NL2001887C2

NL2001887C2 - Inrichting voor het bepalen van de stand van een trekker en een oplegger ten opzichte van elkaar tijdens het koppelen.

Info

Publication number: NL2001887C2
Application number: NL2001887A
Authority: NL
Inventors: Martinus Theodorus Van De Wetering
Original assignee: Martinus Theodorus Van De Wetering
Priority date: 2008-08-13
Filing date: 2008-08-13
Publication date: 2010-02-16
Also published as: US20110181020A1; WO2010019027A1; CN102123905A; EP2323893A1

Description

Inrichting voor het bepalen van de stand van een trekker en een oplegger ten opzichte van elkaar tijdens het koppelen 5 BESCHRIJVING:

Gebied van de uitvinding.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het bepalen van de 10 stand van een trekker en een oplegger ten opzichte van elkaar tijdens het koppelen van de trekker met de oplegger, omvattende een aan de onderzijde van de oplegger bevestigbare kingpin, alsmede een aan een koppelschotel van de trekker bevestigbare unit.

15 Stand van de techniek.

Er zijn veel inrichtingen bekend die de stand van een trekker ten opzichte van een oplegger bepalen. Echter, deze inrichtingen bepalen de stand pas nadat de trekker met de oplegger is gekoppeld. Een van dergelijke inrichtingen is bekend uit US-20 A-2004/0017285. Deze bekende inrichting heeft een concentrisch, vast met de kingpin verbonden tandwiel en een draaibaar met de trekker verbonden verder tandwiel dat in ingrijping is met het aan de kingpin bevestigde tandwiel. Tijdens het veranderen van de stand van de trekker ten opzichte van de oplegger verdraait de trekker om de kingpin waarbij het verdere tandwiel om zijn as draait. Deze verdraaiing van het verdere 25 tandwiel wordt gemeten en hieruit wordt de stand van trekker ten opzichte van oplegger bepaald.

Samenvatting van de uitvinding.

30 Een doel van de uitvinding is het verschaffen van een compacte en robuuste inrichting van de in de aanhef omschreven soort waarmee de stand van de trekker ten opzichte van de oplegger niet alleen nadat de trekker met de oplegger is gekoppeld maar ook tijdens het koppelen kan worden bepaald. Hiertoe is de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat in de onderzijde van de kingpin een 2 uitsparing aanwezig is of op de onderzijde van de kingpin een pen aanwezig is en de unit een in de uitsparing passende pen omvat, of een van een uitsparing voorzien onderdeel, waarin de pen past, welke pen of welk onderdeel verdraaibaar en in axiale richting verplaatsbaar is ten opzichte van de rest van de unit, en welke uitsparing en pen 5 een zodanige vorm hebben dat de pen slechts in één of twee standen helemaal in de uitsparing past, waarbij bij het steken van de pen in de uitsparing of het steken van het onderdeel over de pen, de pen of het onderdeel uit zichzelf verdraait naar één van de standen waarin de pen volledig in de uitsparing past. De pen is hierbij dus zelfzoekend in de uitsparing. Door de hoekverdraaiing van de pen en de uitsparing ten opzichte van 10 elkaar te meten, kan de stand van de trekker ten opzichte van de oplegger bepaald worden.

Een uitvoeringsvorm waarbij de pen en de uitsparing een geschikte vorm hebben om zelfzoekend in elkaar gestoken te kunnen worden, is gekenmerkt, doordat de pen een schroevendraaiervormig uiteinde heeft en de uitsparing een aan de pen 15 congruente vorm heeft. Bij voorkeur zijn hierbij de randen van de pen afgerond.

Een verdere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat de unit verplaatsingsmiddelen omvat voor het in axiale richting verplaatsen van de pen of het onderdeel. Nadat de kingpin in het centrale gat van de koppelschotel is gekomen, waaronder de unit aanwezig is, wordt de pen of het 20 onderdeel omhoog verplaatst waarbij de pen of het onderdeel in de in de kingpin aanwezige uitsparing of over de op de kingpin aanwezige pen wordt gestoken.

Bij voorkeur omvat de unit een hoekverdraaiingsmeter voor het meten van de hoekverdraaiing van de van de unit deel uitmakende pen of van het van de unit • - deel uitmakende-onderdeel. - - - 25 De pen of het onderdeel is zelfzoekend in de uitsparing respectievelijk over de pen indien de beide delen (pen enerzijds en van een uitsparing voorzien onderdeel of kingpin anderzijds) niet meer dan 35 graden ten opzichte van elkaar zijn verdraaid ten opzichte van de stand waarin beide delen volledig in elkaar aanwezig zijn. Indien de trekker met de oplegger gekoppeld wordt onder een hoek groter dan 35 30 graden, bijvoorbeeld haaks, dan kunnen de delen niet volledig in elkaar gestoken worden.

Een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding die dit probleem oplost, is gekenmerkt, doordat de unit voorts een draaimiddelen omvat voor het over een hoek verdraaien van de pen of het onderdeel. De chauffeur kan de pen of 3 het onderdeel van de unit naar keuze over een hoek tussen de 35 en 90 graden verdraaien, zodat de delen in een stand ten opzichte van elkaar komen dat zij zelfzoekend zijn. Deze hoekverdraaiing vooraf, wordt automatisch door de hoekverdraaiingsmeter bij de daarna te meten hoerverdraaiing opgeteld.

5 De uitvinding heeft tevens betrekking op een trekker-opleggercombinatie waarvan de trekker is voorzien van een koppelschotel en de oplegger is voorzien van een kingpin, die met de koppelschotel kan worden gekoppeld, die is voorzien van de inrichting volgens de uitvinding.

Een uitvoeringsvorm van de trekker-opleggercombinatie volgens de 10 uitvinding is gekenmerkt, doordat de koppelschotel is voorzien van een centraal gat en een van daaruit naar de buitenomtrek zich verwijderende uitsparing voor het vangen van de kingpin tijdens het koppelen, waarbij de unit onder tegen de koppelschotel is bevestigd, zodanig dat de pen of het onderdeel onder het centrale gat in de koppelschotel aanwezig is. Hierdoor bevindt de unit zich altijd recht onder de kingpin 15 waardoor de pen of het onderdeel van de unit altijd in de in de kingpin aanwezige uitsparing of over de op de kingpin aanwezige pen gestoken kan worden.

Een verdere uitvoeringsvorm van de trekker-opleggercombinatie volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat de trekker is voorzien van een aanstuureenheid die gekoppeld is met de unit, welke aanstuureenheid pas in werking treedt nadat de pen 20 volledig in de uitsparing aanwezig is. De aanstuureenheid kan bijvoorbeeld onder andere de volgende onderdelen aansturen: - meesturende assen van de oplegger, - meedraaiende spiegels op de truck, - meedraaiende achteruitverlichting op de truck, 25 - automatische koppelinrichting voor het koppelen van elektriciteits- en luchtleidingen tussen de trekker en de oplegger.

Om ongelukken te voorkomen mogen al deze onderdelen pas aangestuurd worden nadat de pen volledig in de uitsparing aanwezig is en dus de juiste hoekverdraaiing gemeten is.

Beknopte omschrijving van de tekeningen.

30 4

Hieronder zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van een in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de trekker-opleggercombinalie en de inrichting volgens de uitvinding. Hierbij toont:

Figuur 1 een deel van de trekker-opleggercombinatie voorzien van de 5 inrichting volgens de uitvinding;

Figuur 2 een doorsnede van de trekker-opleggercombinatie langs lijn Π-ΙΙ in figuur 1;

Figuur 3 de kingpin van de inrichting; en

Figuur 4 de unit van de inrichting.

10

Gedetailleerde omschrijving van de tekeningen.

In de figuren 1 en 2 is een deel van een trekker-opleggercombinatie 1 volgens de uitvinding weergegeven in perspectief kort voordat de trekker met de 15 oplegger gekoppeld is, respectievelijk in doorsnede langs lijn Π-ΙΙ nadat de trekker met de oplegger gekoppeld is. Tegen de onderzijde van de oplegger 3 is een kingpin 5 bevestigd en onder tegen de op de trekker 7 aanwezige koppelschotel 9 is een unit 11 bevestigd. Deze kingpin en unit maken deel uit van een inrichting 13 voor het meten van de stand van de oplegger ten opzichte van de trekker.

20 In de onderzijde van de kingpin 5 is een uitsparing 15 aanwezig, zie figuur 2, waarin een van de unit 11 deel uitmakende pen 17 gestoken kan worden. Deze pen is in axiale richting verplaatsbaar tussen een stand A waarin de pen volledig in de uitsparing aanwezig is (hiermee wordt bedoeld de stand waarin het uiteinde van de pen tegen de bodem van de uitsparing aanwezig is) en een stand B waarin de pen volledig· 25 uit de uitsparing aanwezig is.

De unit 11 is ter plaatse van een centraal gat 19 in de koppelschotel 9, zie figuur 1, onder de koppelschotel aanwezig. Vanuit dit centrale gat 19 strekt zich een zich verwijderende uitsparing 21 uit voor het tijdens het koppelen van de trekker 7 met de oplegger 3 vangen van de kingpin 5 en deze naar het centrale gat 19 te geleiden.

30 De pen 17 heeft de vorm van een schroevendraaier, zie figuur 4, en de uitsparing 15 in de kingpin 5 heeft een daaraan congruente vorm, zie figuur 3. De pen kan slechts in één stand (en een over 180 graden ten opzichte hiervan verdraaide verdere stand, die in de praktijk zich echter niet kan voordoen), de koppelstand, volledig in de uitsparing 15 aanwezig zijn. Indien de pen 17 in een ten opzichte van deze koppelstand 5 verdraaide stand in de uitsparing 15 gestoken wordt, zal de pen verdraaien naar de koppelstand. De vorm van de pen en de uitsparing is zodanig dat de pen zelfzoekend in de uitsparing is. Hiertoe zijn de randen van de pen 17 afgerond. De pen is tot een stand die 35 graden verdraaid is ten opzichte van de koppelstand zelfzoekend.

5 Indien de oplegger recht achter de trekker aanwezig is, bevindt de pen zich in de koppelstand ten opzichte van de uitsparing, zodat bij het steken van de pen in de uitsparing deze niet zal verdraaien. Indien de oplegger zich niet recht achter de trekker bevindt, maar de trekker onder een hoek staat ten opzichte van de oplegger, zal de pen bij het steken in de uitsparing verdraaien totdat de pen weer volledig in de 10 uitsparing gestoken is. De grootte van deze hoekverdraaiing is de hoek waaronder de trekker ten opzichte van de oplegger staat.

Om de pen 17 in de uitsparing 15 te kunnen steken heeft de unit 11 verplaatsingsmiddelen 23, zie figuur 4, bijvoorbeeld een solenoïde, die zich in de behuizing 25 van de unit bevinden, en heeft de unit 11 voorts draaimiddelen, die in de 15 solenoïde geïntegreerd zijn, om de pen 17, bij een grote hoek tussen de trekker en oplegger tijdens het koppelen waarbij de pen niet meer zelfzoekend is, te verdraaien voordat de koppeling plaatsvindt. De unit 11 heeft voorts een hoekverdraaiingsmeter 27 die de hoek meet waarover de pen 17 zich verdraait. De hoekverdraaiingsmeter 27 is bijvoorbeeld een optische sensor die het aantal passerende markeringen 29 op de pen 17 20 telt.

De inrichting heeft voorts een aanstuureenheid 31, zie figuur 1, die is gekoppeld met de hoekverdraaiingsmeter van de unit 11, en die afhankelijk van de gemeten hoekverdraaiing van de pen bijvoorbeeld meedraaiende spiegels of achteruitrij dverlichting op de trekker aanstuurt.

25 Hoewel in het voorgaande de uitvinding is toegelicht aan de hand van de tekeningen, dient te worden vastgesteld dat de uitvinding geenszins tot de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvorm is beperkt. De uitvinding strekt zich mede uit tot alle van de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvorm afwijkende uitvoeringsvormen binnen het door de conclusies gedefinieerde kader.

Claims

1. Inrichting voor het bepalen van de stand van een trekker en een oplegger ten opzichte van elkaar tijdens het koppelen van de trekker met de oplegger, omvattende een aan de onderzijde van de oplegger bevestigbare kingpin, 5 alsmede een aan een koppelschotel van de trekker bevestigbare unit, met het kenmerk, dat in de onderzijde van de kingpin een uitsparing aanwezig is of op de onderzijde van de kingpin een pen aanwezig is en de unit een in de uitsparing passende pen omvat, of een van een uitsparing voorzien onderdeel, waarin de pen past, welke pen of welk onderdeel verdraaibaar en in axiale richting 10 verplaatsbaar is ten opzichte van de rest van de unit, en welke uitsparing en pen een zodanige vorm hebben dat de pen slechts in één of twee standen helemaal in de uitsparing past, waarbij bij het steken van de pen in de uitsparing of het steken van het onderdeel over de pen, de pen of het onderdeel uit zichzelf verdraait naar één van de standen waarin de pen volledig in de uitsparing past.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de pen een schroevendraaiervormig uiteinde heeft en de uitsparing een aan de pen congruente vorm heeft.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de randen van de pen afgerond zijn.

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat de unit verplaatsingsmiddelen omvat voor het in axiale richting verplaatsen van de pen of het onderdeel.

5. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de unit ------- een hoekverdraaiingsmeter omvat voor het meten van de hockverdraaiing van de______ 25 pen of het onderdeel.

6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de unit voorts een draaimiddelen omvat voor het over een hoek verdraaien van de pen of het onderdeel.

7. Trekker-opleggercombinatie waarvan de trekker is voorzien van een 30 koppelschotel en de oplegger is voorzien van een kingpin, die met de koppelschotel kan worden gekoppeld, met het kenmerk, dat de trekker-oplegger combinatie een inrichting volgens één der voorgaande conclusies omvat, waarbij in de onderzijde van de kingpin een uitsparing aanwezig is of op de onderzijde van de kingpin een pen aanwezig is en de unit een in de uitsparing passende pen omvat, of een van een uitsparing voorzien onderdeel, waarin de pen past, welke pen of welk onderdeel verdraaibaar en in axiale richting verplaatsbaar is ten opzichte van de rest van de unit, en welke uitsparing en pen een zodanige vorm hebben dat de pen slechts in één of twee standen helemaal in de uitsparing past, 5 waarbij bij het steken van de pen in de uitsparing of het steken van het onderdeel over de pen, de pen of het onderdeel uit zichzelf verdraait naar één van de standen waarin de pen volledig in de uitsparing past.

8. Trekker-opleggercombinatie volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de pen een schroevendraaiervormig uiteinde heeft en de uitsparing een aan de pen 10 congruente vorm heeft.

9. Trekker-opleggercombinatie volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de randen van de pen afgerond zijn.

10. Trekker-opleggercombinatie volgens conclusie 7, 8 of 9, met het kenmerk, dat de unit verplaatsingsmiddelen omvat voor het in axiale richting verplaatsen van 15 de pen of het onderdeel.

11. Trekker-opleggercombinatie volgens één der voorgaande conclusies 7 tot en met 10, met het kenmerk, dat de unit een hoekverdraaiingsmeter omvat voor het meten van de hoekverdraaiing van de pen of het onderdeel.

12. Trekker-opleggercombinatie volgens één der voorgaande conclusies 7 tot en met 20 11, met het kenmerk, dat de unit voorts een draaimiddelen omvat voor het over een hoek verdraaien van de pen of het onderdeel.

13. Trekker-opleggercombinatie volgens één der voorgaande conclusies 7 tot en met 12, met het kenmerk, dat de koppelschotel voorzien is van een centraal gat en een van daaruit naar de buitenomtrek zich verwijderende uitsparing voor het 25 vangen van de kingpin tijdens het koppelen, waarbij de unit onder tegen de koppelschotel is bevestigd, zodanig dat de pen of het onderdeel onder het centrale gat in de koppelschotel aanwezig is.

14. Trekker-opleggercombinatie volgens één der voorgaande conclusies 7 tot en met 13, met het kenmerk, dat de trekker is voorzien van een aanstuureenheid die 30 gekoppeld is met de unit, welke aanstuureenheid pas in werking treedt nadat de pen volledig in de uitsparing aanwezig is.