NL2005671C2 - Werkwijze en inrichting voor het verpompen van visceuze massa, in het bijzonder mortel. - Google Patents
Werkwijze en inrichting voor het verpompen van visceuze massa, in het bijzonder mortel. Download PDFInfo
- Publication number
- NL2005671C2 NL2005671C2 NL2005671A NL2005671A NL2005671C2 NL 2005671 C2 NL2005671 C2 NL 2005671C2 NL 2005671 A NL2005671 A NL 2005671A NL 2005671 A NL2005671 A NL 2005671A NL 2005671 C2 NL2005671 C2 NL 2005671C2
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- pump
- pump unit
- stroke
- suction
- units
- Prior art date
Links
Classifications
-
- F—MECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
- F04—POSITIVE - DISPLACEMENT MACHINES FOR LIQUIDS; PUMPS FOR LIQUIDS OR ELASTIC FLUIDS
- F04B—POSITIVE-DISPLACEMENT MACHINES FOR LIQUIDS; PUMPS
- F04B15/00—Pumps adapted to handle specific fluids, e.g. by selection of specific materials for pumps or pump parts
- F04B15/02—Pumps adapted to handle specific fluids, e.g. by selection of specific materials for pumps or pump parts the fluids being viscous or non-homogeneous
- F04B15/023—Pumps adapted to handle specific fluids, e.g. by selection of specific materials for pumps or pump parts the fluids being viscous or non-homogeneous supply of fluid to the pump by gravity through a hopper, e.g. without intake valve
-
- F—MECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
- F04—POSITIVE - DISPLACEMENT MACHINES FOR LIQUIDS; PUMPS FOR LIQUIDS OR ELASTIC FLUIDS
- F04B—POSITIVE-DISPLACEMENT MACHINES FOR LIQUIDS; PUMPS
- F04B15/00—Pumps adapted to handle specific fluids, e.g. by selection of specific materials for pumps or pump parts
- F04B15/02—Pumps adapted to handle specific fluids, e.g. by selection of specific materials for pumps or pump parts the fluids being viscous or non-homogeneous
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Mechanical Engineering (AREA)
- General Engineering & Computer Science (AREA)
- Reciprocating Pumps (AREA)
Description
WERKWIJZE EN INRICHTING VOOR HET VERPOMPEN VAN VISCEÜZE MASSA, IN HET BIJZONDER MORTEL
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor 5 het verpompen van visceuze massa, in het bijzonder mortel, waarbij ten minste twee pompeenheden afwisselend met een voorraadhouder en een gemeenschappelijke pompleiding in verbinding gebracht worden. Een dergelijke werkwijze is bekend.
10 Voor het verpompen van visceuze massa's zoals mortel op een bouwplaats, wordt gebruik gemaakt van pompeenheden die tussen een met de massa gevulde voorraadhouder en een opvoerleiding zijn aangebracht. Teneinde een gelijkmatige pompwerking te bereiken worden daarbij vaak meerdere 15 pompeenheden parallel geschakeld. Met name wanneer gebruik gemaakt wordt van zuigerpompen is het gebruikelijk om twee pompeenheden parallel te schakelen, en deze pompeenheden in tegenfase te bedrijven, zodat de ene pompeenheid massa uit de voorraadhouder aanzuigt terwijl de andere massa in de 20 opvoerleiding perst.
Een probleem bij het verpompen van visceuze massa met behulp van twee in tegenfase werkende zuigerpompen is het omschakelen tussen zuigen en persen. Er zijn systemen bekend waarbij daarvoor gebruik gemaakt wordt van een pompleiding 25 die een beweegbaar einddeel heeft, dat afwisselend met en ene en de andere pompeenheid in register gebracht wordt. Dit vergt een relatief gecompliceerde constructie, waarbij de afdichting veel problemen met zich meebrengt.
Een andere oplossing is het gebruik van een stelsel van 30 kleppen tussen de voorraadhouder en de verschillende pompeenheden enerzijds en tussen de pompeenheden en de gemeenschappelijke pompleiding anderzijds. Wanneer daarbij bestuurbare kleppen worden toegepast leidt dit echter tot 2 een constructie die nagenoeg even gecompliceerd is als het beweegbare einddeel. Wanneer daarentegen eenvoudige terugslagkleppen worden toegepast, bewegen deze vaak niet snel genoeg naar een gewenste stand (open of gesloten), 5 waardoor de massa in ongewenste richtingen kan stromen.
Een ander probleem bij het omschakelen tussen twee pompeenheden, die afwisselend massa aanzuigen en in de leiding persen, is dat er op het moment van omschakelen, wanneer de zuigers van de pompeenheden hun respectieve dode 10 punt bereiken, een onderbreking in de massastroom optreedt. Deze tijdelijke onderbreking leidt tot een pulserende werking van de pompeenheden, die resulteert in een ongelijkmatige belasting van de pompleiding. De pompleiding kan daardoor ongecontroleerd gaan bewegen of zelfs 15 vervormen. Met name bij flexibele leidingdelen kan een dergelijke beweging of vervorming leiden tot beschadiging van zowel de leiding als de omgeving. Daarnaast resulteert de pulserende toevoer tot spetteren wanneer de massa aan het eind van de pompleiding uitstroomt. Dit gaat ten koste van 20 het uiterlijk en de afwerkingskwaliteit van door de massa gevormde oppervlakken.
De uitvinding heeft nu tot doel een werkwijze van de hiervoor beschreven soort zodanig te verbeteren dat de bovengenoemde problemen zich niet, of althans in mindere 25 mate voordoen. Dit wordt bij een dergelijke werkwijze bereikt, doordat de pompeenheden zodanig bestuurd worden, dat tijdens het afwisselen van de pompeenheden in de pompleiding een in hoofdzaak constante massastroom wordt gehandhaafd. Door een constante massastroom te waarborgen 30 wordt het pulseren van de massa in de pompleiding en daarmee het risico op schade aan de leiding of omgeving zoveel mogelijk beperkt.
3
Wanneer de pompeenheden zuigerpompeenheden zijn, die in hoofdzaak in tegenfase zuig- en persslagen uitvoeren, waarbij tijdens een zuigslag massa uit de voorraadhouder in de pompeenheid gezogen en tijdens een persslag de massa uit 5 de pompeenheid in de pompleiding geperst wordt, worden bij voorkeur de pompeenheden zodanig bestuurd, dat bij de overgang van een zuig- naar een persslag en omgekeerd in de pompleiding een in hoofdzaak constante massastroom wordt gehandhaafd.
10 Om op betrouwbare en doelmatige wijze een dergelijke constante massastroom te creëren, verdient het de voorkeur dat wanneer een van de pompeenheden met een eerste snelheid aan zijn zuigslag begint de andere pompeenheid met een tweede, hogere snelheid aan zijn persslag begint. Zo wordt 15 een drukval in de pompleiding, die zou kunnen ontstaan als gevolg van het vertraagd sluiten van bepaalde kleppen tussen de leiding en de zuigende pompeenheid, door de hogere perssnelheid van de andere pompeenheid gecompenseerd.
Met voordeel wordt het snelheidsverschil tussen de 20 zuigende en de persende pompeenheid in hoofdzaak weggenomen zodra de verbinding tussen de aan zijn zuigslag begonnen pompeenheid en de pompleiding wordt verbroken. Zo wordt gewaarborgd dat de zuigende en persende pompeenheid nagenoeg gelijk weer aan het eind van hun slag komen, zodat er geen 25 onderbrekingen in de pompwerking optreden.
Wanneer zich tussen elke pompeenheid en de pompleiding een terugslagklep bevindt, wordt bij voorkeur het snelheidsverschil weggenomen zodra de terugslagklep van de aan zijn zuigslag begonnen pompeenheid wordt gesloten. Op 30 dat moment is het risico van de drukval weggenomen, en kan de massa verder gelijkmatig worden verpompt.
Verder verdient het de voorkeur dat elke pompeenheid na het voltooien van zijn zuigslag op een volgende persslag 4 wordt voorbereid, en in zijn voorbereide stand wordt vastgehouden tot de andere pompeenheid aan zijn zuigslag begint. Ook dit draagt bij aan een vloeiende omschakeling tussen de verschillende pompeenheden.
5 Daarbij kan het op zijn volgende persslag voorbereiden van de pompeenheid bestaan uit het sluiten van een terugslagklep die zich tussen de pompeenheid en de voorraadhouder bevindt. Door een dergelijke terugslagklep alvast te sluiten wordt voorkomen dat aan het begin van een 10 persslag eerst enige massa wegstroomt naar de voorraadhouder. Dit kan op eenvoudige wijze worden bereikt wanneer de terugslagklep dichtgeperst wordt door een zeer kleine hoeveelheid van de massa uit de voorbereide pompeenheid. Zo wordt dus voor het sluiten van de klep 15 gebruik gemaakt van de te verpompen massa zelf.
De uitvinding heeft ook betrekking op een inrichting voor het verpompen van visceuze massa, in het bijzonder mortel, omvattende ten minste twee pompeenheden die afwisselend met een voorraadhouder en een gemeenschappelijke 20 pompleiding verbindbaar zijn, alsmede middelen voor het aandrijven en besturen van de pompeenheden. Een dergelijke inrichting is ook reeds algemeen bekend, en wordt gebruikt bij de conventionele wijze van verpompen van bijvoorbeeld mortel. De uitvinding heeft nu tot doel een dergelijke 25 inrichting zodanig te verbeteren, dat deze geschikt is voor gebruik bij de hiervoor beschreven werkwijze. Volgens de uitvinding wordt dit bereikt, doordat de aandrijf- en besturingsmiddelen ingericht zijn voor het in de pompleiding handhaven van een in hoofdzaak constante massastroom tijdens 30 het afwisselen van de pompeenheden.
Voorkeursuitvoeringen van de inrichting volgens de uitvinding zijn beschreven in de volgconclusies 10 tot 22.
5
De uitvinding wordt nu toegelicht aan de hand van een voorbeeld, waarbij verwezen wordt naar de bij gevoegde tekening, waarin:
Fig. 1 een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch 5 aanzicht is van een inrichting volgens de uitvinding,
Fig. 2 een schematische weergave is van de inrichting van fig. 1 en zijn hydraulische aandrijving, en
Fig. 3 een diagram is dat het verloop van een zuigslag en een persslag toont van de twee pompeenheden van de 10 inrichting van fig. 1 en 2.
Een inrichting 1 voor het verpompen van visceuze massa, in het bijzonder mortel, omvat in het getoonde voorbeeld twee naast elkaar geplaatste pompeenheden 2, 3 die afwisselend met een (schematisch weergegeven) voorraadhouder 15 4 en een gemeenschappelijke pompleiding 5 verbonden kunnen worden (fig. 1). De inrichting 1 omvat verder middelen 6 voor het aandrijven en besturen van de pompeenheden 2,3.
De pompeenheden 2, 3 zijn hier zuigerpompeenheden, die elk een cilindrisch pomphuis 7, 8 omvatten, alsmede een 20 daarin heen en weer beweegbare zuiger 9, 10. Elke zuiger 9, 10 is via een zuigerstang 11, 12 verbonden met de aandrijf-en besturingsmiddelen 6, die hier een hydraulische aandrijving omvatten. Deze hydraulische aandrijving bestaat in het getoonde voorbeeld uit twee hydraulische cilinders 25 13, 14, die elk bij een van de pompeenheden 2, 3 behoren, en waarin telkens een zuiger 15, 16 heen en weer beweegbaar is. Deze hydraulische zuigers 15, 16 zijn via hun zuigerstangen 17, 18 verbonden met de zuigerstangen 11, 12 van de pompeenheden 2, 3.
30 De aandrijf- en besturingsmiddelen 6 zijn ingericht om de pompeenheden 2, 3 in hoofdzaak in tegenfase zuig- en persslagen te doen uitvoeren. Tijdens een zuigslag wordt massa volgens de pijlen S uit de voorraadhouder 4 in de 6 pompeenheid 2, 3 gezogen, terwijl tijdens een persslag de massa volgens de pijlen P uit de pompeenheid 2, 3 in de pompleiding 5 geperst wordt. In het getoonde voorbeeld is tussen de voorraadhouder 4 en de pompeenheden 2, 3 nog een 5 vertakt leidingdeel 19 aangebracht, waarin terugslagkleppen zijn opgenomen, die hier gevormd worden door kogels 20, 21, die samenwerken met overeenkomstige klepzittingen 22, 23. Op overeenkomstige wijze is tussen de pompeenheden 2, 3 en de pompleiding 5 een vertakt leidingdeel 24 aangebracht. In dat 10 leidingdeel 24 zijn eveneens terugslagkleppen opgenomen, wederom gevormd door kogels 25, 26 en daarmee samenwerkende klepzittingen 27, 28.
De aandrijf- en besturingsmiddelen 6 omvatten verder een tweetal pompen PI, P2 en een vijftal bestuurbare kleppen 15 VI - V5. Zoals hierna in detail zal worden toegelicht, worden deze pompen PI, P2 en kleppen VI - V5 zodanig bestuurd, dat in de pompleiding 5 een in hoofdzaak constante massastroom gehandhaafd wordt tijdens het afwisselen van de pompeenheden 2, 3, dus bij de overgang van een zuig- naar 20 een persslag en omgekeerd. Ook omvatten de aandrijf- en besturingsmiddelen 6 een viertal sensoren SI - S4 die samenwerken met de hydraulische cilinders 13, 14 en die waarnemen wanneer de zuigers 15, 16 het eind van een persof zuigslag bereiken.
25 De pomp PI is van een type dat zich automatisch aanpast aan de druk in de inrichting 1, ook wel aangeduid als "load sensing" pomp. De pomp PI zuigt via een leiding 29 en een filter 30 hydraulische vloeistof aan uit een tank 31, en staat via een leiding met daarin een veerbelaste 30 terugslagklep 32 in verbinding met twee leidingen, die elk voorzien zijn van een regelbare weerstand 33, 34. De eerste leiding voert naar de klep VI en de tweede leiding naar de klep V4. Na de weerstand 33 voert een terugkoppelleiding 7 naar een bestuurbare klep 35, die verbonden kan worden met een drukmeter 36 van de pomp Ρχ. In de getoonde stand van deze klep 35 wordt geen druk gemeten en verkeert de pomp PI in rust.
5 De pomp P2 is een reguliere aangedreven pomp, die via een leiding 37 hydraulische vloeistof aanzuigt uit de tank 31. Deze pomp P2 is door een leiding met daarin een veerbelaste terugslagklep 38 verbonden met de klep V2.
Tussen deze klep V2 en de pomp P2 is nog een instelbare 10 overdrukklep 39 aangebracht, waardoor de hydraulische vloeistof via een retourleiding 40 teruggevoerd wordt naar de tank 31, wanneer de druk in het hydraulisch systeem te hoog wordt.
De klep VI is via leidingen verbonden met de perszijden 15 van de hydraulische cilinders 13, 14, dus de zijden waar zich de sensoren SI en S3 bevinden. De klep V2 daarentegen is via leidingen verbonden met de zuigzijden van de hydraulische cilinders 13, 14 waar zich de sensoren S2 en S4 bevinden. Tussen de kleppen VI en V2 is de klep V3 20 aangebracht, die verbonden is met de perszijden SI, S3 van de hydraulische cilinders 13, 14 en die reageert op drukverschillen tussen deze cilinders. Tenslotte omvatten de aandrijf- en besturingsmiddelen 6 nog de klep V5, die tussen de klep VI en de retourleiding 40 is geplaatst.
25 Overigens is in het schema van fig. 2 nog een derde pomp 41 getoond, die via een leiding 42 hydraulische vloeistof aanzuigt uit de tank 31. Deze pomp 41 drijft via een omschakelklep 43 een in twee richtingen werkzaam roerwerk 44 aan, dat in de voorraadhouder 4 is geplaatst en 30 de daarin aanwezige massa in beweging houdt. Tussen de derde pomp 42 en de omschakelklep 43 is eveneens een instelbare overdrukklep 45 aangebracht, die de vloeistof naar de retourleiding 40 voert wanneer de druk te hoog wordt.
8
De werking van de aandrijf- en besturingsmiddelen is nu als volgt.
Aan het begin van een cyclus, op het tijdstip tO, staat de pompeenheid 3 in zijn voorbereide stand klaar om aan een 5 persslag te beginnen, terwijl de pompeenheid 2 juist het eind van zijn persslag EP bereikt heeft en aan zijn zuigslag gaat beginnen. De zuiger 16 in de hydraulische cilinder 14 is dan iets van het eind S3 van de cilinder bewogen, waardoor ook de zuiger 10 van de pompeenheid 3 iets van het 10 eind van het pomphuis 8 is bewogen, en de kogel 21 van de zuig-terugslagklep door de massa in het pomphuis 8 op zijn zitting 23 is gedrukt. De zuiger 15 in de hydraulische cilinder 13 rust tegen het eind S2 van die cilinder, en de bijbehorende pers-terugslagklep staat nog open, omdat de 15 kogel 25 in het leidingdeel 24 in de verpompte massa drijft op enige afstand boven zijn klepzitting 27.
De stand van de kleppen VI - V5 op het tijdstip tO is weergegeven in de onderstaande tabel. Daarin staan de letters L voor links, M voor midden en R voor rechts.
20 Wanneer een klep links staat, zoals de klep V2 op het tijdstip tO, ligt het rechterdeel van de betreffende klep in lijn met de leidingen die door de klep worden bestuurd. Op overeenkomstige wijze betekent de aanduiding R of rechts juist dat het linkerdeel van de betreffende klep in lijn 25 staat met de leidingen.
De pomp P2 perst nu hydraulische vloeistof vanuit de tank 31 door de klep V2 naar de zijde S2 van de hydraulische cilinder 13. Daardoor zal de zuiger 15 naar de zijde SI bewegen en zal de daarmee verbonden zuiger 9 van de 30 pompeenheid 2 aan de zuigslag beginnen. Omdat de persterugslagklep nog open staat, zal een kleine hoeveelheid massa uit het vertakte leidingdeel 24 en de pompleiding 5 teruggezogen worden in de pompeenheid 2. Dit zou leiden tot 9 een plotselinge afname van de massastroom in de pompleiding 5 en daarmee tot een drukval in die leiding, die daarna gevolgd wordt door een drukpuls en daardoor in beschadigingen zou kunnen resulteren. Om dit te voorkomen 5 moet de zuiger 16 van de hydraulische cilinder 14 versneld in de richting van de zijde S4 bewogen worden, zodat ook de zuiger 10 van de pompeenheid 3 versneld aan zijn persslag begint, en dus een extra hoeveelheid massa in de vertakte leiding 24 en de pompleiding 5 geperst wordt.
10 Daartoe wordt de klep VI in zijn middenstand gehouden.
In deze stand fungeert de klep VI immers als een kortsluiting, die de zijde SI van de hydraulische cilinder 13 verbindt met de zijde S3 van de hydraulische cilinder 14. Op deze wijze wordt de hydraulische vloeistof die door de 15 beweging van de zuiger 15 uit de cilinder 13 geperst wordt gebruikt om de zuiger 16 in de cilinder 14 aan te drijven. Deze zuiger 16 wordt daarnaast aangedreven door vloeistof die de pomp PI door de klep VI perst. Omdat de zuiger 15 aan het begin van de zuigslag nog tegen het eind S2 staat, en 20 dus mechanisch begrensd is, kan de vloeistof die door pomp PI wordt verpompt immers niet naar de cilinder 13 stromen.
De gecombineerde vloeistofstroom uit de pomp PI en de cilinder 13 zorgt er zo dus voor dat de zuiger 16 in de cilinder 14 naar het eind S4 gedwongen wordt met een 25 snelheid die groter is dan de snelheid waarmee de zuiger 15 in de cilinder 13 naar het eind SI beweegt.
Door een geschikte afstemming van de werking van de pomp PI, de aansturing van de kleppen en de drukken in het systeem kan worden bereikt dat het verlies aan massastroom 30 door terugstroming van massa door de nog niet gesloten persterugslagklep van de ene pompeenheid 2 precies gecompenseerd wordt door de extra massastroom die het gevolg is van de versnelde beweging van de zuiger 10 van de andere 10 pompeenheid 3. Zo wordt dus in de pompleiding 5 een in hoofdzaak constante massastroom gehandhaafd.
Op tijdstip tl zakt de kogel 25 op zijn klepzitting 27 en wordt de pers-terugslagklep van de pompeenheid 2 5 gesloten. De snelheid waarmee de zuiger 10 in de pompeenheid 3 de massa in de pompleiding perst kan dan worden teruggebracht tot ongeveer dezelfde waarde als de snelheid waarmee de zuiger 9 massa vanuit de voorraadhouder 4 in de pompeenheid 2 zuigt. De beide zuigers 9, 10 moeten immers 10 uiteindelijk ongeveer op hetzelfde moment het eind van hun slag bereiken, om een ononderbroken pompwerking te waarborgen. Daartoe wordt de klep VI naar links bewogen. De pomp PI wordt dan verbonden met de zijde S3 van de hydraulische cilinder 14, zodat de zuiger 16 door de pomp PI 15 naar de zijde S4 wordt bewogen. Hydraulische vloeistof aan de andere zijde van de zuiger 16 stroomt door de klep V2 en de retourleiding 40 naar de tank 31. Tegelijkertijd wordt de zuiger 15 in de hydraulische cilinder 13 nog steeds door de pomp P2 naar de zijde SI gedwongen, waarbij hydraulische 20 vloeistof aan die zijde uit de cilinder 13 geperst wordt en via de kleppen VI en V5 naar de retourleiding stroomt.
De zuiger 9 van de pompeenheid 2 bereikt het eind van zijn zuigslag EZ voordat de zuiger 10 van de andere pompeenheid 3 het eind van zijn persslag EP bereikt, op 25 tijdstip t2. Dan wordt de klep V2 naar zijn middenstand bewogen en worden de kleppen V4 en V5 naar links bewogen. Doordat de druk in de cilinders 13, 14 hoger is dan de druk die de pomp P2 levert, stroomt hydraulische vloeistof van de pomp P2 via de klep V2 rechtstreeks naar de retourleiding 40 30 en de tank 31. Tegelijkertijd zijn de zijden S2 van de cilinder 13 en S4 van de cilinder 14 via de klep V2 met elkaar en met de retourleiding 40 verbonden.
11
Doordat de pomp PI nog steeds via de klep VI vloeistof onder druk toevoert aan de zijde S3 van de cilinder 14, wordt de druk daar hoger dan de druk aan de zijde SI van de cilinder 13. Door dit drukverschil wordt de klep V3 naar 5 links bewogen. Nu kan de pomp PI ook vloeistof onder druk toevoeren aan de zijde SI van de cilinder 13, via de kleppen V4 en V3. Omdat er meer hydraulische vloeistof wordt afgenomen dan in de toestand waarin de klep V3 gesloten was, levert de pomp PI, die immers lastafhankelijk werkt, een 10 hoger debiet. Zo wordt de zuiger 15 al iets van de bodem SI van de cilinder 13 gedrukt, waardoor de zuiger 9 van de pompeenheid 2 al een klein begin maakt met zijn persslag, en daarmee massa tegen de kogel 20 van de zuig-terugslagklep perst. Op deze wijze wordt dus de terugslagklep door de 15 massa uit de pompeenheid 2 gesloten, zodat daar geen drukverlies kan optreden wanneer de persslag werkelijk begint. De pompeenheid 2 is nu dus voorbereid op zijn persslag.
In deze stand worden de zuigers 9 en 15 gefixeerd zodra 20 op tijdstip t3 de druk aan de zijde SI van de cilinder 13 gelijk wordt aan de druk aan de zijde S3 van de cilinder 14. Dan keert immers de klep V3 terug naar zijn middenstand, zodat daardoor geen vloeistof kan wegstromen. Omdat de klep V5 links staat kan de vloeistof ook niet door de klep VI 25 wegstromen, zodat de zuig-terugslagklep die behoort bij de pompeenheid 2 gesloten blijft.
De inrichting 1 is nu gereed voor de tweede helft van de pompcyclus, waarbij de pompeenheid 2 een persslag zal uitvoeren en de pompeenheid 3 een zuigslag. Deze tweede 30 helft begint zodra de zuiger 10 van de pompeenheid 3 het eind van de persslag bereikt, dus op tijdstip t4. Het tijdsverloop tussen t3 en t4, dus de wachttijd van de voorbereide pompeenheid 2, hangt af van de pompsnelheid.
12
Tijdens de tweede helft van de pompcyclus zijn de bewegingen van de kleppen VI, V2 en V3 precies tegengesteld aan hun bewegingen tijdens de eerste halve cyclus. Zij bewegen dus alledrie naar rechts en verbinden daarbij de 5 pomp PI met de zijde SI van de cilinder 13 en de pomp P2 met de zijde S4 van de cilinder 14. Een en ander is samengevat in de onderstaande tabel.
Tijd VÏ V2 V3 V4 V5 PI P2 Ö M L M R R -> S3 -> S2 ï L L M R R -> S3 -> S2 2 L M L L L ~ ->tank S3 + S1 3 L Μ M L L -> S3 ->tank 4 M R M R R -> SI -> S4 5 R R M R R -> SI -> S4 6 R M R L L -> ->tank S1 + S3 7 R Μ M L L -> SI ->tank
Zo maken de werkwijze en inrichting volgens de 10 uitvinding het dus mogelijk om gebruikmakend van twee parallel geschakelde, tegengesteld bewegende zuigerpompen toch een gelijkmatige, ononderbroken en dus pulsvrije massastroom in een leiding te pompen.
Hoewel de uitvinding hiervoor besproken is aan de hand 15 van een voorbeeld, zal het duidelijk zijn dat deze daartoe niet is beperkt. Zo kunnen de verschillende onderdelen van de inrichting anders uitgevoerd zijn, en kunnen ook meer dan twee pompeenheden voorzien zijn. Ook zouden de werkwijze en inrichting kunnen worden toegepast in een configuratie 20 waarbij tussen elke pompeenheid en de voorraadhouder, respectievelijk de pompleiding slechts een gecombineerde, afwisselend de ene en de andere doorgang afsluitende 13 terugslagklep opgenomen zou zijn, in plaats van afzonderlijke terugslagkleppen voor het zuigen en persen. Zelfs is het denkbaar dat de werkwijze en inrichting volgens de uitvinding worden toegepast in combinatie met een 5 pompleiding met beweegbaar einddeel. In dat geval zouden de terugslagkleppen komen te vervallen, en zou de overlap tussen het zuigen en persen kunnen worden bereikt door het einddeel van de pompleiding zo breed uit te voeren, dat dit in bepaalde situaties met beide pompeenheden in register kan 10 staan.
De omvang van de uitvinding wordt dan ook uitsluitend bepaald door de nu volgende conclusies.
Claims (22)
1. Werkwijze voor het verpompen van visceuze massa, in 5 het bijzonder mortel, waarbij ten minste twee pompeenheden afwisselend met een voorraadhouder en een gemeenschappelijke pompleiding in verbinding gebracht worden, met het kenmerk, dat de pompeenheden zodanig bestuurd worden, dat tijdens het afwisselen van de pompeenheden in de pompleiding een in 10 hoofdzaak constante massastroom wordt gehandhaafd.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de pompeenheden zuigerpompeenheden zijn, die in hoofdzaak in tegenfase zuig- en persslagen uitvoeren, waarbij tijdens een zuigslag massa uit de voorraadhouder in de pompeenheid 15 gezogen en tijdens een persslag de massa uit de pompeenheid in de pompleiding geperst wordt, en waarbij de pompeenheden zodanig bestuurd worden, dat bij de overgang van een zuig-naar een persslag en omgekeerd in de pompleiding een in hoofdzaak constante massastroom wordt gehandhaafd.
3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat wanneer een van de pompeenheden met een eerste snelheid aan zijn zuigslag begint de andere pompeenheid met een tweede, hogere snelheid aan zijn persslag begint.
4. Werkwijze volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat 25 het snelheidsverschil tussen de zuigende en de persende pompeenheid in hoofdzaak wordt weggenomen zodra de verbinding tussen de aan zijn zuigslag begonnen pompeenheid en de pompleiding wordt verbroken.
5. Werkwijze volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat 30 zich tussen elke pompeenheid en de pompleiding een terugslagklep bevindt, en het snelheidsverschil wordt weggenomen zodra de terugslagklep van de aan zijn zuigslag begonnen pompeenheid wordt gesloten.
6. Werkwijze volgens één der conclusies 2 tot 5, met het kenmerk, dat elke pompeenheid na het voltooien van zijn zuigslag op een volgende persslag wordt voorbereid, en in zijn voorbereide stand wordt vastgehouden tot de andere 5 pompeenheid aan zijn zuigslag begint.
7. Werkwijze volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het op zijn volgende persslag voorbereiden van de pompeenheid bestaat uit het sluiten van een terugslagklep die zich tussen de pompeenheid en de voorraadhouder bevindt.
8. Werkwijze volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de terugslagklep dichtgeperst wordt door een zeer kleine hoeveelheid van de massa uit de voorbereide pompeenheid.
9. Inrichting voor het verpompen van visceuze massa, in het bijzonder mortel, omvattende ten minste twee 15 pompeenheden die afwisselend met een voorraadhouder en een gemeenschappelijke pompleiding verbindbaar zijn, alsmede middelen voor het aandrijven en besturen van de pompeenheden, met het kenmerk, dat de aandrijf- en besturingsmiddelen ingericht zijn voor het in de pompleiding 20 handhaven van een in hoofdzaak constante massastroom tijdens het afwisselen van de pompeenheden.
10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de pompeenheden zuigerpompeenheden zijn, en de aandrijf-en besturingsmiddelen ingericht zijn om de pompeenheden in 25 hoofdzaak in tegenfase zuig- en persslagen te doen uitvoeren, en om in de pompleiding een in hoofdzaak constante massastroom te handhaven bij de overgang van een zuig- naar een persslag en omgekeerd.
11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, 30 dat de aandrijf- en besturingsmiddelen ingericht zijn voor het met een tweede, relatief hogere snelheid aan zijn persslag doen beginnen van een van de pompeenheden wanneer de andere pompeenheid met een eerste snelheid aan zijn zuigslag begint.
12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de aandrijf- en besturingsmiddelen een hydraulische 5 aandrijving omvatten en ingericht zijn om aan het begin van de zuigslag van de ene pompeenheid hydraulische vloeistof naar de andere pompeenheid te leiden.
13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de aandrijf- en besturingsmiddelen een tussen de 10 pompeenheden geplaatst hydraulisch schakelelement omvatten, dat naar een de pompeenheden verbindende kortsluitstand beweegbaar is.
14. Inrichting volgens één der conclusies 11 tot 13, met het kenmerk, dat de aandrijf- en besturingsmiddelen 15 ingericht zijn voor het in hoofdzaak wegnemen van het snelheidsverschil tussen de zuigende pompeenheid en de persende pompeenheid zodra de verbinding tussen de aan zijn zuigslag begonnen pompeenheid en de pompleiding is verbroken.
15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat zich tussen elke pompeenheid en de pompleiding een terugslagklep bevindt, en de aandrijf- en besturingsmiddelen ingericht zijn voor het wegnemen van het snelheidsverschil zodra de terugslagklep van de aan zijn zuigslag begonnen 25 pompeenheid is gesloten.
16. Inrichting volgens conclusie 12 en 14 of 15, met het kenmerk, dat het hydraulisch schakelelement van de kortsluitstand beweegbaar is naar een stand waarin de aan zijn zuigslag begonnen pompeenheid met een retourleiding 30 verbonden is.
17. Inrichting volgens één der conclusies 10 tot 16, met het kenmerk, dat de aandrijf- en besturingsmiddelen ingericht zijn om elke pompeenheid na het voltooien van zijn zuigslag op een volgende persslag voor te bereiden en in zijn voorbereide stand vast te houden tot de andere pompeenheid aan zijn zuigslag begint.
18. Inrichting volgens conclusie 17, met het kenmerk, 5 dat de aandrijf- en besturingsmiddelen ingericht zijn voor het ter voorbereiding van de pompeenheid op zijn volgende persslag sluiten van een zich tussen de pompeenheid en de voorraadhouder bevindende terugslagklep.
19. Inrichting volgens conclusie 18, met het kenmerk, 10 dat de aandrijf- en besturingsmiddelen ingericht zijn voor het naar de terugslagklep persen van een zeer kleine hoeveelheid van de massa uit de pompeenheid.
20. Inrichting volgens conclusie 17 tot 19, met het kenmerk, dat de aandrijf- en besturingsmiddelen een door 15 drukverschillen tussen de pompeenheden bestuurbaar hydraulisch schakelelement omvatten, dat in een leiding tussen de pompeenheden en een hydraulische drukbron is opgenomen.
21. Inrichting volgens één der conclusies 12 tot 20, 20 met het kenmerk, dat de hydraulische aandrijving van de pompeenheden ten minste één hydraulische pomp omvat.
22. Inrichting volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat de hydraulische aandrijving van de pompeenheden ten minste twee parallel geschakelde hydraulische pompen omvat, 25 waarvan er een de zuigslag en de andere de persslag van de pompeenheden aandrijft.
Priority Applications (1)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL2005671A NL2005671C2 (nl) | 2010-11-11 | 2010-11-11 | Werkwijze en inrichting voor het verpompen van visceuze massa, in het bijzonder mortel. |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL2005671A NL2005671C2 (nl) | 2010-11-11 | 2010-11-11 | Werkwijze en inrichting voor het verpompen van visceuze massa, in het bijzonder mortel. |
NL2005671 | 2010-11-11 |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL2005671C2 true NL2005671C2 (nl) | 2012-05-14 |
Family
ID=43929170
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL2005671A NL2005671C2 (nl) | 2010-11-11 | 2010-11-11 | Werkwijze en inrichting voor het verpompen van visceuze massa, in het bijzonder mortel. |
Country Status (1)
Country | Link |
---|---|
NL (1) | NL2005671C2 (nl) |
Citations (5)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
DE1684501A1 (de) * | 1967-04-24 | 1971-08-26 | Eduard Uez | Verfahren und Vorrichtung zum Foerdern von Moertel,Estrich,Beton od. dgl. |
US5141408A (en) * | 1990-11-09 | 1992-08-25 | Prc | Product pumping apparatus |
FR2722840A1 (fr) * | 1994-07-22 | 1996-01-26 | Domine Sa | Dispositif de pompage pour presse d'injection |
DE19503986A1 (de) * | 1995-02-07 | 1996-08-08 | Hudelmaier Ulrike | Verfahren und Vorrichtung zum Fördern von Beton oder anderen Dickstoffen |
EP0971127A1 (en) * | 1998-07-09 | 2000-01-12 | Cifa S.P.A. | Piston speed modulation for a concrete pump |
-
2010
- 2010-11-11 NL NL2005671A patent/NL2005671C2/nl not_active IP Right Cessation
Patent Citations (5)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
DE1684501A1 (de) * | 1967-04-24 | 1971-08-26 | Eduard Uez | Verfahren und Vorrichtung zum Foerdern von Moertel,Estrich,Beton od. dgl. |
US5141408A (en) * | 1990-11-09 | 1992-08-25 | Prc | Product pumping apparatus |
FR2722840A1 (fr) * | 1994-07-22 | 1996-01-26 | Domine Sa | Dispositif de pompage pour presse d'injection |
DE19503986A1 (de) * | 1995-02-07 | 1996-08-08 | Hudelmaier Ulrike | Verfahren und Vorrichtung zum Fördern von Beton oder anderen Dickstoffen |
EP0971127A1 (en) * | 1998-07-09 | 2000-01-12 | Cifa S.P.A. | Piston speed modulation for a concrete pump |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
US6171075B1 (en) | Process and device for controlling a two-cylinder thick medium pump | |
CN105443478B (zh) | 具有快速行程和负荷行程的液压驱动装置 | |
JP5021848B2 (ja) | 金属成形機等の加工機を液圧により作動させるための装置及びこのような金属成形機を作動させるための方法 | |
KR102020700B1 (ko) | 두 개의 실린더를 가진 고밀도 재료용 펌프의 구동 제어를 위한 장치 | |
JPH0642454A (ja) | 粘性材料用ポンプ | |
GB1452561A (en) | Apparatus for pumping wet concrete | |
JPH0740298A (ja) | 超高圧制御装置 | |
US20090220358A1 (en) | Unequal length alternating hydraulic cylinder drive system for continuous material output flow with equal material output pressure | |
NL1033204C2 (nl) | Enkelwerkende verdringerinrichting. | |
US6957567B2 (en) | Method and system for the controlled application of fluid pressure to a load, especially for pressure testing pipe | |
NL2005671C2 (nl) | Werkwijze en inrichting voor het verpompen van visceuze massa, in het bijzonder mortel. | |
CN106769485A (zh) | 一种柔性材料疲劳试验液压加载装置 | |
KR101997684B1 (ko) | 고압 유체 시스템 | |
NL8502193A (nl) | Pompinrichting. | |
US3619087A (en) | Free piston-type pump | |
CN109084040B (zh) | 一种防滴漏夹管阀装置 | |
KR20070026538A (ko) | 이원 실린더 슬러리 펌프에 대한 구동 디바이스 및 상기펌프를 운영하기 위한 방법 | |
RU167092U1 (ru) | Мембранный насос-дозатор | |
CN108757366B (zh) | 一种用于输送高粘度流体的柱塞泵及执行方法 | |
JP3701986B2 (ja) | 液体加圧装置及びその運転方法 | |
JP2514132B2 (ja) | 往復動複列型の容積ポンプ | |
EP3803117B1 (de) | Vorrichtung zur förderung von dickstoff | |
US11891987B2 (en) | Piston pump and method for operating a piston pump | |
US2996993A (en) | Apparatus for the production of high pressure fluid | |
SU1724924A1 (ru) | Гидроприводной возвратно-поступательный насос |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
MM | Lapsed because of non-payment of the annual fee |
Effective date: 20221201 |