NL1040558C2 - Sportpak, in het bijzonder een schaatspak. - Google Patents

Sportpak, in het bijzonder een schaatspak. Download PDF

Info

Publication number
NL1040558C2
NL1040558C2 NL1040558A NL1040558A NL1040558C2 NL 1040558 C2 NL1040558 C2 NL 1040558C2 NL 1040558 A NL1040558 A NL 1040558A NL 1040558 A NL1040558 A NL 1040558A NL 1040558 C2 NL1040558 C2 NL 1040558C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
mesh
layer
laminate
sports suit
suit
Prior art date
Application number
NL1040558A
Other languages
English (en)
Inventor
Albertus Tuuk
Original Assignee
Sportconfex Internat B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Sportconfex Internat B V filed Critical Sportconfex Internat B V
Priority to NL1040558A priority Critical patent/NL1040558C2/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1040558C2 publication Critical patent/NL1040558C2/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A41WEARING APPAREL
    • A41DOUTERWEAR; PROTECTIVE GARMENTS; ACCESSORIES
    • A41D13/00Professional, industrial or sporting protective garments, e.g. surgeons' gowns or garments protecting against blows or punches
    • A41D13/0015Sports garments other than provided for in groups A41D13/0007 - A41D13/088
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A41WEARING APPAREL
    • A41DOUTERWEAR; PROTECTIVE GARMENTS; ACCESSORIES
    • A41D2400/00Functions or special features of garments
    • A41D2400/24Reducing drag or turbulence in air or water
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A41WEARING APPAREL
    • A41DOUTERWEAR; PROTECTIVE GARMENTS; ACCESSORIES
    • A41D31/00Materials specially adapted for outerwear
    • A41D31/04Materials specially adapted for outerwear characterised by special function or use
    • A41D31/14Air permeable, i.e. capable of being penetrated by gases
    • A41D31/145Air permeable, i.e. capable of being penetrated by gases using layered materials
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A41WEARING APPAREL
    • A41DOUTERWEAR; PROTECTIVE GARMENTS; ACCESSORIES
    • A41D31/00Materials specially adapted for outerwear
    • A41D31/04Materials specially adapted for outerwear characterised by special function or use
    • A41D31/18Elastic
    • A41D31/185Elastic using layered materials

Landscapes

  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • General Health & Medical Sciences (AREA)
  • Physical Education & Sports Medicine (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Professional, Industrial, Or Sporting Protective Garments (AREA)

Description

Sportpak, in het bijzonder een schaatspak
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
De uitvinding heeft betrekking op een sportpak, in het bijzonder een schaatspak.
Bij schaatsen op wedstrijdniveau worden hoge snelheden bereikt. De lucht die tijdens het schaatsen op deze hoge snelheden langs een schaatser stroomt wordt door het passeren van de schaatser turbulent en veroorzaakt achter de schaatser een zog van meegesleepte, turbulente lucht dat een zuigende werking uitoefent op de schaatser, hetgeen nadelig is voor de prestaties. Bekende schaatspakken bevatten gebieden met rubbermateriaal waarin tijdens het vervaardigen van het schaatspak middels een geprofileerde kalanderrol aan de buitenzijde een blijvende, ruwe oppervlaktestructuur is gedrukt. De oppervlaktestructuur beïnvloedt hoe de lucht aan het schaatspak blijft plakken en zorgt ervoor dat de lucht makkelijker loslaat van het schaatspak. Hierdoor kan het zog achter de schaatser gereduceerd worden en kunnen hogere snelheden en betere prestaties worden bereikt.
Hoewel het verruwde rubbermateriaal van de bekende schaatspakken de prestaties verbeterd, is in de praktijk gebleken dat de aangebrachte oppervlaktestructuur te ruw is en op zichzelf weer enige turbulentie in de langsglijdende luchtstroom veroorzaakt. Deze turbulentie doet het beoogde effect van de oppervlaktestructuur deels teniet.
Het is een doel van de uitvinding een alternatief sportpak, in het bijzonder een alternatief schaatspak te verschaffen.
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
De uitvinding verschaft vanuit een eerste aspect een sportpak, in het bijzonder een schaatspak, omvattend een elastisch laminaat dat in gebruik in gespannen toestand nauw aansluit op ten minste een gedeelte van het lichaam van een drager van het betreffende sportpak, waarbij het elastische laminaat een rubberachtige laag omvat die in gebruik aan de buitenzijde van het sportpak is gelegen en een gaas dat in gebruik aan de naar het lichaam van de drager gerichte zijde van de rubberachtige laag is gelegen, waarbij het gaas een oppervlaktestructuur bezit die in gebruik door buitenwaarts gerichte druk van het lichaam op het laminaat ten minste gedeeltelijk in de naar het lichaam van de drager gerichte zijde van de rubberachtige laag wordt gedrukt en aan de naar buiten gerichte zijde van de rubberachtige laag een ruwe oppervlaktestructuur veroorzaakt.
De door het gaas aan de rubberachtige laag opgelegde, ruwe oppervlaktestructuur kan de luchtstroom die langs het sportpak stroomt en daaraan vastplakt ten minste gedeeltelijk doen loskomen van het sportpak. In het bijzonder kan met het laminaat volgens de uitvinding een optimale oppervlaktestructuur van de rubberachtige laag worden bereikt die ruw genoeg is zodat de luchtstroom los kan komen van het sportpak, maar waarbij tegelijkertijd turbulentie in de loskomende luchtstroom kan worden verminderd of tegengegaan.
In een uitvoeringsvorm neemt de rubberachtige laag in gebruik aan de naar buiten gerichte zijde daarvan in afgezwakte mate de oppervlaktestructuur van het gaas over. Hierdoor kunnen turbulentie veroorzakende onregelmatigheden of te grove ruwheden in de oppervlaktestructuur van het gaas worden uitgevlakt of afgezwakt, waardoor de oppervlaktestructuur van de rubberachtige laag een optimale ruwheid kan bereiken.
In een uitvoeringsvorm is het oppervlak van de rubberachtige laag, zonder een buitenwaarts gerichte druk op het gaas en in ontspannen toestand van het elastische laminaat, in hoofdzaak glad. De rubberachtige laag kan dus elastisch terugkeren naar de oorspronkelijke, niet vervormde toestand. De door het gaas aan de rubberachtige laag opgelegde, ruwe oppervlaktestructuur kan dus van tijdelijke aard zijn.
In een uitvoeringsvorm ligt het gaas zonder een buitenwaarts gerichte druk op het gaas en in ontspannen toestand van het elastische laminaat in hoofdzaak krachtloos aan tegen de naar het gaas gerichte zijde van de rubberachtige laag. De krachtloze aanligging kan toelaten dat de rubberachtige laag buiten gebruik terugkeert naar de oorspronkelijke, niet vervormde toestand.
In een uitvoeringsvorm is de dikte van de rubberachtige laag in het bereik gelegen van 0,3 tot 0,7 millimeter en bij voorkeur in het bereik van 0,4 tot 0,6 millimeter. De minimale dikte van de rubberachtige laag laat toe dat de oppervlaktestructuur van het gaas doorgedrukt kan worden in de rubberachtige laag en zich kan manifesteren aan de naar buiten gerichte zijde daarvan.
In een uitvoeringsvorm omvat de rubberachtige laag polyurethaan. Polyurethaan kan gunstige effecten hebben op de prestaties van het sportpak, in het bijzonder vanwege de gunstige invloed van polyurethaan op de luchtweerstand.
In een uitvoeringsvorm omvat het gaas polyester, in het bijzonder micropolyester. Polyester kan elastisch worden opgerekt en kan als zodanig meerekken met de rubberachtige laag.
In een uitvoeringsvorm omvat het gaas een breisel van kettingdraden en de kettingdraden kruisende inslagdraden, waarbij de kruisingen gelijkmatig over het oppervlak van het gaas verdeeld zijn. Hierdoor kan een gelijkmatige oppervlaktestructuur worden verkregen en kan het laminaat in alle richtingen in dezelfde mate worden opgerekt.
In een uitvoeringsvorm raken de kruispunten tussen de kettingdraden en de inslagdraden elkaar niet. Hierdoor kan een oppervlaktestructuur met onderscheidenlijke toppen en dalen worden verkregen, waarvan met name de toppen kunnen worden doorgedrukt tot in de buitenzijde van de rubberachtige laag.
In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat het gaas een jacquard- of een eyelet-breisel. Dit breisel worden gekenmerkt door een specifieke oppervlaktestructuur die gunstig kan zijn voor het bereiken van het doel van de uitvinding.
In een uitvoeringsvorm beslaat het gaas in hoofdzaak het volledige oppervlak van de rubberachtige laag. Hierdoor kan over het gehele oppervlak van de rubberachtige laag een ruwe oppervlaktestructuur aan de rubberachtige laag worden opgelegd.
In een uitvoeringsvorm zijn de rubberachtige laag en het gaas over in hoofdzaak het volledige oppervlak van het laminaat vast of permanent met elkaar verbonden. De rubberachtige laag en het gaas kunnen dus niet zonder beschadiging van het laminaat van elkaar gescheiden worden.
In een uitvoeringsvorm is het laminaat vast verbonden met of een integraal onderdeel vormt van het schaatspak. Er is in deze uitvoeringsvorm dus geen sprake van losse opzet- of inzetstukken.
In een uitvoeringsvorm ligt het gaas ter plaatse van het laminaat de binnenste laag van het schaatspak vormt die in gebruik direct tegen de huid van het lichaam van de drager aan. Het laminaat kan dus de enige laag vormen van het sportpak ter plaatse van het laminaat, waardoor gewicht bespaard kan worden.
In een uitvoeringsvorm bedekt het laminaat in gebruik ten minste één of meer van de lichaamsdelen van het lichaam van de drager bedekt uit de groep omvattende: bovenarm, onderarm, bovenbeen, knie, onderbeen, romp en hoofd.
In een uitvoeringsvorm bedekt het laminaat in gebruik één van de lichaamsdelen van het lichaam van de drager uit de groep omvattende: bovenarm, onderarm, bovenbeen, knie, onderbeen, romp en hoofd, waarbij het sportpak naast het laminaat ten minste één verdere laag omvat die ten minste één van de andere lichaamsdelen bedekt, waarbij de ruwheid van de ten minste ene verdere laag afwijkt van de ruwheid van het laminaat. Door het verschil in ruwheid kan gecontroleerd worden hoe de luchtstroom zich gedraagt bij de verschillende lichaamsdelen.
In een uitvoeringsvorm omvat de ten minste ene verdere laag een materiaal uit de groep omvattende: polyester, micropolyester en/of polyamide.
In een uitvoeringsvorm is het materiaal van de ten minste ene verdere laag geweven volgens een binding of patroon uit de groep omvattende: platte binding, effen binding, rondbrei, diamantpatroon en/of gaaspatroon. Met de bovengenoemde bindingen en patronen kunnen verschillende oppervlaktestructuren bereikt worden en kan gecontroleerd worden hoe de luchtstroom zich gedraagt bij deze verschillende oppervlaktestructuren.
In een uitvoeringsvorm bezit elk van de genoemde lichaamsdelen een grootste omtrek, waarbij tussen twee punten op de omtrek een grootste tussenafstand is welke een diameter van een denkbeeldige, het lichaamsdeel in hoofdzaak omhullende cilinder bepaalt, waarbij de ten minste ene verdere laag aan de naar buiten gerichte zijde van het sportpak ruwer of minder ruw is dan het laminaat als het lichaamsdeel dat door de ten minste ene verdere laag bedekt wordt een kleinere cilinderdiameter respectievelijk een grotere cilinderdiameter heeft dan de cilinderdiameter van het lichaamsdeel dat door het laminaat bedekt wordt. Met name bij cilinders met een kleine diameter kan de luchtstroom abrupt verstoort worden bij het passeren van het betreffende lichaamsdeel, en kan achter het betreffende lichaamsdeel in grote mate turbulente lucht in een zog worden meegezogen. In zo'n geval kan op basis van de cilinderdiameter gekozen worden voor een hoge ruwheid. Bij cilinders met een grotere diameter kan de luchtstroom minder verstoord worden en kan dus gekozen worden voor een minder hoge ruwheid.
De uitvinding verschaft vanuit een tweede aspect een sportpak in het bijzonder een schaatspak, dat in gebruik ten minste twee lichaamsdelen van het lichaam van een drager bedekt uit de groep omvattende: bovenarm, onderarm, bovenbeen, knie, onderbeen, romp en hoofd; waarbij het sportpak ten minste twee lagen omvat die in gebruik elk een andere van de twee lichaamsdelen bedekken, waarbij elk van de genoemde lichaamsdelen een grootste omtrek bezit, waarbij tussen twee punten op de omtrek een grootste tussenafstand is welke een diameter van een denkbeeldige, het lichaamsdeel in hoofdzaak omhullende cilinder bepaalt, waarbij de ene laag aan de naar buiten gerichte zijde van het sportpak ruwer of minder ruw is dan de andere laag als het lichaamsdeel dat door de ene laag bedekt wordt een kleinere cilinderdiameter respectievelijk een grotere cilinderdiameter heeft dan de cilinderdiameter van het lichaamsdeel dat door de andere laag bedekt wordt. Met name bij cilinders met een kleine diameter kan de luchtstroom abrupt verstoort worden bij het passeren van het betreffende lichaamsdeel, en kan achter het betreffende lichaamsdeel in grote mate turbulente lucht in een zog worden meegezogen. In zo'n geval kan op basis van de cilinderdiameter gekozen worden voor een hoge ruwheid. Bij cilinders met een grotere diameter kan de luchtstroom minder verstoord worden en kan dus gekozen worden voor een minder hoge ruwheid.
De in deze beschrijving en conclusies van de aanvrage beschreven en/of de in de tekeningen van deze aanvrage getoonde aspecten en maatregelen kunnen waar mogelijk ook afzonderlijk van elkaar worden toegepast. Die afzonderlijke aspecten kunnen onderwerp zijn van daarop gerichte afgesplitste octrooiaanvragen. Dit geldt in het bijzonder voor de maatregelen en aspecten welke op zich zijn beschreven in de volgconclusies.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een aantal in de bij gevoegde schematische tekeningen weergegeven voorbeelduitvoeringen. Getoond wordt in: figuur 1 een vooraanzicht van een schaatspak volgens de uitvinding; figuur 2 een achteraanzicht van het schaatspak volgens figuur 1; figuren 3, 4, 5 en 6 details van het materiaal van het schaatspak van de gebieden aangeduid met respectievelijk letters A, B, C en D; figuur 7 een dwarsdoorsnede van het materiaal van het schaatspak volgens de lijn VII-VII in figuur 5, in een eerste, ontspannen toestand; figuur 8 een dwarsdoorsnede van het materiaal volgens figuur 7 in een tweede, strak gespannen toestand; en figuur 9 een schematische weergave van het lichaam van de drager van het schaatspak volgens figuren 1-8, op basis waarvan het schaatspak wordt ontworpen en vervaardigd.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
Figuren 1 en 2 tonen respectievelijk de voor- en achterzijde van een schaatspak 1, als voorbeelduitvoeringsvorm van een sportpak volgens de uitvinding. De toepassing van het sportpak volgens de uitvinding is niet beperkt tot schaatsen, maar kan gebruikt worden in diverse takken van sport waar aërodynamica van het menselijk lichaam een rol speelt. Voorbeelden hiervan zijn wielrennen, hardlopen en motorrijden.
Het schaatspak 1 bedekt in gebruik ten minste een gedeelte van het menselijk lichaam van een drager (niet weergegeven). Bij voorkeur is het schaatspak 1 van het type 'body suit' met een broekgedeelte 2 en een rompgedeelte 3 die met elkaar verbonden zijn of als één stuk zijn vervaardigd. Het schaatspak 1 sluit in gebruik nauw aan op het lichaam van de drager. Verder is een schaatspak 1 meestal voorzien van lange mouwen 4 en lange broekspijpen 5 en is deze bij voorkeur voorzien van een hoofdbede kkende cap 6. Het schaatspak 1 kan worden onderverdeeld in gebieden welke overeenkomstige lichaamsdelen van het lichaam van de drager al-dan-niet volledig bedekken. In het bijzonder kunnen in het schaatspak 1, verwijzend naar de anatomie van het menselijk lichaam, de volgende gebieden onderscheiden worden: bovenarm links 7, bovenarm rechts 8, onderarm link 9, onderarm rechts 10, bovenbeen links 11, bovenbeen rechts 12, knie links 13, knie rechts 14, onderbeen links 15, onderbeen rechts 16, romp 17 en hoofd 18. Verder omvat het schaatspak 1 ventgaten 19 op de rug, ter plaatse van de oksels, en een bies 20 aan de voorzijde van de cap 6, rond de opening bij het aangezicht van de drager.
Het schaatspak 1 is in dit voorbeeld samengesteld uit verschillende materialen A, B, C en D die zich over één of meer van de bovengenoemde gebieden uitstrekken of daarin terugkomen. In het bijzonder komt het eerste materiaal A terug in de onderarmen 9, 10 en de onderbenen 15, 16. Het tweede materiaal B komt terug in de knieën 13, 14 en de bies 20. Het derde materiaal C komt terug in de bovenarmen 7, 8, de romp 17 en de bovenbenen 11, 12. Het vierde materiaal D komt terug in de delen ventgaten 19 en de cap 6. De materialen A, B, C en D en/of de gebieden 7-20 zijn onderling met elkaar verbonden door stiknaden, lasnaden of li jmverbindingen. De materialen A, B, C en D zijn in figuren 3, 4, 5 en 6 in meer detail zijn weergeven. In elk van de figuren is met pijl E de naar buiten gerichte of de van het lichaam van de drager afgerichte zijde van het materiaal A-D weergegeven, terwijl met pijl F de tegengestelde, naar binnen gerichte of naar het lichaam van de drager toegerichte zijde van het materiaal A-D is weergegeven.
In figuur 3 is een gedeelte van het eerste materiaal A weergegeven. Het eerste materiaal A omvat een laag van een polyester breisel 21 met tussengelegen mazen 22. De mazen 22 zijn in dit voorbeeld ruitvormig en hebben bij voorkeur een afmeting in het bereik van een halve millimeter tot anderhalve millimeter. Door de mazen 22 is de laag dampdoorlatend en/of ademend, waardoor onder andere transpiratie kan worden afgevoerd. Het eerste materiaal A heeft aan de zijde die in gebruik van het lichaam van de drager af en/of naar buiten gericht is een permanent zichtbare, grove of ruwe oppervlaktestructuur 23.
In figuur 4 is een gedeelte van het tweede materiaal B weergegeven. Het tweede materiaal B omvat net als het eerste materiaal A een laag van een polyester breisel 24. In dit voorbeeld is het breisel een rondbrei, bij voorkeur met een diamantpatroon of diamantstructuur. Het tweede materiaal B heeft aan de zijde die in gebruik van het lichaam van de drager af en/of naar buiten gericht is een permanent zichtbare, ruwe oppervlaktestructuur 25. De oppervlaktestructuur 25 van het tweede materiaal B is minder ruw dan de oppervlaktestructuur 24 van het eerste materiaal A.
In figuur 5 is een gedeelte van het derde materiaal C weergegeven. Het derde materiaal C omvat een elastisch laminaat 26 van een rubberachtige laag 27, in het bijzonder polyurethaan, en een gaas 28 van polyester, in het bijzonder micropolyester. Het laminaat 26 is ingericht om in gebruik opgerekt te worden binnen het elastische bereik van de rubberachtige laag 27 en het gaas 28. In de opgerekte toestand is het laminaat 26 strak om het lichaam van de drager gespannen en/of sluit het laminaat 26 nauw aan op de huid van het lichaam van de drager. De rubberachtige laag 27 en het gaas 28 zijn over in hoofdzaak het gehele oppervlak van het laminaat 26 met elkaar verbonden of aan elkaar gehecht, bijvoorbeeld door versmelting, druk, lassen of een lijmlaag. De rubberachtige laag 26 en het gaas 28 zullen derhalve in gebruik evenredig oprekken. In figuur 5 is een hoek van het de rubberachtige laag 27 afgepeld om een deel van het onderliggende gaas 28 zichtbaar te maken. In de praktijk zijn de rubberachtige laag 27 en het gaas 28 echter bij voorkeur permanent met elkaar verbonden, zodat deze alleen door beschadiging van het laminaat 26 van elkaar kunnen worden gescheiden.
De rubberachtige laag 27 is in gebruik aan de buitenwaarts gerichte zijde E van het schaatspak 1 gelegen en vormt als zodanig ter plaatse van het laminaat 26 de buitenste of uitwendige laag van het schaatspak 1. De rubberachtige laag 26 is in gebruik van het door het laminaat 26 bedekte gedeelte van het lichaam van de drager af gericht. De lucht die tijdens het schaatsen langs het schaatspak 1 stroomt, komt dus in aanraking of botsing met en beweegt zich langs de rubberachtige laag 27. De rubberachtige laag 27 heeft een dikte T in het bereik van 0,3 tot 0,7 millimeter, bij voorkeur 0,4 tot 0,6 millimeter, en bij meeste voorkeur ongeveer 0,5 millimeter. De rubberachtige laag 27 heeft een van zichzelf gladde oppervlaktestructuur 29.
Het gaas 28 is in gebruik aan de binnenwaarts gerichte zijde van het schaatspak 1 gelegen, tussen de rubberachtige laag 27 en de huid van het lichaam van de drager. Het gaas 28 bevindt zich dus aan de binnenzijde F van het laminaat 26 ten opzichte van de buitengelegen rubberachtige laag 26. Bij voorkeur is het gaas 28 direct op de huid van het lichaam van de drager gelegen. Het gaas 28 omvat een naar de rubberachtige laag 27 gerichte, ruwe oppervlaktestructuur 30. De oppervlaktestructuur 30 van het gaas 28 is minder ruw dan de oppervlaktestructuren 23, 25 van het eerste materiaal A en het tweede materiaal B. Zoals in figuur 7 is weergegeven wordt in dit voorbeeld de oppervlaktestructuur 30 van het gaas 28 bepaald door een breisel 31 van een meervoud van kettingdraden 32 en inslagdraden 33 die de kettingdraden 32 kruisen. De kettingdraden 32 en de inslagdraden 33 strekken zich in een golf vorm dwars op het vlak van het laminaat 26 door het gaas 28 uit, waarbij de kettingdraden 32 en de inslagdraden 33 afwisselend door elkaar gehaald zijn. Bij voorkeur raken de punten 34 waar de kettingdraden en de inslagdraden door elkaar zijn gehaald elkaar niet, zodat deze kruispunten 34 op afstand van elkaar gelegen zijn en er tussen de kruispunten 34 dalen of zelfs mazen 35 gevormd worden. De kruispunten 34 vormen toppen 36 in de oppervlaktestructuur 30 van het gaas 28. Bij voorkeur is de dikte van het gaas 28 ter plaatse van een dal of een maas 35 kleiner dan of gelijk aan de helft van de dikte van het gaas 28 ter plaatse van de toppen 36. De kruispunten 34 zijn bij voorkeur gelijkmatig en/of volgens een gelijkmatig patroon over het oppervlak van het gaas 28 verdeeld zodat er geen specifieke richting of lijn in het breisel 31 van het gaas 28 te onderscheiden is. In dit voorbeeld kan het breisel 31 van het gaas 28 gekarakteriseerd worden als een jacquard-of eyelet breisel.
Het laminaat 26 is een integraal onderdeel van het schaatspak 1 en bepaalt mede de pasvorm van het schaatspak 1. Bij voorkeur is het laminaat ter plaatse van het derde materiaal C de enige laag van het schaatspak 1 en vormt de buitenzijde E hiervan de buitenzijde van het schaatspak 1, terwijl de binnenzijde F direct aanligt tegen de huid van het lichaam van de drager.
In figuur 6 is een gedeelte van het vierde materiaal D weergegeven. Het vierde materiaal D omvat een laag van een polyamide breisel 38. In dit voorbeeld is het breisel 38 voorzien van platte of effen bindingen, waarbij de kettingdraden en de inslagdraden zich bij voorkeur in hoofdzaak loodrecht op elkaar uitstrekken. Hierdoor kunnen de kettingdraden onderling, en de inslagdraden onderling zeer dicht op elkaar geplaatst worden, waardoor een fijn breisel 38 ontstaat. De oppervlaktestructuur 39 van het breisel 38 van het vierde materiaal D is derhalve minder ruw dan de oppervlaktestructuren 23, 25 van het eerste materiaal A en het tweede materiaal B.
Tijdens de voorbereidingen voor het vervaardigen van het schaatspak 1 worden de posities, de oppervlakken en de vormen van de verschillende gebieden van het schaatspak 1 nauwkeurig bepaald en worden per deel de geschikte materialen A, B, C en D gekozen. Hierbij spelen de aërodynamische eigenschappen van de materialen A, B, C en D een grote rol. Met name het plakken van de lucht aan of loslaten van lucht van de oppervlaktestructuren 23, 25, 29, 30, 39 van de verschillende materialen A, B, C en D bepaalt de posities waar de materialen A, B, C en D worden aangebracht.
Een werkwijze voor het bepalen van de posities van de verschillende materialen A, B, C en D omvat het schematisch en/of denkbeeldig onderverdelen van het menselijk lichaam van de drager in geometrische cilinders. Met name lichaamsdelen als de bovenarmen, onderarmen, bovenbenen en onderbenen lenen zich voor denkbeeldige vereenvoudiging tot overeenkomstige cilindervormen 41-44. In het bijzonder wordt de cilindervormen 41-44 voor de bovengenoemde lichaamsdelen bepaald door de grootste afstand tussen twee punten van een omtrek van het lichaamsdeel te nemen als afstand voor de diameter D van de toe te kennen denkbeeldige cilindervorm 41-44. De romp en het hoofd vergen een iets andere benadering. In de schaatshouding zoals weergegeven in figuur 9 is de schaatser voorover gebogen en is de rug gekromd. De invloed van de romp op de luchtstroming is derhalve vooral afhankelijk van de kromming van de rug. In dit geval vormt de kromming van de rug een deel van de omtrek van een denkbeeldige cilinder 45 die bepalend is voor de keuze van het materiaal. Op dezelfde wijze is het hoofd schuin naar beneden gericht en vormt de kromming of boiling van het achterhoofd vanaf de kruin tot aan de nek een deel van de omtrek van een denkbeeldige cilinder 4 6 die bepalend is voor de keuze van het materiaal voor de cap 6 van het schaatspak 1.
Op basis van de cilinderdiameters van de toegekende denkbeeldige cilinders 41-46 wordt bepaald wat de te verwachten invloed van het lichaamsdeel op de luchtstroom zal zijn, en welke materialen nodig zijn om de luchtstroom bij het passeren zo optimaal van het schaatspak 1 ter plaatse van het lichaamsdeel te doen loskomen. Met name bij cilinders 41-44 met een kleine diameter, zoals bij de bovenarmen 7, 8, de onderarmen 9, 10, de bovenbenen 11, 12, de knieën 13, 14 en de onderbenen 15, 16, zal de luchtstroom abrupt verstoort worden bij het passeren van het betreffende lichaamsdeel, en zal achter het betreffende lichaamsdeel in grote mate turbulente lucht in een zog worden meegezogen. In zo'n geval wordt gekozen voor een materiaal uit de materialen A, B, C en D met een oppervlaktestructuur met een hoge ruwheid. Bij cilinders met een grotere diameter, zoals de romp 17, zal de luchtstroom minder verstoord worden en kan dus gekozen worden voor een materiaal uit de materialen A, B, C en D met een oppervlaktestructuur met een minder hoge ruwheid.
De materialen A, B, C en D hebben in de genoemde volgorde in gebruik een stapsgewijs afnemende ruwheid. Op basis van de onderlinge verschillen in cilinderdiameters tussen de lichaamsdelen worden de materialen A, B, C en D over de delen van het schaatspak 1 verdeeld. Omdat er in dit voorbeeld vier materialen A, B, C en D zijn zullen bereiken van cilinderdiameters worden vastgesteld waarbinnen gekozen wordt voor het ene, ofwel het andere materiaal. Zoals in figuur 9 is weergegeven hebben de onderarmen 9, 10 en de onderbenen 15, 16 de kleinste cilinderdiameters, en worden deze gebieden van het schaatspak 1 voorzien van het eerste materiaal A.
Vervolgens hebben de knieën 13, 14 een iets grotere cilinderdiameter, en worden deze gebieden van het schaatspak 1 voorzien van het tweede materiaal B. De romp 17 heeft veruit de grootste cilinderdiameter van het lichaam, en wordt voorzien van het derde materiaal C.
In figuren 7 en 8 is het derde materiaal C volgens figuur 5 in dwarsdoorsnede weergegeven respectievelijk buiten gebruik en in gebruik. Onder 'buiten gebruik' wordt een ontspannen, niet opgerekte toestand van het laminaat 26 verstaan (figuur 7) waarin het schaatspak 1 niet door de drager wordt gedragen en het lichaam niet in direct contact is met het laminaat 26. In dit voorbeeld is er bovendien geen sprake van het uitoefenen van een kracht of druk P op het laminaat 26. Onder 'in gebruik' wordt een gespannen, opgerekte toestand van het laminaat verstaan (figuur 8) waarin de drager het schaatspak 1 heeft aangetrokken en het lichaam, in het bijzonder de huid van de drager vanaf de zijde van het gaas 28 in direct contact staat met het laminaat. Wanneer de maten van het schaatspak 1 zijn afgestemd op de drager, hetgeen op topniveau meestal het geval is, dan is het laminaat ingericht om in opgerekte, gespannen toestand nauw en bij voorkeur zonder plooien aan te sluiten op de huid van het lichaam van de drager. De rek is in figuur 8 schematisch weergegeven met pijlen R.
In de ontspannen, niet opgerekte toestand van het laminaat volgens figuur 7, zonder druk P op het laminaat vanaf de zijde van het gaas 28, strekt het gaas 28 zich in hoofdzaak evenwijdig en in krachtloos aanliggend contact uit langs de rubberachtige laag 27. De toppen 36 van de oppervlaktestructuur 30 van het gaas 28 raken de rubberachtige laag 27, maar worden niet actief in het rubbermateriaal van de rubberachtige laag 27 gedrukt. Er is dus geen sprake van een actieve vervorming van de rubberachtige laag 27 door het gaas 28. De oppervlaktestructuur 29 aan de naar buiten gerichte zijde van de rubberachtige laag 27 is van zichzelf in hoofdzaak glad of vlak, waardoor de rubberachtige laag 27 buiten gebruik een gladde indruk wekt.
In de gespannen, opgerekte toestand van het laminaat 2 6 volgens figuur 8, met een door het lichaam van de drager op het laminaat 26 uitgeoefende druk P vanaf de zijde van het gaas 28, wordt de oppervlaktestructuur 30 van het gaas 28 ten minste gedeeltelijk in het rubbermateriaal van de rubberachtige laag 27 gedrukt. De rubberachtige laag 27 wordt dus actief vervormd door het gaas 28. Door de minimale dikte T van de rubberachtige laag 27 wordt ten minste een gedeelte van de vervorming van de rubberachtige laag 27 aan de zijde van het gaas 28 doorgegeven aan de oppervlaktestructuur 29 aan de buitenzijde van de rubberachtige laag 28. Met name de toppen 36 van de oppervlaktestructuur 30 van het gaas 28 zullen ten minste gedeeltelijk tot aan de buitenzijde E van de rubberachtige laag 27 worden doorgedrukt en aldaar de oppervlaktestructuur 29 aan de naar buiten gericht zijde E van de rubberachtige laag 27 vervormen. De toppen 36 van de oppervlaktestructuur 30 van het gaas 28 worden in afgezwakte of uitgevlakte vorm zichtbaar als toppen 37 in de oppervlaktestructuur 29 van de rubberachtige laag 27. Doordat het rubbermateriaal van de rubberachtige laag 27 de vervorming inwendig elastisch opvangt, zullen kleinere structuren en kleine onregelmatigheden in de oppervlaktestructuur 30 van het gaas 28 zich in mindere mate, of helemaal niet in de oppervlaktestructuur 29 aan de buitenzijde E van de rubberachtige laag 27 manifesteren.
Bovendien zal de druk P van het lichaam op het laminaat 26 niet overal constant zijn, en zal het laminaat 26 niet overal in dezelfde mate worden opgerekt. Hierdoor zal de oppervlaktestructuur 30 van het gaas 28 niet overal op dezelfde wijze worden doorgedrukt. Het gaas 28 veroorzaakt derhalve een variabele, ruwe oppervlaktestructuur 29 aan de buitenzijde van de rubberachtige laag 27, welke ruwe oppervlaktestructuur 29 een afgezwakte of uitgevlakte ruwheid heeft ten opzichte van de oppervlaktestructuur 30 van het ondergelegen gaas 28.
Juist de afzwakking of uitvlakking van de door het gaas 28 aan de rubberachtige laag 27 opgelegde oppervlaktestructuur 29 is voldoende om in gebruik aan de buitenzijde van de rubberachtige laag 27 een tijdelijke oppervlaktestructuur 29 mee te geven met de gewenste, optimale ruwheid voor het loslaten van de luchtstroom. In het bijzonder kan een te ruwe oppervlaktestructuur, die ongewenste turbulentie veroorzaakt, worden voorkomen.
De bovenstaande beschrijving is opgenomen om de werking van voorkeursuitvoeringen van de uitvinding te illustreren, en niet om de reikwijdte van de uitvinding te beperken. Uitgaande van de bovenstaande uiteenzetting zullen voor een vakman vele variaties evident zijn die vallen onder de geest en de reikwijdte van de onderhavige uitvinding.

Claims (20)

1. Sportpak, in het bijzonder een schaatspak, omvattend een elastisch laminaat dat in gebruik in gespannen toestand nauw aansluit op ten minste een gedeelte van het lichaam van een drager van het betreffende sportpak, waarbij het elastische laminaat een rubberachtige laag omvat die in gebruik aan de buitenzijde van het sportpak is gelegen en een gaas dat in gebruik aan de naar het lichaam van de drager gerichte zijde van de rubberachtige laag is gelegen, waarbij het gaas een oppervlaktestructuur bezit die in gebruik door buitenwaarts gerichte druk van het lichaam op het laminaat ten minste gedeeltelijk in de naar het lichaam van de drager gerichte zijde van de rubberachtige laag wordt gedrukt en aan de naar buiten gerichte zijde van de rubberachtige laag een ruwe oppervlaktestructuur veroorzaakt.
2. Sportpak volgens conclusie 1, waarbij de rubberachtige laag in gebruik aan de naar buiten gerichte zijde daarvan in afgezwakte mate de oppervlaktestructuur van het gaas overneemt.
3. Sportpak volgens conclusie 1 of 2, waarbij het oppervlak van de rubberachtige laag, zonder een buitenwaarts gerichte druk op het gaas en in ontspannen toestand van het elastische laminaat, in hoofdzaak glad is.
4. Sportpak volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het gaas zonder een buitenwaarts gerichte druk op het gaas en in ontspannen toestand van het elastische laminaat in hoofdzaak krachtloos aanligt tegen de naar het gaas gerichte zijde van de rubberachtige laag.
5. Sportpak volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de dikte van de rubberachtige laag in het bereik gelegen is van 0,3 tot 0,7 millimeter en bij voorkeur in het bereik van 0,4 tot 0,6 millimeter.
6. Sportpak volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de rubberachtige laag polyurethaan omvat.
7. Sportpak volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het gaas polyester omvat, in het bijzonder micropolyester.
8. Sportpak volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het gaas een breisel van kettingdraden en de kettingdraden kruisende inslagdraden omvat, waarbij de kruisingen gelijkmatig over het oppervlak van het gaas verdeeld zijn.
9. Sportpak volgens conclusie 8, waarbij de kruispunten tussen de kettingdraden en de inslagdraden elkaar niet raken.
10. Sportpak volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het gaas een jacquard- of een eyelet-breisel omvat.
11. Sportpak volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het gaas in hoofdzaak het volledige oppervlak van de rubberachtige laag beslaat.
12. Sportpak volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de rubberachtige laag en het gaas over in hoofdzaak het volledige oppervlak van het laminaat vast of permanent met elkaar verbonden zijn.
13. Sportpak volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het laminaat vast verbonden is met of een integraal onderdeel vormt van het schaatspak.
14. Sportpak volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het gaas ter plaatse van het laminaat de binnenste laag van het schaatspak vormt die in gebruik direct tegen de huid van het lichaam van de drager aanligt.
15. Sportpak volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het laminaat in gebruik ten minste één of meer van de lichaamsdelen van het lichaam van de drager bedekt uit de groep omvattende: bovenarm, onderarm, bovenbeen, knie, onderbeen, romp en hoofd.
16. Sportpak volgens conclusie 15, waarbij het laminaat in gebruik één van de lichaamsdelen van het lichaam van de drager bedekt uit de groep omvattende: bovenarm, onderarm, bovenbeen, knie, onderbeen, romp en hoofd, waarbij het sportpak naast het laminaat ten minste één verdere laag omvat die ten minste één van de andere lichaamsdelen bedekt, waarbij de ruwheid van de ten minste ene verdere laag afwijkt van de ruwheid van het laminaat.
17. Sportpak volgens conclusie 16, waarbij de ten minste ene verdere laag een materiaal omvat uit de groep omvattende: polyester, micropolyester en/of polyamide.
18. Sportpak volgens conclusie 16 of 17, waarbij het materiaal van de ten minste ene verdere laag geweven is volgens een binding of patroon uit de groep omvattende: platte binding, effen binding, rondbrei, diamantpatroon en/of gaaspatroon.
19. Sportpak volgens een der conclusies 16-18, waarbij elk van de genoemde lichaamsdelen een grootste omtrek bezit, waarbij tussen twee punten op de omtrek een grootste tussenafstand is welke een diameter van een denkbeeldige, het lichaamsdeel in hoofdzaak omhullende cilinder bepaalt, waarbij de ten minste ene verdere laag aan de naar buiten gerichte zijde van het sportpak ruwer of minder ruw is dan het laminaat als het lichaamsdeel dat door de ten minste ene verdere laag bedekt wordt een kleinere cilinderdiameter respectievelijk een grotere cilinderdiameter heeft dan de cilinderdiameter van het lichaamsdeel dat door het laminaat bedekt wordt.
20. Sportpak in het bijzonder een schaatspak, dat in gebruik ten minste twee lichaamsdelen van het lichaam van een drager bedekt uit de groep omvattende: bovenarm, onderarm, bovenbeen, knie, onderbeen, romp en hoofd; waarbij het sportpak ten minste twee lagen omvat die in gebruik elk een andere van de twee lichaamsdelen bedekken, waarbij elk van de genoemde lichaamsdelen een grootste omtrek bezit, waarbij tussen twee punten op de omtrek een grootste tussenafstand is welke een diameter van een denkbeeldige, het lichaamsdeel in hoofdzaak omhullende cilinder bepaalt, waarbij de ene laag aan de naar buiten gerichte zijde van het sportpak ruwer of minder ruw is dan de andere laag als het lichaamsdeel dat door de ene laag bedekt wordt een kleinere cilinderdiameter respectievelijk een grotere cilinderdiameter heeft dan de cilinderdiameter van het lichaamsdeel dat door de andere laag bedekt wordt.
NL1040558A 2013-12-20 2013-12-20 Sportpak, in het bijzonder een schaatspak. NL1040558C2 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1040558A NL1040558C2 (nl) 2013-12-20 2013-12-20 Sportpak, in het bijzonder een schaatspak.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1040558 2013-12-20
NL1040558A NL1040558C2 (nl) 2013-12-20 2013-12-20 Sportpak, in het bijzonder een schaatspak.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1040558C2 true NL1040558C2 (nl) 2015-06-26

Family

ID=51022951

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1040558A NL1040558C2 (nl) 2013-12-20 2013-12-20 Sportpak, in het bijzonder een schaatspak.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL1040558C2 (nl)

Cited By (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US20180049486A1 (en) * 2016-08-16 2018-02-22 Under Armour, Inc. Suit for athletic activities
WO2018064310A1 (en) 2016-09-28 2018-04-05 Under Armour, Inc. Apparel for athletic activities
US10238156B2 (en) 2015-01-13 2019-03-26 Under Armour, Inc. Suit for athletic activities
US10264834B2 (en) * 2016-03-25 2019-04-23 Nike, Inc. Foam nodes for creating stand off on apparel items
USD928456S1 (en) 2017-08-16 2021-08-24 Under Armour, Inc. Athletic suit

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2000045658A1 (en) * 1999-02-08 2000-08-10 Gierveld Beheer B.V. Cloth for sportswear, use of said cloth in producing sportswear, and also said sportswear
US6438755B1 (en) * 2000-09-15 2002-08-27 Nike, Inc. Aerodynamic garment for improved athletic performance and method of manufacture
JP2003105608A (ja) * 2001-09-28 2003-04-09 Mizuno Corp スケート競技用衣服

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2000045658A1 (en) * 1999-02-08 2000-08-10 Gierveld Beheer B.V. Cloth for sportswear, use of said cloth in producing sportswear, and also said sportswear
US6438755B1 (en) * 2000-09-15 2002-08-27 Nike, Inc. Aerodynamic garment for improved athletic performance and method of manufacture
JP2003105608A (ja) * 2001-09-28 2003-04-09 Mizuno Corp スケート競技用衣服

Cited By (10)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US10238156B2 (en) 2015-01-13 2019-03-26 Under Armour, Inc. Suit for athletic activities
US11812800B2 (en) 2015-01-13 2023-11-14 Under Armour, Inc. Suit for athletic activities
US10264834B2 (en) * 2016-03-25 2019-04-23 Nike, Inc. Foam nodes for creating stand off on apparel items
US10765158B2 (en) 2016-03-25 2020-09-08 Nike, Inc. Foam nodes for creating stand off on apparel items
US20180049486A1 (en) * 2016-08-16 2018-02-22 Under Armour, Inc. Suit for athletic activities
US10548358B2 (en) 2016-08-16 2020-02-04 Under Armour, Inc. Suit for athletic activities
WO2018064310A1 (en) 2016-09-28 2018-04-05 Under Armour, Inc. Apparel for athletic activities
US10709181B2 (en) 2016-09-28 2020-07-14 Under Armour, Inc. Apparel for athletic activities
US11547163B2 (en) 2016-09-28 2023-01-10 Under Armour, Inc. Apparel for athletic activities
USD928456S1 (en) 2017-08-16 2021-08-24 Under Armour, Inc. Athletic suit

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL1040558C2 (nl) Sportpak, in het bijzonder een schaatspak.
US10314348B2 (en) Apparel with reduced friction zones
US10357067B2 (en) Articles of sports apparel with support elements
EP1673991B1 (fr) Collant a effet localisé de contention pour la pratique d'un sport
CN107709644B (zh) 具有预配置压缩区段和一体式结构图案的训练紧身衣
US7856668B2 (en) Article of apparel for resistance training
US7377834B2 (en) Shaping pant
EP2503913B1 (en) Seat pad for cycling garment
JP2013533397A5 (nl)
CN105050438B (zh) 用于接触运动的联锁冲击保护系统
US20020035747A1 (en) Briefs for supporting an absorbent article
US11021819B2 (en) Athletic performance garment
CN105411013A (zh) 运动胸罩
US20060205303A1 (en) Protective element
WO2017176845A1 (en) Lower torso garment
US20150273310A1 (en) Outerwear for sports played on ice
US20180132545A1 (en) Garment with wipe zones
US20190343195A1 (en) Seam-in-pad apparatus with cycling shorts application
JP2021098932A (ja) 水着
MXPA05004177A (es) Traje quirurgico con secciones discretas limitadas de materiales elastomericos.
CN105026877A (zh) 用于运动员的多部件冲击保护装置
JP3154293U (ja) メッシュマーク付きスポーツ衣料
US20160059516A1 (en) Compression Fabric Composites and Methods of Making and Using the Same
CN110708976B (zh) 反射性穿着物品
JP6431097B2 (ja) 衣服

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20170101