseerinrichting besmetting en verontreiniging van de substantie via de doseeropening veelvuldig voorkomt, hetgeen het genezingsproces van het aangedane lichaamsdeel (bijvoorbeeld een oog, mond, neus of oor) niet bevordert.

De uitvinding beoogt een verbeterde doseerinrichting te verschaffen en hiertoe bevat het reservoir een - tijdens rust afgesloten - doseeropening voor het vanuit het reservoir afgeven van de substantie, alsmede doseermiddelen voor het - tijdens bedrijf - via de doseeropening afgeven van een doseerhoeveelheid substantie onder gelijktijdige tijdelijke opening van de doseeropening

Meer in het bijzonder is de doseeropening afsluitbaar door een afsluitdop, welke afsluitdop tijdens rust de doseeropening afsluit en tijdens bedrijf onder invloed van de doseermiddelen de doseeropening tijdelijk vrijgeeft. Zodoende wordt besmetting en verontreiniging van de substantie via de doseeropening voorkomen, hetgeen het genezingsproces bevordert.

Bij een uitvoeringsvorm omvatten de doseermiddelen een in het reservoir reikbaar verdringerelement, waarbij bijvoorbeeld het reservoir cilindervormig en het verdringerelement als een zuigerelement is uitgevoerd

Meer specifiek omvatten de doseermiddelen een in de behuizing opgenomen verplaatsbaar opgenomen aangrijpstang, welke aangrijpstang met zijn eerste einde aangrijpt op de afsluitdop en met zijn andere einde aangrijpt op het verdringerelement en waarbij het andere einde van de aangrijpstang door middel van een tandwieloverbrenging aangrijpt op het verdringerelement. Hierdoor kan onder gelijktijdige vrijgave van de doseeropening eenvoudig de substantie uit de doseerinrichting worden gedoseerd met behulp van het verdringerelement.

Meer specifiek is bij een uitvoeringsvorm het andere einde van de aangrijpstang is voorzien van meerdere uitsparingen, waarin een van de tandwieloverbrenging deel uitmakende eerste tandwiel in aangrijpt, waarbij de tandwieloverbrenging een, door middel van een tandwielas met het eerste tandwiel verbonden, tweede tandwiel omvat, welk tweede tandwiel aangrijpt op het verdringerelement.

Bij een bijzondere uitvoeringsvorm omvatten de doseermiddelen een in een sleuf van de behuizing en op de aangrijpstang aangrijpbare doseerpal, welke doseerpal tussen een begin- en eindpositie tegen een veerkracht in verplaatsbaar is.

Daarbij is de doseerpal in zijn beginpositie in aangrijping brengbaar met een op de aangrijpstang aangebrachte aangrijpnok.

Voor een herhaald kunnen doseren c.q. gebruiken van de doseerinrichting overeenkomstig de uitvinding is de behuizing voorzien van een eerste nok, welke eerste nok de doseerpal nabij zijn eindpositie uit aangrijping met de aangrijpnok brengt, alsmede van een tweede nok, welke tweede nok de doseerpal nabij zijn beginpositie in aangrijping met de aangrijpnok brengt.

Daarbij geeft de afsluitdop tegen een veerkracht in de doseeropening vrij, zodat na gebruik deze door de veerkracht wederom sluit, hetgeen ongewenste verontreiniging van de substantie (bij een anderszins geopende doseerinrichting) voorkomt.

Meer specifiek omgeeft de afsluitdop daarbij de doseeropening en is tussen de afsluitdop en de doseeropening een veerelement aangebracht.

De uitvinding zal aan de hand van een tekening nader worden toegelicht, welke tekening achtereenvolgens toont:

Figuren 1-5 verschillende aanzichten van een uitvoeringsvorm van een doseerinrichting overeenkomstig de uitvinding.

Voor een beter begrip van de uitvinding zullen in de navolgende figuurbeschrijving de overeenkomende onderdelen met identieke referentiecijfers worden aangeduid.

Figuur 1 duidt een uitvoeringsvorm aan van een doseerinrichting 1 opgebouwd uit een huis 10 met een eerste eindvlak 10a en een tweede eindvlak 10b. Het huis 10 bezit een dusdanige vormgeving c.q. maatvoering dat deze makkelijk in de hand ligt en door een gebruiker kan worden gehanteerd. Het huis 10 bevat een reservoir of kamer 11 voor het opnemen van een zekere hoeveelheid substantie. De substantie kan bijvoorbeeld een medicijn zijn dat gedoseerd dient te worden op of in een deel van een menselijk of dierlijk lichaam, zoals bijvoorbeeld een oog, mond, neus of oor. Voor de beeldvorming wordt de substantie aangeduid met het referentiecijfer 12.

Opgemerkt moet worden dat de doseerinrichting 1 zoals in deze octrooiaanvrage beschreven of leeg kan zijn uitgevoerd of reeds voorbereid is met een zekere hoeveelheid substantie 12, dat in de betreffende kamer 11 is opgenomen. Bij voorkeur is de kamer of reservoir 11 uitgevoerd als een cilinderruimte waarin een verdringerelement 13 is opgenomen. Echter de kamer 11 kan ook een rechthoekige of andersgevormde doorsnede bezitten.

Het verdringerelement 13 kan daarbij als een zuigerelement of plunjer 13 worden uitgevoerd, dat met behulp van een plunjerstang 15 op-en-neer in de kamer 11 verplaatsbaar is. Hierdoor kan de plunjer 13 aan zijn omtreksrand zijn voorzien van een rondgaande uitsparing 13’, waarin een afdichtring 13” opneembaar is. Hierdoor dicht de plunjer 13 nauwkeurig af tegen de binnenwand van de cilindervormige kamer 11 en wordt lekkage van substantie 12 tot achter de plunjer 13 voorkomen.

De plunjerstang 15 is opgenomen in een van de behuizing 10 deel uitmakend steundeel 10c en strekt zich in de richting van het eerste eindvlak 10a uit. Bij een functionele uitvoeringsvorm is de beweegbare zuigerstang 15 hol uitgevoerd, en is daarbij geleid over een geleidings- of steunas 100a, dat vanuit het eerste eindvlak 10a tot in de open ruimte 10e van het huis 10 reikt. De holle zuigerstang 15 is derhalve geleid over de steunas 100a en door het huisdeel 10c.

Nabij het tweede eindvlak 10b is de doseerinrichting 1 voorzien van een doseeropening 16, welke in verbinding staat met de kamer 11 voor het afgeven van een bepaalde hoeveelheid substantie 12. De doseeropening 16 is daarbij in rust afgesloten door een doseerdop 160, welke tijdens het doseren door hier verderop in de beschrijving te beschrijven doseermiddelen 14 kan worden verplaatst, zodat de doseeropening 16 vrij gegeven wordt voor het doseren van de substantie 12.

Overeenkomstig de uitvinding is de doseerinrichting tevens voorzien van doseermiddelen 14, welke tijdens bedrijf ingericht zijn om een bepaalde hoeveelheid substantie 12 via de doseeropening 16 te doseren onder gelijktijdige opening of vrijgave van deze doseeropening. Meer specifiek zijn de doseermiddelen 14 ingericht om de afsluitdop 160 - welke tijdens rust de doseeropening 16 afsluit - te verplaatsen zodat de doseeropening 16 (tijdelijk) wordt vrijgegeven voor het doseren van een bepaalde hoeveelheid substantie 12. Zie ook de Figuren 5a en 5b.

De doseermiddelen 14 worden mede gevormd door een doseerpal of schuifknop 140 die verschuifbaar opgenomen is in een niet-weergegeven sleuf in het huis 10. De doseerpal of schuifknop 140 is daarbij tevens in het huis 10 opgenomen in een geleiding 101-102. Geleiding 101 en 102 worden gevormd door sleuven c.q. uitsparingen aangebracht in de binnenwand die de behuizing 10 vormt.

De doseerpal of schuifknop 140 is voorzien van een aanslag of aangrijpnok 140a welke tijdens verschuiving van de schuifknop 140 (b.v. door een duim van de gebruiker) aangrijpt op een eerste einde 141a van een in langsrichting in het huis 10 opgenomen aangrijpstang 141. De aangrijpstang 141 strekt zich in langsrichting in het huis 10 uit en grijpt met zijn andere einde 141b aan op een (al dan niet flexibel) deel 18, dat via een veerelement 17 verbonden is met de afsluitdop 160. De aangrijpstang 141 is nabij zijn eerste einde 141a voorzien van een vertanding 142, dat aangrijpt op c.q. samenwerkt met een vertanding 143a van een eerste tandwiel 143.

Dit eerste tandwiel 143 is aangebracht op een dwars ten opzichte van de aangrijpstang 141 georiënteerde as 144, welke as 144 roteerbaar is opgenomen in het huis 10. Op dezelfde as 144 is een tweede aandrijfwiel 145 geplaatst, dat is voorzien van een vertanding 145a, dat aangrijpt op of samenwerkt met een overeenkomende vertanding 150, dat aangebracht is op de zuigerstang 15.

In Figuur 5a is de situatie getoond van de doseerinrichting in de begintoestand van de doseerslag, vlak voor het doseren. Een met de duim of vinger verschuiven van de schuifknop 140 langs zijn geleiding 101-102 resulteert in een aangrijping van de nok 140a tegen/op het eerste einde 141a van de aangrijpstang 141. De aangrijpstang 141 wordt aldus in de behuizing 10 geduwd c.q. verplaatst in de richting van het tweede eindvlak 10b, hetgeen resulteert in een rotatie van het eerste tandwiel 143 door middel van de tandwieloverbrenging 142-143a.

Dienovereenkomstig zorgt de gelijktijdige rotatie van het tweede tandwiel 145 in het aangrijpen en verplaatsen van de zuigerstang 15 over de steunas 100a en door het huisdeel 10c en een dienovereenkomstige verplaatsing van het verdringerelement 13 in de kamer 11. De verplaatsing van de aangrijpstang 141 resulteert naast een verplaatsing van het verdringerelement 13 in de kamer 11 tevens in een gelijktijdige verplaatsing van de afsluitdop 160 (door het andere einde 141b), waardoor de doseeropening 16 wordt vrijgegeven.

De vrijgave van de doseeropening 16 wordt mogelijk gemaakt doordat de drijfstang 141 met zijn andere einde 141b aangrijpt op het flexibel deel 18 en de afsluitdop 160, welke afsluitdop door deze actie tegen een veerkracht in de doseeropening 16 opent. De veerkracht wordt bij deze uitvoeringsvorm gevormd door een veerelement 17, dat als een balgconstructie enerzijds met de afsluitdop 160 en anderzijds met het flexibel deel 18 is verbonden.

In Figuur 5a is het veerelement 17 in ontspannen toestand getoond (waarbij de doseerinrichting zich in de begintoestand toont van de doseerslag), terwijl in Figuur 5b, dat de doseerinrichting in de eindtoestand toont van de doseerslag, het veerelement (nu aangeduid met 17’) is ingedrukt en op spanning gebracht. Tevens is in Figuur 5b de schuifknop 140 in zijn eindpositie (aangeduid met 140’) en is de zuiger 13 (aangeduid met 13’) eveneens in de kamer 11 verplaatst.

De doseerinrichting overeenkomstig de uitvinding is in het bijzonder zeer geschikt voor het meermaals al dan niet achter elkaar doseren van een exacte hoeveelheid substantie vanuit het reservoir 11 en door de doseeropening 16 in bijvoorbeeld een menselijk of dierlijk oog, mond, neus of oor (of op of in een andere deel van het lichaam). Een dergelijke nauwkeurige en repeterende doseerhoeveelheid van een medicijn maakt het mogelijk doseerinrichting 1 ook door minder- of niet-gekwalificeerde personen te hanteren zonder de risico van een onder- of overdosering van het medicijn op of in het betreffende deel van het menselijk of dierlijk lichaam.

Door de specifieke constructie van de doseermiddelen kan de niet-gekwalificeerde gebruiker zonder uitgebreide instructie de doseerinrichting 1 hanteren en bij elke doseerhandeling eenzelfde vooraf vastgestelde hoeveelheid medicijnsubstantie 12 via de doseeropening 16 op of in het betreffende deel van het menselijk of dierlijk lichaam (oog, mond, neus, oor, etc.) aanbrengen.

Hiertoe zijn de doseermiddelen 14 voorzien van een doseer- instelmechanisme dat in de figuren wordt aangeduid met het referentiecijfer 20. Dit doseerinstelmechanisme 20 wordt gevormd door een aanslag 200a dat in de behuizing 10 is opgenomen en welke aanslag 200a in aangrijping komt met een overeenkomende aanslag 140b, dat deel uitmaakt van de doseerpal of schuifknop 140. De aangrijping tussen de aanslag 200a en de aanslag 140b vindt plaats op het moment dat de schuifknop 140 door de gebruiker langs de geleiding 101-102 in de richting van de aanslag 200a en tegen de veerkracht in van het veerelement 146 wordt verplaatst. Het veerelement 146 is enerzijds met de doseerpal/schuifknop 140/nok 140a en anderzijds met het eerste eindvlak 10a verbonden.

De afgeschuinde vorm van de aanslag 200a zorgt ervoor dat de schuifknop 140 - dat zich dan in zijn eindpositie van de verplaatsing door de gebruiker bevindt (zie referentiecijfer 140’ in Figuur 5b) - uit de geleiding 101-102 wordt omhoog verplaatst, waarna de aangrijpstang 141 onder invloed van het aangespannen veerelement 17 (welk aangespannen veerelement in Figuur 5b is aangeduid met referentiecijfer 17’) terug beweegt naar zijn beginpositie, en waarna de doseerpal of schuifknop 140 onder invloed van het aangespannen veerelement 146 vrij terug beweegt naar de beginpositie zoals getoond in de figuur 2 en 3 (en 5a). Eenmaal terug gebracht in de beginpositie zoals getoond in de Figuren 1-2-3-5a keert de doseerpal of schuifknop 140 terug in de geleidingen 101-102.

Hierdoor kan de doseerpal of schuifknop 140 telkens over een bepaalde, vooraf door de constructie vastgestelde, afstand tegen de veerkracht van het veerelement 146 in vanaf zijn beginpositie (positie in figuur 2 en 3 en 5a) over de geleiding 101-102 door de gebruiker worden verplaatst in de richting van de aanslag 200a (zijnde de eindpositie 140’ in Figuur 5b). Daarbij zal met de nok 140a de aangrijpstang 141 wederom worden meegenomen zodat enerzijds via de tandwieloverbrenging 143-144-145 het verdringerelement 13 in de kamer 11 wordt verplaatst onder gelijktijdige vrijgave van de doseeropening 16. Op deze wijze kan efficiënt meerdere keren achter elkaar eenzelfde hoeveelheid substantie 12 worden gedoseerd, waarbij het verdringerelement telkens over dezelfde afstand in de kamer 11 wordt verplaatst.

De doseerverplaatsing of doseerslag van de doseerpal of schuifknop 140 kan bij een verdere uitvoeringsvorm worden ingesteld, doordat het doseerinstelmechanisme 20 en in het bijzonder de aanslag 200a in afstand verplaatsbaar is ten opzichte van de beginpositie van de schuifknop 140. Hiertoe is het doseerinstelelement 200 en de aanslag 200a voorzien van één of meerdere instelnokken 201a-201b-201c die opneembaar zijn in overeenkomende uitsparingen 102a-102b-102c aangebracht in het huis 10.

Met behulp van de verstelknop 200a kan bij deze uitvoeringsvorm op deze manier de doseerinstelmechanisme 20 op drie discrete doseerposities worden ingesteld door verschuiving en verplaatsing van het doseerinstelelement 200 in het huis 10, zodanig dat de instelnokken 201a-201b-201c in één van de uitsparingen 102a-102b0102c opneembaar zijn. De grootste verplaatsingsafstand van de schuifknop 140 (en dientengevolge de grootste doseerslag van het verdringerelement 13 en derhalve de grootste doseerhoeveelheid substantie) kan worden gerealiseerd door de instelnok 201c op te nemen in de uitsparing 102a. Het zal duidelijk zijn dat er ook uitvoeringsvormen denkbaar zijn, waarbij de verstelknop 200a op twee, drie of meer discrete doseerposities kan worden ingesteld, afgehandeld van de doseertoepassing.

De schuifknop 140 dient in deze instelling de langste afstand tussen zijn beginpositie en zijn eindpositie af te leggen langs de geleiding 101-102 alvorens - in de eindpositie - de aanslag 200a met behulp van de aanslag 140b de schuifknop 140 omhoog en uit de geleiding 101-102 verplaatst, waarna de aangrijpstang 141 onder invloed van de veerelement 17 terug beweegt naar zijn beginpositie en waarna de doseerpal/schuifknop 140 onder invloed van veerkracht van het veerelement 146 naar zijn beginpositie terug verplaatst in de richting van het eerste eindvlak 10a. Aldaar is de behuizing voorzien van een verdere (niet weergegeven) nok, die de schuifknop 140 terugbrengt tot in de geleiding 101-102

Tijdens de terugverplaatsing van de doseerpal of schuifknop 140 rust de nok 140a niet langer tegen het eerste einde 141a van de aangrijpstang 141, zodat ook de drijfas 141 onder invloed van de veerkracht van het veerelement 17 terug verplaatst in het huis 10 in de richting van het eindvlak 10a. Hierdoor zal door de veerkracht van het veerelement 17 de afsluitdop 160 wederom de doseeropening 16 afsluiten, zodat besmetting/verontreiniging van de substantie in de kamer 11 wordt voorkomen.

Tenminste het tandwiel 143 is met een slipkoppeling op de as 144 aangebracht, zodat tijdens de terugverplaatsing van de aangrijpstang 141 in het huis 10 het verdringerelement 13 in zijn positie in de kamer 11 gehandhaafd blijft en niet mee terug verplaatst. Het verdringerelement 13 zal derhalve de positie, die het in de kamer 11 inneemt, wanneer de schuifknop 140 vanuit zijn eindpositie terug verplaatst naar zijn beginpositie, handhaven en zal derhalve bij een opeenvolgende doseerverplaatsing van de doseerpal of schuifknop 140 telkens een doseerslag in de kamer 11 worden verplaatst, totdat alle substantie uit de kamer 11 is gedoseerd.

Net als de doseerpal of schuifknop 140 zal ook de aangrijpstang 141 bij zijn terug verplaatsing wederom tot rust komen tegen de nok 140a van de schuifknop 140, dat zich dan wederom in de beginpositie bevindt. Analoog aan de constructie van de holle zuigerstang 15, die geleid wordt over een geleidingsas 100a, kan ook de aangrijpstang 141 hol zijn uitgevoerd en met zijn eerste einde 141a aangebracht zijn over een steun- c.q. geleidingsas 100b, dat - analoog aan de geleidingsas 100a - eveneens vanuit het eerste eindvlak 10a tot in de open ruimte 10e van het huis 10 reikt (zie Figuur 1 en 4). Dit garandeert een soepele terugverplaatsing van de aangrijpstang 141 naar de beginpositie, zodat de doseerinrichting wederom gereed is voor een nieuwe dosering.

Het zal duidelijk zijn dat met deze constructie een eenvoudige maar bovenal nauwkeurige dosering van een medische substantie vanuit de doseeropening op of in het betreffende deel van het menselijk of dierlijk lichaam gerealiseerd wordt, waarbij de dosering door minder gekwalificeerde mensen nauwkeurig en met een herhalend karakter kan worden uitgevoerd.

Risico van een onder- of overdosering is hiermee voorkomen, zolang de gebruiker de doseerpal of schuifknop 140 over de volledige afstand vanaf zijn beginpositie tot aan de eindpositie verplaatst, zodat het verdringerelement 13 over de volledige doseerslag wordt verplaatst voor het doseren van de gewenste vooraf bepaalde hoeveelheid substantie.

Met behulp van een doseerinrichting overeenkomstig de uitvinding wordt het mogelijk gemaakt om het te gebruiken medicijn in een juiste hoeveelheid te doseren en aldus het betreffende medicijn op een efficiëntere manier te gebruiken, wat ook kostenbesparend is gezien het feit dat vele medicamenten relatief duur zijn.

Claims (14)

1. Inrichting ingericht voor het afgeven van een substantie, bijvoorbeeld een medicijn, in of op een deel van een menselijk of dierlijk lichaam, omvattende een behuizing voorzien van een reservoir voor het opnemen van een zekere hoeveelheid substantie, welk reservoir een - tijdens rust afgesloten - doseeropening bevat voor het vanuit het reservoir afgeven van de substantie, alsmede doseermiddelen voor het -tijdens bedrijf - via de doseeropening afgeven van een doseerhoeveelheid substantie onder gelijktijdige tijdelijke opening van de doseeropening.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de doseeropening afsluitbaar is door een afsluitdop, welke afsluitdop tijdens rust de doseeropening afsluit en tijdens bedrijf onder invloed van de doseermiddelen de doseeropening tijdelijk vrijgeeft.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de doseermiddelen een in het reservoir reikbaar verdringerelement omvatten.

4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij het reservoir cilindervormig en het verdringerelement als een zuigerelement is uitgevoerd

5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, waarbij de doseermiddelen een in de behuizing opgenomen verplaatsbaar opgenomen aangrijpstang omvatten, welke aangrijpstang met zijn eerste einde aangrijpt op de afsluitdop en met zijn andere einde aangrijpt op het verdringerelement.

6. Inrichting volgens conclusie 5, waarbij het andere einde van de aangrijpstang door middel van een tandwieloverbrenging aangrijpt op het verdringerelement.

7. Inrichting volgens conclusie 6, waarbij het andere einde is voorzien van meerdere uitsparingen, waarin een van de tandwieloverbrenging deel uitmakende eerste tandwiel in aangrijpt.

8. Inrichting volgens conclusie 7, waarbij de tandwieloverbrenging een, door middel van een tandwielas met het eerste tandwiel verbonden, tweede tandwiel omvat, welk tweede tandwiel aangrijpt op het verdringerelement.

9. Inrichting volgens één of meer van de conclusies 5-8, waarbij de doseermiddelen een in een sleuf van de behuizing en op de aangrijpstang aangrijpbare doseerpal omvatten, welke doseerpal tussen een begin- en eindpositie tegen een veerkracht in verplaatsbaar is.

10. Inrichting volgens conclusie 9, waarbij de doseerpal in zijn beginpositie in aangrijping brengbaar is op de aangrijpstang.

11. Inrichting volgens conclusie 10, waarbij de behuizing is voorzien van een eerste nok, welke eerste nok de doseerpal nabij zijn eindpositie uit aangrijping met de aangrijpstang brengt.

12. Inrichting volgens conclusie 10 of 11, waarbij de behuizing is voorzien van een tweede nok, welke tweede nok de doseerpal nabij zijn beginpositie in aangrijping met de aangrijpstang brengt.

13. Inrichting volgens één of meer van de conclusies 2-12, waarbij de afsluitdop tegen een veerkracht in de doseeropening vrijgeeft.

14. Inrichting volgens conclusie 13, waarbij de afsluitdop de doseeropening omgeeft en dat tussen de afsluitdop en de doseeropening een veerelement is aangebracht.