NL2000161C2

NL2000161C2 - Werkwijze en inrichting voor het tegengaan van stofvorming bij destructiewerkzaamheden.

Info

Publication number: NL2000161C2
Application number: NL2000161A
Authority: NL
Inventors: Martinus Hogenes
Original assignee: Martinus Hogenes; Cleandust B V I O
Priority date: 2006-07-27
Filing date: 2006-07-27
Publication date: 2008-01-29
Also published as: US20100047017A1; WO2008013444A1; EP2049737A1

Description

WERKWIJZE EM INRICHTING VOOR HET TEGENGAAN VAN STOFVORMING BIJ DESTRUCTIEWERKZAAMHEDEN

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het 5 tegengaan van stofvorming en het vrijkomen van onder meer polyaromatische koolwaterstoffen (met name tot EPA16), quartzdeeltjes en asbestdeeltjes bij destructiewerkzaamheden, waarbij middels een werkgereedschap althans een deel van een object zoals de bovenlaag van een wegdek in kleine stukken 10 wordt verdeeld en afgevoerd. Een dergelijke werkwijze, en een inrichting voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze, is beschreven in EP-1367176.

Bij de bekende werkwijze wordt een vloeistof, die water en 15 een bindmiddel bevat, door middel van sproeiers (nozzles) op en rond het werkgereedschap gesproeid. De vloeistofdruppels binden althans een deel van het stof dat vrijkomt bij de werkzaamheden aan zich en vallen neer.

20 Quartzdeeltjes, polyaromatische koolwaterstoffen, stof en asbestdeeltjes kunnen vrijkomen bij bijvoorbeeld asfaltfrezen, sloopkranen en veegzuigwagens, en kunnen bij (langdurige) blootstelling boven een bepaalde concentratie kankerverwekkend zijn. Derhalve is het gewenst om deze 25 blootstelling tijdens deze destructiewerkzaamheden te minimaliseren.

Een nadeel van deze bekende werkwijze is dat deze niet optimaal werkt en dat relatief veel vloeistof nodig is om een 30 substantiële stofreductie te bewerkstelligen. De uitvinding beoogt een werkwijze die effectiever is, en waarbij een grotere reductie van stof en/of andere schadelijke stoffen wordt bereikt en/of dat deze reductie wordt bereikt met minder vloeistof.

2

Daartoe wordt volgens de uitvinding althans ten minste rondom en boven het contactpunt van het werkgereedschap met het object middels een vloeistof een mistnevel gecreëerd, waarbij de druppelgrootte van de mistnevel kleiner is dan 30 μιη.

5 Doordat mistdruppeltjes van die grootte enige tijd blijven zweven in de lucht, is de contacttijd met het stof substantieel groter dan het geval is bij versproeide vloeistof waarbij de vloeistofdruppels meteen neervallen. Voorts is de afstand tussen de druppels substantieel kleiner 10 dan bij versproeide vloeistof, waardoor er een voor stofdeeltjes ondoordringbare deken wordt gecreëerd.

In de voorkeursuitvoering wordt de mistnevel althans gedeeltelijk gecreëerd in een stolp die boven het 15 werkgereedschap is aangebracht, en is het werkgereedschap bij voorkeur een frees die bij voorkeur is aangebracht in een verrijdbare inrichting. De stolp omsluit bijvoorbeeld een ruimte van 4 - 10 m3. De kleingemaakte stukken van het object worden bij voorkeur middels transportmiddelen zoals een 20 transportband afgevoerd. De stolp waarin de mist wordt gecreëerd strekt zich daarbij bij voorkeur uit tot boven de transportmiddelen.

De vloeistof omvat bij voorkeur water en een additief, 25 waarbij het additief bij voorkeur een bindmiddel omvat. De vloeistof bevat bij voorkeur ten minste 0,2 ml bindmiddel (zoals Bitfoam™ van Cleandust BV of Dustaway™ van BMF BV), per liter water. Deze stoffen zijn biolgisch afbreekbaar en zijn tevens werkzaam als weekmaker en 30 oppervlaktespanningsverlager. Het aan het bindmiddel gebonden stof blijft in het algemeen 4-14 dagen gebonden op de bodem liggen, waarna het meestal al is overdekt met een nieuwe laag.

3

De vloeistof wordt bij voorkeur middels fijnnevelsproeiers verneveld. Bij het eerder genoemde volume van de stolp wordt de vloeistof bijvoorbeeld middels 6 tot 20 fijnnevelsproeiers verneveld. Een andere manier om mist te creëren is 5 bijvoorbeeld het verdampen van de vloeistof tot stoom. De fijnnevelsproeiers zijn bij voorkeur hydraulische fijnnevelsproeiers met een nominale capaciteit van 2-6 1/uur bij 2 bar, bijvoorbeeld een BEX™ C-serie model CL van 3 1/uur bij 2 bar, of overeenkomstige fijnnevelsproeier. De 10 vloeistof wordt bij voorkeur onder een voor dit soort fijnnevelsproeiers zeer hoge druk van 50 - 200 bar door de fijnnevelsproeiers gepompt. Daarbij wordt bij voorkeur ten minste 0,3 liter, meer bij voorkeur ten minste 0,7 liter vloeistof per m3 stolpinhoud per minuut verneveld.

15

Nabij het contactpunt kan additioneel vloeistof worden versproeid tot druppels die groter zijn dan 30 μιη, overeenkomstig EP-A-1367176. Deze druppels slaan neer en maken het wegdek en de brokstukken week, zodat aan de bron 20 reeds minder stof ontstaat.

De uitvinding heeft tevens betrekking op een inrichting voor het uitvoeren van destructiewerkzaamheden zoals hiervoor beschreven.

25

De uitvinding zal nader worden toegelicht met verwijzing naar een in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld, waarin:

Figuur 1 een schematisch zijaanzicht is van een 30 asfaltfreesinrichting is; en 4

Figuur 2 een schematische weergave is van het vloeistofvernevelsysteem dat wordt toegepast in de inrichting van figuur 1.

5 Figuur 1 geeft zeer schematisch een asfaltfreesinrichting weer. Een dergelijke inrichting is bekend en wordt in meer detail in EP-A-1367176 weergegeven (figuur 1) en beschreven.

De asfaltfreesinrichting omvat een frame 1 met een 10 bestuurderscabine 2 en rupsbanden 3 waarmee de inrichting verplaatst kan worden. Een frees 4 is roteerbaar aan de onderzijde van de inrichting aangebracht en kan op en neer worden bewogen teneinde de toplaag van een asfaltwegdek te schrapen en in kleine stukken te verdelen.

15

Om de frees 4 is een aan de onderzijde open stolp 6 aangebracht die een werkruimte omvat waarin stof dat tijdens het frezen van het wegdek vrijkomt wordt gevangen. De werkruimte onder de stolp 6 heeft een inhoud van circa 6 m3.

20

De kleingemaakte stukken van het wegdek worden van de frees 4 afgevoerd aan de voorzijde van de inrichting door een vaste onderste transportband 7 en een daarop aansluitende scharnierbare bovenste transportband 8 naar een meerijdende 25 verzamelcontainer (niet getoond). De transportband 7 wordt omsloten door een extensie 9 van de stolp 6. Ook de transportband 8 is omgeven door een overkapping (niet getoond).

30 In de stolp 6 en de extensie 9 zijn acht hydraulische fijnnevelsproeiers 10 (zie Figuur 2), BEX™ C-serie model CL van 3 1/uur bij 2 bar, aangebracht.

5

Volgens figuur 2 worden de fijnnevelsproeiers 10 tijdens het frezen van een asfaltwegdek gevoed uit een waterreservoir 11. Middels leidingen wordt het water via een waterfilter 12 door een waterpomp 13 en een hydrauliekpomp 15 onder een druk van 5 circa 70 bar naar de sproeiers 10 gepompt, waarbij in totaal circa 4 liter vloeistof per minuut in de stolp 6 en de extensie 9 wordt verneveld tot mistdruppeltjes met een doorsnede die kleiner is dan 30 μιη. Tussen de waterpomp 13 en de hydrauliekpomp 15 bevindt zich een injector 14 waar circa 10 0,3 tot 0,5 ml biologisch afbreekbaar additief zoals Bitfoam™ of Dustaway™ uit een additiefreservoir 16 per liter water wordt toegevoegd. Een retourleiding met een terugslagklep 17 zorgt ervoor dat overtollig water terug naar het waterreservoir 11 stroomt.

15

Claims

1. Werkwijze voor het tegengaan van stofvorming en het vrijkomen van onder meer polyaromatische 5 koolwaterstoffen, quartzdeeltjes en asbestdeeltjes bij destructiewerkzaamheden, waarbij middels een werkgereedschap althans een deel van een object zoals de bovenlaag van een wegdek in kleine stukken wordt verdeeld en afgevoerd, met het kenmerk, dat althans 10 ten minste rondom en boven het contactpunt van het werkgereedschap met het object middels een vloeistof een mistnevel wordt gecreëerd, waarbij de druppelgrootte van de mistnevel kleiner is dan 30 pm.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij de mistnevel althans gedeeltelijk wordt gecreëerd in een stolp die boven het werkgereedschap is aangebracht.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, waarbij het 20 werkgereedschap is aangebracht in een verrijdbare inrichting.

4. Werkwijze volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij het werkgereedschap een frees is. 25

5. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies 1 - 4, waarbij de kleingemaakte stukken van het object middels transportmiddelen zoals een transportband worden afgevoerd. 30

6. Werkwijze volgens conclusies 2 en 5, waarbij de stolp waarin de mist wordt gecreëerd zich uitstrekt tot boven de transportmiddelen.

7. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies 1 - 6, waarbij de vloeistof water en een additief omvat. 5

8. Werkwijze volgens conclusie 7, waarbij het additief een bindmiddel omvat.

9. Werkwijze volgens conclusie 8, waarbij de vloeistof 10 ten minste 0,2 ml bindmiddel per liter water bevat.

10. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies 1 - 9, waarbij de stolp een ruimte van 4 - 10 m3 omsluit. 15

11. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies 1 - 10, waarbij de vloeistof middels fijnnevelsproeiers wordt verneveld.

12. Werkwijze volgens conclusie 11, waarbij de vloeistof middels ten minste 6 fijnnevelsproeiers wordt verneveld.

13. Werkwijze volgens conclusie 11 of 12, waarbij de 25 fijnnevelsproeiers hydraulische fijnnevelsproeiers zijn met een nominale capaciteit van 2-6 1/uur bij 2 bar.

14. Werkwijze volgens conclusie 11, 12 of 13, waarbij de 30 vloeistof onder een druk van 50 - 200 bar door de fijnnevelsproeiers wordt gepompt.

15. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies 1 - 14 en conclusie 2, waarbij ten minste 0,3 liter, bij voorkeur ten minste 0,7 liter vloeistof per m3 stolpinhoud per minuut wordt verneveld. 5

16. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies 1 - 15, waarbij nabij het contactpunt additioneel vloeistof wordt versproeid tot druppels die groter zijn dan 30 jam. 10

17. Inrichting voor het uitvoeren van destructiewerkzaamheden, omvattende een werkgereedschap om althans een deel van een object zoals de bovenlaag van een wegdek in kleine stukken 15 te verdelen, met het kenmerk, dat de inrichting middelen omvat om althans ten minste rondom en boven het contactpunt van het werkgereedschap met het object middels een vloeistof een mistnevel te creëren, waarbij de druppelgrootte van de mistnevel 20 kleiner is dan 30 jam.

18. Inrichting volgens conclusie 17, waarbij de inrichting een stolp omvat die boven het werkgereedschap is aangebracht waarin de mistnevel 25 kan worden gecreëerd.

19. Inrichting volgens conclusie 17 of 18, waarbij de inrichting een verrijdbare inrichting is.

20. Inrichting volgens conclusie 17, 18 of 19, waarbij het werkgereedschap een frees is.

21. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies 17 - 20, waarbij de inrichting transportmiddelen zoals een transportband omvat waarmee de kleingemaakte stukken van het object worden 5 afgevoerd.

22. Inrichting volgens conclusies 18 en 21, waarbij de stolp waarin de mist wordt gecreëerd zich uitstrekt tot boven de transportmiddelen. 10

23. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies 17 - 20 en conclusie 18, waarbij de stolp een ruimte van 4 - 10 m3 omsluit.

24. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies 17 - 23, waarbij de middelen voor het creëren van de mistnevel fijnnevelsproeiers omvatten.

25. Inrichting volgens conclusie 24, waarbij de 20 inrichting ten minste 6 fijnnevelsproeiers omvat.

26. Inrichting volgens conclusies 24 of 25, waarbij de fijnnevelsproeiers hydraulische fijnnevelsproeiers zijn met een nominale capaciteit van 2-6 1/uur bij 25. bar.

27. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies 17 - 26, waarbij de inrichting nabij het contactpunt additionele sproeiers omvat waarmee vloeistof kan 30 worden versproeid tot druppels die groter zijn dan 30 pm.