NL2001425C2

NL2001425C2 - Gelede inrichting.

Info

Publication number: NL2001425C2
Application number: NL2001425A
Authority: NL
Inventors: Pieter Arie Jan Eikelenboom
Original assignee: Pieter Arie Jan Eikelenboom
Priority date: 2008-04-01
Filing date: 2008-04-01
Publication date: 2009-10-02
Also published as: WO2009123439A2; US8562236B2; EP2288774B1; US20110097138A1; WO2009123439A3; EP2288774A2

Description

P28818NL00/HME

Korte aanduiding: Gelede inrichting 5 De uitvinding heeft betrekking op een gelede inrichting met ten minste twee leden.

In de stand van de techniek zijn gelede inrichtingen bekend. Dergelijke inrichtingen omvatten gewoonlijk leden die ten opzichte van elkaar in hoofdzaak op de wijze van een harmonica (anders gezegd: zigzaggewijs) kunnen in- en uitvouwen. Daarbij kan voor een gecontroleerde beweging van de leden van de gelede inrichting gebruik worden gemaakt 10 van een geleiding. De inrichtingen kunnen worden aangedreven door een of meer geschikte actuatoren.

De onderhavige uitvinding beoogt een eenvoudige constructie te verschaffen waarmee zowel zonder als met een geleiding of dergelijke een beweging, zoals een harmonicabeweging of een oprollende beweging, van leden van een gelede inrichting kan 15 worden verkregen.

Volgens de uitvinding is een gelede inrichting verschaft, omvattende: een eerste lid dat is voorzien van een eerste, vast daarmee verbonden vertanding; een tweede lid dat is voorzien van een tweede, vast daarmee verbonden vertanding; een koppeldeel waarop de eerste vertanding rond een eerste scharnieras scharnierbaar gelagerd is, en waarop de 20 tweede vertanding rond een tweede scharnieras scharnierbaar gelagerd is, waarbij de eerste vertanding in de tweede vertanding grijpt; en een positioneerinrichting voor het instellen van een hoekstand van het eerste en het tweede lid ten opzichte van het koppeldeel.

In een ander aspect van de uitvinding is een gelede inrichting met ten minste drie 25 leden verschaft, omvattende: een eerste lid dat is voorzien van een eerste, vast daarmee verbonden vertanding; een tweede lid dat is voorzien van een tweede, vast daarmee verbonden vertanding, en een derde, vast daarmee verbonden vertanding; een eerste koppeldeel waarop de eerste vertanding rond een eerste scharnieras scharnierbaar gelagerd is, en waarop de tweede vertanding rond een tweede scharnieras scharnierbaar 30 gelagerd is, waarbij de eerste vertanding in de tweede vertanding grijpt; een derde lid dat is voorzien van een vierde, vast daarmee verbonden vertanding; een tweede koppeldeel waarop de derde vertanding rond een derde scharnieras scharnierbaar gelagerd is, en waarop de vierde vertanding rond een vierde scharnieras scharnierbaar gelagerd is, waarbij de derde vertanding in de vierde vertanding grijpt; en een positioneerinrichting voor het 35 instellen van een hoekstand van het eerste en het tweede lid ten opzichte van het eerste 2 koppeldeel en het instellen van een hoekstand van het tweede en het derde lid ten opzichte van het tweede koppeldeel.

De inrichting vindt toepassing op het gebied van deuren, hekken, schermen, zonnepanelen, zonlichtconcentratoren en elk ander gebied waarop een reeks leden, bijvoorbeeld 5 in hoofdzaak stangvormige, plaatvormige, hekvormige of buisvormige leden, maar niet noodzakelijk onderling gelijksoortige, gelijkvormige, even grote of even sterke leden, vanuit een positie waarin zij zich op (naast) elkaar (of ook: gestapeld) bevinden, naar een positie waarin zij zich in eikaars verlengde (of ook: achter elkaar of aansluitend op elkaar, niet noodzakelijk in eikaars verlengde) bevinden, of in tegengestelde richting, bewogen dienen te 10 worden. Het eerste lid en het laatste lid van een reeks leden kunnen onderling zijn verbonden door een koppeldeel zoals hiervoor is beschreven, waardoor een in zichzelf gesloten reeks leden wordt verkregen.

Verdere conclusies, kenmerken en voordelen van de uitvinding zullen duidelijk worden aan de hand van de bijgaande tekening, waarin niet-beperkende uitvoeringsvoor-15 beelden zijn getoond, waarbij: fig. 1 een aanzicht in perspectief is van een deel van een uitvoeringsvorm van een gelede inrichting volgens de uitvinding in een tussenpositie; fig. 2 een aanzicht in perspectief is van een deel van een andere uitvoeringsvorm van een gelede inrichting volgens de uitvinding in een tussenpositie; 20 fig. 3 een aanzicht in perspectief is van de gelede inrichting volgens fig. 1 in een tussenpositie, waarbij vier leden zichtbaar zijn; fig. 4 een zijaanzicht is van de gelede inrichting volgens fig. 1 in een eindpositie (“uitgevouwen” toestand), waarbij de leden zich in eikaars verlengde bevinden; fig. 5 een bovenaanzicht in perspectief is van de gelede inrichting volgens fig. 1 in 25 een andere eindpositie (“ingevouwen” toestand), waarbij acht leden zichtbaar zijn, en de leden zich naast elkaar bevinden; fig. 6 een aanzicht in perspectief is van de inrichting volgens fig. 5, gezien in de richting van pijl VI in fig. 5; fig. 6a een gedeeltelijk opengewerkt aanzicht in perspectief is van een uitvoerings-30 vorm van een gelede inrichting volgens de uitvinding in een “uitgevouwen” toestand; fig. 6b een aanzicht in perspectief toont van de uitvoeringsvorm van fig. 6a op vergrote schaal in een gedeeltelijk “ingevouwen” of gedeeltelijk “uitgevouwen” toestand; fig. 6c een ander aanzicht in perspectief toont van de uitvoeringsvorm van fig. 6a op verkleinde schaal in de gedeeltelijk “ingevouwen” of gedeeltelijk “uitgevouwen” toestand 35 volgens fig. 6b; 3 fig. 7 een aanzicht in perspectief is van een deel van een uitvoeringsvorm van een gelede inrichting volgens de uitvinding in een eindpositie (“ingevouwen toestand”), waarbij de leden zich naast elkaar bevinden; fig. 8a een aanzicht in perspectief is van een uitvoeringsvorm van een gelede 5 inrichting die koppeldelen volgens fig. 7 omvat, waarbij de leden gesloten ringen vormen, en de inrichting zich in een eindpositie (“uitgevouwen toestand”) bevindt; fig. 8b een bovenaanzicht van de uitvoeringsvorm volgens fig. 8a is; fig. 8c een zijaanzicht van de uitvoeringsvorm van fig. 8a is; fig. 9a een aanzicht in perspectief van de gelede inrichting in de uitvoeringsvorm 10 volgens fig. 8a in een tussenpositie is; fig. 9b een bovenaanzicht van de uitvoeringsvorm volgens fig. 8a in de tussenpositie volgens fig. 9a is; fig. 9c een zijaanzicht van de uitvoeringsvorm volgens fig. 8a in de tussenpositie volgens fig. 9a is; 15 fig. 10a een aanzicht in perspectief van de gelede inrichting in de uitvoeringsvorm volgens fig. 8a in een andere tussenpositie is; fig. 10b een zijaanzicht van de uitvoeringsvorm volgens fig. 8a in de tussenpositie volgens fig. 10a is; fig. 11a in perspectief een gelede constructie volgens de uitvinding illustreert; 20 fig. 11 b in perspectief een samengesteld koppelelement voor gebruik in de gelede constructie van fig. 11a illustreert; fig. 11 c in bovenaanzicht het samengestelde koppelelement volgens fig. 11b toont; fig. 12a een aanzicht in perspectief is van een volgende uitvoeringsvorm van een gelede inrichting volgens de uitvinding met twee leden, in een eindpositie (“uitgevouwen" 25 toestand); fig. 12b de inrichting volgens fig. 12a vanuit een ander perspectief toont, met toevoeging van een actuator; fig. 12c de inrichting volgens fig. 12a toont, in een andere eindstand (“ingevouwen” toestand); 30 fig. 13 een aanzicht in perspectief is van de inrichting volgens fig. 12a in uiteenge nomen toestand; fig. 14 een aanzicht in perspectief is van een volgende uitvoeringsvorm van de gelede inrichting volgens de uitvinding met vier leden, in een “uitgevouwen” toestand; fig. 15 de inrichting volgens fig. 14 op een vergrote schaal toont, in een “ingevouwen” 35 toestand; 4 fig. 16 een aanzicht in perspectief is van een volgende uitvoeringsvorm vanjde gelede inrichting volgens de uitvinding met twee leden, in een “uitgevouwen” toestand; fig. 17 de inrichting volgens fig. 16 op een vergrote schaal toont, in een “ingevouwen” toestand; 5 fig. 18 een aanzicht in perspectief is van de inrichting volgens fig. 16 in uiteengeno men toestand; fig. 19 een aanzicht in perspectief is van een volgende uitvoeringsvorm van de gelede inrichting volgens de uitvinding met drie leden; fig. 20 een aanzicht in perspectief is van een volgende uitvoeringsvorm van de 10 gelede inrichting volgens de uitvinding met drie leden; fig. 21 een aanzicht in perspectief is van een volgende uitvoeringsvorm van de gelede inrichting volgens de uitvinding met vier leden, in een “uitgevouwen” toestand; fig. 22 een bovenaanzicht van de inrichting volgens fig. 21 is; fig. 23 een aanzicht in perspectief is van de inrichting volgens fig. 21 in een 15 tussenpositie; fig. 24 een bovenaanzicht van de inrichting volgens fig. 23 is; fig. 25 een aanzicht in perspectief is van de inrichting volgens fig. 21 in een “ingevouwen” toestand; fig. 26 een bovenaanzicht van de inrichting volgens fig. 25 is; 20 fig. 27a een aanzicht in perspectief is van een volgende uitvoeringsvorm van een gelede inrichting volgens de uitvinding in “uitgevouwen” toestand; fig. 27b een aanzicht in perspectief is op vergrote schaal van de uitvoeringsvorm volgens fig. 27a in gedeeltelijk “ingevouwen” of gedeeltelijk “uitgevouwen” toestand; en fig. 27c een aanzicht in perspectief is op vergrote schaal van de uitvoeringsvorm vol-25 gens fig. 27a, gezien in de richting van pijl XXVIIc in fig. 27b, en in “ingevouwen” toestand.

In de verschillende figuren hebben gelijke verwijzingscijfers betrekking op gelijke onderdelen of onderdelen met een gelijke functie.

Fig. 1 toont een deel van een gelede inrichting 2, die een eerste lid 4 en een tweede lid 6 omvat. Het lid 4 omvat een frame met onderling verbonden balken 8, 10 en 12, en het 30 lid 6 omvat een frame met onderling verbonden balken 14,16 en 18. De balken 8, 10, 14 en 16 zijn elk aan een uiteinde daarvan voorzien van een vast daarmee verbonden respectieve vertanding 20,22, 24 en 26. De balken 8 en 14 zijn rond respectieve scharnierassen 28 en 30 scharnierbaar gelagerd in een koppeldeel 32, waarbij de vertandingen 20 en 24 in elkaar grijpen. De balken 10 en 16 zijn rond respectieve scharnierassen 34 en 36 scharnierbaar 35 gelagerd in een koppeldeel 38, waarbij de vertandingen 22 en 26 in elkaar grijpen.

5

Er is voorzien in positioneerinrichtingen voor het instellen van een hoekstand tussen de leden 4, 6. Daartoe zijn de koppeldelen 32 en 38 voorzien van vast daarmee verbonden (bijvoorbeeld integraal gevormde) vertandingen 40, 42, 44 en 46. Op balk 8 van lid 4 is nabij een einde van de balk 8 een rond een scharnieras 48 scharnierbaar, en van een vertanding 5 50 voorzien positioneerelement 52 gelagerd. Voorts is op balk 14 van lid 6 nabij een einde van de balk 14 een rond een scharnieras 54 scharnierbaar, en van een vertanding 56 voorzien positioneerelement 58 gelagerd. Op soortgelijke wijze is op balk 10 van lid 4 nabij een einde van de balk 10 een rond een scharnieras (niet getoond) scharnierbaar, en van een vertanding 60 voorzien positioneerelement 62 gelagerd. Verder is op balk 16 van lid 6 10 nabij een einde van de balk 16 een rond een scharnieras (niet getoond) scharnierbaar, en van een vertanding 64 voorzien positioneerelement 66 gelagerd. De vertandingen 40 en 50 grijpen in elkaar, evenals de vertandingen 42 en 56, de vertandingen 44 en 60, en de vertandingen 46 en 64.

Het positioneerelement 52 is op afstand van de rotatieas daarvan scharnierbaar 15 verbonden met aandrijfelementen 68 en 70. Op soortelijke wijze zijn de positioneerelemen-ten 58, 62 en 66 op afstand van de rotatieas daarvan respectievelijk scharnierbaar verbonden met aandrijfelementen 72 en 74, aandrijfelementen 76 en 78 (niet getoond), en aandrijfelementen 80 en 82 (niet getoond).

Op de balk 12 van lid 4 is een steun 84 aangebracht, waarop een einde van een 20 langwerpige strip 86 is bevestigd. Een tegenoverliggend einde van de strip 86 is bevestigd op een steun 88, die op de balk 18 van lid 6 is aangebracht. De strip 86 is over de lengte daarvan gezien in de breedterichting gekromd, en is vervaardigd van een flexibel, veerkrachtig materiaal. In fig. 1 is de strip 86 in een gebogen toestand weergegeven, waarbij in de strip 86 een spanning wordt opgewekt die tracht de strip 86 te strekken. Wanneer de 25 leden 4 en 6 een onderlinge positie innemen waarin de strip 86 gestrekt is, dient bij het buigen van de strip 86 daarvoor initieel een hogere kracht te worden opgewekt dan nadat de strip 86 reeds in enige mate gebogen is. De strip 86 is derhalve in staat om een semi-blokkerende werking te hebben wanneer deze gestrekt is, waarbij de leden 4 en 6 in de bijbehorende positie worden vastgehouden bij het ontbreken van substantiële scharnier-30 krachten. Dit principe wordt bijvoorbeeld op het geheel verschillende technische gebied van rolmaten toegepast. Voor een nadere beschrijving wordt hier verwezen naar fig. 4.

Verwijzend naar fig. 1 is de werking van de gelede inrichting 2 als volgt.

Indien wordt verondersteld dat op het aandrijfelement 68 een kracht wordt uitgeoefend in de richting van pijl 90, zal het positioneerelement 52 als gevolg van het 35 ondervonden moment roteren rond de scharnieras 48 in de richting van pijl 92. Op grond van 6 de aangrijping tussen de vertandingen 40 en 50 zal de balk 8, en daarmee het lid 4, zich ten opzichte van het koppeldeel 32 verplaatsen in de richting van de pijl 92. Op grond van de aangrijping tussen de vertandingen 20 en 24 zal de balk 14, en daarmee het lid 6, zich ten opzichte van het koppeldeel 32 verplaatsen in de richting van pijl 94. Aldus scharnieren de 5 leden 4 en 6 naar elkaar toe bij het uitoefenen van een kracht op het aandrijfelement 68 in de richting van de pijl 90. De scharniering van het lid 4 ten opzichte van het koppeldeel 32 vindt gelijktijdig en in dezelfde (ofschoon tegengesteld gerichte) mate plaats als de scharniering van het lid 6 ten opzichte van het koppeldeel 32. Ter vergroting van het op het positioneerelement 52 uitgeoefende moment in dezelfde richting kan een kracht op het 10 aandrijfelement 70 in een richting tegengesteld aan die volgens pijl 90 worden uitgeoefend. Daarbij wordt verondersteld dat het aandrijfelement 70 voldoende stijf is om een duwkracht op te nemen. Indien de aandrijfelementen slap zijn (bijvoorbeeld zijn uitgevoerd als kabels, kettingen of dergelijke), dan kunnen uitsluitend trekkrachten worden uitgeoefend, en kunnen de aandrijfelementen 68 en 70 uitsluitend afzonderlijk, en in tegengestelde richting ten 15 opzichte van elkaar, werkzaam zijn. Aanvullend op de kracht in de richting van de pijl 90 die wordt uitgeoefend op het aandrijfelement 68, kan een kracht in de richting van pijl 90 worden uitgeoefend op aandrijfelement 76, en kan een kracht op aandrijfelement 78 (niet getoond) in een richting tegengesteld aan die volgens pijl 90 worden uitgeoefend, wanneer de stijfheid van aandrijfelement 78 dit toelaat.

20 De volgens de hiervoor beschreven krachtenuitoefening op de aandrijfelementen 68, 70, 76 en 78 verkregen beweging van de leden 4 en 6 in de richtingen van de pijlen 92, 94 kan ook verkregen worden door op de aandrijfelementen 72 en 80 een kracht uit te oefenen in de richting van pijl 96, eventueel aangevuld met een tegengesteld gerichte kracht op de aandrijfelementen 74 en 82 (niet getoond). Ook kunnen op willekeurige (d.w.z. één) van de 25 aandrijfelementen 68, 70, 72, 74, 76, 78, 80, 82 of willekeurige combinaties daarvan (d.w.z. twee, drie, vier, vijf, zes, zeven of acht aandrijfelementen) de hiervoor beschreven krachten worden uitgeoefend ter verkrijging van de beweging van de leden 4 en 6 in de richtingen van de pijlen 92, 94.

Het zal duidelijk zijn dat het omkeren van de respectieve krachtrichtingen voor de 30 aandrijfelementen tot gevolg heeft dat de leden 4 en 6 ten opzichte van de koppeldelen 32 en 38 scharnieren in richtingen die tegengesteld zijn aan die volgens de pijlen 92,94. De strip 86 bezit in de toestand die is getoond in fig. 1 een voorspanning die een beweging van de leden 4 en 6 in de richtingen tegengesteld aan de richtingen 92,94 bevordert.

Fig. 2 illustreert uitvoeringsvormen van wijzen van aandrijving van de positioneer-35 elementen 52, 58.

7

Positioneerelement 52 kan roterend worden aangedreven door een vast ten opzichte van de balk 8 opgestelde actuator 100, die van een elektrisch, hydraulisch of pneumatisch type kan zijn, teneinde de leden 4 en 6 te laten bewegen in de richtingen 92, 94 of in tegengestelde richtingen.

5 Het aandrijfelement 72 wordt in de richting van pijl 96 of in tegengestelde richting bewogen door middel van een dubbelwerkende cilinder-zuigerinrichting 102, die via een steun 104 is bevestigd op balk 14 van lid 6, teneinde de leden 4 en 6 te laten bewegen in de richtingen van 92, 94 of in tegengestelde richtingen. In plaats van de cilinder-zuigerinrichting 102 kan ook een willekeurige actuator van een elektrisch, hydraulisch of pneumatisch type 10 worden toegepast, zolang deze dubbelwerkend is.

Het zal duidelijk zijn dat de actuator 100 op zich, in afwezigheid van het positioneerelement 58, de scharnieras 54, de vertanding 42, het aandrijfelement 72, de cilinder-zuigerinrichting 102 en de steun 104, een beweging van de leden 4 en 6 in de richtingen 92, 94 of in tegengestelde richtingen kan teweegbrengen. Tevens zal duidelijk zijn, dat de 15 cilinder-zuigerinrichting 102 of dergelijke, in combinatie met het aandrijfelement 72 en het rond de scharnieras 54 scharnierbare positioneerelement 58, op zich, in afwezigheid van de actuator 100, het positioneerelement 52 en de vertanding 40, een beweging van de leden 4 en 6 in de richtingen 92, 94 of in tegengestelde richtingen kan teweegbrengen.

Fig. 3 toont een gelede inrichting 108 met vier leden 110, 112,114 en 116. Op lid 20 110 zijn aandrijfelementen 120 en 122 gemonteerd. Op lid 112 zijn aandrijfelementen 124 en 126 gemonteerd. Op lid 114 zijn aandrijfelementen 128 en 130 gemonteerd, die twee positioneerelementen die behoren bij verschillende koppeldelen, onderling verbinden. Op lid 116 zijn aandrijfelementen 132 en 134 gemonteerd, die ook twee positioneerelementen die behoren bij verschillende koppeldelen, onderling verbinden.

25 Uitgaande van de hiervoor aan de hand van fig. 1 toegelichte principes leidt in de uitvoeringsvorm van fig. 3 het uitoefenen van een (trek)kracht in de richting van pijl 118 op aandrijfelement 122 tot het bewegen in de leden 110, 112, 114 en 116 in de richtingen van de respectieve pijlen 140, 142, 144 en 146. De reden hiervoor is dat de trekkracht op het aandrijfelement 122 leidt tot een trekkracht op aandrijfelement 124 door de tandwielkoppe-30 lingen die zich daartussen bevinden, namelijk de tandwielkoppeling tussen het met het aandrijfelement 122 gekoppelde positioneerelement en het koppelelement waarop het positioneerelement aangrijpt, de tandwielkoppeling tussen het lid 110 en het lid 112 in het koppelelement, en de tandwielkoppeling tussen het koppelelement en het positioneerelement dat is gekoppeld met het aandrijfelement 124. De trekkracht op het aandrijfelement 35 124 leidt op zijn beurt tot een trekkracht op aandrijfelement 130 door de tandwielkoppelingen 8 die zich daartussen bevinden, namelijk de tandwielkoppeling tussen het met het aandrijfele-ment 124 gekoppelde positioneerelement en het koppelelement waarop het positioneerele-ment aangrijpt, de tandwielkoppeling tussen het lid 112 en het lid 114 in het koppelelement, en de tandwielkoppeling tussen het koppelelement en het positioneerelement dat is 5 gekoppeld met het aandrijfelement 130. De leden 110, 112, 114 en 116 komen aldus uiteindelijk in eikaars verlengde te liggen, of kunnen eventueel nog verder ten opzichte van elkaar scharnieren bij een geschikte uitvoering van de vertandingen 20 en 24 (zie fig. 2), waarbij is voorzien in tanden over een groter deel van de omtrek dan is getoond in fig. 2, en een geschikte uitvoering van bijbehorende aandrijfelementen/bedieningsmiddelen, 10 positioneerelementen en bijbehorende vertandingen. Bij toepassing van aandrijfelementen kan de trekkracht op het aandrijfelement 130 overigens op zijn beurt leiden tot een trekkracht op aandrijfelement 132 door de tandwielkoppelingen die zich daartussen bevinden, en verdere met het lid 116 gekoppelde leden (niet getoond) van elkaar weg doen scharnieren.

15 Het zal duidelijk zijn, dat dezelfde bewegingen van de leden 110, 112,114 en 116 als hierboven beschreven, bijvoorbeeld om deze in eikaars verlengde te brengen, bewerkstelligd kan worden door met geschikte bedieningsmiddelen (bijvoorbeeld het bedieningsmiddel 100 of 102 volgens fig. 2) geschikte krachten op andere aandrijfelementen uit te oefenen, zoals (in fig. 3 gezien) een kracht op aandrijfelement 120,126,128 en/of 134 naar rechts, 20 en/of een kracht op aandrijfelement 122, 124,130 en/of 132 naar links.

De aandrijfelementen en positioneerelementen welke in fig. 3 aan de onderzijde van de leden 110,112,114 en 116 zijn getoond, kunnen op soortelijke wijze worden gebruikt als de overeenkomstige elementen aan de bovenzijde van de leden, maar kunnen ook weggelaten worden, zonder de goede werking van de gelede inrichting te verhinderen.

25 Fig. 4 toont een positie van de leden 112,114 en 116 in eikaars verlengde die wordt bereikt bij het uitoefenen van een kracht op het aandrijfelement 122 in de richting van pijl 118 in fig. 3. Aangezien alle vertandingen in de koppeldelen, zoals bijvoorbeeld is getoond voor vertandingen 150, 152 een eindige lengte hebben, blokkeren de vertandingen in de getoonde eindpositie, en is verder scharnieren onmogelijk. Strips 154 bevinden zich in de 30 eindpositie in een gestrekte toestand, en bieden daarmee een weerstand tegen scharnieren in de koppeldelen, met een verhoogde weerstand bij het initiëren van het scharnieren.

Indien de aan de hand van fig. 3 beschreven krachtuitoefening op de aandrijfelementen van richting wordt omgekeerd, zullen de leden 110,112,114,116 tegengesteld aan de door de respectieve pijlen 140,142,144,146 bewegen totdat een tweede eindpositie is 9 verkregen die in fig. 5 en 6 voor een ander aantal leden is weergegeven, en waarin de leden van de gelede inrichting naast elkaar liggen.

Fig. 5 en 6 tonen acht leden 160,162,164,166,168, 170, 172 en 174 die zijn onderling zijn gekoppeld doorzeven bovenste koppeldelen 176,178,180,182,184,186, 5 188, en zeven onderste koppeldelen, waarvan er in fig. 6 slechts vier zijn getoond. Het roterend aandrijven van een of meer van de getoonde positioneerelementen, bijvoorbeeld positioneerelement 190 of 192, met een actuator 100 (zoals getoond in fig. 2) volstaat om de leden 160-174 vanuit de positie naast elkaar naar een positie in eikaars verlengde, en terug, te bewegen, of naar een willekeurige tussenliggende positie, zoals hiervoor reeds is 10 toegelicht aan de hand van de voorgaande figuren. Eenzelfde positionering kan worden verkregen door het uitoefenen van een geschikte kracht op een of meer van de getoonde aandrijfelementen, bijvoorbeeld aandrijfelement 194, bijvoorbeeld met een lineaire actuator.

De leden kunnen, zoals in de figuren is geïllustreerd, een frame 8, 10,12 (fig. 1) omvatten waarop componenten kunnen worden gemonteerd, maar kunnen ook één geheel 15 vormen met de componenten. De leden kunnen bijvoorbeeld panelen, waaronder begrepen deuren, hekwerken en zonnepanelen, dragen die naar behoefte in- en uitgevouwen kunnen worden, of eenmalig vanuit een ingevouwen toestand (fig. 5) naar een uitgevouwen toestand (fig. 4) bewogen dienen te worden, met een fixatie van de uitgevouwen toestand door de strips 86,154.

20 In plaats van de strip 86,154 kunnen ook andere inrichtingen worden toegepast die de onderlinge hoekstand van de leden van de gelede inrichting in vooraf bepaalde hoekstanden semi-permanent fixeren, bijvoorbeeld zowel in een positie waarin de leden naast elkaar liggen (“ingevouwen” toestand) als in een positie waarin de leden in eikaars verlengde liggen (“uitgevouwen” toestand).

25 Fig. 6a en 6b tonen twee leden 600, 602 van een gelede inrichting, welke leden 600, 602 elk een frame omvatten dat holle buizen 610, 612 en een of meer verbindingsstangen 614 tussen de buizen 610, 612 omvat, respectievelijk holle buizen 616, 618 en een of meer verbindingsstangen 620 omvat. Zoals fig. 6c toont, kan de gelede inrichting meer dan twee leden omvatten, waarvan de frames op soortgelijke wijze zijn opgebouwd.

30 Het frame van elk lid van de gelede inrichting draagt een of meer (holle) pijpen 622 (in het geval van fig. 6a-6c drie onderling evenwijdige pijpen 622) waarvan open uiteinden via flexibele manchetten 624 zijn verbonden met open uiteinden van pijpen 622 van een ander lid voor het vormen van gelede pijpen. De pijpen 622 zijn bevestigd aan de verbindingsstangen 614, 620, bijvoorbeeld doordat de verbindingsstangen 614, 620 10 daardoorheen lopen. De verbindingsstangen 614, 620 kunnen zich uiteraard ook uitsluitend tussen de pijpen 622 uitstrekken en daarmee aan de buitenzijde daarvan verbonden zijn.

Voor het invouwen en uitvouwen van de gelede inrichting volgens fig. 6a-6c wordt bijvoorbeeld het mechanisme dan hiervoor in fig. 1-6 is getoond en aan de hand daarvan is 5 beschreven, toegepast. Dit blijkt in het bijzonder uit de in fig. 6b aangebrachte verwijzingscij-fers welke eveneens in fig. 1 en de daarbij behorende beschrijving zijn opgenomen. Er dient te worden opgemerkt dat de positioneerinrichtingen van de uitvoeringsvorm volgens fig. 6a-6c dubbel zijn uitgevoerd: zie bijvoorbeeld de vertandingen 40, 50 boven en onder de vertanding 20, en de vertandingen 42, 56 boven en onder de vertanding 24. Het is natuurlijk 10 ook mogelijk om de positioneerinrichtingen enkel uit te voeren (bijvoorbeeld als sprake is van relatief lage krachten voor het ten opzichte van elkaar doen scharnieren van de leden), waarbij uitsluitend boven, of uitsluitend onder de vertandingen 20 en 24 een vertanding 40 resp. 42 is aangebracht. De buizen 610, 612, 616, 618 zijn op een niet nader getoonde wijze vast verbonden met balken 8,10, 14 resp. 16.

15 De gelede inrichting volgens fig. 6a-6c kan bijvoorbeeld worden toegepast voor het transporteren van gassen of vloeistoffen, bijvoorbeeld water, schuim of olie, of visceuze massa, zoals beton door de een of meer pijpen 622. De gelede inrichting kan bijvoorbeeld op een voertuig worden toegepast, zoals op een brandweervoertuig als onderdeel van een spuitinrichting.

20 In de hiervoor besproken uitvoeringsvormen, en ook in sommige hierna nog te bespreken uitvoeringsvormen, wordt de gelede inrichting op de wijze van een harmonica van een uitgevouwen toestand naar een ingevouwen toestand, of van een ingevouwen toestand naar een uitgevouwen toestand bewogen. Daarbij vouwen opeenvolgende scharnierende verbindingen tussen leden zich afwisselend aan één zijde en aan de tegenoverliggende 25 zijde van een reeks leden in of uit. Het is ook mogelijk vooraf bepaalde scharnierende verbindingen in een vooraf bepaalde richting te vouwen (bijvoorbeeld opeenvolgend ingevouwen naar één zijde, uitgevouwen en ingevouwen naar een andere zijde), voor het bereiken van een vooraf bepaalde vouwpatroon, waarbij scharnierende verbindingen naar behoefte ook een positie tussen een ingevouwen toestand en een uitgevouwen toestand 30 kunnen innemen. Verder is het mogelijk de koppelelementen tussen de verschillende leden zodanig uit te voeren, dat opeenvolgende scharnierende verbindingen tussen leden zich alle aan één zijde van de reeks leden in vouwen en uitvouwen, zodat een zich geheel of gedeeltelijk oprollende reeks leden wordt verkregen.

Fig. 7 toont een deel van een gelede inrichting 500, die een eerste lid 502 en een 35 tweede lid 504 elk in de vorm van een stang, profiel of dergelijke omvat. De leden 502, 504 11 zijn elk aan een uiteinde daarvan voorzien van een vast daarmee verbonden respectieve vertanding 506, 508 (tanden zijn in fig. 7 niet getoond), op soortgelijke wijze als hiervoor is toegelicht in het kader van fig. 1 en volgende. De leden 502, 504 zijn rond respectieve scharnierassen 510, 512 scharnierbaar gelagerd in een koppeldeel 514, waarbij de 5 vertandingen 506 en 508 in elkaar grijpen. De scharnierassen 510, 512 zijn onder een hoek die groter is dan 0 graden ten opzichte van elkaar gericht. In een uitvoeringsvorm ligt de hoek tussen 5 graden en 90 graden, meer in het bijzonder tussen 5 en 60 graden Het koppeldeel 514 is daartoe geknikt uitgevoerd, waarbij een eerste helft die de scharnieras 510 omvat onder een hoek die kleiner is dan 180 graden is gericht ten opzichte van een 10 tweede helft die de scharnieras 512 omvat. Een geknikte uitvoering van het koppeldeel is echter niet essentieel, zolang de scharnierassen wel onder een hoek van meer dan 0 graden ten opzichte van elkaar zijn gericht.

Er is voorzien in gedeeltelijk in fig. 7 getoonde positioneerinrichtingen voor het instellen van een hoekstand tussen de leden 502, 504. Daartoe is het koppeldeel 514 15 voorzien van vast daarmee verbonden (bijvoorbeeld integraal gevormde) vertandingen 516 en 518. Op lid 502 is nabij het koppeldeel 514 een rond een scharnieras 520 scharnierbaar, en van een vertanding 522 voorzien positioneerelement 524 gelagerd. Voorts ïs op lid 504 nabij het koppeldeel 514 een rond een scharnieras 526 scharnierbaar, en van een vertanding 528 voorzien positioneerelement 530 gelagerd. De vertandingen 516 en 522 20 grijpen in elkaar, en de vertandingen 518 en 528 grijpen in elkaar.

Het positioneerelement 524 is op afstand van de scharnieras 520 daarvan scharnierbaar verbonden met aandrijfelementen 532 en 534. Op soortgelijke wijze is het positioneerelement 530 op afstand van de scharnieras 526 daarvan scharnierbaar verbonden met aandrijfelementen 536 en 538.

25 Verwijzend naar fig. 7 is de werking van de gelede inrichting 500 als volgt.

Indien wordt verondersteld dat op het aandrijfelement 534 een kracht wordt uitgeoefend in de richting van pijl 540, zal het positioneerelement 524 als gevolg van het ondervonden moment roteren rond de scharnieras 520 in de richting van pijl 542. Op grond van de aangrijping tussen de vertandingen 522 en 516 zal het lid 502 zich ten opzichte van 30 het koppeldeel 514 verplaatsen in de richting van de pijl 542. Op grond van de aangrijping tussen de vertandingen 506 en 508 zal het lid 504 zich ten opzichte van het koppeldeel 514 verplaatsen in de richting van pijl 544. Aldus scharnieren de leden 502 en 504 van elkaar af bij het uitoefenen van een kracht op het aandrijfelement 534 in de richting van de pijl 540.

Ter vergroting van het op het positioneerelement 524 uitgeoefende moment in de richting 35 van de pijl 542 kan een kracht op het aandrijfelement 532 in een richting tegengesteld aan 12 die volgens pijl 540 worden uitgeoefend. Daarbij wordt verondersteld dat het aandrijfelement 532 voldoende stijf is om een duwkracht op te nemen. Indien de aandrijfelementen slap zijn (bijvoorbeeld zijn uitgevoerd als kabels, kettingen of dergelijke), dan kunnen uitsluitend trekkrachten worden uitgeoefend, en kunnen de aandrijfelementen 532 en 534 uitsluitend 5 afzonderlijk van elkaar, en in onderling tegengestelde richting, werkzaam zijn. De volgens de hiervoor beschreven krachtenuitoefening op de aandrijfelementen 532, 534 verkregen beweging van de leden 502, 504 in de richtingen van de pijlen 542 en 544 kan ook verkregen worden door op het aandrijfelement 536 een kracht uit te oefenen in de richting van pijl 546, eventueel aangevuld met een tegengesteld gerichte kracht op het aandrijfele-10 ment 538.

Door de krachtuitoefening op ten minste één aandrijfelement zullen de leden 502 en 504 vanuit de in fig. 7 getoonde positie, waarbij de hoek tussen de leden 502, 504 in hoofdzaak 0 graden is, elk over 90 graden ten opzichte van het koppeldeel 514 kunnen scharnieren, waarna de hoek tussen de (lengterichtingen van de) leden 502, 504, gezien in 15 een vlak door de scharnierassen 510, 512, in hoofdzaak gelijk is aan de hoek tussen de scharnierassen. De hoek tussen de leden 502, 504 gezien in een vlak loodrecht op eerdergenoemd vlak (tevens loodrecht op het symmetrievlak van de getoonde constructie) is dan in hoofdzaak 180 graden.

Het zal duidelijk zijn dat het omkeren van de respectieve krachtrichtingen voor de 20 aandrijfelementen tot gevolg heeft dat de leden 502, 504 ten opzichte van het koppeldeel 514 in een richting die tegengesteld zijn aan die volgens de pijlen 542 en 544, voor zover de verschillende vertandingen en andere constructieve beperkingen daartoe ruimte bieden.

De basisconstructie volgens fig. 7 biedt de mogelijkheid tot het vormen van een ringvormige constructie van leden die aan de uiteinden daarvan zijn gekoppeld door middel 25 van koppeldelen. Dit is geïllustreerd in fig. 8a, 8b, 8c, 9a, 9b, 9c, 10a en 10b. Het wordt opgemerkt dat in deze figuren geen positioneerinrichtingen zijn afgebeeld ter verheldering van de constructieve basisconstructie. In een praktische uitvoering zullen dergelijke positioneerinrichtingen echter wel aanwezig zijn, waarbij een uitvoeringsvorm kan worden gekozen die elders in deze beschrijving is toegelicht.

30 Fig. 8a, 8b en 8c tonen drie ringvormige constructies 550, 552 en 554 die elk twaalf leden 556, 558 resp. 560 omvatten die onderling door twaalf koppeldelen 562, 564 resp. 566 zijn gekoppeld. De hoek a (fig. 8b) tussen (de lengterichtingen van) de leden 556, 558 en 560, gezien in het vlak van de constructie zoals getoond in “uitgevouwen” toestand, is in hoofdzaak gelijk aan 180 graden minus de hoek tussen de scharnierassen van de 35 koppelelementen, die in dit uitvoeringsvoorbeeld 30 graden is. Hiermee is in fig. 7 de hoek α 13 gelijk aan 150 graden. Bij een opstelling van n (n>3) identieke leden en koppelelementen bedraagt de hoek α in het algemeen (180 - 360/n) graden. Gezien in zijaanzicht volgens fig. 8c zijn de hoeken tussen de leden 556 onderling, de leden 558 onderling en de leden 560 onderling elk gelijk aan 180 graden.

5 In elk van de constructies 550, 552 en 554 zijn de respectieve koppeldelen 562, 564 en 566 afwisselend zodanig geplaatst dat een scharnierbeweging van een respectief lid 556, 558 en 560 ten opzichte van de daarmee aan de uiteinden verbonden twee koppeldelen tegengesteld is. Aldus wordt een zigzag-oriëntatie van de leden verkregen.

De ringvormige constructies 550, 552 en 554 kunnen bijvoorbeeld deel uitmaken van 10 een opvouwbare constructie waarmee een flexibel materiaal kan worden opgespannen. Hierna wordt het invouwen van de constructies 550, 552 en 554 geïllustreerd aan de hand van fig. 9a, 9b, 9c, 10a en 10b.

Zoals fig. 9a, 9b en 9c tonen, kunnen de leden 556 van de constructie 550 ter plaatse van de koppelelementen 562 ten opzichte van het koppelelement en ten opzichte van elkaar 15 scharnieren. Aldus is de constructie 550 vanuit de in fig. 8a, 8b en 8c getoonde positie (“uitgevouwen” toestand), in de positie volgens fig. 9a, 9b en 9c gedeeltelijk ingevouwen. Hetzelfde geldt voor de constructies 552 en 554. De diametrale afmeting van de ringvormige constructies 550, 552 en 554 neemt hierdoor in fig. 9a ten opzichte van fig. 8a af.

Zoals fig. 10a en 10b tonen, kunnen de leden 556, 558 en 560 van de constructies 20 550, 552 resp. 554 nog verder ten opzichte van de respectieve koppelelementen 562, 564 en 566 scharnieren totdat een in hoofdzaak cilindrisch geheel wordt verkregen in eindposities van de constructies 556, 558 en 560, waarbij de leden van elke constructie in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar zijn gericht (vergelijk fig. 7). Aldus kunnen de constructies zeer compact worden ingevouwen, terwijl zij in uitgevouwen toestand (fig. 8a, 8b en 8c) een 25 groot oppervlak kunnen opspannen. Dit is in het bijzonder voordelig in een ruimtevaarttoe-passing van de constructie, waarbij compactheid van de constructie bij het in de ruimte brengen daarvan cruciaal is, terwijl eenmaal op de eindbestemming aangekomen een zeer groot oppervlak kan worden gevormd en ondersteund. Dit wordt nader toegelicht aan de hand van fig. 11a, 11 b en 11c.

30 Fig. 11a illustreert schematisch een gelede inrichting 800 in een althans gedeeltelijk uitgevouwen toestand. De gelede inrichting 800 omvat een ringvormige reeks 802 van niet in nader detail getoonde leden 802a, 802b, 802c, 802d, 802e, 802f, 802g, 802h, 802i, 802j, 802k, 802I, die achtereenvolgens onderling zijn verbonden door een koppeldeel dat althans gedeeltelijk gelijksoortig is aan het koppeldeel 514 zoals is getoond in fig. 7, waarbij het lid 35 802a is verbonden met het lid 802I. Voorts omvat de gelede inrichting 800 een ringvormige 14 reeks 804 van niet in nader detail getoonde leden 804a, 804b, 804c, 804d, 804e, 804f, 804g, 804h, 804i, 804j, 804k en 804I, die achtereenvolgens onderling zijn verbonden door een koppeldeel dat althans gedeeltelijk gelijksoortig is aan het koppeldeel 514 zoals is getoond in fig. 7, waarbij het lid 804a is verbonden met het lid 804I. De gelede inrichting 800 5 is voorzien van twee verdere ringvormige reeksen 806 en 808, onderling door koppeldelen verbonden, niet in nader detail getoonde leden met afnemende diameters, en een centraal frame 810.

De zich in hoofdzaak in tangentiële richting rond het frame 810 uitstrekkende reeksen leden 802, 804, 806 en 808 zijn onderling verbonden door zich in hoofdzaak in radiale 10 richting ten opzichte van het frame 810 uitstrekkende reeksen 812 van niet in nader detail getoonde leden 812a, 812b, 812c, 812d, 812e, 812f, 812g en 812h, die achtereenvolgens onderling zijn verbonden door een koppeldeel dat althans gedeeltelijk gelijksoortig is aan het koppeldeel 32 zoals is getoond in fig. 1.

Op de plaatsen waar de zich tangentieel uitstrekkende reeksen leden 802, 804, 806, 15 808 de zich radiaal uitstrekkende reeksen leden 812 kruisen, is een samengesteld koppeldeel 814 aanwezig dat zowel een koppeling in tangentiële richting als in radiale richting in de zin van de uitvinding verschaft. Op de koppelingsplaatsen waar de zich tangentieel uitstrekkende reeksen leden 802, 804, 806 en 810 en de zich radiaal uitstrek-kende reeksen leden 812 elkaar niet kruisen, is een enkelvoudig koppeldeel 816 (vgl. fig. 1 20 resp. fig. 7) aanwezig.

De enkelvoudige koppeldelen in de zich tangentieel uitstrekkende reeksen leden 802, 804, 806 en 808, of de enkelvoudige koppeldelen in de zich radiaal uitstrekkende reeksen leden 812 kunnen ook vervangen worden door vrij scharnierende koppelingen, en/of door scharnierende koppelingen die onder invloed van een veervoorspanning in een vooraf 25 bepaalde richting willen invouwen of uitvouwen. Verder is het mogelijk, uitsluitend de enkelvoudige koppeldelen en de delen van de samengestelde koppeldelen die de leden in elk van de zich tangentieel uitstrekkende reeksen leden 802, 804, 806 en 808 onderling koppelen te vervangen door vrij scharnierende koppelingen, en/of door scharnierende koppelingen die onder invloed van een veervoorspanning in een vooraf bepaalde richting 30 willen invouwen of uitvouwen, waarbij de leden van de zich radiaal uitstrekkende reeksen leden 812 onderling zijn gekoppeld door de hiervoor beschreven enkelvoudige koppeldelen en overeenkomstige delen van de samengestelde koppeldelen. Anderzijds is het mogelijk, uitsluitend de enkelvoudige koppeldelen en de delen van de samengestelde koppeldelen die de leden in elk van de zich radiaal uitstrekkende reeksen leden 812 onderling koppelen te 35 vervangen door vrij scharnierende koppelingen, en/of door scharnierende koppelingen die 15 onder invloed van een veervoorspanning in een vooraf bepaalde richting willen invouwen of uitvouwen, waarbij de leden van de zich tangentieel uitstrekkende reeksen leden 802, 804, 806 en 808 onderling zijn gekoppeld door de hiervoor beschreven enkelvoudige koppeldelen en overeenkomstige delen van de samengestelde koppeldelen.

5 Fig. 11b en 11c illustreren een samengesteld koppeldeel 820, dat niet in detail is weergegeven. Een slechts schematisch weergegeven lid 822 is via een eerste deel 820a van het samengestelde koppeldeel 820 gekoppeld met een slechts schematisch weergegeven lid 824. De leden 822 en 824 maken deel uit van een zich tangentieel uitstrekkende reeks leden, en het zich daartussen bevindende eerste deel 820a van het samengestelde 10 koppeldeel 820 is bijvoorbeeld uitgevoerd zoals is geïllustreerd in fig. 7, waarbij tevens kan zijn voorzien in geschikte aandrijfmiddelen (niet getoond, zie bijvoorbeeld fig. 2). Een slechts schematisch weergegeven lid 826 is via een tweede deel 820b van het samengestelde koppeldeel 820 gekoppeld met een slechts schematisch weergegeven lid 828. De leden 826 en 828 maken deel uit van een zich radiaal uitstrekkende reeks leden, en het zich 15 daartussen bevindende tweede deel 820b van het samengestelde koppeldeel 820 is bijvoorbeeld uitgevoerd zoals is geïllustreerd in fig. 1, waarbij tevens kan zijn voorzien in geschikte aandrijfmiddelen (niet getoond, zie bijvoorbeeld fig. 2).

De gelede inrichting 800 kan bijvoorbeeld een dun flexibel materiaal met een groot oppervlak ondersteunen, bijvoorbeeld ter plaatse van de samengestelde koppeldelen of ter 20 plaatse van de enkelvoudige koppeldelen, of meer in het algemeen ter plaatse van vooraf bepaalde scharnierbare koppelingen van de gelede inrichting 800, of ter plaatse van vooraf bepaalde leden van de gelede inrichting 800. Het flexibele materiaal kan, wanneer de leden zich in uitgevouwen toestand bevinden, een aanzienlijke oppervlakte (bijvoorbeeld tientallen, honderden of duizenden vierkante meter) van genoemd materiaal opspannen, hetzij als vlak 25 oppervlak, hetzij als gekromd oppervlak, terwijl de gelede inrichting 800, in ingevouwen toestand een zeer beperkt volume in beslag neemt, waarbij genoemd materiaal eveneens ineengevouwen kan zijn. In het algemeen kan de gelede inrichting 800 derhalve in uitgevouwen toestand een verzameling steunplaatsen verschaffen, welke zich op een denkbeeldig oppervlak bevinden, dat zowel vlak als gekromd (enkelvoudig gekromd of 30 meervoudig gekromd) kan zijn, voor het ondersteunen van een materiaal of een structuur, soortgelijk aan de ringvormige constructies volgens de figuren 8a-8c, 9a-9c, 10a en 10b. Bij wijze van voorbeeld is een toepassing een zonlichtconcentrator op een ruimtevaartuig, waarbij genoemd materiaal kan zijn voorzien van een lichtreflecterende deklaag.

Fig. 12a toont een gelede inrichting 201 met een eerste arm 202 en een tweede arm 35 203, en een eerste koppeldeel 204 en een tweede koppeldeel 205. De eerste arm 202 is 16 aan een eerste uiteinde 206 daarvan scharnierbaar om een scharnieras 209 met het eerste koppeldeel 204 verbonden. De eerste arm 202 is aan een tweede uiteinde 207 daarvan scharnierbaar om een scharnieras 210 verbonden met het tweede koppeldeel 205. De tweede arm 203 is aan een eerste uiteinde 208 daarvan scharnierbaar om een scharnieras 5 211 verbonden met het tweede koppeldeel 205.

Een eerste koppeling 212 koppelt het eerste koppeldeel 204 met het tweede koppeldeel 205, waarbij een draaiing van de eerste arm 202 ten opzichte van het eerste koppeldeel 204 een vooraf bepaalde draaiing van het tweede koppeldeel 205 ten opzichte van de eerste arm 202 veroorzaakt.

10 De eerste koppeling 212 omvat in de getoonde uitvoeringsvorm een ketting 240, twee dubbele tandwielen 241 en twee tandwielsectoren 242. De tandwielsectoren 242 zijn in de getoonde uitvoeringsvorm separate onderdelen die vast bevestigd zijn aan het eerste koppeldeel 204 resp. het tweede koppeldeel 205, maar kunnen daarmee, bij wijze van alternatief, ook één geheel vormen (bijvoorbeeld op de wijze van de vertandingen 40 en 42 15 van het koppeldeel 32 in fig. 1). De dubbele tandwielen 241 zijn draaibaar gelagerd op de eerste arm 202, waarbij een vertanding 241a van het dubbele tandwiel 241 grijpt in de ketting 240, en een vertanding 241b van het dubbele tandwiel 241 grijpt in een tandwielsec-tor 242. De vertandingen 241a en 241b zijn vast met elkaar verbonden.

De eerste arm 202 is aan het tweede uiteinde 207 daarvan voorzien van een vertan-20 ding 213, terwijl de tweede arm 203 aan het eerste uiteinde 208 daarvan is voorzien van een vertanding 214. De vertandingen 213 en 214 grijpen in elkaar in het tweede koppeldeel 205, en aldus is het tweede uiteinde 207 van de eerste arm 202 scharnierbaar verbonden met het eerste uiteinde 208 van de tweede arm 203.

Het eerste koppeldeel 204 verbindt de armconstructie 201 met een frame 226. Het 25 tweede koppeldeel 205 verbindt de eerste arm 202 met de tweede arm 203, waarbij elke arm 202,203 een eigen scharnieras 210 resp. 211 heeft. In de in fig. 12a getoonde uitvoeringsvorm vormt de tweede arm 203 een uiterste arm, en bijgevolg heeft deze uitsluitend een scharnierende verbinding aan het eerste uiteinde 208 daarvan, en geen scharnierende verbinding aan een uiteinde dat tegenover het eerste uiteinde 208 is gelegen. 30 De scharnierassen 209, 210 en 211 hebben in de in fig. 12a getoonde uitvoerings vorm een gelijke oriëntatie, maar kunnen ook verschillende richtingen hebben (bij overeenkomstig aangepaste scharnierende verbindingen).

De werking van de in fig. 12a getoonde uitvoeringsvorm is als volgt.

Wanneer de eerste arm 202 draait ten opzichte van het eerste koppeldeel 204 rond 35 de scharnieras 209 (welke draaiing bijvoorbeeld kan worden teweeggebracht door een in fig.

17 12b getoonde cilinder-zuigerinrichting 229 welke scharnierbaar is gekoppeld met het frame 226 enerzijds, en met het tweede uiteinde 207 van de eerste arm 202 anderzijds) in de richting van pijl 215, dan zal het dubbele tandwiel 241 dat is gelegen bij het eerste uiteinde 206 van de eerste arm 202 in draaiing worden gebracht door de tandwielsector 242 die is 5 bevestigd aan het eerste koppeldeel 204. Daardoor zal de ketting 240 ten opzichte van de eerste arm 202 gaan bewegen, waarbij de ketting 240 het dubbele tandwiel 241 nabij het tweede uiteinde 207 van de eerste arm 202 in draaiing zal brengen. Het dubbele tandwiel 241 zal op zijn beurt de tandwielsector 242 die is bevestigd aan het tweede koppeldeel 205 in draaiing brengen. Aangezien deze tandwielsector 242 vast is bevestigd aan het tweede 10 koppeldeel 205, zal het tweede koppeldeel 205 ook in draaiing gebracht worden. Een dergelijke draaiing veroorzaakt tevens een draaiing van de tweede arm 203 ten opzichte van het tweede koppeldeel 205 in de richting van pijl 216. Bij een voortgaande draaiing komen de eerste arm 202 en de tweede arm 203 uiteindelijk in de in fig. 12c getoonde posities terecht. Aldus kunnen de posities van de eerste arm 202 en de tweede arm 203 gevarieerd 15 worden tussen een positie in lijn met elkaar (een uitgevouwen toestand volgens fig. 12a) en een positie evenwijdig en naast elkaar (een ingevouwen toestand volgens fig. 12c). Daarbij wordt opgemerkt dat de oriëntatie van het koppeldeel 205 (waarbij de oriëntatie bijvoorbeeld wordt gemeten als lijn, die de scharnierassen 210, 211 verbindt en loodrecht daarop staat) in hoofdzaak niet verandert tussen de uitgevouwen toestand en de ingevouwen toestand.

20 Er kan aldus een positioneerinrichting worden herkend in het samenstel van het dub bele tandwiel 241, in het bijzonder de vertanding 241b daarvan, en de daarmee samenwerkende tandwielsector 242. Door het dubbele tandwiel 241 aan te drijven ter plaatse van de vertanding 241a daarvan met de ketting 240 wordt een hoekstand van de eerste arm 202 en de tweede arm 203 ten opzichte van het tweede koppeldeel 205 ingesteld.

25 Fig. 13 toont de uitvoeringsvorm van fig. 12a en 12c in uiteengenomen vorm, waarbij overeenkomstige onderdelen overeenkomstige verwijzingscijfers hebben.

In de in fig. 12a, 12c en 13 getoonde uitvoeringsvorm zijn de overbrengingsverhou-dingen in de eerste koppeling 12 zodanig gekozen, dat bij een draaiing van de eerste arm 202 ten opzichte van het eerste koppeldeel 204, het tweede koppeldeel 205 een even grote 30 draaiing in tegengestelde richting ten opzichte van de eerste arm 202 maakt. Uiteraard zijn ook andere overbrengingsverhoudingen mogelijk, waarbij genoemde onderscheiden draaiingen verschillend zijn.

Fig. 14 toont een uitvoeringsvorm van een gelede inrichting waarin, in tegenstelling tot fig. 12a, 12c en 13, meer dan twee armen zijn verschaft. In fig. 14 zijn één eerste arm 35 202, één tweede arm 203, en twee derde armen 228 verschaft. De derde armen 228 18 bevinden zich tussen de eerste arm 202 aan de zijde van het frame 226 en de tweede arm 203, en hebben tegenover elkaar liggende uiteinden 230 en 231. Vanaf het frame 226 langs de armen gaand treft men achtereenvolgens eerste koppeldeel 204 (met scharnieras 209), eerste arm 202, tweede koppeldeel 205 (met scharnierassen 210, 232, en voorzien van 5 twee tandwielsegmenten 242), derde arm 228, tweede koppeldeel 205 (met scharnierassen 233, 232, en voorzien van twee tandwielsegmenten 242), derde arm 228, tweede koppeldeel 205 (met scharnierassen 233, 211, en voorzien van één tandwielsegment 242) en tweede arm 203 in de gelede inrichting. De tweede koppeldelen 205 zijn onderling gekoppeld door middel van koppelingen 234.

10 In fig. 14 zijn de armen 202, 203 en 228 getekend als liggend en bewegend in in hoofdzaak een enkel vlak. Een deskundige in de techniek zal echter inzien dat wanneer de scharnierassen 209, 210, 211, 232 en 233 niet evenwijdig zijn en de verschillende vertandingen in de armconstructie 1 overeenkomstig zijn aangepast, de armconstructie 1 een complexe beweging kan maken, waarbij de armen niet meer in een enkel vlak behoeven 15 te bewegen.

Zoals fig. 14 toont, zijn de koppeldelen 205 ten opzichte van elkaar over 180 graden gedraaid georiënteerd om een beweging van de leden van de gelede inrichting 201 op de wijze van een harmonica mogelijk te maken.

Fig. 15 toont dezelfde uitvoeringsvorm als fig. 14, waarbij in fig. 15 de armen 202, 20 203 en 228 zich naast elkaar bevinden (ingevouwen toestand) in tegenstelling tot de situatie in fig. 14, waarin de armen 202, 203 en 228 zich in eikaars verlengde bevinden (uitgevouwen toestand).

Fig. 16 toont een uitvoeringsvorm van een gelede inrichting 201 waarbij de koppeling 212 is uitgevoerd in de vorm van een drijfstang 224, welke door middel van scharnieren 225 25 en 226 aan de uiteinden daarvan scharnierbaar is verbonden met een op het frame 226 aangebrachte eerste steun 222 resp. een op het tweede koppeldeel 205 aangebrachte tweede steun 223. Gezien vanuit de richting die is aangegeven met pijl 240 is het scharnier 225 op afstand van de scharnieras 209, en op afstand van de eerste arm 202 geplaatst. Vanuit dezelfde richting 240 bezien is het scharnier 226 op afstand van de scharnierassen 30 210, 211, en op afstand van de eerste arm 202 geplaatst, aan dezelfde zijde van de eerste arm 202 als het scharnier 225. De scharnieren 225, 226 hebben scharnierassen 220 resp. 221. De afstand van het scharnier 225 of de scharnieras 220 tot het frame 226 is groter dan de afstand van de scharnieras 209 tot het frame 226, en in de in fig. 16 getoonde uitgevouwen toestand van de gelede inrichting 201 is de afstand van het scharnier 226 of de 19 scharnieras 221 tot het frame 226 groter dan de afstand van de scharnierassen 210, 211 tot het frame 226.

Fig. 17 toont de uitvoeringsvorm van fig. 16 in ingevouwen toestand, waarbij de eerste arm 202 in hoofdzaak evenwijdig is aan de tweede arm 203, en daarnaast is gelegen.

5 Voor het bewerkstelligen van de overgang van de in fig. 16 getoonde toestand van de gelede inrichting 201 naar de in fig. 17 getoonde toestand van de gelede inrichting 201, of terug, kan een willekeurige geschikte actuator worden gebruikt die bijvoorbeeld aangrijpt op de eerste arm 202 of tussen de eerste arm 202 en het frame 226 om de eerste arm 202 te doen zwenken tussen de twee toestanden.

10 Fig. 18 toont de uitvoeringsvorm van fig. 16 en 17 in uiteengenomen vorm. Het is duidelijk te zien dat de drijfstang 224 een pendelstaaf is die de afstand tussen de scharnieren 225 en 226 op de eerste en tweede steunen 222 resp. 223 fixeert op een vooraf bepaalde lengte. Hiermee is de draaiing van het tweede koppeldeel 205 ten opzichte van de eerste arm 202 bepaald bij een draaiing van de eerste arm 202 ten opzichte van het eerste 15 koppeldeel 204.

Er kan een positioneerinrichting worden herkend in de combinatie van de steun 223 en de drijfstang 224, waarbij de hoekstand van de eerste arm 202 en de tweede arm 203 kan worden ingesteld ten opzichte van het tweede koppeldeel 205 door de positioneerinrichting.

20 Fig. 19 toont een gelede inrichting 201 met een eerste arm 202, een tweede arm 203, en een tussengelegen derde arm 228. De eerste arm 202 is met de derde arm 228 gekoppeld door middel van een koppeldeel 205, en de derde arm 228 is op zijn beurt met de tweede arm 203 gekoppeld door middel van een ander koppeldeel 205.

Het koppeldeel 205 tussen de eerste arm 202 en de derde arm 228 is voorzien van 25 twee steunen 222, 223, waarbij steun 223 scharnierbaar is verbonden met een einde van een drijfstang 224 waarvan een tegenoverliggend einde scharnierbaar is verbonden met een op het frame 226 aangebrachte steun 222. Het koppeldeel 205 tussen de derde arm 228 en de tweede arm 203 is voorzien van één steun 223, die scharnierbaar is verbonden met een einde van een drijfstang 224 waarvan een tegenoverliggend einde scharnierbaar is 30 verbonden met een op het andere koppeldeel 205 aangebrachte steun 222.

De koppeldelen 205 zijn voorzien van veerconstructies 235 ter compensatie van krachten die kunnen optreden in de gelede inrichting 201. De veerconstructies 235 oefenen een zodanige kracht uit die werkzaam is tussen de koppeldelen 205 en de daarmee verbonden eerste, tweede en derde armen 202, 203, 228, dat de armen de neiging hebben 35 zich in eikaars verlengde te oriënteren bij afwezigheid van andere oriënterende of 20 blokkerende krachten. Er dient overigens te worden opgemerkt dat ook andere constructies dan veerconstructies voor deze toepassing gebruikt kunnen worden.

De eerste arm 202 kan gezwenkt worden in de richting van pijl 242, door middel van een actuator, welke in fig. 19 bij wijze van voorbeeld is weergegeven in de vorm van een 5 cilinder-zuigereenheid 229, maar ook een willekeurige andere uitvoeringsvorm kan hebben waarbij tussen het frame 226 en de eerste arm 202 een kracht uitgeoefend kan worden, of tenminste op de eerste arm 202 een kracht uitgeoefend kan worden. Een beweging in tegenovergestelde richting kan plaatsvinden door de werking van de veerconstructies 235, of ook (indien de veerconstructies onvoldoende veerkracht bezitten) met behulp van de 10 cilinder-zuigereenheid 229 of een andere actuator.

Bij het zwenken van de eerste arm 202 zal het koppeldeel 205 dat is voorzien van de steunen 222 en 223 zich mede verplaatsen, waarbij de oriëntatie van dit koppeldeel 205 in hoofdzaak gelijk blijft als gevolg van de scharnierende verbinding tussen dit koppeldeel 205 en het frame 226 in de vorm van de drijfstang 224. Genoemd koppeldeel 205 draait hierdoor 15 ten opzichte van de eerste arm 202. Daarbij draait als gevolg van de in elkaar grijpende vertandingen (zie ook fig. 1 en 11) aan de uiteinden van de eerste arm 202 en de derde arm 228 die in het koppeldeel 205 bij elkaar komen, de derde arm 228 tevens ten opzichte van het koppeldeel 205 in een tegengestelde richting.

Op soortgelijke wijze wordt als gevolg van de draaiing van de derde arm 228 ten op- 20 zichte van voornoemd koppeldeel 205 dankzij de werking van de volgende drijfstang 224 die naast de derde arm 228 is gelegen, het volgende koppeldeel 205 ten opzichte van de derde arm 228 verdraaid bij behoud van de oriëntatie van genoemd volgend koppeldeel 205. Als gevolg van de in elkaar grijpende vertandingen aan de uiteinden van de derde arm 228 en de tweede arm 203 die in voornoemd volgende koppeldeel 205 bij elkaar komen, draait de 25 tweede arm 203 tevens ten opzichte van dit koppeldeel 205 in een tegengestelde richting.

Aldus wordt evenals in de voorgaande uitvoeringsvormen bereikt dat de armen 202, 203, 228 van de in fig. 19 getoonde uitgevouwen toestand (waarin de armen in eikaars verlengde liggen) kunnen worden overgebracht in een ingevouwen toestand (waarin de armen naast elkaar liggen), en vice versa.

30 In de uitvoeringsvorm van fig. 20 is ten opzichte van de uitvoeringsvorm van fig. 19 de drijfstang 224 die zich uitstrekt tussen de koppeldelen 205 vervangen door een verbinding met een instelbare lengte. In fig. 20 is deze verbinding bij wijze van voorbeeld uitgevoerd als cilinder-zuigereenheid 227. Met de cilinder-zuigereenheid kan de verhouding tussen de draaiingen van de koppeldelen 205 ten opzichte van de derde arm 228 worden 35 ingesteld.

21

Fig. 21-26 tonen een gelede inrichting 302 met vier leden 304, 306, 308 en 310. Het lid 304 omvat balken 312, 314, 316, waarbij de balken 312 en 316 onderling zijn verbonden door vier staven 318. Het lid 306 omvat balken 320, 322 die onderling zijn verbonden door vijf staven 318. Het lid 308 omvat balken 324, 326 die onderling zijn verbonden door vijf 5 staven 318. Het lid 310 omvat balken 328, 330, 332, waarbij de balken 328 en 332 onderling zijn verbonden door vier staven 318. Het aantal staven 318 van elk van de leden 304, 306, 308, 310 kan ook groter of kleiner dan vier resp. vijf zijn. De gelede inrichting 302 vindt bijvoorbeeld toepassing als (deel van een) beweegbaar hek dat toegang kan geven tot bijvoorbeeld een ruimte of een terrein. Om beschadiging van het hek te voorkomen kan de 10 balk 330 zijn voorzien van een, eventueel flexibele, stootstrip 331.

Het lid 304 is door middel van ten minste een scharnierverbinding 334 scharnierbaar verbonden met een frame of staander 336. Het lid 304 is met het lid 306 scharnierbaar verbonden door middel van tussen de naar elkaar toe gerichte einden van de balken 312 en 320, en tussen de naar elkaar toe gerichte einden van de balken 316 en 322 aangebrachte 15 koppeldelen 338, waarin op de einden van de balken 312 en 320 resp. 316 en 322 aangebrachte vertandingen in elkaar grijpen op de wijze die hiervoor reeds bijvoorbeeld aan de hand van fig. 1,11 of 16 is toegelicht en getoond. Op soortgelijke wijze zijn de leden 306 en 308 door middel van koppeldelen 340 onderling scharnierbaar verbonden, en zijn de leden 308 en 310 onderling door middel van koppeldelen 342 scharnierbaar verbonden. In 20 elk van de koppeldelen scharnieren de vertandingen rond scharnierassen 323. De koppeldelen 338, 340 en 342 staan toe dat elk van de met één van de koppeldelen gekoppelde leden over een hoek van in hoofdzaak negentig graden kan draaien ten opzichte van het betreffende koppeldeel. Aldus kunnen de leden 304, 306, 308, 310 in eikaars verlengde worden gebracht (zie fig. 21,22), of op de wijze van een harmonica naast 25 elkaar worden gebracht (zie fig. 25, 26), waartoe in een tussen het lid 304 en de staander 336 aangrijpende cilinder-zuigereenheid 343 of andere actuator is voorzien. Daarbij behouden de koppeldelen 338, 340 en 342 hun oriëntatie, d.w.z. dat de richting van een lijn die hartlijnen van de scharnierassen 323 van een koppeldeel verbindt, steeds gelijk blijft.

Eén van de koppeldelen 338 is voorzien van een eerste steun 344 die is aan een 30 einde daarvan scharnierbaar is gekoppeld met een einde van een stang 346 waarvan het tegenoverliggende einde scharnierbaar is gekoppeld met een op de staander 336 aangebrachte steun 348. Hetzelfde koppeldeel 338 is tevens voorzien van een tweede steun 350 die aan een einde daarvan scharnierbaar is gekoppeld met een einde van een stang 352 waarvan het tegenoverliggende einde scharnierbaar is gekoppeld met een einde van 35 een derde steun 354 die is aangebracht op een van de koppeldelen 340. Hetzelfde 22 koppeldeel 340 is tevens voorzien van een vierde steun 356 die aan een einde daarvan scharnierbaar is gekoppeld met een einde van een stang 358 waarvan het tegenoverliggende einde scharnierbaar is gekoppeld met een einde van een vijfde steun 360 die is aangebracht op een van de koppeldelen 342.

5 De eerste steun 344 strekt zich vanuit het koppeldeel 338 zodanig uit, dat het scharnierpunt van het koppeldeel 338 met de stang 346 zich buiten het koppeldeel 338 bevindt. De hoek tussen een lijn die een van de scharnierassen 323 van het koppeldeel 338 met voornoemd scharnierpunt verbindt enerzijds, en een lijn die de scharnierassen van het koppeldeel 338 met elkaar verbindt anderzijds, is kleiner dan negentig graden, en ligt meer 10 in het bijzonder tussen dertig en zestig graden. De plaats van voornoemd scharnierpunt wordt zodanig gekozen dat geen interferentie met andere steunen of daarmee verbonden stangen plaatsvindt, maar wel de benodigde krachten tussen steunen kunnen worden overgedragen.

In fig. 19-26 kan een positioneerinrichting worden herkend in de combinatie van een 15 steun en een daarmee gekoppelde drijfstang, waarbij de hoekstand van een eerste lid of arm en de tweede lid of arm kan worden ingesteld ten opzichte van het zich daartussen bevindende koppeldeel door de positioneerinrichting.

Fig. 27a, 27b en 27c toont een gelede inrichting waarin van een geleiderail gebruik wordt gemaakt. Leden 701, 702, 703 en 704 van de gelede inrichting omvatten elk een 20 frame met twee langsbalken 710 die onderling verbonden zijn door twee dwarsbalken 712. De leden 701,702, 703 en 704 zijn elk aan een eerste einde daarvan scharnierend verbonden met een aangrenzend lid via scharnieren 720, en aan een tegenoverliggend einde daarvan scharnierend verbonden met een aangrenzend lid via koppeldelen 730. Voorts is voorzien in een of meer geleiderails 740 met sleuven 742 voor het geleiden van de 25 koppeldelen 730.

Een in een geleiderail 740 geleid koppeldeel 730 omvat twee elk rond een as 732 scharnierbare vertandingen 734 die in elkaar grijpen. De vertandingen 734 zijn elk vast verbonden met de bijbehorende leden, in het uitvoeringsvoorbeeld de langsbalken 710 daarvan. De assen 732 zijn gelagerd in lagerdelen 736 die zich aan weerszijden van de 30 vertandingen bevinden. Ten minste één van de lagerdelen van het koppeldeel 730 is onverdraaibaar geleid in de bijbehorende geleiderail 740, bijvoorbeeld doordat de assen 732 van het koppeldeel 730 uitsteken in de sleuf 742 van de geleiderail 740, of door andere met ten minste een lagerdeel 736 van een koppeldeel 730 verbonden geleidingsmiddelen.

De werking van de gelede inrichting volgens fig. 27a-27c is als volgt. Door scharnie-35 ren (instellen van de hoekstand) van een van de leden, bijvoorbeeld een eindlid van een 23 reeks leden, zoals lid 707 in fig. 27c, ten opzichte van de geleiderails 740, en dus ten opzichte van het koppeldeel 730, zullen de overige leden eveneens scharnieren ten opzichte van de geleiderails 740. De koppeldelen 730 zorgen daarbij via de daarin gekoppelde vertandingen 734 voor de doorgifte van de scharniering van een stel onderling door 5 scharnieren 720 gekoppelde leden naar een volgend stel onderling door scharnieren 720 gekoppelde leden.

Er wordt opgemerkt, dat in de uitvoeringsvorm volgens fig. 27a-27c met behoud van de werking in principe volstaan zou kunnen worden met één geleiderail 740, bijvoorbeeld de geleiderail welke in de figuren aan de bovenzijde van de gelede inrichting is weergegeven.

10 Aldus zou de geleiderail 740 aan de onderzijde van de gelede inrichting kunnen vervallen, en de koppeldelen 730 welke zich aan de onderzijde van de gelede inrichting bevinden zouden kunnen worden vervangen door geschikte scharnieren zonder in elkaar grijpende vertandingen.

Het aantal tanden van elk van de vertandingen in de gelede inrichting kan door de 15 deskundige op grond van normale ontwerpoverwegingen worden bepaald.

Het aantal tanden van de vertanding van een eerste lid of arm kan gelijk zijn aan het aantal tanden van de vertanding van een tweede lid of arm dat/die via een koppeldeel is verbonden met het eerste lid of de eerste arm, maar de aantallen tanden van het eerste en het tweede lid, of de eerste en de tweede arm, kunnen ook verschillend zijn. Ook kan de 20 overbrengingsverhouding van de vertandingen gelijk aan één zijn, of daarvan verschillen. De vertanding kan een scharnieren van een lid of arm ten opzichte van een koppeldeel over een hoek van 90 graden toelaten, zoals hiervoor is weergegeven, maar een dergelijke vertanding kan ook zodanig worden gekozen dat een scharnieren van een lid of arm ten opzichte van een koppeldeel over een hoek van 180 graden mogelijk is. Het scharnieren van 25 een eerste lid of arm ten opzichte van een koppeldeel kan over een andere hoek zijn dan het scharnieren van een tweede met het koppeldeel verbonden lid of arm.

In het geval van de overbrenging tussen een vertanding van een positioneerelement en een vertanding van een koppeldeel kan een geschikte overbrengingsverhouding gekozen worden, waarbij het aantal tanden van de vertanding van het positioneerelement en het 30 aantal tanden van de bijbehorende vertanding van het koppeldeel gelijk of ongelijk aan elkaar kan zijn. Daarbij kan het positioneerelement langs de gehele omtrek of een gedeelte daarvan zijn voorzien van tanden.

Tevens kan het positioneerelement zijn uitgevoerd als wormwiel voor het verkrijgen van een zelfremmende overbrenging. In laatstgenoemd geval kan worden afgezien van de 35 strip of veerconstructie tussen de leden of armen van de gelede inrichting.

24

Het dient te worden begrepen dat de beschreven uitvoeringsvormen slechts voorbeelden zijn van de uitvinding, die in uiteenlopende uitvoeringen belichaamd kan zijn. Derhalve dienen specifieke structurele en functionele details die hierin zijn geopenbaard niet te worden beschouwd als beperkend, maar uitsluitend als een basis voor de conclusies en 5 als een representatieve basis om de deskundige voldoende informatie te verstrekken om de uitvinding ten uitvoer te brengen. De termen en frasen die hierin zijn gebruikt, zijn niet bedoeld om beperkend te zijn, maar om een begrijpelijke beschrijving van de uitvinding te verschaffen.

De term “een” die hierin is gebruikt, is gedefinieerd als één of meer dan één. De term 10 “aantal” die hierin is gebruikt, is gedefinieerd als twee of meer dan twee. De term “een andere” die hierin is gebruikt, is gedefinieerd als ten minste een tweede of meer. De term “omvattende” en/of “met” die hierin is gebruikt, sluit andere niet genoemde onderdelen niet uit (d.w.z. dat de term niet als limitatief of gesloten is bedoeld).

Claims

1. Gelede inrichting, omvattende: een eerste lid dat is voorzien van een eerste, vast daarmee verbonden ver-5 tanding; een tweede lid dat is voorzien van een tweede, vast daarmee verbonden ver-tanding; een koppeldeel waarop de eerste vertanding rond een eerste scharnieras scharnierbaar gelagerd is, en waarop de tweede vertanding rond een tweede schar- 10 nieras scharnierbaar gelagerd is, waarbij de eerste vertanding in de tweede vertan ding grijpt; en een positioneerinrichting voor het instellen van een hoekstand van het eerste en het tweede lid ten opzichte van het koppeldeel.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de positioneerinrichting omvat: een rond een derde scharnieras scharnierbaar op een lid aangebracht positi-oneerelement dat is voorzien van een derde, vast daarmee verbonden vertanding; een vast met het koppeldeel verbonden vierde vertanding, waarbij de derde vertanding in de vierde vertanding grijpt; en 20 een aandrijfinrichting voor het aandrijven van het positioneerelement.

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij de aandrijfinrichting een op afstand van de derde scharnieras aangrijpende kracht op het positioneerelement uitoefent.

4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij de aandrijfinrichting een trekelement omvat.

5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij de aandrijfinrichting een ketting omvat.

6. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij de aandrijfinrichting een duwelement omvat. 30

7. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij de aandrijfinrichting een lineaire actuator omvat.

8. Inrichting volgens conclusie 7, waarbij de aandrijfinrichting een cilinder- 35 zuigerinrichting omvat.

9. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij de aandrijfinrichting is ingericht voor het roterend aandrijven van het positioneerelement.

10. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de positioneerinrichting omvat: een vast met het koppeldeel verbonden steun; en een aandrijfinrichting voor het aandrijven van de steun.

11. Inrichting volgens conclusie 10, waarbij de aandrijfinrichting een op afstand van de 10 eerste en tweede scharnieras aangrijpende kracht op de steun uitoefent.

12. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de eerste scharnieras en de tweede scharnieras onder een hoek groter dan 0 graden, in het bijzonder onder een hoek tussen 5 en 90 graden, meer in het bijzonder onder een hoek tussen 5 en 60 graden 15 ten opzichte van elkaar zijn gericht.

13. Inrichting volgens conclusie 1, omvattende n (n > 3) koppeldelen, waarbij de eerste scharnieras en de tweede scharnieras van elk koppeldeel onder een hoek van 360/n graden ten opzichte van elkaar zijn gericht, en waarbij een eerste koppeldeel via een 20 lid is verbonden met een volgend koppeldeel, en waarbij het n-de koppeldeel via een lid is verbonden met het eerste koppeldeel voor het vormen van een ring van n leden.

14. Inrichting volgens conclusie 13, omvattende een aantal ringen van leden.

15. Inrichting volgens conclusie 13, verder omvattende een frame, een aantal zich in verschillende radiale richtingen ten opzichte daarvan uitstrekkende reeksen onderling door koppeldelen gekoppelde leden, en een aantal ringen van leden, waarbij de ringen van leden ter plaatse van koppeldelen daarvan zijn verbonden met koppeldelen van de zich in radiale richtingen uitstrekkende reeksen leden. 30

16. Inrichting volgens conclusie 13, verder omvattende een frame, een aantal zich in verschillende radiale richtingen ten opzichte daarvan uitstrekkende reeksen onderling door scharnierende verbindingen gekoppelde leden, en een aantal ringen van leden, waarbij de ringen van leden ter plaatse van koppeldelen daarvan zijn verbonden met scharnierende verbindingen van de zich in radiale richtingen uitstrekkende reeksen leden.

17. Inrichting volgens conclusie 13, omvattende een frame, een aantal zich in verschil- 5 lende radiale richtingen ten opzichte daarvan uitstrekkende reeksen onderling door scharnierende verbindingen en koppeldelen gekoppelde leden, en een aantal ringen van leden, waarbij de ringen van leden ter plaatse van koppeldelen daarvan zijn verbonden met koppeldelen van de zich in radiale richtingen uitstrekkende reeksen leden. 10

18. Inrichting volgens conclusie 1, omvattende een frame, en een aantal zich in verschillende radiale richtingen ten opzichte daarvan uitstrekkende reeksen onderling door koppeldelen gekoppelde leden.

19. Inrichting volgens conclusie 18, verder omvattende ten minste een ring van leden, waarbij een ring n (n > 3) scharnierende verbindingen en leden omvat, en waarbij voor een ring een eerste lid via een scharnierende verbinding is verbonden met een volgend lid, en waarbij het n-de lid via een scharnierende verbinding is verbonden met het eerste lid voor het vormen van de ring van n leden, waarbij de zich in radiale 20 richtingen uitstrekkende reeksen leden ter plaatse van koppeldelen daarvan zijn ver bonden met scharnierende verbindingen van de ten minste ene ring van leden.

20. Inrichting volgens conclusie 18, verder omvattende ten minste een ring van leden, waarbij een ring n (n > 3) scharnierende verbindingen en/of koppeldelen, en n leden 25 omvat, en waarbij voor een ring een eerste lid via een scharnierende verbinding of koppeldeel is verbonden met een volgend lid, en waarbij het n-de lid via een scharnierende verbinding of koppeldeel is verbonden met het eerste lid voor het vormen van de ring van n leden, waarbij de zich in radiale richtingen uitstrekkende reeksen leden ter plaatse van koppeldelen daarvan zijn verbonden met koppeldelen van de 30 ten minste ene ring van leden.

21. Inrichting volgens conclusie 16,17,19 of 20, waarbij de scharnierende verbindingen onder veervoorspanning staan om de daarmee gekoppelde leden in een vooraf bepaalde richting ten opzichte van elkaar te doen scharnieren. 35

22. Inrichting volgens conclusie 1, verder omvattende een geleiding voor het geleiden van een koppeldeel, waarbij het koppeldeel onverdraaibaar wordt geleid door de geleiding.

23. Gelede inrichting volgens conclusie 1, omvattende: een eerste lid dat is voorzien van een eerste, vast daarmee verbonden ver-tanding; een tweede lid dat is voorzien van een tweede, vast daarmee verbonden ver-tanding, en een derde, vast daarmee verbonden vertanding; 10 een eerste koppeldeel waarop de eerste vertanding rond een eerste schar- nieras scharnierbaar gelagerd is, en waarop de tweede vertanding rond een tweede schamieras scharnierbaar gelagerd is, waarbij de eerste vertanding in de tweede vertanding grijpt; een derde lid dat is voorzien van een vierde, vast daarmee verbonden vertan- 15 ding; een tweede koppeldeel waarop de derde vertanding rond een derde schar-nieras scharnierbaar gelagerd is, en waarop de vierde vertanding rond een vierde scharnieras scharnierbaar gelagerd is, waarbij de derde vertanding in de vierde vertanding grijpt; en 20 een positioneerinrichting voor het instellen van een hoekstand van het eerste en het tweede lid ten opzichte van het eerste koppeldeel en het instellen van een hoekstand van het tweede en het derde lid ten opzichte van het tweede koppeldeel,

24. Gelede inrichting volgens conclusie 23, waarbij de positioneerinrichting omvat: 25 een rond een vijfde scharnieras scharnierbaar op het tweede lid aangebracht eerste positioneerelement dat is voorzien van een vijfde, vast daarmee verbonden vertanding; een vast met het eerste koppeldeel verbonden zesde vertanding, waarbij de vijfde vertanding in de zesde vertanding grijpt; 30 een rond een zesde scharnieras scharnierbaar op het tweede lid aangebracht tweede positioneerelement dat is voorzien van een zevende, vast daarmee verbonden vertanding; een vast met het tweede koppeldeel verbonden achtste vertanding, waarbij de zevende vertanding in de achtste vertanding grijpt, waarbij het eerste positioneerelement en het tweede positioneerelement onderling gekoppeld zijn.

25. Gelede inrichting volgens conclusie 23, waarbij de positioneerinrichting omvat: 5 een met het eerste koppeldeel verbonden eerste steun; een met het tweede koppeldeel verbonden tweede steun; en een koppelelement voor het koppelen van de eerste en de tweede steun.

26. Inrichting volgens conclusie 25, waarbij het koppelelement een drijfstang is. 10

27. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de leden in het gebied van de koppeldelen onderling zijn verbonden door middel van een veerinrichting.

28. Inrichting volgens conclusie 27, waarbij de leden in het gebied van de koppeldelen 15 onderling zijn verbonden door middel van een langwerpige, buigzame, veerkrachtige strip, welke in een breedterichting daarvan is gekromd.

29. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het lid een stang omvat. 20

30. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het lid een in hoofdzaak rechthoekig frame omvat.

31. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het lid een zonnepa- 25 neel omvat.

32. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het lid een hekwerk omvat.

33. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het lid een pijp omvat.