NL1039798A - Blok voor oeververdediging. - Google Patents

Blok voor oeververdediging. Download PDF

Info

Publication number
NL1039798A
NL1039798A NL1039798A NL1039798A NL1039798A NL 1039798 A NL1039798 A NL 1039798A NL 1039798 A NL1039798 A NL 1039798A NL 1039798 A NL1039798 A NL 1039798A NL 1039798 A NL1039798 A NL 1039798A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
blocks
block
series
prism
recess
Prior art date
Application number
NL1039798A
Other languages
English (en)
Other versions
NL1039798C2 (nl
Inventor
Jacob Gerrit Hendrik Pannekoek
Slot Albert Bruins
Original Assignee
Spekpannekoek B V
Abs Infradvies B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Spekpannekoek B V, Abs Infradvies B V filed Critical Spekpannekoek B V
Priority to NL1039798A priority Critical patent/NL1039798C2/nl
Publication of NL1039798A publication Critical patent/NL1039798A/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1039798C2 publication Critical patent/NL1039798C2/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02BHYDRAULIC ENGINEERING
    • E02B3/00Engineering works in connection with control or use of streams, rivers, coasts, or other marine sites; Sealings or joints for engineering works in general
    • E02B3/04Structures or apparatus for, or methods of, protecting banks, coasts, or harbours
    • E02B3/12Revetment of banks, dams, watercourses, or the like, e.g. the sea-floor
    • E02B3/14Preformed blocks or slabs for forming essentially continuous surfaces; Arrangements thereof

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • Ocean & Marine Engineering (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Revetment (AREA)

Description

Blok voor oeververdediqina ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
De uitvinding heeft betrekking op een blok, in het bijzonder gevormd van beton, voor het bekleden van een waterkerend of watergeleidend talud, zoals van een oever, kust of dijk, inbegrepen overlaten, ter bescherming van dat talud tegen golfaanvallen en waterstromingen. De uitvinding heeft voorts betrekking op een samenstel van dergelijke blokken en op een bekleding. De uitvinding voorziet voorts in een werkwijze voor het vervaardigen van een samenstel van blokken en een filtermat.
Dergelijke blokken en daarmee gevormde bekledingen worden sinds lang toegepast. Zo kan een bekleding zijn opgebouwd met een geotextiel zoals filterdoek, daarop een laag korrelmateriaal, en daarop een reeks betonblokken, recht-parallellepipedum-vormig, die in halfsteenverband zijn gelegd. Ook is het gebruik van basaltzuil-achtige betonblokken bekend.
In de Europese octrooiaanvrage 1.275.784 wordt een bijzondere vorm van blokken getoond en beschreven, welke blokken in hoofdzaak de vorm hebben van een recht, regelmatig zeshoekig prisma., zij het dat de wanden licht taps zijn vanwege het kunnen lossen uit de vorm. Het omtreksvlak omvat zes zijvlakken, te verdelen in drie relatief vlakke zijvlakken en drie relatief verdiepte zijvlakken die voorzien zijn van een verticaal doorgaande hoofduitsparing, om en om gerangschikt. Een hierop gebaseerd blok is dat van Rona®ton+..
Het bovenvlak van dit bekende blok omvat een plat, zeshoekig centraal vlak en zes vanaf de zijden van dat centraal vlak schuin aflopende vlakken, die uitkomen in het omtreksvlak.ln de zes hoekgebieden van elk blok zijn ook uitsparingen voorzien, die beginnen op afstand van het bodemvlak en opwaarts begrensd worden door ribben, die op afstand van het bovenvlak eindigen en in een onderste gedeelte contactvlakken vormen voor samenwerking met contactvlakken van naastgelegen blokken..
De blokken worden in een mal gevormd en na verwijdering van de mal tegen elkaar gebracht om een machinaal op te pakken samenstel of groep te vormen, van bijvoorbeeld vier reeksen van vier blokken, waarbij de blokken in elke reeks met de zijvlakken tegen elkaar zijn geplaatst. Daarbij is de oriëntatie van elk blok gelijk, zodat telkens een relatief vlak zijvlak van het ene blok tegen een relatief verdiept zijvlak van het andere blok aanligt. De blokken vormen samen een honingraatverband. De groepen of samenstellen worden in het werk opgepakt en één voor één op de ondergrond geplaatst, volgens reeksen die zich uitstrekken in horizontale richting langs het talud, waarbij de voornoemde blokkenreeksen eveneens in die richting lopen.
Na het plaatsen van de groepen blokken wordt split over de blokken uitgestreken, om in de hoofduitsparingen terecht te komen en ook in uitsparingen in de hoekgebieden. Het split (doorgaans split, van 6-32 mm) in de hoekgebieden kan meewerken in het voorkomen van een relatieve verticale verplaatsing van een blok ten opzichte van naastgelegen blokken.
De hoofdopeningen moeten voldoen aan de norm een kogel met een doorsnede van 5 cm niet met zijn grootste afmeting in die opening mag komen. De hoofdopeningen dienen voornamelijk om een te hoge dynamische waterdruk onder de blokken te voorkomen. Een doorlaatbaarheid van 8-15 % is haalbaar. Het split in de hoofduitsparingen vervult ook een functie in het tegenhouden van onderliggend korrelmateriaal, met behoud van voldoende doorstromingsoppervlak voor het opwaarts uittredende water.
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
Een doel van de uitvinding is een blok van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen dat in een bekleding in verband met meerdere van dezelfde blokken een met ingewassen spilt en verhoogde mate van ineengrijping daarmee heeft.
Een doel van de uitvinding is een blok van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen dat in een bekleding een voldoende doorlaatbaarheid verschaft met openingen tussen de blokken die ook bij enige onderlinge verplaatsing tussen twee blokken binnen de normen kunnen blijven.
Een doel van de uitvinding is een blok van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen die op één of meer aspecten verbeterd is ten opzichte van het blok volgens voornoemde Europese octrooiaanvrage.
Een doel van de uitvinding is een blok van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen die op één of meer aspecten verbeterd is ten opzichte van bekende blokken, in het bijzonder het blok volgens voornoemde Europese octrooiaanvrage.
Althans één van deze doelen wordt volgens de uitvinding bereikt met een blok, in het bijzonder van beton, voor het met een aantal andere, in het bijzonder identieke blokken vormen van een verband voor bekleding van een oever, kust of dijk, inbegrepen overlaten, voor bescherming daarvan tegen golfaanvallen en waterstromingen, waarbij het blok een ondervlak, een bovenvlak en een omtreksvlak omvat, waarbij het omtreksvlak van het blok voorzien is van verticale uitsparingen die reiken tot althans nabij het bovenvlak, bij voorkeur tot in het bovenvlak, bij voorkeur ter plaatse van een hoogste oppervlak van het bovenvlak, met het kenmerk, dat de dwarsdoorsnede van de uitsparingen, beschouwd in een vlak parallel aan het bovenvlak, toeneemt in een richting naar het bovenvlak toe. Hierdoor kunnen in een verband van dergelijke blokken, wanneer de uitsparingen zijn gevuld met split, de blokken op een relatief betrouwbare en zekere wijze op hun plaats gehouden blijven. Voorts zorgt de in verticale richting opwaartse vergroting van de doorsnede van de uitsparing voor een afname van de druk en snelheid van eventueel van onder de blokken omhoog bewegend water.
Bij voorkeur neemt de dwarsdoorsnede van de uitsparingen, beschouwd in een vlak parallel aan het bovenvlak, althans over een eerste gedeelte van de uitsparing geleidelijk toe in een richting naar het bovenvlak toe, bij voorkeur met een helling van meer dan 1%.
Indien, volgens een verdere ontwikkeling van de uitvinding, de uitsparingen op afstand van het ondervlak, in de onderste helft van het omtreksvlak van het blok, beginnen, kan vrij veel split worden opgenomen en zal daarmee de verticale aangrijpingslengte worden vergroot.
In een verbijzondering is de uitsparing in een richting naar het ondervlak toe begrensd door een trede die gelegen is in de onderste helft van het omtreksvlak van het blok, waardoor de door het opwaarts bewegende water op het split uitgeoefende krachten effectief worden verlaagd.
Alternatief kan de uitsparing in neerwaartse richting op vloeiende wijze overgaan in het omtreksvlak dan wel via een knik.
In een verdere ontwikkeling, waarin het op zijn plaats houden van het split verder wordt bevorderd, worden de uitsparingen in twee tegengestelde omtreksrichtingen van het omtreksvlak begrensd door opsluitrandgebieden, die bij voorkeur, in omtrekrichting beschouwd een onderlinge afstand van hoogstens 6 cm bezitten, bij voorkeur hoogstens 3 cm, meer bij voorkeur hoogstens 1,5 cm, waarbij het omtreksvlak bij voorkeur beneden en/of in en/of direct aansluitend, in een richting weg van de uitsparing beschouwd, de opsluitrandgebieden een contactvlak vormt voor contact met een ander blok volgens deze conclusie in in een bekleding geplaatste toestand. De randgebieden strekken zich in hoofdzaak parallel aan elkaar uit.
In een verbijzondering is de grootste afmeting van de uitsparing in een horizontale richting dwars op het omtreksvlak ter plaatse kleiner dan 3 cm, bij voorkeur kleiner dan 1 cm, meer bij voorkeur kleiner dan 0,5 cm.
In een uitvoering van het blok met één of meer zijvlakken, die tussen zich hoekgebieden bepalen, zijn de uitsparingen aangebracht in althans één van de hoekgebieden. De blokken kunnen daardoor in de hoekgebieden, via het split, aan elkaar vastgelegd worden.
In een uitvoering bepaalt het omtreksvlak in een horizontale doorsnede van het blok een polygoon. Daarbij kan het blok in hoofdzaak gevormd zijn volgens een eerste, bij voorkeur regelmatig prisma met een eerste prisma-mantelvlak en een eerste, loodrecht op het prismagrondvlak gerichte prismahartlijn, waarbij het blok een ondervlak, een bovenvlak en een omtreksvlak omvat met een omlopende reeks zijvlakken die tussen zich hoekgebieden bepalen, die zich in hoofdzaak parallel aan de prismahartlijn uitstrekken, waarbij de uitsparingen zich in hoofdzaak parallel aan de prismahartlijn uitstrekken. Het blok kan daarbij in de hoekgebieden contactvlakken vormen voor aankomst tegen naastgelegen blokken in het verband, waarbij de contactvlakken op het mantelvlak van de prisma zijn gelegen, waarbij althans enige, bij voorkeur elk, van de hoekgebieden voorzien zijn van een voornoemde uitsparing. De uitsparing hkan daarbij et axiale vlak snijden dat de prismahartlijn en de daaraan parallelle, bij het betreffende hoekgebied gelegen hoeklijn van de prisma bevat.
Vanuity een verder aspect voorziet de uitvinding in een samenstel van een aantal blokken volgens de uitvinding, waarbij van twee of meer blokken de genoemde uitsparingen een gezamenlijke opneemruimte vormen voor split, waarbij de opneemruimte bij voorkeur trechtervormig is en bij voorkeur in neerwaartse richting wordt begrensd door tredes in de omtreksvlakken van de betreffende blokken.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een blok, in het bijzonder van beton, voor het met een aantal identieke blokken vormen van een verband voor bekleding van een oever, kust of dijk, inbegrepen overlaten, voor bescherming daarvan tegen golfaanvallen en waterstromingen, waarbij het blok in hoofdzaak gevormd is volgens een eerste, bij voorkeur regelmatig prisma met een eerste prisma-mantelvlak en een eerste, loodrecht op het prismagrondvlak gerichte prismahartlijn, waarbij het blok een ondervlak, een bovenvlak en een omtreksvlak omvat met een omlopende reeks zijvlakken die tussen zich hoekgebieden bepalen, die zich in hoofdzaak parallel aan de prismahartlijn uitstrekken, waarbij het blok in de hoekgebieden contactvlakken vormt voor aankomst tegen naastgelegen blokken in het verband, waarbij de contactvlakken op het mantelvlak van de prisma zijn gelegen, met het kenmerk, dat althans enige, bij voorkeur alle, van de hoekgebieden voorzien zijn van een uitsparing, welke uitsparing zich in hoofdzaak parallel aan de prismahartlijn uitstrekt vanaf een op afstand van het ondervlak gelegen beginlocatie in de onderste helft van het blok tot althans nabij het bovenvlak bij voorkeur tot in het bovenvlak, bij voorkeur ter plaatse van een hoogste oppervlak van het bovenvlak.
Met “althans nabij het bovenvlak” wordt hier bedoeld dat de uitsparing bovenaan eindigt op een afstand tot het bovenvlak van ten hoogste ongeveer 10% van de hoogte van het blok. In de gebruiksfase, opgenomen in een bekleding in een verband met identieke blokken zal het in de genoemde uitsparing(en) ingewassen split hierdoor met meer zekerheid in het hoekgebied worden gehouden tegen de krachten van over de bekleding stromend water en van opwaarts uittredend water. De blokken zullen daardoor met meer zekerheid op die hoekgebieden worden vastgelegd aan de aangrenzende blokken, waardoor de stabiliteit van de bekleding wordt verhoogd . Voorts kan hierbij eerder een onderling, relatief, kantelen van elkaar ontmoetende blokken in loodrecht op het prismagrondvlak staande vlakken worden tegengegaan.
Indien de uitsparing het axiale vlak snijdt dat de prismahartlijn en de daaraan parallelle, bij het betreffende hoekgebied gelegen hoeklijn van de regelmatige prisma bevat, zullen de uitsparingen van in de bekleding in de hoekgebieden tegen elkaar gelegen blokken samen één, althans nagenoeg blind gat vormen dat gevuld is met ingewassen split.
Het split in de uitsparingen in de hoekgebieden wordt nog zekerder op zijn plaats aldaar gehouden indien de uitsparing in twee tegengestelde omtreksrichtingen van het omtreksvlak wordt begrensd door opsluitranden.
Indien de randgebieden zich in hoofdzaak parallel aan de prismahartlijn uitstrekken wordt het onderling contact tussen de blokken vergroot, in het bijzonder in hoogterichting, en de stabiliteit bevorderd.
Opwaartse kracht uitgeoefend op het split door opwaarts uitstromend water worden beperkt gehouden indien de uitsparing een van de prismahartlijn afgekeerd bodemvlak omvat, dat ten opzichte van de prismahartlijn een tapsheid van meer dan 1% bezit en waarvan de normaal een opwaartse richtingcomponent bezit, waardoor het oppervlak van de uitsparing(en) in een doorsnedevlak dwars op de prismahartlijn in opwaartse richting vergroot wordt en de stroomsnelheid afneemt.
De onderlinge ineengrijping tussen split en de boekgebieden van de blokken wordt bevorderd indien de uitsparing een van de prismahartlijn afgekeerd bodemvlak omvat, dat voorzien is van een zich parallel aan de prismahartlijn uitstrekkende verhoging die teruggelegen ligt ten opzichte van de prismahoeklijn van het betreffende hoekgebied.
Indien de beginlocatie van de uitsparing gelegen is in het onderste kwart van de hoogte van het blok kan een relatief hoge, opgesloten kolom van split in de hoekgebieden worden gerealiseerd.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een blok, in het bijzonder van beton, voor het met een aantal identieke blokken vormen van een verband voor bekleding van een oever, kust of dijk, inbegrepen overlaten, voor bescherming daarvan tegen golfaanvallen en waterstromingen, waarbij het blok in hoofdzaak gevormd is volgens een eerste, bij voorkeur regelmatog prisma met een eerste prisma-mantelvlak en een eerste, loodrecht op het prismagrondvlak gerichte prismahartlijn, waarbij het blok een omtreksvlak omvat met een omlopende reeks zijvlakken die tussen zich hoekgebieden bepalen, die zich in hoofdzaak parallel aan de prismahartlijn uitstrekken, waarbij het blok in de hoekgebieden contactvlakken vormt voor aankomst tegen naastgelegen blokken in het verband, waarbij de contactvlakken op het mantelvlak van de prisma zijn gelegen, waarbij de zijvlakken aanwezig zijn in een even aantal, waarbij eerste zijvlakken telkens tussen tweede zijvlakken gelegen zijn, waarbij de eerste zijvlakken en de tweede zijvlakken onderling verschillend zijn vormgegeven, waarbij de eerste zijvlakken voorzien zijn van een ten opzichte van het denkbeeldige mantelvlak van de prisma teruggelegen, in de richting parallel aan de prismahartijn doorgaande hoofduitsparing, die een uitsparing met grootste doorsnede vormt van alle uitsparingen in het blok en een kanaal vormt met een bodem, welke bodem voorzien is van een zich althans nabij het bovenvlak bevindende verhoging. De hoofduitsparingen dienen voor het vormen van regelmatig over de bekleding verspreide, relatief grote doorgangen voor water dat onder de blokken anders een ongewenst hoge druk zou kunnen opbouwen. Met de uitvinding wordt bereikt dat de hoofduitsparing in voornoemd dwarsdoorsnede-vlak een groot oppervlak kan hebben zonder dat de volgens de normen toelaatbare grootste cirkelvormige doorgang, in Nederland 5 cm, wordt behaald of wordt overschreden, wanneer tegen elkaar gelegen blokken toch onderling van elkaar wijken, hetgeen bijvoorbeeld kan zijn wanneer de ondergrond plaatselijk enig kantelen in het verticale vlak toelaat.
Bij voorkeur strekt de verhoging zich uit over althans nagenoeg de gehele lengte van de hoofduitsparing.
Een in het doorsnedevlak aaneengesloten, relatief groot oppervlak wordt behouden indien de verhoging een top heeft die teruggelegen is ten opzichte van het betreffende mantelvlak van het prisma.
De verhoging kan een convex oppervlak bezitten, beschouwd in het doorsnedevlak.
De verhoging kan, beschouwd in voornoemd doorsnedevlak, symmetrisch liggen ten opzichte van een axiaal vlak dat de prismahartlijn bevat en loodrecht staat op het betreffende mantelvlak van de prisma, waardoor het totale oppervlak groot kan zijn.
Voor het verkrijgen van een zo groot mogelijk oppervlak in het doorsnedevlak kan de hoofduitsparing in dat vlak in hoofdzaak concaaf zijn, in het bijzonder volgens een cirkelkromme.
De verhoging heeft zijn oorsprong bij voorkeur nabij het diepste punt van de hoofduitsparing, beschouwd in het doorsnedevlak.
Anders omschreven kan de hoofduitsparing in hoofdzaak W-vormig zijn, beschouwd in voornoemd doorsnedevlak.
In een uitvoering met grote hoofduitsparingen gaat de hoofduitsparing aan de randen over in de hoekgebieden.
In een uitvoering zijn de tweede zijvlakken vlak. In een andere uitvoering zijn de tweede zijvlakken voorzien van een ten opzichte van de hoofduitsparing ondiepe hulpuitsparing, die plat is beschouwd in een vlak van doorsnede dat dwars staat op de prismahartlijn. Met het oog op een plaatsing in de bekleding, waarin de hulpuitsparing van het ene blok tegenover de hoofduitsparing van een naastgelegen blok ligt, kan de functie van de verhoging in de hoofduitsparing in het voorkomen van een te grote grootste afmeting worden aangevuld door een ribbe die voorzien is in de tweede zijvlakken en de hulpuitsparing deelt. Ook de ribbe kan met voordeel, beschouwd in voomoemd doorsnedevlak, symmetrisch liggen ten opzichte van een axiaal vlak dat de prismahartlijn bevat en loodrecht staat op het betreffende mantelvlak van de prisma.
De ribbe kan reiken tot in het betreffende mantelvlak van de prisma.
In het eerdergenoemde blok volgens Europese octrooiaanvrage 1.275.784 omvat het bovenvlak aan elke zijde van het zeshoekige centrale vlak een aflopend randvlak dat in buitenwaartse richting aansluit op een eigen boekgebied. De helling van de randvlakken is bijvoorbeeld 70 graden met de prismahartlijn. De aflopende vlakken vormen in de bekleding trefvlakken voor het water in een golfoploop waardoor de energiedissipatie wordt vergoot.
Voor opslag en transport worden de blokken in groepen van bijvoorbeeld 16 stuks in een stevige krimpfolie of band verpakt. Door de aflopende randvlakken van de bovenvlakken van de blokken kunnen de blokken in een bovenliggende groep blokken kantelen ten opzichte van de blokken waarop deze blokken steunen. Hierdoor kan onderlinge verschuiving plaatsvinden of zelfs een stapel omvallen. Om dit te voorkomen plaatst men elke paar groepen op een pallet. De pallets zelf nemen echter opslagruimte in en dienen vanaf het werk weer geretourneerd te worden.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een verbetering hierin, met een blok, in het bijzonder van beton, voor het met een aantal identieke blokken vormen van een verband voor bekleding van een oever, kust of dijk, inbegrepen overlaten, voor bescherming daarvan tegen golfaanvallen en waterstromingen, waarbij het blok in hoofdzaak gevormd is volgens een eerste, bij voorkeur regelmatig, bij voorkeur zeshoekig, prisma met een eerste prisma-mantelvlak en een eerste, loodrecht op het prismagrondvlak gerichte prismahartlijn, waarbij het blok een ondervlak, een bovenvlak en een omtreksvlak omvat met een omlopende reeks zijvlakken die tussen zich hoekgebieden bepalen, die zich in hoofdzaak parallel aan de prismahartlijn uitstrekken, waarbij het blok in de hoekgebieden contactvlakken vormt voor aankomst tegen naastgelegen blokken in het verband, waarbij de contactvlakken op het mantelvlak van de prisma zijn gelegen, waarbij het bovenvlak een centraal vlak omvat dat evenwijdig is aan het ondervlak, waarbij het bovenvlak eerste zijrandgedeelten en tweede zijrandgedeelten omvat, die grenzen aan het omtreksvlak van het blok, waarbij de eerste zijrandgedeelten het centraal vlak begrenzen en de tweede zijrandgedeelten via vanaf het centraal vlak buitenwaarts aflopende randvlakken met het centraal vlak verbonden zijn. Aldus wordt het oppervlak waarop blokken van een bovenliggende groep blokken steunen op de blokken van een onderliggende groep blokken vergroot, met behoud van een energiedissiperende werking als gevolg van de (nog) aanwezige aflopende randvlakken, of zelfs een vergroting van die werking indien tweede zijrandgedeelten in gelegd verband met identieke blokken aansluiten op eerste zijrandgedeelten van een naastgelegen blok..
De eerste zijrandgedeelten kunnen hierbij tussen tweede zijrandgedeelten gelegen zijn, zodat een om en om ligging verkregen is.
In een uitvoering vallen -in bovenaanzicht beschouwd- de bovenranden van de boekgebieden samen met één van de eerste en tweede zijrandgedeelten. Dit is in het bijzonder voordelig in de voornoemde uitvoering volgens de uitvinding waarin de hoekgebieden voorzien zijn van althans nagenoeg tot het bovenvlak reikende uitsparingen, die dan immers bij de eerste zijrandgedeelten naar boven verlengd zijn en daardoor meer split kunnen houden.
De eerste en tweede zijrandgedeelten zijn bij voorkeur in een aantal aanwezig dat gelijk is aan het aantal zijvlakken.
In een uitvoering zijn de eerste en tweede zijrandgedeelten in omtrekszin verzet gelegen ten opzichte van de zijvlakken, bij voorkeur over 30 graden..
Het opnemen van de blokken in de bekleding en het maken van de bekleding worden bevorderd indien het grondvlak en bovenvlak van de prisma een veelhoek met een even aantal zijden vormen, bij voorkeur een zeshoek vormen.
Het blok volgens de uitvinding dient te worden onderscheiden van een tegel, zoals onder meer getoond in FR 2.252.451 en die mede bestemd is om een doorgroeivoorziening te verschaffen. Het blok volgens de uitvinding is eerder zuilvormig en bezit zijden met een lengte van hoogstens in de orde van grootte van de hoogte van het blok. Zo kunnen de zijden in een blok met zeshoekig prisma ruim 16 cm bedragen en de hoogte 15 cm, 20 cm, tot bijvoorbeeld 50 cm bedragen. In de meeste gevallen zal de hoogte van het blok groter zijn dan de grootste dwarsafmeting daarvan.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een samenstel van een aantal in honingraatverband geplaatste blokken volgens de uitvinding, waarbij de blokken met hun hoekgebieden bij elkaar geplaatst zijn en met de contactvlakken tegen elkaar komen. Daarbij kunnen blokken gebruikt worden die zijn voorzien van voornoemde hoofduitsparing met verhoging, waarbij telkens een eerste zijvlak van een blok tegenover een tweede zijvlak van een naastgelegen blok gelegen is.
Dergelijke samenstellen kunnen gebruikt worden in de velden van een bekleding. Elk samenstel, een standaardsamenstel, kan bijvoorbeeld 16 identieke blokken met zeshoekig prisma omvatten, in vier reeksen, onderling over een halve blokmaat verzet gelegen. De eindranden zijn dan gevormd door zijvlakken van de blokken, nagenoeg in kanteelvorm. De beide langsranden zijn zig-zagvormig, met van ieder blok telkens twee opeenvolgende zijvlakken.
Indien het te bekleden talud zich -in een horizontaal vlak beschouwd- volgens een kromme, convex, of concaaf, uitstrekt, moeten hoger gelegen reeksen groepen een kleinere, respectievelijk grotere lengte bezetten dan de lager gelegen groepen. Door de ineengrijping ter plaatse van de zigzagvormige langsranden is dat moeilijk te realiseren.
Een doel van de uitvinding is hiervoor een oplossing te verschaffen.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding daartoe in een samenstel van een in verband geplaatste blokken voor bekleding van een oever, kust of dijk, inbegrepen overlaten, voor bescherming daarvan tegen golfaanvallen en waterstromingen, waarbij het merendeel van de blokken gevormd is als een eerste type blok, in het bijzonder een blok volgens de uitvinding, dat een eerste, in hoofdzaak regelmatig zeshoekig prisma vormt met een eerste prisma-mantelvlak en een eerste, loodrecht op het grondvlak gerichte prismahartlijn, waarbij elk eerste blok een omtreksvlak met een aaneengesloten reeks zijvlakken omvat, waarbij de blokken tegen elkaar geplaatst zijn in een honingraatverband met twee of meer parallelle reeksen blokken, waarbij de blokken in elke reeks met dwars op de reeksrichting gekeerde zijvlakken tegen elkaar geplaatst zijn, waarbij de blokken in de even reeksen in reeksrichting verzet gelegen zijn ten opzichte van de naastgelegen blokken in de oneven reeksen over een afstand overeenkomstig 0,5 V 3 x de zijde van de eerste prisma zodat een zigzag-vormige overgangslijn gevormd is tussen naast elkaar gelegen reeksen, waarbij de eerste prismahartlijnen van de eerste blokken in elke reeks op een bijbehorende eerste reekslijn liggen, waarbij de opeenvolgende reekslijnen op een verbandafstand van elkaar gelegen zijn van 1,5 x de zijde van de eerste prisma, waarbij aan althans één langszijde een reeks tweede blokken is opgenomen in het honingraatverband, welke tweede blokken afwijken van de eerste blokken en elk een tweede prima vormen en passen tegen de naastgelegen reeks eerste blokken om daarmee eenzelfde zigzag-vormige overgangslijn te vormen, waarbij de tweede blokken aan de van de naastgelegen reeks eerste blokken afgekeerde zijde een in hoofdzaak gestrekte langszijde vormen, waarbij de tweede prisma’s tweede prismahartlijnen bezitten die op een bijbehorende tweede reekslijn liggen, die op de verbandafstand gelegen is van de eerste reekslijn van de naastgelegen reeks eerste blokken, waarbij de afstand tussen de gestrekte langszijde en de tweede reekslijn de helft bedraagt van de verbandafstand.
Hierdoor is het mogelijk om twee van dergelijke samenstellen met de gestrekte langszijden tegen elkaar te plaatsen, en met de tegengestelde langsranden ineen te laten grijpen met de standaard samenstellen met zigzagvormige rand. De blokken aan beide gestrekte zijden kunnen in elke positie ten opzichte van elkaar worden geplaatst. Aldus is het mogelijk om bij ingang van gekromde trajecten de standaard samenstellen althans paarsgewijs te vervangen door twee samenstellen volgens de uitvinding met een gestrekte langszijde, om op die wijze een aantal banen van twee parallelle reeksen van dergelijke afwijkende samenstellen, eventueel met één of meer standaard samenstellen daartussen, te realiseren. Elke baan kan zijn eigen stramien volgen, onafhankelijk van de naastgelegen baan. Bij de uitgang van het gekromde traject kan weer worden overgegaan op enkel standaard samenstellen.
Opgemerkt wordt dat het van het Rona®ton+ programma op zich bekend is om voor een strakke aansluiting aan de onderlangsrand en de bovenlangsrand van de uit blokken opgebouwde bekleding twee afwijkende samenstellen of groepen te voorzien, in het geval van de 16 blokken met vier afwijkende blokken aan één langsrand. De afwijking bestaat daarin dat er geen sprake meer is van een zig-zagvorm maar van een in hoofdzaak gestrekte zijde, verkregen doordat de afwijkende blokken vijfhoekig zijn, waarbij een gedeelte dat anders twee zijvlakken vormt is afgesnoten. De lengte van de andere zijvlakken is daarbij gelijk gebleven. De breedte van die afwijkende groepen wijkt zodanig af van die van die van de standaard samenstellen dat een acceptabele overgang tussen een gekromd traject met die afwijkende groepen en een gestrekt traject met standaard samenstellen niet mogelijk is.
Bij voorkeur komen de zijvlakken van de tweede blokken althans voor wat betreft de zijvlakken die de zigzag-vormige overgangslijn met de naastgelegen reeks eerste blokken vormen, in lengte overeen met de zijvlakken van de eerste blokken, zodat tussen de eerste en tweede blokken dezelfde functies kunnen worden vervuld als tussen de eerste blokken onderling.
Net als in de bijzondere Rona®ton+ groepen kunnen de tweede blokken een vijfhoekig grondvlak bezitten.
De tweede blokken zijn bij voorkeur althans voor wat betreft hun helft die tussen de tweede reekslijn en de naastgelegen eerste reekslijn gelegen is identiek aan de eerste blokken.
In een uitvoering zijn de tweede blokken voorzien van twee dwars op de reekslijn gelegen, tegengesteld gerichte zijvlakken die een grotere lengte bezitten dan de overeenkomstig gerichte zijvlakken van de eerste blokken en een daaraan overeenkomstig profiel bezitten.
Voor het tegen een ongewenste verschuiving tegenhouden van de tweede blokken kunnen de in de gestrekte langszijden gelegen zijvlakken van de tweede blokken voorzien zijn van een aantal uitsparingen die in langsrichting op een tussenafstand van elkaar gelegen zijn, waarbij de uitsparingen eerste en tweede uitsparingen omvatten die in lengte verschillend zijn. In een uitvoering is tenminste één eerste uitsparing tussen twee tweede uitsparingen dan wel tenminste één tweede uitsparing tussen twee eerste uitparingen gelegen. Hierbij kunnen twee typen tweede blokken onderscheiden: de ene met meer eerste uitsparingen en de tweede met meer tweede uitsparingen.
Bij voorkeur is de tussenafstand tussen een eerste en een tweede, naburige uitsparingen kleiner dan de lengte van althans één van die uitsparingen.
De eerste uitsparing kan een lengte bezitten die overeenkomt met de lengte van de tussenafstand plus die van de tweede uitsparing. Aldus wordt de kans vergroot dat in geval van twee tegen elkaar geplaatste gestrekte langszijden van samenstellen volgens de uitvinding uitsparingen in beide langszijden tegenover elkaar komen te liggen en daarmee een in dwarsrichting vergrote ruimte vormen, die toegankelijker is voor inwassplit.
Deze kans wordt vergroot indien de lengte van de eerste uitsparing groter is dan die van de tweede uitsparing, bij voorkeur tweemaal zo groot, en/of indien aan weerszijden van de tweede uitsparing een eerste uitsparing gelegen is. De eerste en tweede uitsparingen zijn bij voorkeur symmetrisch gelegen ten opzichte van het midden van het zijvlak van het tweede blok..
Samenwerking met uitsparingen in de hoekgebieden van andere blokken kan worden bevorderd indien één van de uitsparingen op een afstand tot de dichtstbijzijnde hoek van het tweede blok gelegen is die overeenkomt met de tussenafstand.
Het in de uitsparingen houden van het inwassplit wordt bevorderd indien de eerste en tweede uitsparingen zich in hoofdzaak parallel aan de prismahartlijn in hoofdzaak uitstrekken vanaf een op afstand van het ondervlak gelegen beginlocatie in de onderste helft van het blok tot althans nabij het bovenvlak. Dit kan ook gunstig zijn voor aansluiting op de onderste gedeelten van hoekgebieden van de tegenovergelegen blokken.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een blok kennelijk bestemd en geschikt voor een samenstel volgens de uitvinding.
In overeenstemming met het voorgaande voorziet de uitvinding tevens in een bekleding van een oever, kust of dijk, inbegrepen overlaten, voor bescherming daarvan tegen golfaanvallen en waterstromingen, omvattend een stel eerste samenstellen van eerste blokken die elk in hoofdzaak gevormd zijn volgens een eerste, in hoofdzaak regelmatig zeshoekig prisma met een eerste prisma-mantelvlak en een eerste, loodrecht op het prismagrondvlak gerichte prismahartlijn, waarbij elk eerste blok een omtreksvlak met een aaneengesloten reeks zijvlakken omvat, waarbij de eerste blokken tegen elkaar geplaatst zijn in een honingraatverband met twee of meer parallelle reeksen blokken, waarbij de eerste blokken in elke reeks met dwars op de reeksrichting gekeerde zijvlakken tegen elkaar geplaatst zijn, waarbij de eerste blokken in de even reeksen in reeksrichting verzet gelegen zijn ten opzichte van de naastgelegen eerste blokken in de oneven reeksen over een afstand overeenkomstig 0,5 V 3 x de zijde van de zeshoek van de eerste prisma zodat een zigzag-vormige overgangslijn gevormd is tussen naast elkaar gelegen reeksen, waarbij de eerste prismahartlijnen van de eerste blokken in elke reeks op een bijbehorende eerste reekslijn liggen, waarbij de opeenvolgende reekslijnen op een verbandafstand van elkaar gelegen zijn van 1,5 x de zijde van de zeshoek van de eerste prisma, waarbij de eerste samenstellen zijn geplaatst volgens één of meer onderling parallelle, zich in in hoofdzaak horizontale hoofdrichting langs een talud uitstrekkende reeksen van eerste samenstellen, waarbij, bij voorkeur, een reeks van de eerste samenstellen afwijkende samenstellen volgens de uitvinding in reeksrichting een voortzetting vormt van een reeks eerste samenstellen.
In een uitvoering zijn van het paar afwijkende samenstellen de gestrekte langszijden bij elkaar geplaatst, volgens een deelvlak, en zijn voor ieder blok in de gestrekte langszijden tenminste twee het deelvlak overstekende splitopneemruimtes gevormd, in het bijzonder door met elkaar samenwerkende uitsparingen gevormd in de tegenover elkaar gelegen zijvlakken van de blokken aan de gestrekte langszijden.
De blokken kunnen hierbij voorzien zijn van afgeronde hoekgebieden aan de langseinden van de bij het deelvlak gelegen zijvlakken, waarbij de afgeronde hoekgebieden een splitopneemruimte vormen met een hoekgebied van een naastgelegen identiek blok en een uitsparing in het zijvlak van een tegenovergelegen blok.
In een bekleding volgens de uitvinding kan het ene samenstel volgens de uitvinding uitgevoerd zijn met in de gestrekte langszijde een opeenvolgende reeks van eerste, tweede en eerste uitsparingen en het andere samenstel volgens de uitvinding uitgevoerd zijn met in de gestrekte langszijde een opeenvolgende reeks van tweede, eerste en tweede uitsparingen.
Althans één paar van genoemde afwijkende samenstellen kan een voortzetting vormen van reeksen eerste samenstellen. Van het paar afwijkende samenstellen kunnen de gestrekte langszijden bij elkaar geplaatst zijn.
De reeks afwijkende samenstellen kan in het bijzonder benut worden om een gekromd traject van de bekleding te doorlopen.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een bekleding van een oever, kust of dijk, inbegrepen overlaten, voor bescherming daarvan tegen golfaanvallen en waterstromimgen, omvattend een aantal voornoemde afwijkende samenstellen volgens de uitvinding, welke zijn geplaatst in twee onderling parallelle, op elkaar aansluitende, zich in in hoofdzaak horizontale hoofdrichting langs een talud uitstrekkende reeksen van die samenstellen, waarbij de samenstellen in de eerste reeks met de gestrekte langszijde tegen de gestrekte langszijde van de tweede reeks aanliggen.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een blok voor bekleding van een oever, kust of dijk, inbegrepen overlaten, voor bescherming daarvan tegen golfaanvallen en waterstromingen, welk blok een prisma vormt met een prisma-mantelvlak, waarbij het blok met een bovenvlak, een ondervlak en een omtreksvlak met een aaneengesloten reeks zijvlakken omvat, waarbij een eerste en een daaraan grenzend tweede zijvlak zich uitstrekken volgens een eerste en een tweede zijde van het mantelvlak, welke zijden een onderling gelijke lengte a hebben en onderling onder een hoek van 120 graden staan, waarbij een derde zijvlak en een vierde zijvlak respectievelijk zich uitstrekken volgens een derde en een vierde zijde van het mantelvlak, die aansluiten aan het eerste en het tweede zijvlak, onder hoeken van 120 graden, en waarbij een vijfde zijvlak zich uitstrekt volgens een vijfde zijde van het mantelvlak dat aansluit op zowel het derde als het vierde zijvlak, onder hoeken van 90 graden, waarbij de derde en vierde zijden een lengte van ongeveer 1,25 a bezitten.
Een dergelijk blok kan worden toegepast als voornoemd tweede blok in een samenstel volgens de uitvinding, met vergelijkbare voordelen.
Bij voorkeur heeft dat blok een vlak van doorsnede dat in hoofdzaak parallel is aan de vijfde zijde en de derde en vierde zijden van het mantelvlak snijdt op een afstand van 0,5 a van de snijpunten van respectievelijk de eerste en derde zijden en tweede en vierde zijden en waarbij de afstand van de vijfde zijde tot dat vlak van doorsnede ongeveer 0,75 a bedraagt.
Het gedeelte van het prisma dat gelegen is aan de van het vijfde zijvlak afgekeerde zijde van het vlak van doorsnede kan een helft van een regelmatig zeshoekig prisma vormen, zodat een optimale passing met andere eerste en/of tweede blokken kan worden gerealiseerd. Daartoe kan het blok voor wat betreft de helft van het regelmatig zeshoekig prisma gevormd zijn overeenkomstig het in conclusies 33-70 beschreven blok in regelmatig zeshoekige uitvoering..
In een toepassing van dit blok kan dit worden gebruikt in een samenstel van blokken omvattend twee reeksen van dergelijke blokken.waarbij de blokken in de eerste reeks en de blokken in de tweede reeks met de vijfde zijvlakken parallel gelegen zijn en met de eerste en tweede zijvlakken een zigzag-vormige overgangslijn bepalen tussen de twee reeksen blokken.
In een alternatieve toepassing van dit blok kan dit worden gebruikt in een samenstel van blokken omvattend twee reeksen van dergelijke blokken, waarbij de blokken in de eerste reeks en de blokken in de tweede reeks met de vijfde zijvlakken parallel gelegen zijn, waarbij tussen de beide reeksen blokken één of meer daarmee parallelle reeksen van andere blokken met in hoofdzaak regelmatig zeshoekig prismavorm gelegen zijn, onder vorming van een honingraatverband met elkaar en met de blokken in beide voornoemde reeksen. De andere blokken kunnen dan bijvoorbeeld gevormd zijn als blokken volgens één der conclusies 33-70.
In een verdere alternatieve toepassing van dit blok kan dit worden gebruikt in een samenstel van blokken omvattend één eerste reeks van dergelijke blokken, waarbij de blokken in de eerste reeks met de vijfde zijvlakken parallel aan de reeksrichting gelegen zijn, waarbij naast en aansluitend de eerste reeks één of meer daarmee parallelle reeksen van andere blokken met in hoofdzaak regelmatig zeshoekig prismavorm gelegen zijn, onder vorming van een honingraatverband met elkaar en met de blokken in de eerste reeks. De andere blokken kunnen dan bijvoorbeeld gevormd zijn als blokken volgens één der conclusies 33-70.
Het is bekend om voor het bekleden van een talud en dergelijke een groep betonblokken te voorzien, die van tevoren zijn bevestigd op een mat die dienst kan doen als filtermat voor het korrelvormig materiaal van de ondergrond van de bekleding. Een voorbeeld is Betomat (geregistreerd handelsmerk) waarin betonblokken met kunststofpennen op een geotextiel zijn bevestigd. Het geotextiel laat water door in een richting loodrecht daarop. Een ander voorbeeld is de Bévémat (geregistreerd handelsmerk), met een mat die in drie dimensies water doorlaat, dus ook in de mat zelf stroming toelaat. De mat is voorzien van lussen voor opname in het beton van de blokken. Bij de vervaardiging moet de mat deel uitmaken van de vorm van de blokken. Een gevolg hiervan is dat de afstand van de blokken tijdens het vormen gelijk is aan die in het werk, hetgeen nadelig kan zijn voor de stabiliteit en voor de doorlaatbaarheid van de bekleding.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een verbetering hiervoor, met een bekledingssamenstel voor bekleding van een oever, kust of dijk, inbegrepen overlaten, voor bescherming daarvan tegen golfaanvallen en waterstromingen, omvattend een aantal in verband geplaatste blokken met een bovenvlak en een ondervlak, waarbij althans een aantal van de blokken met hun ondervlak gehecht zijn op een filtermat die voorzien is van doorgangen in een richting loodrecht op het vlak van de mat en van doorgangen in het vlak van de mat, in het bijzonder in willekeurige richtingen daarin. De verbinding tussen de blokken en de filtermat behoeft niet door opname van matgedeelten in het vormmateriaal, zoals beton, van de blokken plaats te vinden, waardoor de positie van de blokken tijdens vormen anders kan zijn dan na verbinding met de mat. De blokken kunnen hierbij een meer gesloten oppervlak bepalen, althans met meer discrete verticale doorgangen in plaats van een aaneengesloten net van spleetvormige doorgangen. De mat zelf, die bij voorkeur een open structuur bezit in drie dimensies, voorziet daarbij in een snelle verbinding met de discrete verticale doorgangen. De doorlaatbaarheid in de drie dimensies in de mat is bij voorkeur in hoofdzaak gelijk. Een bruikbaar voorbeeld van zo’n mat is een mat van Enkamat (geregistreerd handelsmerk).
De hechting kan door middel van een toegevoegd hechtmiddel, zoals lijm, worden gerealiseerd.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een bekleding met bekledingssamenstellen volgens de uitvinding, waarbij de blokken een standaard samenstel of een afwijkend samenstel volgens hiervoor besproken uitvindingen vormen. De mat houdt de blokken bij/tegen elkaar.
Het bekledingssamenstel is bij voorkeur in hoofdzaak rechthoekig, waarbij de mat aan althans één rechthoekszijde, bij voorkeur aan twee aan elkaar grenzende rechthoekszijden uitsteekt vanaf de blokken, zodat in het werk een goede filterafsluiting wordt gerealiseerd.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een werkwijze voor het vervaardigen van een bekledingssamenstel volgens de uitvinding, waarbij de blokken in een mal worden vervaardigd van hardhaar vormmateriaal, dat bijvoorbeeld onder invloed van verhoogde temperatuur hardt of dat hydraulisch bindt, zoals beton, na voldoende harding als groep in een tegen elkaar liggend verband worden gebracht en tegen de mat worden geplaatst of de mat tegen de groep blokken wordt geplaatst, waarbij de mat door hechting wordt bevestigd aan de blokken.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een bekleding van een oever, kust of dijk, inbegrepen overlaten, voor bescherming daarvan tegen golfaanvallen en waterstromingen, omvattend een aantal in verband geplaatste blokken, die tussen elkaar spleten of anderszins openingen vormen voor opname van een korrelmateriaal, zoals split, waarbij het korrelmateriaal verkregen is van ultrabasisch dieptegesteente dat Mg-houdend olivijn bevat, in het bijzonder van peridotiet, in het bijzonder van duniet. Het gehalte Mg in het olivijn bedraagt bij voorkeur meer dan 50% .Het gehalte Mg bedraagt is bij voorkeur zo hoog mogelijk, bij voorkeur meer dan 70%, waarbij het dieptegesteente bij voorkeur forsteriet is. Een voordeel hiervan is dat het Mg houdende olivijn C02 bindt, tot wel 5/4 maal zijn eigen gewicht. Gebruik in taluds die waterpartijen, zoals meer, zee, kanaal, begrenzen is voordelig omdat eventueel zout in dat water de reactiesnelheid verhoogd. Het split vervult dan in de bekleding een extra functie, die het voor lange tijd behoudt mocht het onverhoopt toch worden uitgespoeld uit de bekleding.
Het korrelvormig materiaal is bij voorkeur vrij grof, en omvat dan korrels met een zeefmaat groter dan 10 mm en kleiner of gelijk 32 mm.
De effectiviteit en installatiegemak worden verhoogd indien de tussen de blokken gevormde spleten en openingen enkel met het genoemde korrelmateriaal zijn gevuld.
De blokken kunnen zijn gevormd zoals hiervoor omschreven.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in het gebruik van korrelvormig materiaal dat verkregen is van ultrabasisch dieptegesteente dat Mg-houdend olivijn bevat, in het bijzonder van peridotiet, in het bijzonder van duniet, in een bekleding van een begrenzing van een watermassa, zoals een kanaal, rivier, meer en dergelijke, voor het binden van C02 en/of het verwijderen van zware metalen. Het gebruikte korrelvormig materiaal kan de specificaties als hiervoor vermeld bezitten.
De in deze beschrijving en conclusies van de aanvrage beschreven en/of de in de tekeningen van deze aanvrage getoonde aspecten en maatregelen kunnen waar mogelijk ook afzonderlijk van elkaar worden toegepast. Die afzonderlijke aspecten en andere aspecten kunnen onderwerp zijn van daarop gerichte afgesplitste octrooiaanvragen. Dit geldt in het bijzonder voor de maatregelen en aspecten welke op zich zijn beschreven in de volgconclusies.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een aantal in de bijgevoegde tekeningen weergegeven voorbeelduitvoeringen. Getoond wordt in:
Figuren 1A-C respectievelijk een schuin bovenaanzicht, een bovenaanzicht en een zijaanzicht op een voorbeelduitvoering van een blok volgens de uitvinding;
Figuren 2A-D respectievelijk een dwarsdoorsnede en details ÜB-D van het blok van de figuren 1A-C;
Figuren 3A-C respectievelijk een perspectief op een standaard samenstel of groep met blokken volgens de figuren 1A-C, een bovenaanzicht daarop en een detail van een ontmoetingslocatie van drie blokken in dat samenstel;
Figuren 4A-C respectievelijk een schuin bovenaanzicht, een bovenaanzicht en een zijaanzicht op een eerste voorbeelduitvoering van een afwijkend blok volgens de uitvinding;
Figuren 5A-C respectievelijk een schuin bovenaanzicht, een bovenaanzicht en een zijaanzicht op een tweede voorbeelduitvoering van een afwijkend blok volgens de uitvinding;
Figuur 6A een eerste afwijkend samenstel van blokken volgens de figuren 1A-C met aan een rand blokken volgens figuren 4A-C;
Figuur 6B een tweede afwijkend samenstel van blokken volgens de figuren 1A-C met aan een rand blokken volgens figuren 5A-C;
Figuren 7A en 7B respectievelijk een schuin bovenaanzicht en een bovenaanzicht op een eerste combinatie van samenstellen van de figuren 3A-C, 6A en 6B;
Figuren 8A-C respectievelijk een schuin bovenaanzicht, een bovenaanzicht op een tweede combinatie van samenstellen van de figuren 3A-C, 6A en 6B en een detail van een ontmoetingslocatie van drie blokken in die combinatie;
Figuur 9 een schematische aanblik op een talud bekleed met samenstellen van blokken volgens de uitvinding overeenkomstig figuren 8A en 8B;
Figuren 10A-E respectievelijk een bovenaanzicht op een helft van een pakket blokken van figuren 1A-C, na het ontschalen van de vorm, een bovenaanzicht op het samenvoegen van die blokken, een bovenaanzicht op het pakket of samenstel van de figuren 3A-C met mat, een dwarsdoorsnede en een doorsnede door een bekleding op een talud met dergelijke samenstellen;
Figuren 11A-C respectievelijk een schuin bovenaanzicht, een bovenaanzicht en een doorsnede op/van een andere voorbeelduitvoering van een blok volgens de uitvinding; en
Figuur 12 een zijaanzicht op een pak met een aantal pakketten van blokken volgens de figuren 11A-C.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
Het in de figuren 1A-C weergegeven blok 1 is door vormen vervaardigd van hardbaar vormmateriaal, in dit voorbeeld hardhaar vormmateriaal dat hydraulisch bindt, zoals beton en heeft, afgezien van enige plaatselijke verdiepingen, de vorm van een denkbeeldig, recht regelmatig-zeshoekig prisma P, waarvan het mantelvlak M zes mantelzijvlakken Z omvat, welk mantelvlak M onderaan uitkomt in een prismagrondvlak en bovenaan in een daaraan parallel bovenvlak, elk gevormd door een regelmatige zeshoek waarbij de lengte van de mantelzijvlakken Z a bedraagt. De denkbeeldige prisma P heeft een prismahartlijn S, die ook de hartlijn van het blok 1 vormt. Het blok 1 bezit een bovenvlak 2 en een ondervlak 3 die respectievelijk in hoofdzaak gelegen zijn in de vlakken O en B van het prisma P, loodrecht op de hartlijn S. Het bovenvlak 2 omvat een regelmatig zeshoek-vormig oppervlak 4, dat aan de zijden 5 overgaat in tot het bovenvlak behorende, platte, buitenwaarts aflopende vlakken 6a,b, die onder een hoek van bijvoorbeeld 70 graden staan ten opzichte van een doorsnedevlak loodrecht op de hartlijn S.
Het blok 1 heeft, in overeenstemming met de hoofdvorm van de prisma P, zes zijvlakken, verdeeld in drie eerste zijvlakken 7 en drie tweede zijvlakken 8, die elkaar afwisselend geordend zijn. De eerste en tweede zijvlakken 7,8 ontmoeten elkaar in hoekgebieden 9, die enigszins convex afgerond zijn, beschouwd in een vlak loodrecht op de hartlijn S. De hoekgebieden 9 bezitten een onderste gedeelte 10 dat de buitenomtrek van het blok bepaalt, in dwarsdoorsnede loodrecht op de hartlijn S beschouwd. Het onderste gedeelte 10 strekt zich vanaf ondervlak 3 uit over een hoogte van minder dan Va van de afstand tussen ondervlak 3 en bovenkant bovenvlak 4 van het blok 1. In het hoekgebied 9 gaat het onderste gedeelte 10 via een trede 13 over in een uitsparing 11, die zich van daaraf tot in het bovenvlak 2 uitstrekt. De uitsparing 11, die symmetrisch is ten opzichte van een radiaal vlak R1 dat de hartlijn S bevat, bezit een bodem 15 die zich in hoofdzaak verticale richting uitstrekt en naar horizontale weerszijden begrensd is door opsluitranden 14. Het onderste gedeelte 10 vormt contactvlakken 12 van de hoekgebieden, die van boven gezien aan weerszijden van de uitsparing 11 gelegen zijn. Als gevolg van de voor het vormproces benodigde lichte tapsheid in dit voorbeeld zullen de hoger gelegen vlakken die naast de opsluitranden gelegen zijn in een volmaakte onderling parallelle stand van de hartlijnen s van de blokken 1 elkaar niet raken. De bodem 15 is in het midden voorzien van een zich over de hoogte van de uitsparing 11 uitstrekkende verhoging 16, die teruggelegen is ten opzichte van de contour van het hoekgebied 9, zoals te zien is in figuur 2B. Hoewel niet weergegeven in figuur 2B kan de bodem 15 in opwaartse richting schuin binnenwaarts, dat wil zeggen convergerend naar hartlijn S met een hoek van 3 graden of meer, meer dar de schuinte nodig voor een goede lossing uit de vorm tijdens vervaardiging van het blok 1. Het getoonde hoekgebied 9 is symmetrisch ten opzichte van een middenvlak M1 dat de hartlijn S bevat.
De eerste zijvlakken 7 zijn gevormd met een relatief diepe uitsparing of verdieping 20 die verticaal doorgaand is tussen bovenvlak 2 en ondervlak 3 en die symmetrisch is ten opzichte van een radiaal vlak R2 dat de hartlijn S bevat. De verdieping 20 wordt bepaald door een oppervlak 21, dat, gerekend vanaf het aangrenzende hoekgebied 9 en beschouwd in voornoemd doorsnedevlak, een convex gedeelte 21a en een concaaf gedeelte 21b omvat. De concave gedeelten 21b liggen op een cirkel waarvan een middellijn althans nagenoeg samenvalt met het mantelvlak M aan de betreffende zijde. Voor het in het midden beperken van de diepte van de uitsparing 20 gaan de beide gedeelten 21b niet volgens hun kromme in elkaar over, maar is tussen deze beide weer een convex gedeelte 21c voorzien, dat een verhoging 22 vormt in de verdieping 20, die echter teruggelegen is ten opzichte van het bijbehorende mantelzijvlak Z, waardoor de grootste afstand van oppervlak 21 tot het mantelzijvlak Z beperkt wordt. In het bijzonder wordt de grootste afstand tussen het cirkelvormig oppervlak 21b en mantelzijvlak Z verkleind van -in dit voorbeeldde straal van die cirkel tot ongeveer de helft daarvan. Nochtans vormen de overblijvende gedeelten 20a-c één geheel met een voldoende doorstroomoppervlak. De uitsparing 20 krijgt hierbij het voorkomen van een W-vormige ruimte. De uitsparing 20 is symmetrisch ten opzichte van een middenvlak M2 dat de hartlijn S bevat.
De tweede zijvlakken 8 zijn voorzien van een ondiepe, platte uitsparing 25, die zich uitstrekt tussen randen 27 die de overgang naar de twee dat zijvlak 8 begrenzende hoekgebieden 9 vormen, en in het midden voorzien is van een ribbe zich over de hoogte van het blok 1 uitstrekkende, convexe ribbe 26 die symmetrisch is ten opzichte van een radiaal vlak R3 dat de hartlijn S bevat. De ribbe 26 reikt tot in het mantelzijvlak Z ter plaatse, waarbij de uitsparing verdeeld wordt in twee helften 25a,b. De uitsparing 25 is symmetrisch ten opzichte van een middenvlak M3 dat de hartlijn S bevat.
De blokken 1 kunnen met meerdere tegelijk in een vorm gemaakt worden, tijdens het storten van het beton en het harden van elkaar gescheiden door dunne vormwanden. Wanneer de blokken 1 dan voldoende gehard zijn trekt men de vormwanden op en brengt men op machinale wijze de blokken 1 tegen elkaar, om één oppakbare groep of samenstel 100, zie figuur 3A, te vormen. Een dergelijke groep van 16 blokken 1 kan een grootste lengte hebben van 1,3 m, een grootste breedte van 1,08 m. De vier reeksen blokken 1 kunnen daarbij een lengte hebben van 1,16 m. De blokken 1 vormen een honingraatverband, waarbij de prisma’s van de blokken 1 het stramien bepalen. De blokken 1 liggen in reeksrichting met de eerste en tweede zijvlaken 7,8 tegen elkaar en zijn in de ene reeks over een halve blokmaat verzet ten opzichte van de blokken 1 in een naastgelegen reeks. Die blokmaat is (zie ook figuur 1B) a V 3, waarin a de lengte van een mantelzijvlak Z is. De blokmaat in een richting dwars daarop is 2 a, waardoor de dwarsafstand tussen de hartlijnen S van blokken 1 in naast elkaar gelegen reeksen 1,5 a bedraagt.
De blokken 1 liggen in het samenstel 100 met de hoekgebieden tegen elkaar, met de contactvlakken 12 die zich aldaar bevinden. Drie elkaar met de hoekgebieden 9 ontmoetende blokken 1 vormen in de hoeken van het stramien smalle trechters 102, die na plaatsing ingewassen kunnen worden met fijn split. De trechters 102 bezitten een relatief lang (in opwaartse richting) gedeelte dat bepaald wordt door de uitsparingen 11, dat aan het ondereind daarvan via de treden 13 overgaat in een door onderste gedeelten 10 van de hoekgebieden begrensde nauwe doorgang voor verticaal bewegend water. De verticale randen 14 van de uitsparingen 11 voorkomen dat split zijwaarts kan ontsnappen uit de uitsparingen 11 en uit de trechters 102. Tijdens golfbelastingsproeven is gebleken dat een bekleding met blokken in hoofdzaak overeenkomstig blokken 1 een zeer hoge stabiliteit wordt verschaft. Het split in de hoekgebieden met drie uitsparingen 11 van de drie elkaar ontmoetende blokken, bleef in hoofdzaak op zijn plaats en kon aldus blijven bijdragen aan het behoud van de integriteit van de bekleding.
Tussen de zijden van de blokken vormen de zijvlakken 7 en 8 samen met hun uitsparingen 20 en 25 een grote doorgang 101, voor opwaarts (richting B) uit het talud ontsnappend water. Ook deze doorgangen 101 worden ingewassen met split, grover dan het split voor de trechters 102. De verhoging 22 en de ribbe 26 voorkomen dat een denkbeeldige kogel met doorsnede van 5 cm in de doorgang 101 kan geraken, met behoud van voldoende doorstroomoppervlak.
De langsranden van de samenstellen 100 zijn zigzagvormig. Zij kunnen daardoor op in elkaar grijpende wijze naast elkaar geplaatst worden, waarbij de reeksrichting zich in horizontale richting langs het talud uitstrekt.
Voor het geval het gewenst is om een meer gestrekte langsrand te verschaffen aan de groep blokken, kan gebruik gemaakt worden van de afwijkende blokken 1a en 1b van de figuren 4A-C en 5A-C.
Het blok 1a van de figuren 4A-C komt voor wat betreft het in figuur 4B op de tekening gezien beneden de lijn T gelegen gedeelte overeen met de blokken 1 en bezit derhalve een paar eerste en tweede zijden 7,8 die op elkaar aansluiten. De hartlijn Sa is betrokken op dat gedeelte van blok 1a dat identiek is aan blok 1 en ligt daardoor op dezelfde positie als hartlijn S, voor dat gedeelte. De aangrenzende zijden 7a,8a zijn verlengd totdat de afstand van de vijfde zijde 78a tot een parallelle lijn door het vlak dat de hartlijn Sa bevat V* a bedraagt. De lengte van de zijden 7a,8a, althans van de bijbehorende prismavlakken, bedraagt dan 1,25 a. De lengte van de zijde 78a komt overeen met de afstand tussen twee tegenover elkaar gelegen zijden 7,8 van blok 1, en bedraagt derhalve a V 3.
De vijfde zijde 78a is gestrekt en symmetrisch gevormd ten opzichte van een middenvlak M4 dat de hartlijn Sa bevat. De zijde 78a is voorzien van een aantal ondiepe uitsparingen 80 en 81, waarbij de uitsparing 80 in het midden ligt en tweemaal zo lang is als de uitsparingen 81. De lengte (beschouwd in vlak van tekening) van de uitsparing 80 is enigszins groter dan de lengte van de tussenvlakken 82 tussen de uitsparingen 80 en 81. De lengte van de uitsparing 80 kan de lengte van de uitsparing 81 + de lengte van vlak 82 benaderen. De afstand 83 van de uitsparing 81 tot het hoekpunt H kan gelijk zijn aan de lengte van vlak 82.
Het blok 1b van de figuren 5A-C is behalve voor wat betreft de detaillering van de vijfde zijde 78b in feite een spiegelbeeld van blok 1b, waarbij de spiegellijn samenvalt met de lijn U die de zijde 78a van blok 1a begrensd. De zijde 78b is voorzien van een aantal ondiepe uitsparingen 84 en 85, waarbij de uitsparing 84 in het midden ligt en korter is dan de uitsparingen 85. De lengte (beschouwd in vlak van tekening) van de uitsparing 85 is groter dan de lengte van de vlakken 86 tussen de uitsparingen 84 en 85. De lengte van de uitsparing 85 kan de lengte van de uitsparing 84 + de lengte van vlak 86 benaderen. De afstand 83 van de uitsparing 85 tot het hoekpunt H kan gelijk zijn aan de lengte van vlak 84.
De lengte van de uitsparingen 80 en 85 kunnen gelijk aan elkaar zijn, en hetzelfde geldt voor de lengte van de uitsparingen 81 en 84. De uitsparingen 80,81,84,85 eindigen in een trede 80a,81a,84a,85a die op eenzelfde afstand van het ondervlak gelegen is als de trede 13 van uitsparing 11, Beneden die treden is de zijde 78a,b nog enigszins teruggelegen, waarbij contactvlakken gevormd zijn door de tot de bodem doorlopende vlakken 82,83,86. Hiermee worden korte contactvlakken gecreëerd en tevens een kleine doorgang voor onder de blokken onder druk staand water verschaft.
In een eenvoudige, alternatieve uitvoering loopt de zijde 78a,b beneden de voornoemde treden in lengterichting door om één plat contactvlak te vormen..
Als voorbeeld kunnen de uitsparingen 80,81,84,85 een diepte hebben van 1,5 cm en een lengte van 3 cm respectievelijk 6 cm. Hierdoor wordt in geval van met de zijden 78a,b tegen elkaar geplaatste blokken 1a,b een reeks gecombineerde uitsparingen verkregen met een breedte van tenminste 3 cm, hetgeen voordelig is voor vulling van die ruimtes met split.
De hoekgebieden 9a,b van de blokken 1a, 1b zijn in dit voorbeeld uitgevoerd zonder een uitsparing 11 zoals hoekgebieden 9 die hebben, maar kunnen in een alternatieve uitvoering ook van een dergelijke uitsparing zijn voorzien.
Met de blokken 1a en met de blokken 1b kunnen samenstellen van blokken worden gemaakt die aan een langsrand of aan beide langsranden afwijken van samenstellen 100. In figuur 6A is een samenstel 100a weergegeven, dat aan een langsrand voorzien is van een reeks blokken 1a. De andere reeksen bestaan uit blokken 1. Aldus heeft het samenstel 100a een gestrekte langsrand F, gevormd door opeenvolgende zijvlakken 78a. In figuur 6B is een samenstel 100b weergegeven, dat aan een langsrand voorzien is van een reeks blokken 1b. De andere reeksen bestaan uit blokken 1. Aldus heeft het samenstel 100b een gestrekte langsrand F, gevormd door opeenvolgende zijvlakken 78b.
In de figuren 6A en 6B is aangegeven dat de onderlinge h.o.h. afstand tussen parallelle reeksen blokken 1, de afstand tussen de reekslijnen die de hartlijnen S bevat, 1,5 a bedraagt, zoals in samenstel 100. Dat geldt ook voor de afstand van de reekslijn die door de punten Sa dan wel Sb gaat tot de reekslijn van de naastgelegen reeks blokken 1. De afstand van de reekslijn door de punten Sa (dan wel Sb) tot langsrand F is daarvan de helft, Va a.
Dit maakt het mogelijk om de samenstellen 100a en 100b op te nemen in een dwarsreeks van samenstellen die voor het merendeel bestaan uit blokken 1, met behoud van een stramienmaat in dwarsrichting van 1,5a.
In figuren 7A en 7B is een dwarsreeks van samenstellen 100a, 100,100 en 100b weergegeven. De X richting is de horizontale richting langs het talud, de Y richting opwaarts langs het talud. De blokken 1a van samenstel 100a vormen de bovenlangsrand, die gestrekt is en goed kan aansluiten op een band of een andere gestrekte begrenzing. De blokken 1b van samenstel 100b vormen de onderlangsrand, waarvoor hetzelfde opgemerkt kan worden. De stramienmaat in Y richting is een veelvoud van 1,5 a (hier 15 x 1,5 a + 2 x % a), een veelvoud van voornoemde h.o.h. afstand. De getoonde dwarsreeks kan in X richting worden voortgezet met dezelfde dwarsreeksen.
In figuren 8A en 8B is een dwarsreeks van samenstellen 100a, 100b, 100a en 100b weergegeven. De X richting is de horizontale richting langs het talud, de Y richting opwaarts langs het talud. De blokken 1a van samenstel 100a vormen weer de bovenlangsrand en de blokken 1b van samenstel 100b vormen weer de onderlangsrand. De beide samenstellen 100 van figuren 7A en 7B zijn vervangen door een paar samenstellen 100a, 100b, zonder dat de afstand tussen de bovenlangsrand en de onderlangsrand wijzigt. De stramienmaat in Y richting is wederom een veelvoud van 1,5 a (hier 14 x 1,5 a + 4 x 3Λ a), een veelvoud van voornoemde h.o.h. afstand. De getoonde dwarsreeks kan in X richting worden voortgezet met dezelfde dwarsreeksen.
Dat is voordelig bij overgang van een recht taludvak naar een gebogen taludvak, zie figuur 9. Daarin is aangegeven dat een gestrekt taludvak bekleed met samenstellen 100 in raai R1 overgaat in een bochtvak, dat bijvoorbeeld bij raai R2 weer overgaat in een gestrekt taludvak. .Hoe verder van het fictieve krommingpunt gelegen, des te langer zal de af te leggen afstand in de richting X zijn. De ineengrijping van de zigzagvormige langsranden van de samenstellen 100 kan daar een probleem geven. Dat probleem wordt voor een groot deel opgelost door de samenstellen 100 in raai R1 voort te zetten met paren samenstellen 100a, 100b, overeenkomstig figuren 8A,B, zodat elke baan N1, N2 en N3 door een reeks paren samenstellen 100a,100b gevormd wordt, tot aan raai R2. De gestrekte langsranden F geven grote vrijheid in de relatieve ligging van de samenstellen in de respectievelijke banen N1,2,3. Afhankelijk van de sterkte van de kromming kan men tussen een paar samenstellen 100a, 100b in een baan ook reeksen standaard samenstellen 100 opnemen.
In figuur 8C is in detail weergegeven dat bij het ontmoetingsvlak F van de blokken 1a en 1b een reeks platte uitsparingen wordt gevormd, waarin split ingewassen kan worden. Zo vormt uitsparing 80 een doorgang 103 met de afgeronde hoeken van twee blokken 1b, de uitsparing een doorgang 104 met de afgeronde hoeken van twee blokken 1a, en de uitsparingen 81 doorgangen 105 met de uitsparingen 85. Indien de blokken 1a in langsrichting anders liggen ten opzichte van de blokken 1 b zal toch steeds een voldoende aantal uitsparingen dan wel een voldoende lengte daarvan beschikbaar zijn. De gevormde doorgangen of splitopneemruintes kunnen een afmeting dwars op het deelvlak F hebben van enige cm, bijvoorbeeld ongeveer 3 cm. Een splitdeeltje van bijvoorbeeld 25-30 mm kan dan de doorgang in die richting geheel oversteken, waardoor de grendelwerking sterk wordt bevorderd.
Het is ook mogelijk om de blokken 1a en 1b in twee reeksen naast elkaar te leggen, waarbij de zijden 78a,78b dan de buitenranden vormen.
Het is ook mogelijk om samenstellen blokken te gebruiken waarbij de ene langsrand gevormd wordt door blokken 1a en de tegengestelde langsrand door blokken 1b, met de zijden 78a,78b parallel aan elkaar, waarbij tussen de twee reeksen blokken 1a, 1b één of meer reeksen blokken 1 gelegen zijn.
Het voor het vullen van de uitsparingen in de samenstellen 100,100a, 100b gebruikte split kan met voordeel split zijn dat verkregen is van ultrabasisch dieptegesteente dat Mg-houdend olivijn bevat, in het bijzonder van peridotiet, in het bijzonder van duniet. Het gehalte Mg in het olivijn bedraagt bij voorkeur meer dan 50%, in het bijzonder meer dan 70%. Vooral bruikbaar is forsteniet, vanwege het hoge Mg gehalte daarvan. Deze olivijn verweert door reactie met C02 en water, waarbij C02 wordt omgezet in bicarbonaat-ion in oplossing, en daarmee onttrokken aan de atmosfeer. Het olivijn split is relatief hard (vergelijkbaar met kwarts).
Olivijn kan goed als vervanger gebruikt worden van gebruikelijk split in bekledingen van waterlopen. Tijdens en na verweren vervult het extra functies, in het binden van C02 en het ontrekken van zware metalen aan het water. Het split in de hoekgebieden 9 tussen de blokken vervult aldus vele functies, inbegrepen het onderling vastleggen van de blokken.
Het split kan split met een maat van meer dan 10 mm en kleiner gelijk 32 mm zijn.
In figuur 10A is aangegeven een stel blokken 1 nadat de vorm is verwijderd. De blokken 1 zijn dan vormvast. Het stel blokken 1 wordt bij elkaar gebracht, zie figuur 10B, en dan samengevoegd met eenzelfde stel blokken 1 om een groep van 16 blokken 1 te vormen, die als één geheel kan worden verplaatst door een stenenklem.
In de figuren 10C-E is een combinatie 200 van bekledingsblokken, hier met blokken 1, en een mat 150 weergegeven. De mat 150 is in drie loodrecht op elkaar staande richtingen (C, D, E, zie ook figuur 10E) doorlatend voor water. De mat 150 kan bijvoorbeeld een hoogte van 1 cm bezitten. De sterkte van de mat 150 is zodanig dat het gewicht van de blokken de mat niet plat drukt. De inwendige ruimte van de mat kan gevuld zijn met fijn korrelmateriaal, dat opwaarts wordt tegengehouden door het split tussen de blokken.
De mat 150 kan in het bijzonder zijn een Enkamat (geregistreerd handelsmerk), verkrijgbaar bij Colbond BV. Een voorbeeld is de Enkamat 7020. Deze is schematisch weergegeven in figuur 10D, met lussen 151 en open ruimtes 152.
De mat 150 steekt aan twee zijden uit met stroken 150a, 150b, voor verbeterde aansluiting met naastgelegen samenstellen 200 in het werk.
Nadat de blokken 1 in een groep van 16 blokken 1 zijn gebracht, figuur 10B, wordt die groep op het ondervlak 3 voorzien van een hechtmiddel 160 dat het materiaal van de blokken, in het bijzonder beton, aan kunststof hecht, en daarna als groep geplaatst op de mat 150. Alternatief kan het bovenvlak van de mat 150 voorzien zijn van dat hechtmiddel. De mat 150 en de blokken 1 worden met elkaar in contact gebracht om de onderlinge hechting te realiseren.
De samenstellen 200 worden op een talud geplaatst, zie figuur 10E, op een laag 302 granulair materiaal die ligt op een filterdoek 301. Water dat in de laag 302 voortgestuwd wordt en een ongewenst hoge druk onder de blokken 1 zou kunnen veroorzaken kan zich binnen de mat 150 verdelen naar dichtstbijzijnde doorgangen 101 en opwaarts wijken, richting B.
Het blok 401 van de figuren 11A-C komt voor wat betreft de prismahoofdvorm overeen met blok 1. Het bovenvlak 402 omvat een centraal vlak 404 dat loodrecht staat op de prismahartlijn S. In plaats van, zoals bij blok 1, waarin het centraal vlak 4 zeshoekig is en vanaf elke zeshoekzijde via tot het bovenvlak behorend, aflopende randvlakken 6a,b uitkomt in de zijvlakken 7,8, loopt het centraal vlak 404 afwisselend vlak door tot aan het omtreksvlak 407,408 (randgedeelten 411) en vanaf zijde 405 via aflopend (bijvoorbeeld onder 70 graden ten opzichte van verticaal) vlak 406a door tot aan dat omtreksvlak (randgedeelten 412). Aldus is het centraal vlak 404 in buitenwaartse richting vergroot met vlakgedeelten 404a, waardoor, zie figuur 11B, een in hoofdzaak driehoekig vlak verkregen wordt. Hierdoor (zie ook figuur 11C) wordt de stabiliteit bij stapelen aanzienlijk vergroot. Bij een stapel of pak van groepen of samenstellen blokken 401, zie figuur 12, kan dan een pallet achterwege blijven.
Voorts is voordelig dat de uitsparingen 411a die uitkomen in de randgedeelten 411 verlengd zijn ten opzichte van de uitsparingen 411b in de hoekgebieden bij de randgedeelten 412, waardoor aldaar nog meer split opgesloten kan worden gehouden, hetgeen voordelig is voor de ineengrijping van elkaar in de hoekgebieden ontmoetende blokken..
Met de blokken volgens de uitvinding kunnen bekledingen worden gevormd met een percentage open ruimte (doorgangen) van in het bereik 8-15%.
De bovenstaande beschrijving is opgenomen om de werking van voorkeursuitvoeringen van de uitvinding te illustreren, en niet om de reikwijdte van de uitvinding te beperken. Uitgaande van de bovenstaande uiteenzetting zullen voor een vakman vele variaties duidelijk zijn die vallen onder de geest en de reikwijdte van de onderhavige uitvinding.

Claims (93)

1. Blok voor bekleding van een oever, kust of dijk, inbegrepen overlaten, voor bescherming daarvan tegen golfaanvallen en waterstromingen, welk blok een prisma vormt met een prisma-mantelvlak, waarbij het blok met een bovenvlak, een ondervlak en een omtreksvlak met een aaneengesloten reeks zijvlakken omvat, waarbij een eerste en een daaraan grenzend tweede zijvlak zich uitstrekken volgens een eerste en een tweede zijde van het mantelvlak, welke zijden een onderling gelijke lengte a hebben en onderling onder een hoek van 120 graden staan, waarbij een derde zijvlak en een vierde zijvlak respectievelijk zich uitstrekken volgens een derde en een vierde zijde van het mantelvlak, die aansluiten aan het eerste en het tweede zijvlak, onder hoeken van 120 graden, en waarbij een vijfde zijvlak zich uitstrekt volgens een vijfde zijde van het mantelvlak dat aansluit op zowel het derde als het vierde zijvlak, onder hoeken van 90 graden, waarbij de derde en vierde zijden een lengte van ongeveer 1,25 a bezitten.
2. Blok volgens conclusie 1, waarbij het blok een vlak van doorsnede heeft dat in hoofdzaak parallel is aan de vijfde zijde en de derde en vierde zijden van het mantelvlak snijdt op een afstand van 0,5 a van de snijpunten van respectievelijk de eerste en derde zijden en tweede en vierde zijden en waarbij de afstand van de vijfde zijde dat het vlak van doorsnede ongeveer 0,75 a bedraagt.
3. Blok volgens conclusie 2, waarbij het gedeelte van het prisma dat gelegen is aan de van het vijfde zijvlak afgekeerde zijde van het vlak van doorsnede een helft van een regelmatig zeshoekig prisma vormt.
4. Blok volgens conclusie 3, waarbij het blok voor wat betreft de helft van het regelmatig zeshoekig prisma gevormd is overeenkomstig het blok volgens één der conclusies 33-40 en 42-70 (zie hieronder) in regelmatig zeshoekige uitvoering.
5. Samenstel van blokken omvattend twee reeksen blokken volgens conclusie 3 of 4, waarbij de blokken in de eerste reeks en de blokken in de tweede reeks met de vijfde zijvlakken parallel gelegen zijn en met de eerste en tweede zijvlakken een zigzag-vormige overgangslijn bepalen tussen de twee reeksen blokken.
6. Samenstel van blokken omvattend twee reeksen blokken volgens conclusie 3 of 4, waarbij de blokken in de eerste reeks en de blokken in de tweede reeks met de vijfde zijvlakken parallel gelegen zijn, waarbij tussen de beide reeksen blokken één of meer daarmee parallelle, andere blokken met in hoofdzaak regelmatig zeshoekig prismavorm gelegen zijn, onder vorming van een honingraatverband met elkaar en met de blokken in beide voornoemde reeksen, waarbij de andere blokken bij voorkeur gevormd zijn als blokken volgens één der conclusies 33-40 en 42-70 (zie hieronder).
7. Samenstel van blokken omvattend één eerste reeks van blokken volgens conclusie 3 of 4, waarbij de blokken in de eerste reeks met de vijfde zijvlakken parallel aan de reeksrichting gelegen zijn, waarbij naast en aansluitend de eerste reeks één of meer daarmee parallelle reeksen van andere blokken met in hoofdzaak regelmatig zeshoekig prismavorm gelegen zijn, onder vorming van een honingraatverband met elkaar en met de blokken in de eerste reeks, waarbij de andere blokken bij voorkeur gevormd zijn als blokken volgens één der conclusies 33-40 en 42-70 (zie hieronder).
8. Samenstel van een in verband geplaatste blokken voor bekleding van een oever, kust of dijk, inbegrepen overlaten, voor bescherming daarvan tegen golfaanvallen en waterstromingen, waarbij het merendeel van de blokken gevormd is als een eerste type blok, in het bijzonder een blok volgens één der conclusies 50-70 (zie hieronder), dat een eerste, in hoofdzaak regelmatig zeshoekig prisma vormt met een eerste prisma-mantelvlak en een eerste, loodrecht op het grondvlak gerichte prismahartlijn, waarbij elk eerste blok een omtreksvlak met een aaneengesloten reeks zijvlakken omvat, waarbij de blokken tegen elkaar geplaatst zijn in een honingraatverband met twee of meer parallelle reeksen blokken, waarbij de blokken in elke reeks met dwars op de reeksrichting gekeerde zijvlakken tegen elkaar geplaatst zijn, waarbij de blokken in de even reeksen in reeksrichting verzet gelegen zijn ten opzichte van de naastgelegen blokken in de oneven reeksen over een afstand overeenkomstig 0,5 V 3 x de zijde van de eerste prisma zodat een zigzag-vormige overgangslijn gevormd is tussen naast elkaar gelegen reeksen, waarbij de eerste prismahartlijnen van de eerste blokken in elke reeks op een bijbehorende eerste reekslijn liggen, waarbij de opeenvolgende reekslijnen op een verbandafstand van elkaar gelegen zijn van 1,5 x de zijde van de eerste prisma, waarbij aan althans één langszijde een reeks tweede blokken volgens conclusie 1 is opgenomen in het honingraatverband, welke tweede blokken afwijken van de eerste blokken en elk een tweede prima vormen en passen tegen de naastgelegen reeks eerste blokken om daarmee eenzelfde zigzag-vormige overgangslijn te vormen, waarbij de tweede blokken aan de van de naastgelegen reeks eerste blokken afgekeerde zijde een in hoofdzaak gestrekte langszijde vormen, waarbij de tweede prisma’s tweede prismahartlijnen bezitten die op een bijbehorende tweede reekslijn liggen, die op de verbandafstand gelegen is van de eerste reekslijn van de naastgelegen reeks eerste blokken, waarbij de afstand tussen de gestrekte langszijde en de tweede reekslijn de helft bedraagt van de verbandafstand.
9. Samenstel volgens conclusie 8, waarbij de tweede blokken volgens conclusie 1 althans voor wat betreft de zijvlakken die de zigzag-vormige overgangslijn vormen met de naastgelegen reeks eerste blokken in lengte overeenkomen met de zijvlakken van de eerste blokken.
10. Samenstel volgens conclusie 8 of 9, waarbij de tweede blokken volgens conclusie 1 een vijfhoekig grondvlak bezitten.
11. Samenstel volgens conclusie 8, 9 of 10, waarbij de tweede blokken volgens conclusie 1 althans voor wat betreft hun helft die tussen de tweede reekslijn en de naastgelegen eerste reekslijn gelegen is identiek zijn aan de eerste blokken.
12. Samenstel volgens één der conclusies 8-11, waarbij de tweede blokken volgens conclusie 1 voorzien zijn van twee dwars op de reekslijn gelegen, tegengesteld gerichte zijvlakken die een grotere lengte bezitten dan de overeenkomstig gerichte zijvlakken van de eerste blokken en een daaraan overeenkomstig profiel bezitten.
13. Samenstel volgens één der conclusies 8-12 waarbij de in de gestrekte langszijden gelegen zijvlakken van de tweede blokken volgens conclusie 1 voorzien zijn van een aantal uitsparingen die in langsrichting op een tussenafstand van elkaar gelegen zijn, waarbij de uitsparingen eerste en tweede uitsparingen omvatten die in lengte verschillend zijn, waarbij, bij voorkeur, tenminste één eerste uitsparing tussen twee tweede uitsparingen dan wel tenminste één tweede uitsparing tussen twee eerste uitparingen gelegen is.
14. Samenstel volgens conclusie 13, waarbij de tussenafstand tussen een eerste en een tweede, naburige uitsparingen kleiner is dan de lengte van althans één van die uitsparingen.
15. Samenstel volgens conclusie 13 of 14, waarbij de eerste uitsparing een lengte heeft die overeenkomt met de lengte van de tussenafstand plus die van de tweede uitsparing.
16. Samenstel volgens conclusie 13, 14 of 15, waarbij de lengte van de eerste uitsparing groter is dan die van de tweede uitsparing, bij voorkeur tweemaal zo groot.
17. Samenstel volgens conclusie 13, 14, 15 of 16, waarbij de groep eerste en tweede uitsparingen symmetrisch is gelegen ten opzichte van het midden van het zijvlak van het tweede blok volgens conclusie 1..
18. Samenstel volgens één der conclusies 13-17, waarbij één van de uitsparingen op een afstand tot de dichtstbijzijnde hoek van het tweede blok volgens conclusie 1 is gelegen die overeenkomt met de tussenafstand.
19. Samenstel volgens één der conclusies 13-18, waarbij de eerste en tweede uitsparingen zich in hoofdzaak parallel aan de prismahartlijn in hoofdzaak uitstrekken vanaf een op afstand van het ondervlak gelegen beginlocatie in de onderste helft van het blok tot althans nabij het bovenvlak.
20. Bekleding van een oever, kust of dijk voor bescherming daarvan tegen golfaanvallen, omvattend een stel eerste samenstellen van eerste blokken die elk in hoofdzaak gevormd zijn volgens een eerste, in hoofdzaak regelmatig zeshoekig prisma met een eerste prisma-mantelvlak en een eerste, loodrecht op het prismagrondvlak gerichte prismahartlijn, waarbij elk eerste blok een omtreksvlak met een aaneengesloten reeks zijvlakken omvat, waarbij de eerste blokken tegen elkaar geplaatst zijn in een honingraatverband met twee of meer parallelle reeksen blokken, waarbij de eerste blokken in elke reeks met dwars op de reeksrichting gekeerde zijvlakken tegen elkaar geplaatst zijn, waarbij de eerste blokken in de even reeksen in reeksrichting verzet gelegen zijn ten opzichte van de naastgelegen eerste blokken in de oneven reeksen over een afstand overeenkomstig 0,5 V 3 x de zijde van de zeshoek van de eerste prisma zodat een zigzag-vormige overgangslijn gevormd is tussen naast elkaar gelegen reeksen, waarbij de eerste prismahartlijnen van de eerste blokken in elke reeks op een bijbehorende eerste reekslijn liggen, waarbij de opeenvolgende reekslijnen op een verbandafstand van elkaar gelegen zijn van 1,5 x de zijde van de zeshoek van de eerste prisma, waarbij de eerste samenstellen zijn geplaatst volgens één of meer onderling parallelle, zich in in hoofdzaak horizontale hoofdrichting langs een talud uitstrekkende reeksen van eerste samenstellen, waarbij althans één reeks van de eerste samenstellen afwijkende samenstellen volgens één der conclusies 8-19 in reeksrichting een voortzetting vormt van een reeks eerste samenstellen.
21. Bekleding volgens conclusie 20, waarbij althans één paar van dergelijke afwijkende samenstellen een voortzetting vormen van reeksen eerste samenstellen.
22. Bekleding volgens conclusie 21, waarbij van het paar afwijkende samenstellen de gestrekte langszijden bij elkaar geplaatst zijn, volgens een deelvlak, en voor ieder blok in de gestrekte langszijden tenminste twee het deelvlak overstekende splitopneemruimtes gevormd zijn, in het bijzonder door met elkaar samenwerkende uitsparingen gevormd in de tegenover elkaar gelegen zijvlakken van de blokken aan de gestrekte langszijden.
23. Bekleding volgens conclusie 22, waarbij de blokken voorzien zijn van afgeronde hoekgebieden aan de langseinden van de bij het deelvlak gelegen zijvlakken, waarbij de afgeronde hoekgebieden een splitopneemruimte vormen met een hoekgebied van een naastgelegen identiek blok en een uitsparing in het zijvlak van een tegenovergelegen blok.
24. Bekleding volgens conclusie 22 of 23, waarbij het ene samenstel volgens conclusie 13 of een daarvan afhankelijke conclusies uitgevoerd is met in de gestrekte langszijde een opeenvolgende reeks van eerste, tweede en eerste uitsparingen en het andere samenstel volgens conclusie 13 of een daarvan afhankelijke conclusie uitgevoerd is met in de gestrekte langszijde een opeenvolgende reeks van tweede, eerste en tweede uitsparingen.
25. Bekleding volgens één der conclusies 20-24, waarbij de reeks afwijkende samenstellen een gekromd traject van de bekleding doorloopt.
26. Bekleding van een oever, kust of dijk, inbegrepen overlaten, voor bescherming daarvan tegen golfaanvallen en waterstromingen, omvattend een aantal samenstellen volgens één der conclusies 8-14, welke zijn geplaatst in twee onderling parallelle, op elkaar aansluitende, zich in in hoofdzaak horizontale hoofdrichting langs een talud uitstrekkende reeksen van die samenstellen, waarbij de samenstellen in de eerste reeks met de gestrekte langszijde tegen de gestrekte langszijde van de tweede reeks aanliggen.
27. Blok, in het bijzonder van beton, voor het met een aantal andere, in het bijzonder identieke blokken vormen van een verband voor bekleding van een oever, kust of dijk, inbegrepen overlaten, voor bescherming daarvan tegen golfaanvallen en waterstromingen, waarbij het blok een ondervlak, een bovenvlak en een omtreksvlak omvat, waarbij het omtreksvlak van het blok voorzien is van verticale uitsparingen die reiken tot althans nabij het bovenvlak, bij voorkeur tot in het bovenvlak, bij voorkeur ter plaatse van een hoogste oppervlak van het bovenvlak, met het kenmerk, dat de dwarsdoorsnede van de uitsparingen, beschouwd in een vlak parallel aan het bovenvlak, toeneemt in een richting naar het bovenvlak toe.
28. Blok volgens conclusie 27, waarbij de dwarsdoorsnede van de uitsparingen, beschouwd in een vlak parallel aan het bovenvlak, althans over een eerste gedeelte van de uitsparing geleidelijk toeneemt in een richting naar het bovenvlak toe, bij voorkeur met een helling van meer dan 1%.
29. Blok volgens conclusie 27 of 28, waarbij de uitsparingen op afstand van het ondervlak, in de onderste helft van het omtreksvlak van het blok, begint.
30. Blok volgens conclusie 29, waarbij de uitsparingen in een richting naar het ondervlak toe worden begrensd door een trede die gelegen is in de onderste helft van het omtreksvlak van het blok.
31. Blok volgens conclusie 29, waarbij de uitsparingen in neerwaartse richting op vloeiende wijze overgaan in het omtreksvlak.
32. Blok volgens conclusie 29, waarbij de uitsparingen in neerwaartse richting via een knik overgaan in het omtreksvlak.
33. Blok volgens één der voorgaande conclusies, of volgens de aanhef van conclusie 27, waarbij de uitsparingen in twee tegengestelde omtreksrichtingen van het omtreksvlak worden begrensd door opsluitrandgebieden, die bij voorkeur, in omtrekrichting beschouwd een onderlinge afstand van hoogstens 6 cm bezitten, bij voorkeur hoogstens 3 cm, meer bij voorkeur hoogstens 1,5 cm, waarbij het omtreksvlak bij voorkeur beneden en/of in en/of direct aansluitend, in een richting weg van de uitsparing beschouwd, de opsluitrandgebieden een contactvlak vormt voor contact met een ander blok volgens deze conclusie in in een bekleding geplaatste toestand.
34. Blok volgens conclusie 33, waarbij de randgebieden zich in hoofdzaak parallel aan elkaar uitstrekken.
35. Blok volgens één der conclusies 27-34, waarbij de grootste afmeting van de uitsparing in een horizontale richting dwars op het omtreksvlak ter plaatse kleiner is dan 3 cm, bij voorkeur kleiner is dan 1 cm, meer bij voorkeur kleiner is dan 0,5 cm.
36. Blok volgens één der conclusies 27-35 of volgens de aanhef van conclusie 27, waarbij het omtreksvlak een aantal zijvlakken omvat die tussen zich hoekgebieden bepalen, waarbij de uitsparingen aangebracht zijn in althans één van de hoekgebieden.
37. Blok volgens één der conclusies 27-36, waarbij het omtreksvlak in een horizontale doorsnede van het blok een polygoon bepaalt.
38. Blok volgens conclusie 37, waarbij het blok in hoofdzaak gevormd is volgens een eerste, bij voorkeur regelmatig prisma met een eerste prisma- mantelvlak en een eerste, loodrecht op het prismagrondvlak gerichte prismahartlijn, waarbij het blok een ondervlak, een bovenvlak en een omtreksvlak omvat met een omlopende reeks zijvlakken die tussen zich hoekgebieden bepalen, die zich in hoofdzaak parallel aan de prismahartlijn uitstrekken, waarbij de uitsparingen zich in hoofdzaak parallel aan de prismahartlijn uitstrekken.
39. Blok volgens conclusie 38, waarbij het blok in de hoekgebieden contactvlakken vormt voor aankomst tegen naastgelegen blokken in het verband, waarbij de contactvlakken op het mantelvlak van de prisma zijn gelegen, waarbij althans enige, bij voorkeur elk, van de hoekgebieden voorzien zijn van een voornoemde uitsparing.
40. Blok volgens conclusie 39, waarbij de uitsparing het axiale vlak snijdt dat de prismahartlijn en de daaraan parallelle, bij het betreffende hoekgebied gelegen hoeklijn van de prisma bevat.
41. Samenstel van een aantal blokken volgens één der conclusies 27-40, waarbij van twee of meer blokken de genoemde uitsparingen een gezamenlijke opneemruimte vormen voor split, waarbij de opneemruimte bij voorkeur trechtervormig is en bij voorkeur in neerwaartse richting wordt begrensd door tredes in de omtreksvlakken van de betreffende blokken.
42. Blok, in het bijzonder van beton, voor het met een aantal identieke blokken vormen van een verband voor bekleding van een oever, kust of dijk, inbegrepen overlaten, voor bescherming daarvan tegen golfaanvallen en waterstromingen, waarbij het blok in hoofdzaak gevormd is volgens een eerste, bij voorkeur regelmatig prisma met een eerste prisma-mantelvlak en een eerste, loodrecht op het prismagrondvlak gerichte prismahartlijn, waarbij het blok een ondervlak, een bovenvlak en een omtreksvlak omvat met een omlopende reeks zijvlakken die tussen zich hoekgebieden bepalen, die zich in hoofdzaak parallel aan de prismahartlijn uitstrekken, waarbij het blok in de hoekgebieden contactvlakken vormt voor aankomst tegen naastgelegen blokken in het verband, waarbij de contactvlakken op het mantelvlak van de prisma zijn gelegen, met het kenmerk, dat althans enige van de hoekgebieden voorzien zijn van een uitsparing, welke uitsparing zich in hoofdzaak parallel aan de prismahartlijn uitstrekt vanaf een op afstand van het ondervlak gelegen beginlocatie in de onderste helft van het blok tot althans nabij het bovenvlak, bij voorkeur tot in het bovenvlak, bij voorkeur ter plaatse van een hoogste oppervlak van het bovenvlak.
43. Blok volgens conclusie 42, waarbij de uitsparing het axiale vlak snijdt dat de prismahartlijn en de daaraan parallelle, bij het betreffende hoekgebied gelegen hoeklijn van de regelmatige prisma bevat.
44. Blok volgens conclusie 42 of 43, waarbij de uitsparing in twee tegengestelde omtreksrichtingen van het omtreksvlak wordt begrensd door opsluitrandgebieden..
45. Blok volgens conclusie 44, waarbij de randgebieden zich in hoofdzaak parallel aan de prismahartlijn uitstrekken.
46. Blok volgens één der conclusies 42-45, waarbij de uitsparing een van de prismahartlijn afgekeerd bodemvlak omvat, dat ten opzichte van de prismahartlijn een tapsheid van meer dan 1% bezit en waarvan de normaal een opwaartse richtingcomponent bezit..
47. Blok volgens één der conclusies 42-46, waarbij de uitsparing een van de prismahartlijn afgekeerd bodemvlak omvat, dat voorzien is van een zich parallel aan de prismahartlijn uitstrekkende verhoging die teruggelegen ligt ten opzichte van de prismahoeklijn van het betreffende hoekgebied.
48. Blok volgens één der conclusies 42-47, waarbij elk hoekgebied voorzien is van een dergelijke uitsparing.
49. Blok volgens één der conclusies 42-48, waarbij, in verticale richting beschouwd, de beginlocatie van de uitsparing gelegen is in het onderste kwart van de hoogte van het blok.
50. Blok volgens één der conclusies 33-40 en 42-49 of volgens de aanhef van conclusie 42, waarbij de zijvlakken aanwezig zijn in een even aantal, waarbij eerste zijvlakken telkens tussen tweede zijvlakken gelegen zijn, waarbij de eerste zijvlakken en de tweede zijvlakken onderling verschillend zijn vormgegeven, waarbij de eerste zijvlakken voorzien zijn van een ten opzichte van het denkbeeldige mantelvlak van de prisma teruggelegen, in de richting parallel aan de prismahartijn doorgaande hoofduitsparing, die een uitsparing met grootste doorsnede vormt van alle uitsparingen in het blok en een kanaal vormt met een bodem, welke bodem voorzien is van een zich althans nabij het bovenvlak bevindende verhoging.
51. Blok volgens conclusie 50, waarbij de verhoging zich uitstrekt over althans nagenoeg de gehele lengte van de hoofduitsparing.
52. Blok volgens conclusie 50 of 51, waarbij de verhoging een top heeft die teruggelegen is ten opzichte van het betreffende mantelvlak van het prisma.
53. Blok volgens conclusie 50, 51 of 52, waarbij de verhoging een convex oppervlak bezit, beschouwd in een vlak van doorsnede dat dwars staat op de prismahartlijn.
54. Blok volgens één der conclusies 50-53, waarbij de verhoging, beschouwd in een vlak van doorsnede dat dwars staat op de prismahartlijn, symmetrisch ligt ten opzichte van een axiaal vlak dat de prismahartlijn bevat en loodrecht staat op het betreffende mantelvlak van de prisma.
55. Blok volgens één der conclusies 50-54, waarbij de hoofduitsparing in hoofdzaak een concaaf oppervlak heeft, beschouwd in een vlak van doorsnede dat dwars staat op de prismahartlijn.
56. Blok volgens één der conclusies 50-55, waarbij de verhoging zijn oorsprong heeft nabij het diepste punt van de hoofduitsparing, beschouwd in het doorsnedevlak.
57. Blok volgens één der conclusies 50-56, waarbij de hoofd uitsparing in hoofdzaak W-vormig is, beschouwd in een vlak van doorsnede dat dwars staat op de prismahartlijn.
58. Blok volgens één der conclusies 50-57, waarbij de hoofduitsparing aan de randen overgaat in de hoekgebieden.
59. Blok volgens één der conclusies 50-58, waarbij de tweede zijvlakken voorzien zijn van een ten opzichte van de hoofduitsparing ondiepe hulpuitsparing, die plat is beschouwd in een vlak van doorsnede dat dwars staat op de prismahartlijn.
60. Blok volgens conclusie 59, waarbij de tweede zijvlakken voorzien zijn van een ribbe die de hulpuitsparing deelt.
61. Blok volgens conclusie 60, waarbij de ribbe, beschouwd in een vlak van doorsnede dat dwars staat op de prismahartlijn, symmetrisch ligt ten opzichte van een axiaal vlak dat de prismahartlijn bevat en loodrecht staat op het betreffende mantelvlak van de prisma.
62. Blok volgens conclusie 60 of 61, waarbij de ribbe reikt tot in het betreffende mantelvlak van de prisma.
63. Blok volgens één der conclusies 42-62, waarbij het grondvlak en bovenvlak van de prisma een veelhoek met een even aantal zijden vormen, bij voorkeur een zeshoek vormen.
64. Blok, volgens één der conclusies 27-40 en 42-63, of volgens de aanhef van conclusie 42, waarbij het bovenvlak een centraal vlak omvat dat evenwijdig is aan het ondervlak, waarbij het bovenvlak eerste zijrandgedeelten en tweede zijrandgedeelten omvat, die grenzen aan het omtreksvlak van het blok, waarbij de eerste zijrandgedeelten het centraal vlak begrenzen en de tweede zijrandgedeelten via vanaf het centraal vlak buitenwaarts aflopende randvlakken met het centraal vlak verbonden zijn.
65. Blok volgens conclusie 64, waarbij de eerste zijrandgedeelten tussen tweede zijrandgedeelten gelegen zijn.
66. Blok volgens conclusie 65, waarbij -in bovenaanzicht beschouwd-de bovenranden van de hoekgebieden samenvallen met één van de eerste en tweede zijrandgedeelten.
67. Blok volgens conclusie 65 of 66, waarbij de eerste en tweede zijrandgedeelten in een aantal aanwezig zijn dat gelijk is aan het aantal zijvlakken.
68. Blok volgens conclusie 67, waarbij, in bovenaanzicht beschouwd, de eerste en tweede zijrandgedeelten in omtrekszin verzet gelegen zijn ten opzichte van de zijvlakken, bij voorkeur over 30 graden.
69. Blok volgens één der conclusies 27-40 en 42-68, waarbij de hoogte van het blok groter is dan de grootste dwarsafmeting daarvan.
70. Blok volgens één der conclusies 27-40 en 42-69, waarbij het blok een gesloten bovenvlak bezit.
71. Samenstel van een aantal in honingraatverband geplaatste blokken volgens één der conclusies 27-40 en 42-70, waarbij het omtreksvlak in horziontale doorsnede in hoofdzaak een regelmatige zeshoeksvorm volgt, in het bijzonder volgens de aanhef van conclusie 42, waarbij de blokken met hun hoekgebieden bij elkaar geplaatst zijn en met de contactvlakken tegen elkaar komen.
72. Samenstel volgens conclusie 71, waarbij blokken gebruikt worden volgens één der conclusies 50-70, waarbij telkens een eerste zijvlak van een blok tegenover een tweede zijvlak van een naastgelegen blok gelegen is.
73. Bekledingssamenstel voor bekleding van een oever, kust of dijk, inbegrepen overlaten, voor bescherming daarvan tegen golfaanvallen en waterstromingen, omvattend een aantal in verband geplaatste blokken met een bovenvlak en een ondervlak, waarbij althans een aantal van de blokken met hun ondervlak gehecht zijn op een filtermat die voorzien is van doorgangen in een richting loodrecht op het vlak van de mat en van doorgangen in het vlak van de mat, in het bijzonder in willekeurige richtingen daarin, waarbij de hechting bij voorkeur door middel van een hechtmiddel, zoals lijm, is gerealiseerd.
74. Bekledingssamenstel volgens conclusie 73, waarbij de mat een open structuur bezit in drie dimensies, waarbij, bij voorkeur, de doorlaatbaarheid in de drie dimensies in de mat in hoofdzaak gelijk is.
75. Bekledingssamenstel volgens conclusie 73 of 74, waarbij de mat een Enkamat (geregistreerd handelsmerk) is.
76. Bekledingssamenstel volgens één der conclusies 73-75, waarbij de blokken een samenstel volgens conclusie 71,72 of volgens één der conclusies 1-11 vormen, gehecht op de mat.
77. Bekledingssamenstel volgens conclusie 76, waarbij het bekledingssamenstel in hoofdzaak rechthoekig is, waarbij de mat aan althans één rechthoekszijde, bij voorkeur aan twee aan elkaar grenzende rechthoekszijden uitsteekt vanaf de blokken.
78. Werkwijze voor het vervaardigen van een bekledingssamenstel volgens één der conclusies 73-77, waarbij de blokken in een mal worden vervaardigd van hardhaar vormmateriaal, bijvoorbeeld hardhaar vormmateriaal dat hydraulisch bindt, zoals beton, na voldoende harding als groep in een tegen elkaar liggend verband worden gebracht en tegen de mat worden geplaatst of de mat tegen de groep blokken wordt geplaatst, waarbij de mat door hechting wordt bevestigd aan de blokken.
79. Bekleding van een oever, kust of dijk, inbegrepen overlaten, voor bescherming daarvan tegen golfaanvallen en waterstromingen, omvattend een aantal in verband geplaatste blokken, die tussen elkaar spleten of anderszins openingen vormen voor opname van een korrelmateriaal, zoals split, waarbij het korrelmateriaal verkregen is van dieptegesteente dat Mg-houdend olivijn bevat, in het bijzonder van peridotiet, in het bijzonder van duniet.
80. Bekleding volgens conclusie 79, waarbij het gehalte Mg in het olivijn meer dan 50% bedraagt.
81. Bekleding volgens conclusie 80, waarbij het gehalte Mg in het olivijn meer dan 70% bedraagt, waarbij het dieptegesteente bij voorkeur forsteniet is.
82. Bekleding volgens conclusie 79, 80 of 81, waarbij het korrelmateriaal korrels omvat met een zeefmaat groter dan 10 mm en kleiner of gelijk 32 mm.
83. Bekleding volgens één der conclusies 79-82, waarbij de tussen de blokken gevormde spleten en openingen enkel met het genoemde korrelmateriaal zijn gevuld.
84. Bekleding volgens één der conclusies 79-83, waarbij de blokken zijn gevormd volgens één der conclusies 27-40 en 42-70.
85. Gebruik van korrelvormig materiaal dat verkregen is van ultrabasisch dieptegesteente dat Mg-houdend olivijn bevat, in het bijzonder van peridotiet, in het bijzonder van duniet, in een bekleding van een begrenzing van een watermassa, zoals een kanaal, rivier, meer en dergelijke, voor het binden van C02 en/of het verwijderen van zware metalen.
86. Gebruik volgens conclusie 85, waarbij het gehalte Mg in het olivijn meer dan 50% bedraagt.
87. Gebruik volgens conclusie 86, waarbij het gehalte Mg in het olivijn meer dan 70% bedraagt, waarbij het dieptegesteente bij voorkeur forsteriet is.
88. Gebruik volgens conclusie 85, 86 of 88, waarbij het korrelmateriaal korrels omvat met een zeefmaat groter dan 10 mm en kleiner of gelijk 32 mm.
89. Bekleding van een oever, kust of dijk, inbegrepen overlaten, voor bescherming daarvan tegen golfaanvallen en waterstromingen, omvattend een aantal in verband geplaatste blokken volgens één der conclusies 27-40 en 42-70, waarbij de bekleding een percentage open ruimte (doorgangen) bezit van in het bereik 8-15%.
90. Blok voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.
91. Samenstel voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.
92. Bekleding voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.
93. Werkwijze voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.
NL1039798A 2010-02-03 2012-09-11 Blok voor oeververdediging en samenstel daarvan. NL1039798C2 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1039798A NL1039798C2 (nl) 2010-02-03 2012-09-11 Blok voor oeververdediging en samenstel daarvan.

Applications Claiming Priority (8)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1037684 2010-02-03
NL1037684 2010-02-03
NL1037927 2010-04-28
NL1037927A NL1037927C2 (nl) 2010-02-03 2010-04-28 Blok voor oeververdediging.
NL1038981 2011-08-01
NL1038981A NL1038981C2 (nl) 2010-02-03 2011-08-01 Samenstel van blokken voor oeververdediging.
NL1039798A NL1039798C2 (nl) 2010-02-03 2012-09-11 Blok voor oeververdediging en samenstel daarvan.
NL1039798 2012-09-11

Publications (2)

Publication Number Publication Date
NL1039798A true NL1039798A (nl) 2012-10-08
NL1039798C2 NL1039798C2 (nl) 2013-07-09

Family

ID=44009934

Family Applications (3)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1037927A NL1037927C2 (nl) 2010-02-03 2010-04-28 Blok voor oeververdediging.
NL1038981A NL1038981C2 (nl) 2010-02-03 2011-08-01 Samenstel van blokken voor oeververdediging.
NL1039798A NL1039798C2 (nl) 2010-02-03 2012-09-11 Blok voor oeververdediging en samenstel daarvan.

Family Applications Before (2)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1037927A NL1037927C2 (nl) 2010-02-03 2010-04-28 Blok voor oeververdediging.
NL1038981A NL1038981C2 (nl) 2010-02-03 2011-08-01 Samenstel van blokken voor oeververdediging.

Country Status (3)

Country Link
EP (1) EP2531656B1 (nl)
NL (3) NL1037927C2 (nl)
WO (1) WO2011096795A2 (nl)

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1039139C2 (nl) * 2011-10-28 2013-05-06 Spekpannekoek B V Oeverbekledingselement.
EP3633108A1 (en) 2018-10-03 2020-04-08 Holcim Technology Ltd. Assembly of concrete blocks for covering a dyke
NL2033438B1 (nl) 2021-11-03 2023-06-02 Abs Infradvies Bv Zetsteensamenstel

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2252451A1 (en) * 1973-11-23 1975-06-20 Vanlandschoote Andre Cladding elements for protection of watercourses - are hexagonal tiles with conical tapered drainage holes and radial slots
DE2646777A1 (de) * 1976-10-16 1978-04-20 Volmer Betonwerk Gmbh & Co Kg Betonstein-deckwerk
EP1275784A2 (en) * 2001-06-26 2003-01-15 Jakob Gerrit Hendrik Pannekoek Improved element for bank protection

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2252451A1 (en) * 1973-11-23 1975-06-20 Vanlandschoote Andre Cladding elements for protection of watercourses - are hexagonal tiles with conical tapered drainage holes and radial slots
DE2646777A1 (de) * 1976-10-16 1978-04-20 Volmer Betonwerk Gmbh & Co Kg Betonstein-deckwerk
EP1275784A2 (en) * 2001-06-26 2003-01-15 Jakob Gerrit Hendrik Pannekoek Improved element for bank protection

Also Published As

Publication number Publication date
EP2531656B1 (en) 2019-03-27
EP2531656A2 (en) 2012-12-12
WO2011096795A3 (en) 2011-10-06
NL1037927C2 (nl) 2011-08-08
NL1039798C2 (nl) 2013-07-09
NL1038981A (nl) 2011-08-29
WO2011096795A2 (en) 2011-08-11
NL1038981C2 (nl) 2012-09-18

Similar Documents

Publication Publication Date Title
KR101919749B1 (ko) 콘크리트 교각 시스템 및 관련 방법들
US4785604A (en) Collapsible gridworks for forming structures by confining fluent materials
NL1029538C2 (nl) Golfbeschermingsconstructie, werkwijze voor het vervaardigen van een teenelement voor een golfbeschermingsconstructie, en werkwijze voor het vervaardigen van een golfbeschermingsconstructie.
US4945689A (en) Collapsible gridwork for forming structures by confining fluent materials
KR20120112878A (ko) 방호 유니트
NL1039798A (nl) Blok voor oeververdediging.
CA2681873C (en) Retaining wall and blocks for the formation thereof
KR101239000B1 (ko) 사석이 제거된 방파제구조물
NL1039139C2 (nl) Oeverbekledingselement.
EP3134575B1 (en) Perforated geocell
WO2017140980A1 (fr) Element de sous-couche pour digue a talus, et procedes associes de fabrication de sous couche et de digue
JP7169596B2 (ja) 積みブロック擁壁構造及び積みブロック
NL2033438B1 (nl) Zetsteensamenstel
JP5032967B2 (ja) 連結ブロック
WO2007061156A1 (en) Construction method of embankment
WO2019088837A1 (en) Dam cladded with rings
EP3861172A1 (en) Assembly of concrete blocks for covering a dyke
OA18994A (en) Perforated geocell
JP2002250021A (ja) 護岸等に使用されるコンクリートブロック
WO2014172158A1 (en) Concrete bridge system and related methods
JP2006016921A (ja) 地盤施工方法

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20220501