NL2004596C2 - Slurriepomp. - Google Patents

Slurriepomp. Download PDF

Info

Publication number
NL2004596C2
NL2004596C2 NL2004596A NL2004596A NL2004596C2 NL 2004596 C2 NL2004596 C2 NL 2004596C2 NL 2004596 A NL2004596 A NL 2004596A NL 2004596 A NL2004596 A NL 2004596A NL 2004596 C2 NL2004596 C2 NL 2004596C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
hydraulic
hydraulic drive
cylinder
drive cylinder
pump
Prior art date
Application number
NL2004596A
Other languages
English (en)
Inventor
Michael Johannes Staring
Rick Antoon Houtman
Richard Johannes Ruyter
Original Assignee
Staring Beheer B V M
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Staring Beheer B V M filed Critical Staring Beheer B V M
Priority to NL2004596A priority Critical patent/NL2004596C2/nl
Priority to EP11161496A priority patent/EP2381105B1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2004596C2 publication Critical patent/NL2004596C2/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F04POSITIVE - DISPLACEMENT MACHINES FOR LIQUIDS; PUMPS FOR LIQUIDS OR ELASTIC FLUIDS
    • F04BPOSITIVE-DISPLACEMENT MACHINES FOR LIQUIDS; PUMPS
    • F04B15/00Pumps adapted to handle specific fluids, e.g. by selection of specific materials for pumps or pump parts
    • F04B15/02Pumps adapted to handle specific fluids, e.g. by selection of specific materials for pumps or pump parts the fluids being viscous or non-homogeneous
    • F04B15/023Pumps adapted to handle specific fluids, e.g. by selection of specific materials for pumps or pump parts the fluids being viscous or non-homogeneous supply of fluid to the pump by gravity through a hopper, e.g. without intake valve
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F04POSITIVE - DISPLACEMENT MACHINES FOR LIQUIDS; PUMPS FOR LIQUIDS OR ELASTIC FLUIDS
    • F04BPOSITIVE-DISPLACEMENT MACHINES FOR LIQUIDS; PUMPS
    • F04B7/00Piston machines or pumps characterised by having positively-driven valving
    • F04B7/02Piston machines or pumps characterised by having positively-driven valving the valving being fluid-actuated
    • F04B7/0266Piston machines or pumps characterised by having positively-driven valving the valving being fluid-actuated the inlet and discharge means being separate members
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F04POSITIVE - DISPLACEMENT MACHINES FOR LIQUIDS; PUMPS FOR LIQUIDS OR ELASTIC FLUIDS
    • F04BPOSITIVE-DISPLACEMENT MACHINES FOR LIQUIDS; PUMPS
    • F04B9/00Piston machines or pumps characterised by the driving or driven means to or from their working members
    • F04B9/08Piston machines or pumps characterised by the driving or driven means to or from their working members the means being fluid
    • F04B9/10Piston machines or pumps characterised by the driving or driven means to or from their working members the means being fluid the fluid being liquid
    • F04B9/109Piston machines or pumps characterised by the driving or driven means to or from their working members the means being fluid the fluid being liquid having plural pumping chambers
    • F04B9/117Piston machines or pumps characterised by the driving or driven means to or from their working members the means being fluid the fluid being liquid having plural pumping chambers the pumping members not being mechanically connected to each other
    • F04B9/1172Piston machines or pumps characterised by the driving or driven means to or from their working members the means being fluid the fluid being liquid having plural pumping chambers the pumping members not being mechanically connected to each other the movement of each pump piston in the two directions being obtained by a double-acting piston liquid motor
    • F04B9/1174Piston machines or pumps characterised by the driving or driven means to or from their working members the means being fluid the fluid being liquid having plural pumping chambers the pumping members not being mechanically connected to each other the movement of each pump piston in the two directions being obtained by a double-acting piston liquid motor with fluid-actuated inlet or outlet valve
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F04POSITIVE - DISPLACEMENT MACHINES FOR LIQUIDS; PUMPS FOR LIQUIDS OR ELASTIC FLUIDS
    • F04BPOSITIVE-DISPLACEMENT MACHINES FOR LIQUIDS; PUMPS
    • F04B9/00Piston machines or pumps characterised by the driving or driven means to or from their working members
    • F04B9/08Piston machines or pumps characterised by the driving or driven means to or from their working members the means being fluid
    • F04B9/10Piston machines or pumps characterised by the driving or driven means to or from their working members the means being fluid the fluid being liquid
    • F04B9/109Piston machines or pumps characterised by the driving or driven means to or from their working members the means being fluid the fluid being liquid having plural pumping chambers
    • F04B9/117Piston machines or pumps characterised by the driving or driven means to or from their working members the means being fluid the fluid being liquid having plural pumping chambers the pumping members not being mechanically connected to each other
    • F04B9/1176Piston machines or pumps characterised by the driving or driven means to or from their working members the means being fluid the fluid being liquid having plural pumping chambers the pumping members not being mechanically connected to each other the movement of each piston in one direction being obtained by a single-acting piston liquid motor
    • F04B9/1178Piston machines or pumps characterised by the driving or driven means to or from their working members the means being fluid the fluid being liquid having plural pumping chambers the pumping members not being mechanically connected to each other the movement of each piston in one direction being obtained by a single-acting piston liquid motor the movement in the other direction being obtained by a hydraulic connection between the liquid motor cylinders

Description

NLP186716A
Slurriepomp
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
De uitvinding heeft betrekking op een slurriepomp, in het bijzonder voor het verpompen van abrasieve slurries 5 of bouwslurries. Onder bouwslurries worden mengsels volgens kalk- en/of cementgebonden recepten verstaan, zoals cement-mortel, betonmortel dat harde kiezels omvat, en Anhydriet. Bouwslurries zijn door hun samenstelling en viskeuze eigenschappen lastig te verpompen.
10 Een bekende pomp voor bouwslurrie omvat twee pompcilinders die aansluiten op een stortbak voor bouwslurrie. De pompcilinders omvatten elk een zuiger, waarbij de zuigers om en om een persslag maken om mortel uit de pompcilinders te stuwen. In de stortbak is een leiding geplaatst 15 waarvan de inlaat steeds recht voor de opening van de pomp-cilinder wordt gebracht die gereed staat voor de persslag. Het omslaan wordt door elektrisch gestuurde hydrauliekscha-kelaars verzorgd, waardoor de pomp naast een hydraulisch aandrijfcircuit tevens is voorzien van een elektronisch 20 besturingscircuit voor de pompcycli. Dit maakt de pomp storingsgevoelig.
Bij het omslaan van deze inlaat komt de slurrie-stroom in de leiding tot stilstand, waarna deze door de volgende persslag weer op gang wordt gebracht. Het omslaan 2 van de inlaat geeft veel lawaai, en door de abrupte stilstand van de slurriestroom worden ongewenste schokgolven veroorzaakt in de slurrieleidingen.
Door de massa van de bouwslurrie gaat deze puls-5 beweging gepaard met aanzienlijke energieverliezen. Voorts is de onregelmatige slurriestroom ongunstig bij het continu-storten van langwerpige bouwdelen, giet- en vloeivloeren, omdat tussen elke puls de beweging van de leiding boven de mal of vloer dient te worden onderbroken.
10 Een doel van de uitvinding is een slurriepomp te verschaffen waarvan de werking zonder of met een beperkt elektronisch besturingscircuit kan worden aangestuurd.
Een doel van de uitvinding is een slurriepomp te verschaffen waarmee een regelmatiger uitgaande slurriestoom 15 kan worden verkregen.
Een doel van de uitvinding is een pomp te verschaffen waarmee met een beperkt aantal pompkamers een regelmatige uitgaande slurriestoom kan worden verkregen.
Een doel van de uitvinding is een pomp te ver-20 schaffen met een efficiënt energieverbruik ten aanzien van het verpompen van de bouwslurrie.
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
25 De uitvinding verschaft een slurriepomp, in het bijzonder voor het verpompen van abrasieve slurries of bouwslurries, omvattend een gestel, een slurrievoorraadhou-der, een eerste pompcilinder en een tweede pompcilinder aan het gestel, een eerste hydraulische aandrijfcilinder en een 30 tweede hydraulische aandrijfcilinder die beide zijn voorzien van een zuiger en een zuigerstang die is verbonden met een slurrieverdringer in de eerste pompcilinder respectievelijk tweede pompcilinder voor verplaatsing van de slurrieverdringer door de pompcilinder, een slurrieuitlaat, een eerste 35 inlaatstuk en een tweede inlaatstuk die zich in een door-stroomverbinding tussen de slurrievoorraadhouder enerzijds en de eerste pompcilinder respectievelijk tweede pompcilin- 3 der anderzijds bevinden, een eerste uitlaatstuk en een tweede uitlaatstuk die zich in een doorstoomverbinding tussen de eerste pompcilinder respectievelijk tweede pompci-linder enerzijds en de slurrieuitlaat anderzijds bevinden, 5 een derde hydraulische aandrijfcilinder, een vierde hydraulische aandrijfcilinder, een vijfde hydraulische aandrijfcilinder en een zesde hydraulische aandrijfcilinder die alle zijn voorzien van een zuiger en een zuigerstang die is verbonden met een zich in het respectievelijk eerste inlaat-10 stuk, eerste uitlaatstuk, tweede inlaatstuk en tweede uitlaatstuk bevindende klep voor het in afhankelijkheid van zijn stand afsluiten of vrijgeven van de doorstroomverbin-ding, een rotorventiel voor de aansturing van de pomp en een hydraulische aandrijfpomp die is aangesloten op het rotor-15 ventiel, waarbij het rotorventiel is voorzien van een mantel met meerdere doorvoeropeningen aan de binnenzijde die aansluiten op hydraulische uitgangen aan de buitenzijde en een binnen de mantel over meerdere doorgaande omwentelingen om zijn as roteerbare kern met aanvoeropeningen in zijn om-20 treksvlak voor het in afhankelijkheid van zijn rotatiestand selectief toevoeren van hydraulische aandrijfvloeistof naar de doorvoeropeningen, waarbij de hydraulische aandrijfcilinders werkzaam zijn gekoppeld met de hydraulische uitgangen voor bekrachtiging van de hydraulische aandrijfcilinders 25 volgens een door de rotatie van de kern aangestuurde, zich herhalende pompcyclus.
Het rotorventiel verzorgt middels de rotatie van de kern de hydraulische aansturing van de hydraulische aandrijfcilinders, waardoor zowel de bekrachtiging als de 30 besturing hydraulisch zijn uitgevoerd. Een elektrisch circuit voor de pomp kan derhalve beperkt blijven of geheel weggelaten worden.
In een met overzicht te assembleren uitvoeringsvorm zijn de hydraulische aandrijfcilinders elk werkzaam 35 gekoppeld met een eigen hydraulische uitgang van het rotorventiel .
In een uitvoeringsvorm is het inwendige van de 4 eerste aandrijfcilinder en de tweede hydraulische aandrijf-cilinder door de zuigers verdeeld in een zuigerstangzijde en een bodemzijde, waarbij de hydraulische uitgang voor de eerste aandrijfcilinder en de hydraulische uitgang voor de 5 tweede hydraulische aandrijfcilinder hydraulisch zijn verbonden met de bodemzijden van de eerste hydraulische aandrij f cilinder respectievelijk tweede hydraulische aandrijf-cilinder. De persslagen van de eerste en tweede hydraulische aandrijfcilinder kunnen daardoor om en om op dezelfde wijze 10 worden aangestuurd door de aanvoer van hydraulische aandrij fvloeistof vanuit het rotorventiel.
In een uitvoeringsvorm daarvan zijn de zuigerstangzi j den van de eerste hydraulische aandrijfcilinder en de tweede hydraulische aandrijfcilinder met een balanceerka-15 naai onderling verbonden. Zo wordt bewerkstelligd dat een persslag van de eerste hydraulische cilinder via het balan-ceerkanaal wordt omgezet in een gelijktijdige zuigslag van de tweede hydraulische aandrijfcilinder en andersom.
In een bijzondere uitvoeringsvorm daarvan sluit 20 het balanceerkanaal tevens via een naar het balanceerkanaal openende eenwegsklep aan op een gedeelte van het inwendige van de hydraulische aandrijfcilinder dat in het eindbereik van een persslag van de slurrieverdringer gelegen is aan de bodemzijde van de zuiger. Hiermee kan worden bewerkstelligd 25 dat aan het eind van een persslag van de eerste hydraulische aandrijfcilinder de hydraulische aandrijfvloeistof via de eenwegsklep kan worden overgeheveld naar de tweede hydraulische aandrijfcilinder en andersom om de zuigslag daarvan te voltooien. Dit is met name voordelig bij het opstarten van 30 de pompcyclus waarbij de standen van de eerste en tweede hydraulische aandrijfcilinder nog onbepaald kunnen zijn.
In een uitvoeringsvorm is de hydraulische aandrij fpomp buiten het rotorventiel om aangesloten op de balanceerleiding voor een continue aanvoer van hydraulische 35 aandrijfvloeistof naar de balanceerleiding. Hierdoor kan worden bewerkstelligd dat de door de overgehevelde hydraulische aandrijfvloeistof bekrachtigde zuigslag wordt versneld 5 door de continue aangevoerde hydraulische aandrijfvloeistof. De zuigslag van de tweede hydraulische aandrijfcilinder is daarmee eerder voltooid dan de persslag van de eerste hydraulische aandrijfcilinder en andersom, zodat in een van de 5 pompcilinders reeds een volledige kolom slurrie klaarstaat om naar de slurrieuitlaat te worden geperst wanneer de andere hydraulische cilinder nabij het eind van zijn persslag is gekomen. Hierdoor kan een pulseervrije uitstroom van de slurrie uit de slurrieuitlaat worden verkregen.
10 In een uitvoeringsvorm sluiten de verbindingen naar de bodemzijden van de eerste hydraulische cilinder en de tweede hydraulische aandrijfcilinder tevens via een naar de uitgang van het rotorventiel openende eenwegsklep aan op een gedeelte van het inwendige van de hydraulische aandrijf-15 cilinder dat in het beginbereik van een persslag van de slurrieverdringer gelegen is aan de zuigerstangzijde van de zuiger. Hiermee kan worden bewerkstelligd dat aan het eind van een zuigslag van de eerste hydraulische aandrijfcilinder de hydraulische aandrijfvloeistof via de eenwegsklep kan 20 ontsnappen uit de eerste hydraulische aandrijfcilinder en andersom om de via het balanceerkanaal bekrachtigde zuigslag daarvan te voltooien. Dit is met name voordelig bij het opstarten van de pompcyclus waarbij de standen van de eerste en tweede hydraulische aandrijfcilinder nog onbepaald kunnen 25 zijn.
In een uitvoeringsvorm is het rotorventiel voorzien van een eerste gedeelte met een eigen hydraulische ingang voor het in afhankelijkheid van de rotatiestand van de kern selectief toevoeren van hydraulische aandrijfvloei-30 stof naar de hydraulische uitgangen die werkzaam zijn gekoppeld met de eerste hydraulische aandrijfcilinder en de tweede hydraulische aandrijfcilinder, en een binnen het rotorventiel hydraulisch van het eerste gedeelte gescheiden tweede gedeelte met een eigen hydraulische ingang voor het 35 in afhankelijkheid van de rotatiestand van de kern selectief toevoeren van hydraulische aandrijfvloeistof naar de hydraulische uitgangen die werkzaam zijn gekoppeld met de derde 6 aandrijfcilinder, de vierde aandrijfcilinder, de vijfde aandrijfcilinder en de zesde aandrijfcilinder.
Het rotorventiel heeft met het eerste en tweede gedeelte twee gescheiden circuits, waardoor het eerste 5 gedeelte kan worden gedimensioneerd voor de doorvoer van hydraulische aandrijfvloeistof voor de vermogensintensieve persslagen en het tweede gedeelte kan worden gedimensioneerd voor het openen en sluiten van de kleppen. Bovendien hebben stotende vloeistofstromen voor het openen en sluiten van de 10 kleppen dan geen invloed voor de apart aangevoerde vloei-stofstroom voor bekrachtiging van de persslagen, waardoor een vloeiende en daardoor pulsarme of pulsvrije uitstroom van slurrie uit de slurrieuitlaat kan worden verkregen.
In een uitvoeringsvorm daarvan is het rotorventiel 15 voorzien van een derde gedeelte met bij voorkeur een eigen hydraulische ingang voor het in afhankelijkheid van de rotatiestand van de kern selectief toevoeren van hydraulische aandrijfvloeistof naar hydraulische uitgangen die buiten het rotorventiel werkzaam zijn gekoppeld met de 20 bodemzijden van de eerste aandrijfcilinder en de tweede aandrijfcilinder of naar de hydraulische uitgangen die werkzaam zijn gekoppeld met de bodemzijden van de eerste aandrijfcilinder en de tweede aandrijfcilinder. Het derde gedeelte kan hydraulische aandrijfvloeistof aanvoeren voor 25 de eerste hydraulische aandrijfcilinder en de tweede hydraulische aandrijfcilinder met een afwijkend debiet dan dat nodig is voor de daadwerkelijke persslag. Hierop kan het derde gedeelte gunstig worden gedimensioneerd ten opzichte van het eerste gedeelte.
30 In een bijzondere uitvoeringsvorm daarvan is het derde gedeelte afgestemd op het eerste gedeelte voor het voorafgaand aan het selectief toevoeren van hydraulische aandrijfvloeistof naar de eerste hydraulische aandrijfcilinder of de tweede hydraulische aandrijfcilinder toevoeren van 35 een kleinere hoeveelheid hydraulische aandrijfvloeistof naar de eerste of tweede hydraulische aandrijfcilinder wanneer het inlaatstuk en het uitlaatstuk daarvan gesloten zijn 7 gehouden door het tweede gedeelte. Hiermee kan de slurrieko-lom in een afgesloten gehouden pompcilinder op druk worden gebracht nog voordat deze via het uitlaatstuk naar de slur-rieuitlaat wordt geperst. Deze voorstuurdruk in de kolom kan 5 dan gelijk worden gekozen aan de heersende druk in de slur-rieuitlaat om een pulseervrije overgang in de samenkomende slurriestromen te verkrijgen.
In een uitvoeringsvorm is de slurriepomp voorts voorzien van een aandrijving voor rotatie van de kern met 10 een in hoofdzaak constant toerental over de meerdere doorgaande omwentelingen. De aandrijving omvat bij voorkeur een hydraulisch aangedreven motor, zodat deze kan worden aangedreven door de hydraulische aandrijfpomp.
In een uitvoeringsvorm is de hydraulisch aangedre-15 ven motor hydraulisch in serie geplaatst tussen de hydraulische aandrijfpomp en de hydraulische ingang van het eerste gedeelte van het rotorventiel. Hiermee kan worden bewerkstelligd dat de pompsnelheid van de slurriepomp tijdens bedrijf kan worden vergroot of verkleind door de aanvoer van 20 hydraulische aandrijfvloeistof naar de hydraulisch aangedreven motor daardoor direct tevens de toevoer van hydraulische aandrijfvloeistof naar het eerste gedeelte mee te vergroten of te verkleinen. Het tweede gedeelte, en het derde gedeelte wanneer aanwezig, ondergaan daarbij geen veranderingen, 25 waardoor de voor de aansturing van de kleppen respectievelijk de voorstuurslag benodigde debieten niet veranderen, hetgeen ook niet noodzakelijk is.
In een uitvoeringsvorm zijn de uitgangen voor eerste hydraulische aandrijfcilinder en de tweede hydrauli-30 sche aandrijfcilinder direct verbonden met de bodemzijden van de eerste hydraulische aandrijfcilinder en de tweede hydraulische aandrijfcilinder, zodat deze direct vanuit het rotorventiel worden aangestuurd.
In een uitvoeringsvorm zijn de derde hydraulische 35 aandrijfcilinder, de vierde hydraulische aandrijfcilinder, de vijfde hydraulische aandrijfcilinder en de zesde hydraulische aandrijfcilinder via een eigen hydraulische schake- 8 laar of ventielenblok verbonden met de hydraulische pomp, waarbij de hydraulische schakelaars zijn gekoppeld met de hydraulische uitgangen voor het aansturen van de hydraulische schakelaars.
5 In een uitvoeringsvorm zijn de eerste pompcilinder en de tweede pompcilinder vast opgesteld aan het gestel.
In een uitvoeringsvorm is de mantel van het rotor-ventiel vastgehouden aan het gestel.
De in deze beschrijving en conclusies van de 10 aanvrage beschreven en/of de in de tekeningen van deze aanvrage getoonde aspecten en maatregelen kunnen waar mogelijk ook afzonderlijk van elkaar worden toegepast. Die afzonderlijke aspecten kunnen onderwerp zijn van daarop gerichte afgesplitste octrooiaanvragen. Dit geldt in het 15 bijzonder voor de maatregelen en aspecten welke op zich zijn beschreven in de volgconclusies.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
2 0 De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een aantal in de bij gevoegde schematische tekeningen weergegeven voorbeelduitvoeringen. Getoond wordt in: figuur 1 een isometrisch vooraanzicht van een pomp met een rotorventiel volgens de uitvinding; 25 figuur 2 een isometrisch achteraanzicht van de pomp met het rotorventiel volgens figuur 1; figuur 3 een bovenaanzicht van de pomp met het rotorventiel volgens figuur 1; figuur 4 een dwarsdoorsnede van het rotorventiel 30 van de pomp volgens figuur 1; figuren 5A-H dwarsdoorsneden VA-VH van het rotorventiel volgens figuur 4; figuur 6 een schematische weergave van hydrauliek van de pomp volgens figuur 1; 35 figuren 7A-F een schematische weergave van de hydraulische werking van de pomp volgens figuur 1.
9
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
Figuren 1-3 tonen een pomp 1 voor het verpompen van bouwslurries voor gietbouwvloeren. Onder bouwslurries 5 worden mengsels volgens kalk- en/of cementgebonden recepten verstaan, zoals cementmortel, betonmortel dat harde kiezels omvat, en Anhydriet.
De pomp 1 is voorzien van een vast gestel 2, een door het gestel 2 gedragen stortbak 3 voor ontvangst van de 10 bouwslurrie en een eerste pompcilinder 4 en een tweede pompcilinder 5 die evenwijdig aan elkaar onder de stortbak 3 bevestigd zijn. De pomp 1 is voorzien van een op de stortbak 3 aangesloten verdeelleiding 30 voor de aanvoer van de bouwslurrie naar een eerste inlaatstuk 40 en een tweede 15 inlaatstuk 50. Het eerste respectievelijk tweede inlaatstuk 40, 50 staat in stromende verbinding met het inwendige van de eerste respectievelijk tweede pompcilinder 4, 5. De pomp 1 is voorzien van een eerste uitlaatstuk 41 en een tweede uitlaatstuk 51 die enerzijds in stromende verbinding staan 20 met het inwendige van de eerste respectievelijk tweede pompcilinder 4, 5 en die anderzijds zijn aangesloten op een gezamenlijke bouwslurrieleiding 10 met een uitlaat waarop een flexibele afvoerslang 11 is aangesloten.
De pomp 1 is voorzien van een eerste en een tweede 25 hydraulische aandrijfcilinder 46, 56 die in de verlengden van de pompcilinders 4, 5 zijn opgesteld. In deze aandrijf- cilinders 46, 56 zijn zuigers 13 met daaraan gekoppelde drijfstangen 47 voorzien, waarbij de drijfstangen 47 elk zijn gekoppeld met een verdringer 17 in de pompcilinders 4, 30 5.
Boven de inlaatstukken 40, 50 en uitlaatstukken 41, 51 zijn een hydraulische derde, vierde, vijfde en zesde aandrijfcilinder 48, 49, 58, 59 opgesteld. Het binnenwerk is schematisch weergegeven in figuur 6. In deze aandrijfcilin- 35 ders 48, 49, 58, 59 zijn zuigers 60 met daaraan gekoppelde drijfstangen 61 voorzien, waarbij de drijfstangen 61 zijn gekoppeld met een eerste en een tweede inlaatklep 42, 52 die 10 binnen de inlaatstukken 40, 50 en een eerste en een tweede uitlaatklep 43, 53 die binnen de uitlaatstukken 41, 51 beweegbaar zijn. Door middel van de inlaatkleppen 42, 52 en de uitlaatkleppen 43, 53 kan de toegang naar het inwendige 5 van de pompcilinders 4, 5 worden afgesloten en vrijgegeven.
De pomp 1 is voorzien van een aanstuurgedeelte 8 met meerdere flexibele hydraulische leidingen voor het bekrachtigen van de hydraulische aandrijfcilinders 46, 56, 48, 49, 58, 59. De flexibele hydraulische leidingen zijn 10 echter voor de duidelijkheid uit de figuren 1-3 weggelaten.
Het aanstuurgedeelte 8 omvat een rotorventiel 81 zoals dat in detail is weergegeven in figuren 4 en 5A-H. Het rotorventiel 81 is voorzien van een stationair opgestelde metalen mantel 85 en een daarbinnen om zijn lengteas roteer-15 bare metalen kern 86, waarbij een continue doorgaande rotatie over meerdere omwentelingen van de kern wordt verzorgd voor middel van een met hydraulische aandrijfvloeistof of olie aangedreven motor 83 die via een stationair opgestelde reductiekast 84 is gekoppeld met de kern 86. De hydraulische 20 hydrauliekvloeistof stroomt, na de motor 83 te hebben aangedreven, naar het rotorventiel 81.
De kern 86 is voorzien van drie gescheiden groepen van op elkaar aansluitende boringen voor het in afhankelijkheid van zijn rotatiestand schakelen van de bekrachtiging 25 van de hydraulische aandrij f cilinders 46, 56, 48, 49, 58, 59.
De eerste groep op elkaar aansluitende boringen omvat een eerste afgedopte blinde langsboring 104 waarop opeenvolgend in langsrichting om en om recht tegenover 30 elkaar een eerste dwarsboring 103, een tweede dwarsboring 105, een derde dwarsboring 109 en een vierde dwarsboring 120 staan. De derde dwarsboring 109 komt uit in een eerste aanvoerkamer 110. De tweede dwarsboring 105 en de vierde dwarsboring 120 komen uit in een eerste respectievelijk 35 tweede compensatiekamer 107, 121.
De eerste aanvoerkamer 110 en de compensatiekamers 107, 121 bezitten in het buitenvlak van de kern 86 een 11 rechthoekige contour, en strekken zich elk in omtreksrich-ting over minder dan de helft, namelijk ongeveer een eenzes-de van de buitenomtrek van de kern 86 uit. Het gezamenlijk geprojecteerd oppervlak van de compensatiekamers 107, 121 is 5 gelijk aan het geprojecteerde oppervlak van de eerste aan-voerkamer 110. De compensatiekamers 107, 121 staan afhanke lijk van de rotatiestand van de kern 86 wisselend tegenover een eerste drukkamer 106 of een tweede drukkamer 124 in de mantel 85. De eerste en tweede drukkamer 106, 124 bezitten 10 in het binnenvlak van de mantel 85 een rechthoekige contour.
De eerste en tweede drukkamer 106, 124 strekken zich beide over ongeveer eenderde van de binnenomtrek van de mantel 83 uit en staan in omtreksrichting recht tegenover elkaar. De eerste dwarsboring 103 staat tegenover een rondom 15 omlopende tweede aanvoerkamer 102 in de mantel 85 welke daardoor continu in verbinding staat met een eerste uitwendige leidingkoppeling 101. De eerste aanvoerkamer 110 staat afhankelijk van de rotatiestand van de kern 86 wisselend tegenover een eerste afvoerkamer 111 in de mantel 85 die in 20 verbinding staat met een tweede uitwendige leidingkoppeling 108 of een tweede afvoerkamer 122 in de mantel 85 die in verbinding staat met een derde uitwendige leidingkoppeling 123. De eerste en tweede afvoerkamer 111, 122 bezitten in het binnenvlak van de mantel 85 een rechthoekige contour. De 25 eerste en tweede afvoerkamer 111, 122 strekken zich gelijk aan de eerste en tweede drukkamer 106, 124 beide over onge veer eenderde van de binnenomtrek van de mantel 85 uit en staan in omtreksrichting tegenover elkaar.
De tweede groep op elkaar aansluitende boringen 30 omvat een tweede afgedopte blinde langsboring 204 waarop opeenvolgend in langsrichting om en om recht tegenover elkaar een vijfde dwarsboring 208, een zesde dwarsboring 211 en een zevende dwarsboring 203 staan. De vijfde dwarsboring 208 komt uit in een derde aanvoerkamer 20 9. De derde aan-35 voerkamer 209 bezit in het buitenoppervlak van de kern 86 een rechthoekige contour. De derde aanvoerkamer 209 be schrijft een boog D van ongeveer honderd-en-tachtig graden 12 en staat afhankelijk van de rotatiestand van de kern 86 gedurende de lengte van de boog D wisselend tegenover een derde afvoerkamer 220 in de mantel 85 die in verbinding staat met een vierde uitwendige leidingkoppeling 207 of een 5 vierde afvoerkamer 221 in de mantel 85 die in verbinding staat met een vijfde uitwendige leidingkoppeling 222. De derde en vierde afvoerkamer 220, 221 staan in omtreksrich- ting recht tegenover elkaar en strekken zich beide enkele graden over de omtrek uit. De zesde dwarsboring 211 komt uit 10 in een vierde aanvoerkamer 212. De vierde aanvoerkamer 212 bezit in het buitenoppervlak van de kern 86 een rechthoekige contour. De vierde aanvoerkamer 212 beschrijft een boog E van ongeveer honderd-en-twintig graden en staat afhankelijk van de rotatiestand gedurende de lengte van de boog E van de 15 kern wisselend tegenover een vijfde afvoerkamer 223 in de mantel 85 die in verbinding staat met een zesde uitwendige leidingkoppeling 210 of een zesde afvoerkamer 224 in de mantel 85 die in verbinding staat met een zevende uitwendige leidingkoppeling 225. De vijfde en zesde afvoerkamer 223, 20 224 staan gelijk aan de derde en vierde afvoerkamer 220, 221 in omtreksrichting recht tegenover elkaar en strekken zich beide enkele graden over de omtrek uit. De zevende dwarsboring 203 staat tegenover een rondom omlopende vijfde aanvoerkamer 202 in de mantel 85 welke daardoor continu in 25 verbinding staat met een achtste uitwendige leidingkoppeling 201.
De derde groep op elkaar aansluitende boringen omvat een derde afgedopte blinde langsboring 304 waarop opeenvolgend in langsrichting een achtste dwarsboring 305 en 30 een negende dwarsboring 303 in dezelfde richting naar de mantel 85 gericht staan. De achtste dwarsboring 305 staat afhankelijk van de rotatiestand van de kern wisselend tegenover een zevende afvoerkamer 320 in de mantel 85 die in verbinding staat met een negende uitwendige leidingkoppeling 35 306 of een achtste afvoerkamer 321 in de mantel 85 die in verbinding staat met een tiende uitwendige leidingkoppeling 322. De zevende en achtste afvoerkamer 320, 321 staan gelijk 13 aan de derde, vierde, vijfde en zesde afvoerkamer 220, 221, 223, 224 in omtreksrichting recht tegenover elkaar en strekken zich beide enkele graden over de omtrek uit. De negende dwarsboring 303 staat tegenover een rondom omlopende zesde 5 aanvoerkamer 302 in de mantel 85 welke daardoor continu in verbinding staat met een elfde uitwendige leidingkoppeling 301.
Dwarsdoorsnede VA in figuur 5A toont dat de volledig omlopende tweede aanvoerkamer 102 door de eerste uitwen-10 dige leidingkoppeling 101 een ingaande hydraulische aan-drijfvloeistofstroom Tl kan opnemen die dan via de eerste dwarsboring 103 wordt doorgevoerd naar de eerste langsboring 104 .
Dwarsdoorsneden VB in figuur 5B tonen dat de 15 tweede dwarsboring 105 en de vierde dwarsboring 120 in de weergegeven rotatiestand van de kern 86 een hydraulische aandrijfvloeistofstroom D vanuit de eerste langsboring 104 in de compensatiekamers 106 kan opnemen.
Dwarsdoorsnede VC in figuur 5C toont dat de eerste 2 0 aanvoerkamer 110 in de getoonde rotatiestand van de kern 8 6 tegenover de eerste afvoerkamer 111 voor het via de uitwendige tweede leidingkoppeling 108 afvoeren van slechts een uitgaande hydraulische aandrijfvloeistofstroom P2. Bij een verdere halve rotatie van de kern 86 in rotatierichting R 25 zal de eerste aanvoerkamer 110 tegenover de tweede afvoerkamer 122 staan voor het via de uitwendige derde leidingkoppeling 123 afvoeren van slechts een uitgaande hydraulische aandrijfvloeistofstroom PI. De afvoerkamers 111, 122 zorgen door hun concave bodem voor een geleidelijke opbouw en 30 afbouw van hydraulische aandrijfvloeistofstromen PI of P2 wanneer de eerste afvoerkamer 111 tegenover de eerste of tweede afvoerkamer 111, 122 komt respectievelijk hiervan weer wegdraait.
De druk van de hydraulische aandrijfvloeistof 35 tegen de binnenzijde van de compensatiekamers 106, die getoond zijn in figuur 5B, verschaft een tegendruk die radiaal gerichte onbalans tegengaat tengevolge van de uit- 14 stroom van hydraulische aandrijfvloeistof naar de eerste of tweede afvoerkamer 111, 122 die getoond zijn in figuur 5C.
De drukkamers 106, 124 zorgen eveneens door hun concave bodemvorm voor een geleidelijke opbouw en afbouw van de 5 tegendruk.
Dwarsdoorsnede VD in figuur 5D toont dat de derde aanvoerkamer 209 in de weergegeven rotatiestand van de kern 86 tegenover de vierde aanvoerkamer 221 staat voor het via de vijfde uitwendige leidingkoppeling 222 afvoeren van een 10 uitgaande hydraulische aandrijfvloeistofstroom K3. Bij een verdere halve rotatie van de kern 86 in rotatierichting R
zal de derde aanvoerkamer 209 tegenover de derde afvoerkamer 220 staan voor het via de vierde uitwendige leidingkoppeling 207 afvoeren van een uitgaande hydraulische aandrijfvloei-15 stofstroom KI.
Dwarsdoorsnede VE in figuur 5E toont dat de vierde aanvoerkamer 212 in de weergegeven rotatiestand van de kern 86 tegenover de vijfde afvoerkamer 223 staat voor het via de zesde uitwendige leidingkoppeling 210 afvoeren van een 20 uitgaande hydraulische aandrijfvloeistofstroom K2. Bij een verdere halve rotatie van de kern 86 in rotatierichting R
zal de vierde aanvoerkamer 212 tegenover de zesde afvoerkamer 224 komen te staan voor het via de zevende uitwendige leidingkoppeling 225 afvoeren van een uitgaande hydraulische 25 aandrijfvloeistofstroom K4.
Dwarsdoorsnede VF in figuur 5F toont dat de volledig omlopende vijfde aanvoerkamer 202 in de weergegeven rotatiestand van de kern 8 6 via de achtste uitwendige leidingkoppeling 201 een ingaande hydraulische aandrijfvloei-30 stofstroom T2 kan opnemen en via de zevende dwarsboring 203 kan doorvoeren naar de tweede langsboring 204.
Dwarsdoorsnede VG in figuur 5G toont dat de achtste dwarsboring 305 in de weergegeven rotatiestand van de kern 86 blind in het midden tussen zevende en achtste af-35 voerkamer 320, 321 staat. Tijdens het in rotatierichting R
van de kern 8 6 zal de achtste dwarsboring 305 tegenover de zevende afvoerkamer 320 bewegen voor het via de negende 15 uitwendige leidingkoppeling 306 afvoeren van een uitgaande hydraulische aandrijfvloeistofstroom VI. Een halve omwenteling verder daarvan zal de achtste dwarsboring 305 tegenover de achtste afvoerkamer 321 staan voor het via de tiende 5 uitwendige leidingkoppeling 322 afvoeren van een uitgaande hydraulische aandrijfvloeistofstroom V2.
Dwarsdoorsnede VH in figuur 5H de volledig omlopende zesde aanvoerkamer 302 in de weergegeven rotatiestand van de kern 8 6 via de elfde uitwendige leidingkoppeling 301 10 een ingaande hydraulische aandrijfvloeistofstroom T3 kan opnemen en via de negende dwarsboring 303 kan doorvoeren naar de derde langsboring 304.
Zoals in figuur 6 is weergegeven, kan het rotor-ventiel 81, overeenkomstig de groepen boringen zoals hier-15 voor besproken, functioneel worden onderverdeeld in een persgedeelte 100, een klepgedeelte 200 en een voorstuurge-deelte 300 die hydraulisch van elkaar gescheiden zijn. De pomp 1 is voorzien van een reservoir 87 voor hydraulische aandrijfvloeistof dat via een hydraulische aandrijfpomp 88 20 aangesloten is op een aandrijfvloeistofverdeelblok 82 van waaruit de hydraulische aandrijfvloeistofstromen Tl, T2 en T3 met verschillend debiet via de leidingen 78-80 naar het persgedeelte 100, het klepgedeelte 200 en het voorstuurge-deelte 300 van het rotorventiel 81 verzorgd worden. De motor 25 83 voor rotatie van de kern 86 staat in serie met het pers gedeelte 100 waardoor hydraulische aandrijfvloeistofstroom Tl via de motor 83 naar het persgedeelte 100 stroomt. Tevens verzorgt het aandrijfvloeistofverdeelblok 82 hydrauliekstro-men T4 en T5 naar de eerste, tweede, derde en vierde hydrau-30 lische aandrijfcilinders 48, 49, 59, 58.
De motor 83 staat hydraulisch in serie met het persgedeelte 100 van het rotorventiel 81, waardoor hydraulische aandrijfvloeistofstroom Tl die de motor 83 verlaat direct naar het persgedeelte 100 van het rotorventiel 81 35 wordt gevoerd. De hoeveelheid hydraulische aandrijfvloeistof die per omwenteling van de motor 83 door de motor 83 naar de kern 86 stroomt, staat in een voorafbepaalde verhouding tot 16 het aantal aandrijfrotaties dat de motor 83 overbrengt op de kern 86. De verhouding is zodanig, dat de hoeveelheid doorgevoerde hydraulische aandrijfvloeistof gelijk is aan de benodigde hydraulische aandrijfvloeistof voor de voeding van 5 de persslagen vanuit de kern 86 tijdens één volledige omwenteling van de kern 86. Indien er meer hydraulische aandrijf-vloeistof wordt toegevoerd, dan zullen de motor 83 en de kern 86 sneller gaan draaien, maar per omwenteling dezelfde hoeveelheid hydraulische aandrijfvloeistof door voeren.
10 Vanuit het persgedeelte 100 zijn de uitgaande hydraulische aandrijfvloeistofstromen PI, P2 via een eerste respectievelijk een tweede flexibele, hydraulische aandrijf-leiding 70, 75 op de bodemzijden van de eerste respectievelijk tweede hydraulische aandrijfcilinders 46, 56 aangeslo-15 ten. De hydraulische aandrij f cilinders 46, 56 zijn aan de tegengestelde bovenzijden onderling met elkaar verbonden door middel van een balanceerleiding 64. De balanceerleiding 64 is via een derde aandrij f leiding 65 verbonden met het aandrijfvloeistofverdeelblok 82, waarmee continu een extra 20 hydraulische aandrijfvloeistofstroom T6 naar de balanceerleiding 64 kan worden verzorgd.
Vanuit het klepgedeelte 200 zijn de uitgaande hydraulische aandrijfvloeistofstromen K1-K4 via een eerste, tweede, derde en vierde flexibele hydraulische stuurleiding 25 91-94, waarin een handmatig te bedienen omkeerschakeling 12 is opgenomen, aangesloten op respectievelijk een eerste, tweede, derde en vierde hydrauliekschakeling 13-16 teneinde deze te kunnen aansturen. De flexibele hydraulische stuur-leidingen 91-94 zijn op korte afstand van de hydrauliekscha-30 kelingen 13-16 via een smoor 24 aangesloten op een retour-leiding 25 naar het hydraulische aandrijfvloeistofreservoir 87. De hydrauliekschakelingen 13-16 zijn via een aanvoerlei-ding 68 en een afvoerleiding 69 aangesloten op het aandrijf-vloeistofverdeelblok 82 respectievelijk het hydraulische 35 aandrijfvloeistofreservoir 87 voor het omschakelen van de hydraulische aandrijfvloeistofaanvoer T4, T5 naar een vierde, vijfde, zesde en zevende aandrijfleiding 71-74 en een 17 achtste, negende en tiende en elfde aandrijfleiding 171-174, van de derde, vierde, vijfde en zesde aandrijfcilinders 48, 49, 59, 58. De hydrauliekschakelingen 13-16 worden bij een hydraulische aandrijfvloeistofaanvoer vanuit de bijbehorende 5 stuurleiding 91-94 uit een voorgespannen ruststand gebracht, waarbij de hydraulische aandrijfvloeistof via de smoor 24 kan wegvloeien. Bij het wegvallen van de hydraulische aandrij fvloeistof druk vanuit de bijbehorende stuurleiding 91-94, keert de hydrauliekschakeling 13-16 snel terug naar de 10 ruststand.
Zoals in figuur 6 is weergegeven, is de pomp 1 voorzien van een eveneens door de hydraulische aandrijf-vloeistofstromen K2, K4 aangestuurde vijfde en zesde hydrauliekschakeling 18 die op de eerste respectievelijk de tweede 15 aandrijfleiding 70, 75 zijn aangebracht en deze kunnen openen of afsluiten. De eerste en tweede aandrijfleidingen 70, 75 zijn op korte afstand van de hydrauliekschakelingen 18 voorzien van een smoor 27, waarbij de hydraulische aandrij fvloeistof via de smoor 27 naar het hydraulische aan-20 drijfvloeistofreservoir 87 kan wegvloeien. De smoor 27 gaat tegen dat de vijfde of zesde hydrauliekschakeling 18 na het wegvallen van de druk in de hydraulische aandrijfvloeistof-stroom K2, K4 tengevolge van de nog in de leiding aanwezige hydraulische aandrijfvloeistof bekrachtigd blijft.
25 De handmatig te bedienen omkeerschakeling 12 kan de hydraulische aandrijfvloeistofstromen KI, K2 onderling omwisselen en tegelijkertijd de hydraulische aandrijfvloeistof stromen K3, K4 onderling omwisselen. Hierdoor wordt de werking van de inlaatkleppen 42, 52 en de uitlaatkleppen 43, 30 53 per pompcilinder 4, 5 tegelijk omgedraaid.
Vanuit het voorstuurgedeelte 300 zijn de uitgaande hydraulische aandrijfvloeistofstromen VI, V2 via een twaalfde en een dertiende flexibele, hydraulische aandrijfleiding 76, 77 met de uitgaande hydraulische aandrijfvloeistofstro- 35 men PI en P2 samengevoegd.
De eerste en tweede aandrijfleidingen 70 en 75 zijn via een eerste als eenwegsklep werkend overstortventiel 18 97 aangesloten op een overstortuitgang die zodanig in de cilinderwand is aangebracht dat deze in de uiterste teruggetrokken bodemstand van de zuiger 47, 57 in verbinding staat met de ruimte aan de dri j f stangzi jde de zuiger 47, 57. Elk 5 eerste overstortventiel 97 blokkeert een vloeistofstroom van de eerste en tweede aandrij f leiding 70, 75 naar de over stortuitgang, maar laat een overstort van hydraulische aandrijfvloeistof uit de hydraulische cilinder 46, 56 naar de eerste en tweede aandrijfleiding 70, 75 toe boven een 10 ingestelde bepaalde drempelwaarde van de hydraulische aandrij fvloeistofdruk.
De balanceerleiding 64 is via tweede als eenwegs-klep werkende overstortventielen 98 aangesloten op over-stortuitgangen die zodanig in de cilinderwanden van de 15 eerste en tweede pompcilinder 4, 5 zijn aangebracht dat deze in de uiterste uitgeschoven bovenstand van de zuiger 47, 57 in verbinding staat met de ruimte aan de van de drijfstang afgekeerde zijde van de zuiger 47, 57. Elk tweede overstortventiel 98 blokkeert een vloeistofstroom van de aandrijflei-2 0 ding 65 naar de overstortuitgang, maar laat een overstort van hydraulische aandrijfvloeistof uit de hydraulische cilinder 46, 56 naar de aandrij f leiding 65 toe boven een ingestelde bepaalde drempelwaarde van de hydraulische aandrij fvloeistofdruk.
25 De derde aandrij f leiding 65 is via een eenwegs- klep 28 aangesloten op een overtstortleiding 66. De eenweg-sklep 28 blokkeert een vloeistof stroom van de derde aandrijf leiding 65 naar de overstortleiding 66, maar laat een overstort van hydraulische aandrijfvloeistof uit de derde 30 aandrijfleiding 65 naar de overstortleiding 66 toe boven een ingestelde bepaalde drempelwaarde van de hydraulische aandrij fvloeistofdruk . De overstortleiding 66 is aangesloten op het reservoir 87.
Figuren 7A-F tonen in schematische opeenvolgende 35 momentopnamen de werking van de pomp 1 volgens figuren 1-6 gedurende één volledige omwenteling van de kern 86.
Voorafgaand aan de situatie die getoond wordt in 19 figuur 7A wordt de pomp 1 opgestart door de hydraulische aandrijfpomp 88 te bekrachtigen. De hydraulische aandrijf-pomp 88 verzorgt hydraulische aandrijfvloeistofstromen aan het systeem, welke op een nader te beschrijven wijze de 5 pompcilinders 4, 5, de inlaatkleppen 42, 52 en de uitlaatkleppen 43, 53 in werking zetten. Het aandrijfvloeistofver- deelblok 82 verzorgt een gedoseerde verdeling van de aangevoerde hydraulische aandrijfvloeistof over hydraulische aandrijfvloeistofstromen T1-T5. Hydraulische aandrijfvloei-10 stofstroom Tl is continue, waardoor de kern in richting R over meerdere omwentelingen met een constant toerental wordt geroteerd door de hydraulische motor 83. Gedurende dit opstartproces kan het voorkomen dat de beginposities van de bewegende onderdelen van de pomp 1 nog niet overeenstemmen 15 met de gewenste posities ten opzichte van de stuursignalen zoals die worden opgelegd door de roterende kern 86 in het rotorventiel 81. In dat geval kan hydraulische aandrijf-vloeistof afgegeven worden terwijl dit reeds overvloedig aanwezig is. In het bijzonder kan, wanneer de eerste aan-20 drij fcilinder 46, 56 het eind van een persslag te vroeg heeft gehaald, het overstortventiel 98 daarvan een overstort van overvloedige hydraulische aandrijfvloeistof verzorgen, totdat het toevoeren van hydraulische aandrijfvloeistof door het rotorventiel 81 naar de eerste of tweede aandrijfcilin-25 der 46, 56 is gestopt. Deze overstort zorgt er dan voor dat de tweede cilinder 5 zijn zuigslag geheel voltooid. Andersom, wanneer de tweede cilinder 5 het eind van de zuigslag te vroeg bereikt, dan laat het overstortventiel 97 een overstort van overvloedige hydraulische aandrijfvloeistof toe, 30 zodat de eerste cilinder 4 zijn persslag geheel voltooid. Het overstorten vindt voornamelijk plaatst gedurende de eerste omwentelingen tijdens het opstartproces van de pomp 1 of bij het gebruik van de omkeerschakeling 12.
Figuur 7A toont de situatie waarin de verdringer 35 17 van de eerste cilinder 4 een persslag heeft voltooid en klaar staat om een zuigslag te maken door zich terug te trekken in de richting van de eerste hydraulische aandrijf- 20 cilinder 46. Deze situatie komt overeen met het rotorventiel 81 in de rotatiestand zoals die is weergegeven in de figuren 4 en 5A-H. Door deze rotatiestand van de kern 86 van het rotorventiel 81 is de hydraulische aandrijfvloeistofstroom 5 KI uit de eerste stuurleiding 91 onderbroken, zoals is weergegeven in figuur 5D. Figuur 7A toont dat de tweede hydrauliekschakeling 14 daardoor in de ruststand is. De bodemzijde van de vierde hydraulische cilinder 49 heeft zich gevuld met hydraulische vloeistof uit het aandrijfvloeistof-10 verdeelblok 82. De eerste uitlaatklep 43 heeft daardoor de doorgang in het eerste uitlaatstuk 41 afgesloten.
Door de rotatiestand van de kern 86 van het rotorventiel 81 is de hydraulische aandrijfvloeistofstroom K2 door de tweede stuurleiding 92 voortgezet, zoals is weerge-15 geven in figuur 5E, waardoor de eerste hydrauliekschakeling 13 uit de ruststand is geplaatst. De drijfstangzijde van de derde hydraulische aandrijfcilinder 48 heeft zich gevuld met hydraulische vloeistof uit het aandrijfvloeistofverdeelblok 82. De eerste inlaatklep 42 heeft daardoor de afsluiting van 20 de doorgang in het eerste inlaatstuk 40 opgeheven.
Door de rotatiestand van de kern 86 van het rotorventiel 81 is de hydraulische aandrijfvloeistofstroom K4 uit de vierde stuurleiding 94 onderbroken, zoals is weergegeven in figuur 5E. Figuur 7A toont dat de vierde hydrauliekscha-25 keling 16 daardoor in de ruststand is. De drijfstangzijde van de vijfde hydraulische aandrijfcilinder 58 heeft zich gevuld met hydraulische vloeistof uit de hydraulische vloei-stofverdeler 82. De tweede inlaatklep 52 heeft daardoor de doorgang in het tweede inlaatstuk 50 afgesloten.
30 Door de rotatiestand van de kern 86 van het rotor ventiel 81 is de hydraulische aandrijfvloeistofstroom K3 door de derde stuurleiding 93 voortgezet, zoals is weergegeven in figuur 5D, waardoor derde hydrauliekschakeling 15 uit de ruststand is geplaatst. Figuur 7A toont dat de bodemzijde 35 van de zesde hydraulische aandrijfcilinder 59 zich heeft gevuld met hydraulische vloeistof uit het aandrijfvloeistofverdeelblok 82. De tweede uitlaatklep 53 heeft daardoor de 21 afsluiting van de doorgang in het tweede uitlaatstuk 51 opgeheven.
Door de rotatiestand van de kern 86 van het rotor-ventiel 81 is de hydraulische aandrijfvloeistofstroom P2 5 door de tweede aandrijfleiding 75 voortgezet, zoals is weergegeven in figuur 5C. Figuur 7A toont dat de bodemzijde van de tweede cilinder 5 zich heeft gevuld met hydraulische vloeistof uit het aandrijfvloeistofverdeelblok 82. De ver-dringer 17 van de tweede cilinder 5 is daardoor in zijn 10 stuwgang deels in de richting van het tweede uitlaatstuk 51 bewogen. De reeds met slurrie gevulde tweede cilinder 5 perst de slurrie volgens bouwslurriestromen B6, B7 naar de uitgaande bouwslurrieleiding 11.
Figuur 7B toont de op figuur 7A volgende situatie 15 waarbij de kern 8 6 van het rotorventiel 81 verder is geroteerd. In deze rotatiestand is de hydraulische aandrijf-vloeistofstroom P2 door de tweede aandrijfleiding 75 nog steeds voortgezet waardoor de verdringer 17 van de tweede cilinder 5 verder in zijn persslag is. De hydraulische 20 aandrijfvloeistof die daarbij uit de drijfstangzijde van de tweede hydraulische aandrijfcilinder 56 is gedrongen, is via de balanceerleiding 64 overgeheveld naar de drijfstangzijde van de eerste hydraulische aandrijfcilinder 46. De verdringer 17 van de eerste cilinder 4 heeft zich daardoor ten 25 opzichte van figuur 7A verder in de richting van de eerste hydraulische aandrijfcilinder 46 teruggetrokken. Vanuit de hydraulische vloeistofverdeler 82 is door de derde aandrijf-leiding 65 een constante extra hydraulische aandrijfvloei- stofstroom T6 aangevoerd zodat de zuigslag van de eerste 30 cilinder 4 zich sneller voltrekt dan de persslag van de tweede cilinder 5 en ook eerder is voltooid. Vanuit de verdeelleiding 30 van de stortbak 3 is een bouwslurriestroom BI, B3 op gang gekomen die in de eerste cilinder 4 wordt gezogen. De verdringer 17 van de tweede cilinder 5 heeft een 35 gedeelte van de in de tweede cilinder 5 opgenomen bouwslur- rie via de bouwslurriestromen B6, B7 met een constant debiet naar de uitgaande bouwslurrieleiding 11 geperst.
22
Figuur 7C toont de op figuur 7B volgende situatie waarbij de kern 86 van het rotorventiel 81 verder is geroteerd en de verdringer 17 van de tweede cilinder 5 bijna een volledige persslag heeft voltooid. Door de rotatiestand van 5 de kern 86 van het rotorventiel 81 is de hydraulische aan-drijfvloeistofstroom K2 door de tweede stuurleiding 92 vanuit de kern 86 onderbroken, waardoor de eerste hydrau-liekschakeling 13 in de ruststand is teruggekeerd. De bodem-zijde van de derde hydraulische aandrijfcilinder 48 heeft 10 zich gevuld met hydraulische vloeistof uit het aandrijf-vloeistofverdeelblok 82. Daardoor heeft de eerste inlaatklep 42 het eerste inlaatstuk 40 afgesloten.
Door de rotatiestand van de kern 86 van het rotorventiel 81 is de hydraulische aandrijfvloeistofstroom VI 15 voortgezet. De bodemzijde van de eerste hydraulische aandrij f cilinder 46 heeft zich gevuld met hydraulische vloeistof uit het aandrijfvloeistofverdeelblok 82. Daardoor is de verdringer 17 in de eerste cilinder 4 verplaatst (dit is sterk overdreven weergegeven), waardoor het volume van de 20 eerste pompcilinder 4 fractioneel verkleind is terwijl de bouwslurrie niet door het in- of uitlaatstuk 40, 41 heeft kunnen ontsnappen. De bouwslurrie in de eerste pompcilinder 4 staat daardoor onder een voorstuurdruk die gelijk is aan de heersende druk in de uitgaande slurriestroom B7.
25 Figuur 7D toont de op figuur 7C volgende situatie waarbij de kern 86 van het rotorventiel 81 verder is geroteerd. Door de rotatiestand van de kern 86 van het rotorventiel 81 is de hydraulische aandrijfvloeistofstroom KI uit de eerste stuurleiding 91 voortgezet, waardoor de tweede hy-30 drauliekschakeling 14 uit de ruststand is geplaatst. De drijfstangzijde van de vierde hydraulische aandrijfcilinder 49 heeft zich gevuld met hydraulische vloeistof uit het aandrijfvloeistofverdeelblok 82. De eerste uitlaatklep 43 heeft daardoor de afsluiting van de doorgang in het eerste 35 uitlaatstuk 41 opgeheven. Het eerste uitlaatstuk 41 en het tweede uitlaatstuk 51 staan nu beide in stromende verbinding met de gezamenlijke bouwslurrieleiding 10, teneinde de door 23 de persslag van de tweede cilinder 5 onder druk naar buiten geperste slurriestroom B7 met dezelfde reeds opgebouwde druk over te kunnen nemen voordat het tweede uitlaatstuk 51 van de tweede cilinder 5 in een nader te beschrijven situatie 5 (figuur 7E) wordt afgesloten. De verdringers 17 worden gelijktijdig in dezelfde richting bewogen. De druk in de balanceerleiding 64 wordt zo groot, dat de eenwegsklep 28 een overtollige hydraulische aandrijfvloeistofstroom via de overstortleiding 66 naar het hydraulische aandrijfvloei-10 stofreservoir 87 toelaat.
De hiervoor beschreven stappen in de figuren 7A-D doen zich op vergelijkbare wijze voor in de figuren 7E-H. De kern 86 heeft een halve rotatie gemaakt en roteert verder, waarbij de hydraulische aandrijfvloeistofstromen zodanig 15 geschakeld worden, dat de eerste cilinder 4 in de figuren 7E-H de stappen doorloopt van de tweede cilinder 5 in de figuren 7A-D en waarbij de tweede cilinder 5 in de figuren 7E-H de stappen doorloopt van de eerste cilinder 4 in de figuren 7A-D: 20 Figuur 7E toont de situatie waarin de verdringer 17 van de tweede cilinder 5 een persslag heeft voltooid en klaar staat om een zuigslag te maken door zich terug te trekken in de richting van de tweede hydraulische aandrijf-cilinder 56. Door de rotatiestand van de kern 86 van het 25 rotorventiel 81 is de hydraulische aandrijfvloeistofstroom K3 uit de derde stuurleiding 93 onderbroken. De derde hy-drauliekschakeling 15 is daardoor in de ruststand. De bodem-zijde van de zesde hydraulische aandrijfcilinder 59 heeft zich gevuld met hydraulische vloeistof uit het aandrijf-30 vloeistofverdeelblok 82. De tweede uitlaatklep 53 heeft daardoor de doorgang in het tweede uitlaatstuk 51 afgesloten.
Door de rotatiestand van de kern 86 van het rotorventiel 81 is de hydraulische aandrijfvloeistofstroom K4 35 door de vierde stuurleiding 94 voortgezet, waardoor de vierde hydrauliekschakeling 16 uit de ruststand is geplaatst. De drijfstangzijde van de vijfde hydraulische 24 aandrijfcilinder 58 heeft zich gevuld met hydraulische vloeistof uit het aandrijfvloeistofverdeelblok 82. De tweede inlaatklep 52 heeft daardoor de afsluiting van de doorgang in het tweede inlaatstuk 50 opgeheven.
5 Door de rotatiestand van de kern 86 van het rotor- ventiel 81 is de hydraulische aandrijfvloeistofstroom K2 uit de tweede stuurleiding 92 onderbroken. De eerste hydrauliek-schakeling 13 is daardoor in de ruststand. De drijfstangzij-de van de derde hydraulische aandrijfcilinder 48 heeft zich 10 gevuld met hydraulische vloeistof uit de hydraulische vloei-stofverdeler 82. De eerste inlaatklep 42 heeft daardoor de doorgang in het eerste inlaatstuk 40 afgesloten.
Door de rotatiestand van de kern 86 van het rotor-ventiel 81 is de hydraulische aandrijfvloeistofstroom KI
15 door de eerste stuurleiding 91 voortgezet, waardoor de tweede hydrauliekschakeling 14 uit de ruststand is geplaatst. De bodemzijde van de vierde hydraulische aandrijf-cilinder 49 zich heeft gevuld met hydraulische vloeistof uit het aandrijfvloeistofverdeelblok 82. De eerste uitlaatklep 2 0 43 heeft daardoor de afsluiting van de doorgang in het eerste uitlaatstuk 41 opgeheven.
Door de rotatiestand van de kern 86 van het rotor-ventiel 81 is de hydraulische aandrijfvloeistofstroom PI
door de eerste aandrijfleiding 70 voortgezet. De bodemzijde 25 van de eerste cilinder 4 zich heeft gevuld met hydraulische vloeistof uit het aandrijfvloeistofverdeelblok 82. De ver-dringer 17 van de eerste cilinder 4 is daardoor in zijn stuwgang deels in de richting van het eerste uitlaatstuk 41 bewogen. De reeds met slurrie gevulde eerste cilinder 4 30 perst de slurrie volgens bouwslurriestromen B4, B7 naar de uitgaande bouwslurrieleiding 11.
Figuur 7F toont de op figuur 7E volgende situatie waarbij de kern 86 van het rotorventiel 81 verder is geroteerd. In deze rotatiestand is de hydraulische aandrijf-35 vloeistofstroom PI door de tweede aandrijfleiding 70 nog steeds voortgezet waardoor de verdringer 17 van de eerste cilinder 4 verder in zijn persslag is. De hydraulische 25 aandrijfvloeistof die daarbij uit de drijfstangzijde van de eerste hydraulische aandrijfcilinder 46 is gedrongen, is via de balanceerleiding 64 overgeheveld naar de drijfstangzijde van de tweede hydraulische aandrijfcilinder 56. De verdrin-5 ger 17 van de tweede cilinder 5 heeft zich daardoor ten opzichte van figuur 7E verder in de richting van de tweede hydraulische aandrijfcilinder 56 teruggetrokken. Vanuit de hydraulische vloeistofverdeler 82 is door de derde aandrijf-leiding 65 een constante extra hydraulische aandrijfvloei- 10 stofstroom T6 aangevoerd zodat de zuigslag van de tweede cilinder 5 zich sneller voltrekt dan de persslag van de eerste cilinder 4 en ook eerder is voltooid. Vanuit de verdeelleiding 30 van de stortbak 3 is een bouwslurriestroom B2, B5 op gang gekomen die in de tweede cilinder 5 wordt 15 gezogen. De verdringer 17 van de eerste cilinder 4 heeft een gedeelte van de in de eerste cilinder 4 opgenomen bouwslur-rie via de bouwslurriestromen B4, B7 met een constant debiet naar de uitgaande bouwslurrieleiding 11 geperst.
Figuur 7G toont de op figuur 7F volgende situatie 20 waarbij de kern 86 van het rotorventiel 81 verder is geroteerd en de verdringer 17 van de eerste cilinder 4 bijna een volledige persslag heeft voltooid. Door de rotatiestand van de kern 86 van het rotorventiel 81 is de hydraulische aandri j fvloeistof stroom K4 door de vierde stuurleiding 94 25 vanuit de kern 86 onderbroken, waardoor de vierde hydrau- liekschakeling 16 in de ruststand is teruggekeerd. De bodem-zijde van de vijfde hydraulische aandrijfcilinder 58 heeft zich gevuld met hydraulische vloeistof uit het aandrijf-vloeistofverdeelblok 82. Daardoor heeft de tweede inlaatklep 30 52 het tweede inlaatstuk 50 afgesloten.
Door de rotatiestand van de kern 86 van het rotorventiel 81 is de hydraulische aandrijfvloeistofstroom V2 voortgezet. De bodemzijde van de tweede hydraulische aandri j fcilinder 56 heeft zich gevuld met hydraulische vloei-35 stof uit het aandrijfvloeistofverdeelblok 82. Daardoor is de verdringer 17 in de tweede cilinder 5 verplaatst (dit is sterk overdreven weergegeven), waardoor het volume van de 26 tweede cilinder 5 fractioneel verkleind is terwijl de bouw-slurrie niet door het in- of uitlaatstuk 50, 51 heeft kunnen ontsnappen. De bouwslurrie in de tweede pompcilinder 5 staat daardoor onder een voorstuurdruk die gelijk is aan de heer-5 sende druk in de uitgaande slurriestroom B7.
Figuur 7H toont de op figuur 7G volgende situatie waarbij de kern 86 van het rotorventiel 81 verder is geroteerd. Door de rotatiestand van de kern 86 van het rotorventiel 81 is de hydraulische aandrijfvloeistofstroom K3 uit de 10 derde stuurleiding 93 voortgezet, waardoor de derde hydrau-liekschakeling 15 uit de ruststand is geplaatst. De drijf-stangzijde van de zesde hydraulische aandrijfcilinder 59 heeft zich gevuld met hydraulische vloeistof uit het aandrij fvloeistofverdeelblok 82. De tweede uitlaatklep 53 heeft 15 daardoor de afsluiting van de doorgang in het tweede uitlaatstuk 51 opgeheven. Het tweede uitlaatstuk 51 en het eerste uitlaatstuk 41 staan nu beide in stromende verbinding met de gezamenlijke bouwslurrieleiding 10, teneinde de door de persslag van de eerste cilinder 4 onder druk naar buiten 20 geperste slurriestroom B7 met dezelfde reeds opgebouwde druk over te kunnen nemen voordat het eerste uitlaatstuk 41 van de eerste cilinder 4 in een reeds beschreven situatie (figuur IA) wordt afgesloten. De verdringers 17 worden gelijktijdig in dezelfde richting bewogen. De druk in de balan-25 ceerleiding 64 wordt zo groot, dat de eenwegsklep 28 een overtollige hydraulische aandrijfvloeistofstroom via de overstortleiding 66 naar het hydraulische aandrijfvloeistof reservoir 87 toelaat.
Zoals in figuur 5E is weergegeven, staat de omlo-30 pende uitsparing 212 gedurende een omwenteling van de kern 8 6 met de boog E van honderdentwintig graden om en om in stromend contact met de in figuur 6 weergegeven eerste en de vierde hydrauliekschakeling 13, 16 voor het vanuit het rotorventiel 81 om en om aansturen van de inlaatkleppen 42, 35 52 in de inlaatstukken 40, 50. Zoals in figuur 5D is weerge geven, staat de omlopende uitsparing 209 gedurende een omwenteling van de kern 8 6 met de boog D van honderdentach- 27 tig graden om en om in stromend contact met de in figuur 6 weergegeven tweede en de derde hydrauliekschakeling 14, 15 voor het vanuit het rotorventiel 81 om en om aansturen van de uitlaatkleppen 43, 53 in de uitlaatstukken 41, 51. De 5 inlaatstukken 40, 50 worden daardoor vanuit het rotorventiel 81 aangestuurd om, in overeenstemming met zuigslagen die korter zijn dan de persslagen, korter open te staan dan de uitlaatstukken 41, 51.
De hiervoor beschreven stappen, die zijn getoond 10 in de figuren 7A-H, vinden plaats binnen één volledige omwenteling van de kern 86 binnen het rotorventiel 81. De stappen zijn erop gericht om de eerste en tweede cilinder 4, 5, die onderling afwisselend een persslag met een constante snelheid of een zuigslag maken, eikaars pers- of zuigslag te 15 laten overnemen, zonder daarbij tijdens de persslag een noemenswaardige puls of korte stilstand in de uitgaande bouwslurriestroom B7 te genereren. Zoals in figuren 4, 5A-H, 7A-H is weergegeven is de onderlinge synchronisatie aangestuurd vanuit het rotorventiel 81 door de hydraulische 20 aandrij fvloeistof stromen PI, P2, Kl-4, VI en V2 in afhankelijkheid van de rotatiestand van de kern 86, waarbij de snelheden en intervallen zijn opgenomen in de onderlinge samenhang tussen de uitstroomkanalen 109, 208, 211, 305, de aanvoerkamers 102, 110, 209, 212, 202, 302, de afvoerkamers 25 220, 223, 224, 320, 321, de gedeeltelijk omlopende sleuven 209, 212 en de gedeeltelijk omlopende uitsparingen 106, 111 in de kern 86 en de leidingkoppelingen 108, 123, 207, 222, 210, 225, 306, 322 in de mantel 85. De hydraulische aan drij fvloeistof stromen PI, P2, Kl-4, VI en V2 worden slechts 30 vanuit de kern 86 voortgezet wanneer de bijbehorende aanvoerkamers 102, 110, 209, 212, 202, 302 en de bijbehorende afvoerkamers 220, 223, 224, 320, 321 in stromende verbinding met elkaar staan. Wanneer dit niet het geval is, dan is er sprake van een onderbreking van de hydraulische aandrijf-35 vloeistofstroom PI, P2, Kl-4, VI, V2. Op deze wijze schakelt het rotorventiel 81 in afhankelijkheid van de rotatiestand van de kern 86 tussen de verschillende hydraulische aan- 28 drijfvloeistofstromen PI, P2, Kl-4, VI, V2, waarbij de dimensionering en positie van voornoemde elementen nauwkeurig gekozen is om een optimale werking van de pomp 1 te verkrijgen.
5 In een alternatieve uitvoeringsvorm is wordt de motor 83 en de kern 86 door aparte hydraulische hydrauliek-vloeistofstromen van hydrauliekvloeistof voorzien, waarbij de benodigde hoeveelheden met behulp van stromingsmeters naar het rotorventiel 81 en de motor 83 en op basis daarvan 10 schakelende elektronische schakelaars voor het instellen van het debiet naar de motor of het rotorventiel worden geregeld.
Het moge duidelijk zijn dat de bovenstaande beschrijving is opgenomen om de werking van voorkeurs-15 uitvoeringen van de uitvinding te illustreren, en niet om de reikwijdte van de uitvinding te beperken. Uitgaande van de bovenstaande uiteenzetting zullen voor een vakman vele variaties evident zijn die vallen onder de geest en de reikwijdte van de onderhavige uitvinding.

Claims (17)

1. Slurriepomp, in het bijzonder voor het verpompen van abrasieve slurries of bouwslurries, omvattend een gestel, een slurrievoorraadhouder, een eerste pompcilinder en een tweede pompcilinder aan het gestel, een eerste hy-5 draulische aandrijfcilinder en een tweede hydraulische aandrijfcilinder die beide zijn voorzien van een zuiger en een zuigerstang die is verbonden met een slurrieverdringer in de eerste pompcilinder respectievelijk tweede pompcilinder voor verplaatsing van de slurrieverdringer door de 10 pompcilinder, een slurrieuitlaat, een eerste inlaatstuk en een tweede inlaatstuk die zich in een doorstroomverbinding tussen de slurrievoorraadhouder enerzijds en de eerste pompcilinder respectievelijk tweede pompcilinder anderzijds bevinden, een eerste uitlaatstuk en een tweede uitlaatstuk 15 die zich in een doorstoomverbinding tussen de eerste pompcilinder respectievelijk tweede pompcilinder enerzijds en de slurrieuitlaat anderzijds bevinden, een derde hydraulische aandrijfcilinder, een vierde hydraulische aandrijfcilinder, een vijfde hydraulische aandrijfcilinder en een zesde hy-20 draulische aandrijfcilinder die alle zijn voorzien van een zuiger en een zuigerstang die is verbonden met een zich in het respectievelijk eerste inlaatstuk, eerste uitlaatstuk, tweede inlaatstuk en tweede uitlaatstuk bevindende klep voor het in afhankelijkheid van zijn stand afsluiten of vrijgeven 25 van de doorstroomverbinding, een rotorventiel voor de aansturing van de pomp en een hydraulische aandrijfpomp die is aangesloten op het rotorventiel, waarbij het rotorventiel is voorzien van een mantel met meerdere doorvoeropeningen aan de binnenzijde die aansluiten op hydraulische uitgangen aan 30 de buitenzijde en een binnen de mantel over meerdere doorgaande omwentelingen om zijn as roteerbare kern met aanvoer- openingen in zijn omtreksvlak voor het in afhankelijkheid van zijn rotatiestand selectief toevoeren van hydraulische aandrijfvloeistof naar de doorvoeropeningen, waarbij de hydraulische aandrijfcilinders werkzaam zijn gekoppeld met 5 de hydraulische uitgangen voor bekrachtiging van de hydraulische aandrijfcilinders volgens een door de rotatie van de kern aangestuurde, zich herhalende pompcyclus.
2. Slurriepomp volgens conclusie 1, waarbij de hydraulische aandrijfcilinders elk werkzaam zijn gekoppeld 10 met een eigen hydraulische uitgang van het rotorventiel.
3. Slurriepomp volgens conclusie 1 of 2, waarbij het inwendige van de eerste aandrijfcilinder en de tweede hydraulische aandrijfcilinder door de zuigers is verdeeld in een zuigerstangzijde en een bodemzijde, waarbij de hydrauli- 15 sche uitgang voor de eerste aandrijfcilinder en de hydraulische uitgang voor de tweede hydraulische aandrijfcilinder hydraulisch zijn verbonden met de bodemzijden van de eerste hydraulische aandrijfcilinder respectievelijk tweede hydraulische aandrijfcilinder.
4. Slurriepomp volgens conclusie 3, waarbij de zuigerstangzijden van de eerste hydraulische aandrijfcilinder en de tweede hydraulische aandrijfcilinder met een balanceerkanaal onderling zijn verbonden.
5. Slurriepomp volgens conclusie 4, waarbij het 25 balanceerkanaal tevens via een naar het balanceerkanaal openende eenwegsklep aansluit op een gedeelte van het inwendige van de hydraulische aandrijfcilinder dat in het eindbe-reik van een persslag van de slurrieverdringer gelegen is aan de bodemzijde van de zuiger.
6. Slurriepomp volgens conclusie 4 of 5, waarbij de hydraulische aandrijfpomp buiten het rotorventiel om is aangesloten op de balanceerleiding voor een continue aanvoer van hydraulische aandrijfvloeistof naar de balanceerleiding.
7. Slurriepomp volgens een der conclusies 3-7, 35 waarbij de verbindingen naar de bodemzijden van de eerste hydraulische cilinder en de tweede hydraulische aandrijfcilinder tevens via een naar de uitgang van het rotorventiel openende eenwegsklep aansluiten op een gedeelte van het inwendige van de hydraulische aandrijfcilinder dat in het beginbereik van een persslag van de slurrieverdringer gelegen is aan de zuigerstangzijde van de zuiger.
8. Slurriepomp volgens een der voorgaande conclu sies, waarbij het rotorventiel is voorzien van een eerste gedeelte met een eigen hydraulische ingang voor het in afhankelijkheid van de rotatiestand van de kern selectief toevoeren van hydraulische aandrijfvloeistof naar de hydrau-10 lische uitgangen die werkzaam zijn gekoppeld met de eerste hydraulische aandrijfcilinder en de tweede hydraulische aandrijfcilinder, en een binnen het rotorventiel hydraulisch van het eerste gedeelte gescheiden tweede gedeelte met een eigen hydraulische ingang voor het in afhankelijkheid van de 15 rotatiestand van de kern selectief toevoeren van hydraulische aandrijfvloeistof naar de hydraulische uitgangen die werkzaam zijn gekoppeld met de derde aandrijfcilinder, de vierde aandrijfcilinder, de vijfde aandrijfcilinder en de zesde aandrijfcilinder.
9. Slurriepomp volgens conclusie 8, waarbij het rotorventiel is voorzien van een derde gedeelte met bij voorkeur een eigen hydraulische ingang voor het in afhankelijkheid van de rotatiestand van de kern selectief toevoeren van hydraulische aandrijfvloeistof naar hydraulische uitgan-25 gen die buiten het rotorventiel om werkzaam zijn gekoppeld met de bodemzijden van de eerste aandrijfcilinder en de tweede aandrijfcilinder of naar de hydraulische uitgangen die werkzaam zijn gekoppeld met de bodemzijden van de eerste aandrijfcilinder en de tweede aandrijfcilinder.
10. Slurriepomp volgens conclusie 9, waarbij het derde gedeelte is afgestemd op het eerste gedeelte voor het voorafgaand aan het selectief toevoeren van hydraulische aandrijfvloeistof naar de eerste hydraulische aandrijfcilinder of de tweede hydraulische aandrijfcilinder toevoeren van 35 een kleinere hoeveelheid hydraulische aandrijfvloeistof naar de eerste of tweede hydraulische aandrijfcilinder wanneer het inlaatstuk en het uitlaatstuk daarvan gesloten zijn gehouden door het tweede gedeelte.
11. Slurriepomp volgens een der voorgaande conclusies, voorts voorzien van een aandrijving voor rotatie van de kern met een in hoofdzaak constant toerental over de 5 meerdere doorgaande omwentelingen.
12. Slurriepomp volgens conclusie 11, waarbij de aandrijving een hydraulisch aangedreven motor omvat.
13. Slurriepomp volgens conclusies 8 en 12, waarbij de hydraulisch aangedreven motor hydraulisch in serie is 10 geplaatst tussen de hydraulische aandrijfpomp en de hydraulische ingang van het eerste gedeelte van het rotorventiel.
14. Slurriepomp volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de uitgangen voor eerste hydraulische aandrijf cilinder en de tweede hydraulische aandrijfcilinder 15 direct zijn verbonden met de bodemzijden van de eerste hydraulische aandrijfcilinder en de tweede hydraulische aandrij fcilinder.
15. Slurriepomp volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de derde hydraulische aandrijfcilinder, de 20 vierde hydraulische aandrijfcilinder, de vijfde hydraulische aandrijfcilinder en de zesde hydraulische aandrijfcilinder via een eigen hydraulische schakelaar of ventielenblok zijn verbonden met de hydraulische pomp, waarbij de hydraulische schakelaars zijn gekoppeld met de hydraulische uitgangen 25 voor het aansturen van de hydraulische schakelaars.
16. Slurriepomp volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de eerste pompcilinder en de tweede pompcilin-der vast zijn opgesteld aan het gestel.
17. Slurriepomp volgens een der voorgaande conclu- 30 sies, waarbij de mantel van het rotorventiel is vastgehouden aan het gestel. -o-o-o-o-o-o-o-o-
NL2004596A 2010-04-22 2010-04-22 Slurriepomp. NL2004596C2 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2004596A NL2004596C2 (nl) 2010-04-22 2010-04-22 Slurriepomp.
EP11161496A EP2381105B1 (en) 2010-04-22 2011-04-07 Slurry pump

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2004596 2010-04-22
NL2004596A NL2004596C2 (nl) 2010-04-22 2010-04-22 Slurriepomp.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2004596C2 true NL2004596C2 (nl) 2011-10-25

Family

ID=42797034

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2004596A NL2004596C2 (nl) 2010-04-22 2010-04-22 Slurriepomp.

Country Status (2)

Country Link
EP (1) EP2381105B1 (nl)
NL (1) NL2004596C2 (nl)

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3494290A (en) * 1968-07-19 1970-02-10 Case Co J I Control system for concrete pump
GB1406861A (en) * 1971-09-25 1975-09-17 Walter Gmbh Hellmuth Metering pumps
US5520521A (en) * 1991-08-17 1996-05-28 Putzmeister-Werk Maschinenfabrik Gmbh Hydraulic control device for a viscous fluid pump
DE19716030C1 (de) * 1997-04-17 1998-03-26 Sievers Hans Wilhelm Verfahren zum Betreiben einer Dickstoffkolbenpumpe und Vorrichtung zur Durchführung des Verfahrens
WO2009041811A1 (en) * 2007-09-27 2009-04-02 M. Staring Beheer B.V. Slurry pump

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3494290A (en) * 1968-07-19 1970-02-10 Case Co J I Control system for concrete pump
GB1406861A (en) * 1971-09-25 1975-09-17 Walter Gmbh Hellmuth Metering pumps
US5520521A (en) * 1991-08-17 1996-05-28 Putzmeister-Werk Maschinenfabrik Gmbh Hydraulic control device for a viscous fluid pump
DE19716030C1 (de) * 1997-04-17 1998-03-26 Sievers Hans Wilhelm Verfahren zum Betreiben einer Dickstoffkolbenpumpe und Vorrichtung zur Durchführung des Verfahrens
WO2009041811A1 (en) * 2007-09-27 2009-04-02 M. Staring Beheer B.V. Slurry pump

Also Published As

Publication number Publication date
EP2381105B1 (en) 2012-12-19
EP2381105A1 (en) 2011-10-26

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US8123504B2 (en) Piston pump for thick materials
US5458470A (en) Pumping apparatus
KR102020700B1 (ko) 두 개의 실린더를 가진 고밀도 재료용 펌프의 구동 제어를 위한 장치
US6267571B1 (en) Hydraulic displacement pump having two stroke length
US4790728A (en) Dual-rigid-hollow-stem actuators in opposite-phase slurry pump drive having variable pumping speed and force
NL2004596C2 (nl) Slurriepomp.
WO2017178261A1 (en) Method for transmitting or conveying fluid or semi-fluid materials by means of a double piston pump and double piston pump therefor
US3749525A (en) Hydraulically operated fluid aggregate pump
US3295451A (en) Hydraulic power converter
NL1034431C2 (nl) Slurriepomp.
AU2020294221A1 (en) Hydraulic pump system for handling a slurry medium
AU2020201977A1 (en) Switching device and lubricating pump
KR102457681B1 (ko) 유체 제품들을 위한 양변위 펌프 및 펌핑 그룹 및 그의 사용을 위한 방법
RU2358154C2 (ru) Приводное устройство для двухцилиндрового насоса для материалов высокой плотности и способ его работы
JPH0823347B2 (ja) 小型ツインピストンポンプ
CN100447412C (zh) 流体动力机
CN100406723C (zh) 活塞泵
US20150118072A1 (en) Pumping system
EP3063407B1 (en) System for feeding and pumping of less pumpable material in a conduit line
JPH0243033B2 (nl)
RU2242638C1 (ru) Гидропоршневой насос
NL1031457C2 (nl) Mortelpomp.
RU2347953C2 (ru) Шаговый привод с объемным дозированием
ITMO990110A1 (it) Circuito idraulico per l'azionamento di un gruppo di pompaggio a pistoni
SU1143873A2 (ru) Гидропривод возвратно-поступательного насоса

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20150501