NL1006749C2 - Stuurinrichting voor meesturende achterwielen en een hoekopnemersamenstel voor het detecteren van de stand van een voertuigwiel. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Stuurinrichting voor meesturende achterwielen en een hoekopnemersamenstel voor het detecteren van de stand van een voertuigwiel.

De uitvinding heeft betrekking op het sturen van met de voorwielen meesturende wielen van een voertuig.

Er zijn voertuigen bekend, met name vrachtwagens, met een stel op een gemeenschappelijke vooras gelegen voorwielen, 5 die direct gestuurd worden door een bijhorend stuurmechanisme,en twee stellen achterwielen, die op twee achterassen liggen. Hierbij zijn de achterwielen van één achteras meesturend uitgevoerd, zodat bij het zwenken van de voorwielen ook deze achterwielen een geschikte stuurbeweging uitvoeren. Het is bekend de 10 stuurbeweging van de voorwielen door een stang over te brengen naar de meesturende achterwielen. Een dergelijke stang is op zich goedkoop maar vereist aanzienlijke aanpassing aan de opbouw van het voertuig, die meestal standaard wordt vervaardigd zonder meesturende achterwielen. De stang is met name problematisch 15 als de voorste achteras de aangedreven as is en de achterste achteras meesturend wordt uitgevoerd. De stang moet dan de aandrijflijn kruisen en dat geeft vaak problemen met de beschikbare ruimte.

Om bovengenoemde problemen te vermijden is het bekend 20 een hydraulische stuurinrichting te voorzien voor de meesturende achterwielen. Voorbeelden van dergelijke stuurinrichtingen zijn beschreven in EP 0 563 693 en EP 0 555 857, met name figuur 1 (waarop de aanhef van conclusie 1 is gebaseerd).

De onderhavige uitvinding heeft met name toepassing op 2 5 een stuurinrichting voor een voertuig zoals hierboven beschreven, waarbij de meesturende achterwielen elk zwenkbaar zijn om een bijbehorende fusee-as en onderling verbonden zijn door een spoorstang. In het kader van de onderhavige aanvrage wordt onder meesturende achterwielen ook verstaan de meesturende wielen van 30 een achter de voorste vooras gelegen tweede vooras van het voertuig, zoals bij vier-assige vrachtwagens bekend is. Verder is de onderhavige uitvinding ook van toepassing op de sturing van wielen van een getrokken aanhanger.

1 00 6 7 49 - 2 -

De onderhavige uitvinding beoogt volgens een eerste aspect daarvan een stuurinrichting te verschaffen die wat de opbouw van het hydraulische deel betreft aanzienlijk eenvoudiger is dan de bekende stuurinrichtingen, waardoor de betrouwbaarheid 5 toeneemt en met name de kostpijs lager kan zijn dan van de bekende stuurinrichtingen.

De onderhavige uitvinding verschaft volgens het eerste aspect daarvan een stuurinrichting volgens conclusie 1. De uitvinding is gebaseerd op het inzicht dat, in het bijzonder 10 indien de meesturende wielen van het voertuig zwenkbaar zijn om een fusee-as, deze wielen bij het rechtuitrijden met het voertuig vanzelf de neiging hebben om hun rechtuitrij-stand aan te nemen. In de derde stand van de eerste klep kan derhalve worden volstaan met het onderling verbinden van de aansluitingen van 15 de actuator, zodat de actuator toelaat dat de achterwielen zelf hun stand opzoeken. Bij voorkeur is de dubbelwerkende actuator een linaire cilinder met een aan één zijde naar buiten stekende zuigerstang, aangezien een dergelijke cilinder goedkoop en betrouwbaar is en gemakkelijk kan worden aangebracht aan het 20 voertuig. De smoring die bij voorrkeur door de klep in de derde stand wordt verkregen, bewerkstelligt de benodigde demping van deze wielbeweging. De uitvinding voorziet er verder in dat de drie-standen klep in de derde stand wordt gebracht wanneer met het voertuig rechtuit wordt gereden, maar ook wanneer er een 25 of andere storing optreedt in het systeem dat de meesturende wielen aanstuurt. Bij een dergelijke storing kan worden gedacht aan een storing van een van de gewoonlijk aanwezige hoekopnemers, die de hoekstand van de voorwielen en van de meesturende achterwielen detecteren, of van de elektronische regeleenheid 30 van de stuurinrichting. De uitvinding voorziet er in dat het in zo'n storingssituatie voldoende is om de drie-standen klep in zijn de derde stand te brengen. In het bijzonder zijn volgens de uitvinding bij om een fusee-as zwenkbare meesturende achterwielen geen additionele beveiligingsmiddelen nodig die 35 de achterwielen in de rechtuitstand brengen en dan vastzetten, zoals beschreven in EP 0 563 693 en EP 0 555 857.

In een voorkeursuitvoeringsvorm van de stuurinrichting 1 0 0 6 ? 4 g - 3 - volgens de uitvinding is niet de drie-standen klep als proportionele klep uitgevoerd, maar is er een twee-standen klep voorzien die proportioneel is uitgevoerd, zoals is beschreven in conclusie 5. Een dergelijke stuurinrichting is goedkoper dan 5 de stuurinrichting volgens conclusie 3.

In het bijzonder voorziet de onderhavige uitvinding in het verschaffen van stuurinrichtingen volgens conclusies 8 en 9, waarbij het de stuurkracht verschaffende deel van de stuurinrichting beperkt is tot de daargenoemde onderdelen in 10 combinatie met de hier niet beschreven elektronische regeleenheid en eventuele opnemers.

Een tweede aspect van de onderhavige uitvinding heeft betrekking op een hoekopnemersamenstel voor het detecteren van de stand van een wiel van een voertuig, zoals beschreven in 15 conclusie 13. Een dergelijke opnemer is natuurlijk toepasbaar in combinatie met de hier beschreven stuurinrichting volgens de uitvinding maar ook in combinatie met soortgelijke stuurinrichtingen of voor het detecteren van de stand van het wiel voor andere doeleinden.

20 De onderhavige uitvinding zal hierna worden toegelicht aan de hand van de tekening. Daarbij toont: fig. 1 schematisch een voertuig voorzien van een stuurinrichting volgens de uitvinding, fig. 2 het hydraulische schema van een uitvoeringsvoorbeeld van 25 de stuurinrichting volgens de uitvinding, fig. 3 het hydraulische schema van een voorkeursuitvoeringsvorm van de stuurinrichting volgens de uitvinding, fig. 4 in vertikale doorsnede het bovenste einde van een fusee en een daarop bevestigd hoekopnemersamenstel volgens het tweede 30 aspect van de uitvinding, fig. 5 in onderaanzicht het koppelorgaan van het hoekopnemersamenstel volgens het tweede aspect van de uitvinding, en fig. 6 de doorsnede over de lijn VI-VI in figuur 5.

35

Figuur 1 toont schematisch een voertuig met een op zich bekende voorasconstructie 1, met twee voorwielen 2, die elk 1 00 6 7 49 - 4 - zwenkbaar zijn om een schematisch aangeduide fusee-as 3 en via een spoorstang 4 met elkaar verbonden zijn. Voor het sturen van de voorwielen 2 is een gebruikelijk stuurmechanisme 5 voorzien. Het voertuig omvat verder een door de niet getoonde 5 verbrandingsmotor van het voertuig aangedreven achterste achteras 6 van een op zich bekende uitvoering, die hier niet nader zal worden toegelicht. Voor de aangedreven achteras 6 ligt een voorste achteras 7 met twee achterwielen 8, die elk om een bijbehorende fusee-as 9 zwenkbaar zijn en via een spoorstang 10 met elkaar 10 zijn verbonden. De achterwielen 8 zijn meesturend, dat wil zeggen bij het zwenken van de voorwielen 2 worden de achterwielen 8 in een bijbehorende geschikte stand gebracht.

Voor het sturen van de achterwielen 8 is een hydraulisch werkende stuurinrichting voorzien. Deze stuurinrichting omvat 15 een op de achterwielen 8 aangrijpende dubbelwerkende hydraulische actuator 12, een reservoir 13 voor hydraulische vloeistof, en een door de verbrandingsmotor van het voertuig aangedreven pomp 14 voor het aanzuigen van vloeistof uit het reservoir 13 en het toevoeren van hydraulische vloeistof onder druk aan de actuator 20 12 . Verder omvat de stuurinrichting een nog nader te beschrijven kleppensamenstel 15. Voor het regelen van de werking van de stuurinrichting is een schematisch aangeduide elektronische regeleenheid 16 voorzien, die in verbinding staat met het kleppensamenstel 15 en met een eerste hoekopnemer 17, die de 25 stand van de voorwielen 2 detecteert, en een tweede hoekopnemer 18, die de stand van de meesturende achterwielen 8 detecteert.

Het kleppensamenstel 15 dient om de werking van de actuator 12 te regelen en hierna zullen aan de hand van de figuren 2 en 3 respectievelijk een eerste uitvoeringsvoorbeeld en de 30 voorkeursuitvoeringsvorm daarvan worden beschreven.

In figuur 2 is de dubbelwerkende actuator 12 te herkennen met een lichaam en een daarin beweegbare zuiger 20, die een eerste variabele arbeidskamer 21 en een tweede variabele arbeidskamer 22 begrenst, welke eerste en tweede arbeidskamer 21, 22 35 respectievelijk een eerste aanlsuiting 23 en een tweede aansluiting 24 hebben. De pomp 14 heeft één pomprichting en heeft een aanzuigpoort 26 en een perspoort 27.

Λ00 6 7 49 - 5 -

Het kleppensamenstel bestaat uit een proportionele drie-standen schuifklep 30 met vier hydraulische aansluitpoorten en met twee elektrische bedieningsspoelen en veerterugstelling naar de middenstand, die hier is aangeduid als de derde stand. In 5 een eerste bediende stand daarvan verbindt de klep 30 de perspoort 27 van de pomp 14 met de eerste aansluiting 23 en de tweede aansluiting 24 met het reservoir 13 en in de tweede bediende stand daarvan de perspoort 27 met de tweede aansluiting 24 en de eerste aansluiting van de actuator 23 met het reservoir 13 . 10 In de derde stand verbindt de klep 30 de eerste en de tweede aansluitingen 23, 24 van de actuator 12 met elkaar en met het reservoir 13 en is de verbinding via de klep 30 tussen de perspoort 27 van de pomp 14 en de actuator 12 afgesloten. Van belang is dat het deel van de klep 3 0 dat in de derde stand van 15 de klep 30 de verbinding vormt tussen beide aansluitingen 23 en 24 van de actuator 12 een smoring voor de stroming van hydraulische vloeistof van de ene arbeidskamer naar de andere arbeidskamer van de actuator 12 vormt. Dit kan bij een dergelijke schuifklep eenvoudig worden gerealiseerd door een geschikte 20 uitvoering van het schuif lichaam en de bijbehorende stuurkanten van het lichaam waar het schuiflichaam in schuift.

Verder is een twee-standen stuurklep 40 voorzien, die tussen de perspoort 27 en de proportionele drie-standen klep 30 is geplaatst en in een eerste stand daarvan de perspoort 27 25 verbindt met het reservoir 13 en in een tweede stand daarvan gesloten is. De twee-standen klep 40 is een door hydraulische stuurdruk bediende en normaal geopende klep, waarbij de tweede klep 4 0 een stuurdrukaansluiting 41 heeft, die via een stuurleiding 42 en een wisselklep 43 in verbinding staat met 30 de eerste aansluiting 23 en de tweede aansluiting 24 van de actuator 12.

Wanneer met het voertuig rechtuit wordt gereden, bevindt de klep 30 zich in zijn derde stand en de klep 40 in zijn geopende stand, waardoor de hydraulische vloeistof van de pomp 14 via 35 de klep 40 naar het reservoir 13 stroomt. Wanneer de bestuurder een bocht in stuurt, zwenken de voorwielen 2 hetgeen wordt gedetecteerd met de hoekopnemer 17. Hierop zal de regeleenheid 100 6 7 4 9 - 6 - 16 via een geschikte algorithme, dat kan zijn afgeleid van het algemeen bekende Ackermann-principe voor het bepalen van de hoeks tand van meesturende achterwielen, een stuursignaal toevoeren aan de klep 30, die daardoor vanuit zijn derde stand naar de 5 erste of de tweede stand overgaat. Hierdoor wordt hydraulische vloeistof aan een van beide arbeidskamers 21, 22 van de actuator 12 toegevoerd en zal de andere juist leegstromen, waardoor de zuiger 20 beweegt en daarmee de achterwielen 8. Bij een al geringe druk in de leidingen tussen de klep 30 en de actuator 12 komt 10 ook druk op de stuurleiding 42 en zal de klep 40 sluiten. Omdat de klep 30 proportioneel is, kan de toevoer van hydraulische vloeistof aan de actuator 12 en daardoor de beweging van de actuator 12 nauwkeurig worden geregeld.

Ook als de voorwielen 2 een kleine stuuruitslag maken, 15 bijvoorbeeld kleiner dan 7°, zal de klep 30 zich in zijn derde stand bevinden. Dit is met name gedaan om te voorkomen dat kleine corrigerende stuurbewegingen van de bestuurder van het voertuig steeds leiden tot het bekrachtigd meesturen van de achterwielen 8. Vanwege het feit dat de achterwielen 8 elk om een fusee-as 20 9 zwenken, welke constructie algemeen bekend is, zullen de achterwielen 8 vanzelf hun juiste stand opzoeken als de klep 30 in zijn derde stand staat. Deze eigenschap is zeer voordelig in het kader van de veiligheid van het voertuig als de stuurinrichting een storing zou vertonen. De storing kan 25 bijvoorbeeld zijn dat een van de hoekopnemers 17,18 niet juist werkt, waardoor de regeleenheid 16 een onacceptabel verschil tussen de stand van de voorwielen 2 en van de achterwielen 8 constateert. In dat geval brengt de regeleenheid 16 de klep 30 in zijn derde stand, waardoor de achterwielen 8 zelf hun stand 30 zoeken zonder daarbij geblokkeerd te worden door de actuator 12. Wel is hierbij van belang dat de daarbij optredende vloeistof stroom wordt gesmoord in de klep 30, zodat de beweging van de achterwielen 8 gedempt is. Het dempende effect zou ook verkregen kunnen worden door de smoring op te nemen in de 35 leidingen tussen de klep 30 en de actuator 12 en niet in de klep 30 zelf. Dan zouden die smoringen echter ook werken als de pomp 14 vloeistof toevoert aan de actuator 12 in de eerste of tweede 100 6 7 4 9 - 7 - stand van de klep 30, hetgeen nadelig is voor het energieverbruik van de stuurinrichting en de reactie van de actuator 12 op de door de regeleenheid 16 naar de klep 30 gezonden signalen vertraagt.

5 Figuur 3 toont wederom de actuator 12, de pomp 14 en het reservoir 13. In plaats van de proportionele drie-standen klep 3 0 is nu een drie-standen stuurklep 50 voorzien met elektrische bedieningsspoelen, die zijn verbonden met de regeleenheid 16, en met veerterugstelling naar de middenstand 10 die hier als de derde stand is aangeduid. In een eerste bediende stand stand daarvan verbindt de klep 50 de perspoort 27 van de pomp 14 met de eerste aansluiting 23 en de tweede aansluiting 24 met het reservoir 13 en in een tweede bediende stand daarvan verbindt de klep 50 de perspoort 27 met de tweede aansluiting 15 24 en de eerste aansluiting 23 met het reservoir 13. In de derde stand daarvan verbindt de klep 50 de eerste en de tweede aansluitingen 23, 24 van de actuator 12 met elkaar en sluit de verbinding via de klep 30 van de pomp 14 naar de actuator 12 af. Net als is beschreven aan de hand van figuur 2 vormt de klep 20 50 in de derde stand daarvan een smoring vormt in de verbinding tussen de eerste en de tweede aansluitingen 23, 24 van de actuator 12 .

Verder is een elektrisch bediende proportionele twee-standen klep 60 voorzien, die tussen de perspoort 27 en de drie-25 standen stuurklep 50 is geplaatst en in een eerste stand daarvan de perspoort 27 verbindt met het reservoir 13 en in een tweede stand daarvan gesloten is. De klep 60 staat in verbinding met de regeleenheid 16 en dient voor het regelen van de via de klep 50 aan de actuator 12 toegevoerde hydraulische vloeistof, hetgeen 30 geschiedt door de retourstroom van de pomp 14 naar het reservoir 13 te regelen.

De in figuur 3 getoonde oplossing is goedkoper te realiseren dan de in figuur 2 getoonde oplossing, met name vanwege de hoge kostprijs van de klep 30 in figuur 2.

35 In een storingssituatie brengt de regeleenheid 16 de klep 50 in zijn derde stand, waardoor dezelfde werking wordt verkregen als is beschreven aan de hand van figuur 2. Ook bij 100 6 7 4 9 - 8 - het rechtuitrijden bevindt de klep 50 zich in zijn derde stand.

De figuren 4-6 tonen het hoekopnemersamenstel 18 en het koppelorgaan daarvan.

Het in figuur 4 getoonde hoekopnemersamenstel 18 is 5 bestemd voor het detecteren van de stand van een van de wielen 8, welk wiel 8 is bevestigd aan een fusee 55, die zwenkbaar is om een stationaire fusee-as 9 van het voertuig. Het hoekopnemersamenstel 18 omvat een elektrische sensor 56, in het bijzonder een Hall-effect sensor, die een huis omvat met een 10 draaibare as 57 voor het verschaffen van een elektrisch signaal dat representatief is voor de hoekstand van het wiel 8.

Het huis van de sensor 56 is vast verbonden met de fusee 55, zodat het huis de bewegingen van het wiel 8 volgt. De draaibare as 57 van de sensor 56 ligt nagenoeg in het verlengde 15 van het hart van de fusee-as 9. Op het boveneinde van de fusee-as 9 zit een moer 58, hetgeen algemeen bekend is. Het hoekopnemersamenstel 18 omvat koppelmiddelen voor het koppelen van de draaibare as 57 van de sensor 56 met de vast op de fusee-as 9 geschroefde moer 58. Hierdoor wordt de draaibare as 57 20 stationair gehouden ten opzichte van de fusee-as 9.

De koppelmiddelen omvatten hier een schijfvormig koppelorgaan 60 met een centraal bevestigingsgat 61 voor de draaibare as 57 van de sensor 56. Het koppelorgaan 60 is onverdraagbaar vastgezet op de as 57. Verder omvat het 25 koppelorgaan 60 meerdere in hoofdzaak radiaal naar buiten gerichte spaken 62, die tussen hen in telkens een vanaf het middendeel van het koppelorgaan 60 naar buiten lopende sleufuitsparing 63 vormen. Verder omvatten de koppelmiddelen een excentrisch van het hart van de fusee-as 9 aan de fusee-as 9 aangebrachte pen 30 65, die in gemonteerde toestand van het hoekopnemersamenstel 18 in een van de sleufuitsparingen 63 van het koppelorgaan 60 past zonder zijdelingse speling. De pen 65 is aangebracht aan een klemmend op de moer 58 passend bevestigingsorgaan 67, dat hier drie verende klemlippen heeft, die aanliggen tegen drie 35 platte sleutelvlakken van de zeskantmoer 58.

De verbinding tussen het huis van de sensor 56 en de fusee 55 is gevormd door een losneembare kap 69, die boven het 1 00 6 7 4 9 - 9 - uiteinde van de fusee-as 9 een naar buiten gesloten holte 70 vormt, waarin de bovenbeschreven koppelmiddelen zijn ondergebracht. Doordat de sensor rechtstreeks de stand van de fusee 55 ten opzichte van de fusee-as 9 meet, is de hoekmeting 5 zeer nauwkeurig. Verder is de plaatsing van de sensor 56 zeer eenvoudig uit te voeren en door de samenwerking van de pen 65 met het koppelorgaan 60 ongevoelig voor uitlijnfouten ten opzichte van de fusee-as.

100 6 7 4 9

Claims (17)

1. Stuurinrichting voor meesturende achterwielen (8) van een voertuig met stuurbare voorwielen (2), omvattende een op de achterwielen (8) aangrijpende dubbelwerkende hydraulische actuator (12) met een lichaam en een daarin beweegbare zuiger 5 (20), die een eerste variabele arbeidskamer (21) en een tweede variabele arbeidskamer (22) begrenst, welke eerste en tweede arbeidskamer (21,22) respectievelijk een eerste en een tweede aansluiting (23,24) hebben, een reservoir (13) voor hydraulische vloeistof, en een pomp (14) met een aanzuigpoort (26) voor het 10 aanzuigen van vloeistof uit het reservoir en een perspoort (27) voor het toevoeren van hydraulische vloeistof onder druk aan de actuator (12), waarbij verder een bedienbare eerste klep (30;50) is voorzien met drie standen, welke eerste klep (30;50) in een eerste bediende stand stand daarvan de perspoort (27) 15 van de pomp (14) verbindt met de eerste aansluiting (23) en de tweede aansluiting (24) met het reservoir (13) en in een tweede bediende stand daarvan de perspoort (27) verbindt met de tweede aansluiting (24) en de eerste aansluiting (23) met het reservoir (13), met het kenmerk, dat de eerste klep (30;50) zodanig is 20 uitgevoerd dat de eerste klep (30/50) in de derde stand daarvan de eerste en de tweede aansluiting (23,24) van de actuator (12) met elkaar verbindt en de eerste en de tweede aansluiting (23,24) verbindt met het reservoir (13) .

2. Stuurinrichting volgens conclusie 1, waarbij de eerste klep (30/50) in de derde stand daarvan een smoring vormt in de verbinding tussen de eerste en de tweede aansluiting (23,24) van de actuator (12).

3. Stuurinrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de eerste klep een proportionele schuif klep (3 0) is voor het regelen van de via de eerste klep (30) aan de actuator (12) toegevoerde hydraulische vloeistof, en waarbij een tweede klep (40) is voorzien, welke tweede klep een twee-standen klep is, die tussen 35 de perspoort (27) en de eerste klep (30) is geplaatst en in een 100 6 7 4 9 - 11 - eerste stand daarvan de perspoort (27) verbindt met het reservoir (13) en in een tweede stand daarvan gesloten is.

4. Stuurinrichting volgens conclusie 3, waarbij de tweede 5 klep (40) een door hydraulische stuurdruk bediende en normaal geopende klep is, waarbij de tweede klep een stuurdrukaansluiting (41) heeft die via een wisselklep (43) in verbinding staat met de eerste en de tweede aansluiting (23,24) van de actuator (12) .

5. Stuurinrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de eerste klep een stuurklep (50) is, en waarbij verder een tweede klep (60) is voorzien, welke tweede klep een proportionele twee-standen klep is, die tussen de perspoort (27) en de eerste klep (50) is geplaatst en in een eerste stand daarvan de perspoort 15 (27) verbindt met het reservoir (13) en in een tweede stand daarvan gesloten is.

6. Stuurinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij de pomp (14) is ingericht om te worden 20 aangedreven door de verbrandingsmotor van het voertuig.

7. Stuurinrichting voor meesturende achterwielen van een voertuig, bestaande uit een op de achterwielen aangrijpende dubbelwerkende hydraulische actuator met een lichaam en een daarin 25 beweegbare zuiger, die een eerste variabele arbeidskamer en een tweede variabele arbeidskamer begrenst, welke eerste en tweede arbeidskamer respectievelijk een eerste en een tweede aansluiting hebben, een reservoir voor hydraulische vloeistof, en een pomp met een aanzuigpoort voor het aanzuigen van vloeistof uit het 30 reservoir en een perspoort voor het toevoeren van hydraulische vloeistof onder druk aan de actuator, waarbij verder een proportionele drie-standen klep is voorzien, die in een eerste bediende stand stand daarvan de perspoort van de pomp verbindt met de eerste aansluiting en de tweede aansluiting met het 35 reservoir en in een tweede bediende stand daarvan de perspoort verbindt met de tweede aansluiting en de eerste aansluiting met het reservoir, en in een derde stand daarvan de eerste aansluiting 100 6 7 4 9 - 12 - en de tweede aansluiting met elkaar verbindt en de eerste en de tweede aansluiting met het reservoir, en in de derde stand daarvan een smoring vormt in de verbinding tussen de eerste en de tweede aansluiting van de actuator, en dat verder een twee-5 standen stuurklep is voorzien, die tussen de perspoort en de proportionele drie-standen klep is geplaatst en in een eerste stand daarvan de perspoort verbindt met het reservoir en in een tweede stand daarvan gesloten is.

8. Stuurinrichting volgens conclusie 7, waarbij de twee- standen klep een door hydraulische stuurdruk bediende en normaal geopende klep is, waarbij de twee-standen klep een stuurdrukaansluiting heeft die via een wisselklep in verbinding staat met de eerste en de tweede aansluiting van de actuator. 15

9. Stuurinrichting voor meesturende achterwielen van een voertuig, bestaande uit een op de achterwielen aangrijpende dubbelwerkende hydraulische actuator met een lichaam en een daarin beweegbare zuiger, die een eerste variabele arbeidskamer en een 20 tweede variabele arbeidskamer begrenst, welke eerste en tweede arbeidskamer respectievelijk een eerste en een tweede aansluiting hebben, een reservoir voor hydraulische vloeistof, en een pomp met een aanzuigpoort voor het aanzuigen van vloeistof uit het reservoir en een perspoort voor het toevoeren van hydraulische 25 vloeistof onder druk aan de actuator, waarbij verder een drie-standen stuurklep is voorzien, die in een eerste bediende stand stand daarvan de perspoort van de pomp verbindt met de eerste aansluiting en de tweede aansluiting met het reservoir en in een tweede bediende stand daarvan de perspoort verbindt met de 30 tweede aansluiting en de eerste aansluiting met het reservoir, en in een derde stand daarvan de eerste en de tweede aansluiting met elkaar verbindt en de eerste en de tweede aansluiting verbindt met het reservoir en in de derde stand daarvan een smoring vormt in de verbinding tussen de eerste en de tweede aansluiting van 35 de actuator, en dat verder een proportionele twee-standen klep is voorzien, die tussen de perspoort en de drie-standen stuurklep is geplaatst en in een eerste stand daarvan de perspoort verbindt 100 6 7 4 9 - 13 - met het reservoir en in een tweede stand daarvan gesloten is voor het regelen van de via de eerste klep aan de actuator toegevoerde hydraulische vloeistof.

10. Stuurinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij verder een elektronische regeleenheid is voorzien, die zodanig is uitgevoerd dat zowel bij het rechtuitrijden met het voertuig als wanneer een of andere storing optreedt in de stuurinrichting de drie-standen klep zich in zijn 10 derde stand bevindt en de twee-standen klep de perspoort van de pomp verbindt met het reservoir.

11. Stuurinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij de elektronische regeleenheid een stuurhoek 15 van de voorwielen kleiner dan 7° aanmerkt als rechtuitrijden.

12. Voertuig voorzien van een stuurinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij de meesturende achterwielen op een gemeenschappelijke aslijn liggen en elk 20 zwenkbaar zijn om een bijbehorende fusee-as en daarbij onderling zijn verbonden door een spoorstang.

13. Hoekopnemersamenstel voor het detecteren van de stuurstand van een wiel van een voertuig, welk wiel is bevestigd aan een 25 fusee, die zwenkbaar is om een stationaire fusee-as van het voertuig, welk hoekopnemersamenstel een sensor heeft met een huis en een draaibare sensoras voor het verschaffen van een signaal dat representatief is voor de hoekstand van het wiel, met het kenmerk, dat het huis van de sensor vast is verbonden 30 met de fusee, zodat de draaibare sensoras in hoofdzaak in het verlengde van het hart van de fusee-as ligt, en dat koppelmiddelen zijn voorzien voor het koppelen van de draaibare as van de sensor met de fusee-as.

14. Hoekopnemersamenstel volgens conclusie 13, waarbij de koppelmiddelen een koppelorgaan omvatten, dat is bevestigd aan de draaibare as van de sensor en een of meer vanaf de as naar 100 6 7 4 9 - 14 - buiten lopende sleuf uitsparingen heeft, waarbij de koppelmiddelen verder een excentrisch van het hart van de fusee-as aan de fusee-as aangebrachte pen omvatten, die in een van de sleuf uit sparingen van het koppelorgaan past. 5

15. Hoekopnemersamenstel volgens conclusie 14, waarbij de fusee-as is voorzien van een moer aan het uiteinde daarvan en de pen is aangebracht aan een klemmend op de moer passend bevestigingsorgaan. 10

16. Hoekopnemersamenstel volgens een of meer van de conclusies 13-15, waarbij het huis van de sensor verbonden is met de fusee via een losneembare kap die boven het uiteinde van de fusee-as een naar buiten gesloten holte vormt, waarin de koppelmiddelen 15 zijn ondergebracht.

17. Hoekopnemersamenstel volgens een of meer van de conclusies 13-16, waarbij de sensor een Hall-effect sensor is. 1006 7 4 9