NL193119C - Opsteekdoorn voor een gaspatroon. - Google Patents

Description

1 193119

Opsteekdoorn voor een gaspatroon

De uitvinding heeft betrekking op een opsteekdoorn voor een gaspatroon met een snijlichaam en met een bevestigingslichaam dat daarmee als één geheel verbonden is, met een tegenover het bevestigingslichaam 5 liggend, aan het snijlichaam aangebracht onder een hoek met de lengteas verlopend snijvlak en met een uitstroomkanaal.

Een opsteekdoorn van de hiervoor beschreven soort is bekend uit het Duitse Offenlegungsschrift 3.514.304 en wordt gebruikt om de eindwand van gaspatronen te doorsteken, zodat het zich hierin bevindende gas kan uitstromen, zoals voor het steriliseren en/of desinfecteren in geschikte inrichtingen.

10 De bekende opsteekdoorn heeft een cilindrisch snijlichaam, dat een centraal uitstroomkanaal bezit. Het snijlichaam heeft daarbij aan de kopzijde een snijvlak dat onder een hoek verloopt. Omdat deze opsteek-doom en een gaspatroon bij het doorsteken van de wand van de gaspatroon als gevolg van de wanddikte die aanwezig is in verhouding tot de middellijn van de opsteekdoorn, en als gevolg van de vervorming van de wand van de gaspatroon die in het randgebied plaatsvindt, een aanzienlijk aanrakingsvlak bezitten rond 15 de gemaakte opening, zijn reeds verplaatsingen met kleine hoeken tussen de opsteekdoorns en de gaspatroon voldoende om een aanzienlijke klemwerking teweeg te brengen. Van de opsteekdoorn verwijderen van een gaspatroon is hierdoor moeilijk terwijl het uitstromen van het gas onder ongunstige omstandigheden wordt bemoeilijkt of verhinderd.

De uitvinding heeft ten doel een opsteekdoorn voor een gaspatroon van de in de eerste alinea 20 genoemde soort te verschaffen, die deze nadelen niet heeft.

Volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt, doordat het snijlichaam vanaf het snijvlak naar het bevestigingslichaam dunner wordt.

De uitvoering van de opsteekdoorn volgens de uitvinding garandeert dat na doorsnijden bij verder indringen en bij het weer uittrekken van het snijlichaam, de doorsnede van het basislichaam steeds kleiner 25 is dan de middellijn van de opengestoken of uitgestanste gaspatroonwand. Op die manier wordt enerzijds voorkomen dat de opsteekdoorn vastraakt in de patroon, anderzijds wordt zeker gesteld dat bij verder indringen van de opsteekdoorn in de gaspatroon steeds een spleet aanwezig is tussen de omtrek van het basislichaam van de opsteekdoorn en de randzone van de gaspatroon, waardoor, naast het uitstroomkanaal, gas uit het patroon naar buiten kan. Bij beëindiging van de relatieve beweging tussen de opsteek-30 doorn en de gaspatroon is deze daarmee vrij van de opsteekdoorn, waardoor vastraken, en daarmee mechanische beschadigingen van de opsteekdoorn, worden voorkomen. Ook bij een vervolgens scheiden van de gaspatroon ten opzichte van de opsteekdoorn is steeds een spleet aanwezig tussen de omtrek van het snijlichaam en de wand van de opening in de patroon. Dit komt doordat de patroon in zekere mate een zijdelingse beweging kan uitvoeren, die tot gevolg heeft dat ter plaatse van het snijvlak tijdens het scheiden 35 van de gaspatroon en de opsteekdoorn, een relatieve beweging daartussen plaatsvindt in zijdelingse richting, waardoor de spleet die gevormd wordt door het verschil tussen het geprojecteerde vlak van het snijvlak en de middellijn op elk moment van het smaller wordend uitgevoerde basislichaam tot gevolg zal hebben dat elke klemwerking wordt voorkomen.

Het is van voordeel dat het snijlichaam afgeknot kegelvormig uitgevoerd is. Een dergelijke vormgeving 40 maakt goedkope en eenvoudige fabricagemethoden mogelijk, speciaal met het oog op de toepassing van de numeriek gestuurde werktuigmachines. Verder is het mogelijk de hoek van de afgeknotte kegel aan te passen aan de te gebruiken gaspatronen en aan de te gebruiken opsteekinrichting.

Een gunstige verdere ontwikkeling van de opsteekdoorn volgens de uitvinding ontstaat ook wanneer het snijlichaam in het snijvlak een spieetvormige, de lengteas snijdende groef heeft, loodrecht op een lijn die het 45 voorste punt en het meest naar achteren liggende punt van het snijvlak verbindt.

Door een dergelijke proef wordt het uitstromen van het zich in de gaspatroon bevindende gas wezenlijk vergemakkelijkt wat speciaal wenselijk is met het oog op een zekere werking van de sterilisatie- of desinfecteerinrichting.

Uit het Amerikaanse octrooischrift 3.078.574 is een stansinrichting bekend. Deze bezit een taps 50 ondersneden stempel. De kopzijde van het stanswerktuig is vlak en bij voorkeur loodrecht op de lengteas van het stempel uitgevoerd. De rand van de kopzijde vormt daarbij de snijkant van de stanswerktuig. De wijze van functioneren van deze inrichting is heel verschillend van die volgens de uitvinding.

In het navolgende wordt de uitvinding aan de hand van uitvoeringsvoorbeelden in combinatie met tekening 55 toegelicht.

Figuur 1 is een schema van een weergave van een patroonkamer met een opsteekinrichting voor gaspatronen; 193119 2 figuur 2 is een zijaanzicht van een eerste uitvoeringsvorm van een opsteekdoorn volgens de uitvinding; en figuur 3 is een bovenaanzicht van een tweede uitvoeringsvoorbeeld van een opsteekdoorn volgens de uitvinding.

5

Figuur 1 toont op schematische wijze perspectivisch een patroonkamer 1, die een inwendige ruimte 6 bezit en door middel van een deur 2 kan wordt opgesloten. Aan de binnenzijde van de deur 2 zijn twee gaspatronen 4 zo opgeslagen dat ze in verticale richting verschuifbaar zijn.

De patronen rusten op een drager 25, die voorzien is van geleidingen 17, die het benedendeel van de 10 patronen geleiden. Binnen elk van de geleidingen 17 is een opsteekdoorn 5 aangebracht, welke vast met de drager 25 verbonden is. Verder is aan de deur 2 een geleidingsplaat 18 aangebracht, welke voorzien is van uitsparingen die een grotere middellijn bezitten dan de uitwendige middellijn van de gebruikte gaspatronen 4. De patronen zijn dus opgeslagen aan de deur 2, ze zijn in verticale richting verschuifbaar, rusten elk, onder invloed van hun eigen gewicht, op een opsteekdoorn 5, zonder daardoor echter te worden geopend, 15 en ze zijn, door de aanwezigheid van de speling tussen de geleiding 17 en de geleidingsplaat 18, in zekere mate zijdelings verschuifbaar.

De patroonkamer 1 is in zijn inwendige voorzien van een drukplaat 7, welke relatief ten opzichte van de patroonkamer 1 beweegbaar is, waarbij de beweging bij voorkeur in verticale richting plaatsvindt en veroorzaakt wordt door een met de drukplaat 7 verbonden bout 12, welke gasdicht door de wand van de 20 patroonkamer 1 steekt. De bout is op niet weergegeven wijze afgedicht ten opzichte van de patroonkamer 1, bijvoorbeeld door middel van een vouwbalg.

Via een leiding 16, welke door middel van een afsluiter 15 afsluitbaar is, kan de inwendige ruimte 6 van de patroonkamer 1 met een sterilisatie- of desinfecteerkamer 3 worden verbonden.

Figuur 2 toont een zijaanzicht van een eerste uitvoeringsvoorbeeld van een opsteekdoorn. Deze bezit 25 een steeklichaam 30 en één geheel hiermee vormende bevestigingslichaam 31. Het bevestigingslichaam 31 is in hoofdzaak cilindrisch uitgevoerd en bezit aan zijn omtreksvlak schroefdraad 34. Het steeklichaam 30 en het bevestigingslichaam 31 zijn voorzien van een centraal aangebracht uitstroomkanaal 33, dat zich over de gehele lengte van de opsteekdoorn uitstrekt. Het steeklichaam 30 wordt vanaf het aan het buiteneinde ervan aangebrachte snijvlak 32 tot aan het bevestigingslichaam 31 dunner. Bij het getekende uitvoerings-30 voorbeeld is het steeklichaam 30 uitgevoerd in de vorm van een afgeknotte kegel. Het snijvlak 32 verloopt onder een hoek van 45° met de langsas 35 van de opsteekdoorn. Als gevolg van deze uitvoering van het snijvlak 32 komt eerst het bovenste punt A in aanraking met de wand van de op te steken patroon, terwijl met het hierin binnendringen van het meest naar achteren gelegen punt B het afsnijden in hoofdzaak beëindigd wordt. Door middel van het snijvlak 32 wordt aldus een cirkelvormige opening van een middellijn 35 D in de wand van de patroon gesneden.

Bij het uittrekken van de opsteekdoorn uit de geledigde patroon heeft men het verschijnsel dat de werkzame middellijn van het steeklichaam 30 steeds kleiner is dan de middellijn D van de opening in de patroonwand. Zolang het steeklichaam 30 volledig in de opening van de patroon ingebracht is, heeft men het verschijnsel dat de dunner wordende zone, die grenst aan het inspangebied 31, van het steeklichaam 40 30 een wezenlijk kleinere middellijn heeft dan de middellijn D. Bij verder uittrekken van de opsteekdoorn ter plaatse van het punt B blijkt dat de werkzame middellijn van het steeklichaam 30 nog steeds kleiner is dan de middellijn D. Omdat een geringe zijdelingse verschuiving tussen de opsteekdoorn en de patroon kan volgen, kan het gebied van het punt B zonder klemmen worden gepasseerd. Bij verder uittrekken van het steeklichaam 30 tot het punt A bevindt zich nog slechts een gering deel van het steeklichaam 30 in de 45 opening van de patroon, zodat ook hier vastklemmen uitgesloten is.

Figuur 3 toont een opsteekdoorn, welke in hoofdzaak identiek is met het in figuur 2 getekende uitvoeringsvoorbeeld, echter met het verschil dat de opsteekdoorn een groef 36 bezit, welke zich uitstrekt dwars over het steeklichaam 30, en welke de lengteas 35 omvat. De groef 36 is haaks aangebracht op een verbindingslijn tussen de punten A en B, zoals blijkt uit het in figuur 3 getekende bovenaanzicht.

50 Het is verder mogelijk het uitstroomkanaal op andere wijze aan te brengen, bijvoorbeeld excentrisch of in een hoek op de lengteas van de opsteekdoorn. Ook is het mogelijk het uitstroomkanaal reeds ter plaatse van het steeklichaam van de opsteekdoorn opzij te laten uitmonden. Verder is het mogelijk andere, versmalde vormgevingen van het steeklichaam toe te passen. Ook de aard en de plaatsing van het snijvlak kan worden gevarieerd.

Claims (3)

3 193119

1. Opsteekdoorn voor een gaspatroon met een snijlichaam en met een bevestigingslichaam dat daarmee als één geheel verbonden is, met een tegenover het bevestigingslichaam liggend, aan het snijlichaam 5 aangebracht onder een hoek met de lengteas verlopend snijvlak en met een uitstroomkanaal, met het kenmerk, dat het snijlichaam (30) vanaf het snijvlak (32) naar het bevestigingslichaam (31) dunner wordt.

2. Opsteekdoorn volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het snijlichaam (30) afgeknot kegelvormig uitgevoerd is.

3. Opsteekdoorn volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het snijlichaam (30) in het snijvlak een 10 spieetvormige, de lengteas (35) snijdende groef (36) heeft, loodrecht op een lijn die het voorste punt (A) en het meest naar achteren liggende punt (B) van het snijvlak (32) verbindt. Hierbij 2 bladen tekening