NL1039139C2 - Oeverbekledingselement. - Google Patents
Oeverbekledingselement. Download PDFInfo
- Publication number
- NL1039139C2 NL1039139C2 NL1039139A NL1039139A NL1039139C2 NL 1039139 C2 NL1039139 C2 NL 1039139C2 NL 1039139 A NL1039139 A NL 1039139A NL 1039139 A NL1039139 A NL 1039139A NL 1039139 C2 NL1039139 C2 NL 1039139C2
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- assembly
- elements
- bank
- sub
- polygon
- Prior art date
Links
Classifications
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E02—HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
- E02B—HYDRAULIC ENGINEERING
- E02B3/00—Engineering works in connection with control or use of streams, rivers, coasts, or other marine sites; Sealings or joints for engineering works in general
- E02B3/04—Structures or apparatus for, or methods of, protecting banks, coasts, or harbours
- E02B3/12—Revetment of banks, dams, watercourses, or the like, e.g. the sea-floor
- E02B3/14—Preformed blocks or slabs for forming essentially continuous surfaces; Arrangements thereof
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- General Engineering & Computer Science (AREA)
- Environmental & Geological Engineering (AREA)
- Ocean & Marine Engineering (AREA)
- Mechanical Engineering (AREA)
- Civil Engineering (AREA)
- Structural Engineering (AREA)
- Revetment (AREA)
Description
Oeverbekledingselement ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
De uitvinding heeft betrekking op een oeverbekledingselement.
5 Onder oevers wordt hierbij verstaan begrenzingen van een waterlichaam, in het bijzonder taludvormige begrenzingen, waarop golven kunnen oplopen. De uitvinding heeft voorts betrekking op oevers voorzien van dergelijke bekledingselementen.
Oeverbekledingselementen zijn in velerlei uitvoeringen bekend. 10 Voorbeelden zijn basaltzuilen, de daarop gelijkende betonzuilen en betonstenen. Andere voorbeelden worden beschreven in DE gebruiksmodel 297 12 833, FR octrooiaanvrage 2.596.784 en NL octrooi 1003138.
Een recent voorbeeld is een uit twee identieke helften samengesteld betonblok, met een voet, hals en kop, die elkaar opvolgen in een 15 richting parallel aan de hartlijn van het blok, welke hartlijn in gebruik in hoofdzaak loodrecht op het talud zal staan. De veelhoekige voet heeft, beschouwd in een doorsnedevlak loodrecht op de hartlijn, bolle zijkanten. De kop heeft een doorsnede, beschouwd in een vlak loodrecht op de hartlijn, die 10% of meer kleiner is dan een parallelle doorsnede door de voet. De hals vormt, zoals de 20 term al aangeeft, een duidelijke versmalling ten opzichte van kop en voet.
In op een talud geplaatste toestand steunen de blokken met kopdelen en basisdelen tegen elkaar. Tussen de kopdelen van bij elkaar geplaatste blokken zijn doorgangen gevormd voor water. Op het niveau van de halsdelen is een kanalenstelsel gevormd, parallel aan het vlak van het talud. 25 Doordat het oppervlak aan doorgangen tussen de kopdelen door vrij groot is, kan watergerelateerde vegetatie, zoals wier en rietstengels, bij een golfoploop in de kanalen terecht komen. Hierdoor kan op den duur het kanalenstelsel al dan niet plaatselijk een waterstroming door de kanalen heen en vanuit doorgangen tussen de basisdelen naar boven de bekleding belemmeren, waardoor water dat 30 van onder de bekleding naar boven zou moeten ontwijken om een te hoge drukopbouw onder de bekleding te voorkomen geremd wordt en een ongewenst 1 o 39139 2 grote liftkracht op de blokken het gevolg kan zijn.
Het kan voorkomen dat in een elementenbekleding materiaal, klei of granulair materiaal, door een geotextiel gescheiden van een filterlaag van granulair materiaal en daarop geplaatste elementen of blokken, lokaal in 5 horizontale richting migreert. Hierdoor zal het vlak waarop het geotextiel met filterlaag en blokken ligt een kuilvorm aannemen. Daardoor blijft de constructie voorlopig functioneel, en kan door inspectie waargenomen worden waar migratie heeft plaatsgevonden. Doordat de bekende blokken zowel bij de kopdelen als bij de basisdelen tegen elkaar komen kunnen deze als het ware een gewelfboog 10 gaan vormen wanneer voornoemde kuil wordt gevormd. De blokken blijven dan in hoofdzaak in hun oorspronkelijke vlak liggen. Niet alleen is hierdoor niet meer kenbaar dat voornoemde migratie is opgetreden, ook bestaat het gevaar dat de onder de blokken gevormde holte zich vergroot, met als risico een bezwijken van de waterbouwkundige constructie waarvan het talud deel uit maakt.
15
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
Een doel van de uitvinding is een oeverbekledingselement van de in de aanhef beschreven soort te verschaffen welke in geplaatste toestand op 20 een oever een hoge energiedissipatie kan bieden.
Een doel van de uitvinding is een oeverbekledingselement van de in de aanhef beschreven soort te verschaffen welke in geplaatste toestand op een oever een relatief hoge stabiliteit kan bezitten.
Een doel van de uitvinding is een oeverbekledingselement van de 25 in de aanhef beschreven soort te verschaffen waarmee in geplaatste toestand op een oever op effectieve wijze een ongewenste drukopbouw in de oever kan worden tegengegaan.
Een doel van de uitvinding is een oeverbekledingselement van de in de aanhef beschreven soort te verschaffen waarmee in geplaatste toestand 30 op een oever ook bij plaatselijke kuilvorming in de ondergrond een juiste aansluiting van de bekleding op de ondergrond behouden kan blijven.
Voor het bereiken van althans één van deze doelen voorziet de uitvinding, vanuit één aspect, samenstel van een aantal onderling identieke oeverbekledingselementen, welke in het bijzonder van beton vervaardigd zijn en 35 elk een basisdeel, een kopdeel en een beide met elkaar verbindend tailledeel omvatten, en met de basisdelen tegen elkaar geplaatst zijn, waarbij het basisdeel een steunvlak omvat voor plaatsing op een ondergrond van een oever 3 van een waterlichaam, waarbij elk element een referentielijn heeft die in hoofdzaak loodrecht staat op het steunvlak, waarbij in doorsnedevlakken, beschouwd loodrecht op de referentielijn, het tailledeel in althans één doorsnedevlak een door de omtrek van het tailledeel in dat vlak bepaald netto 5 tailledoorsnedeoppervlak, het basisdeel in althans één doorsnedevlak een door de omtrek van het basisdeel in dat vlak bepaald grootste netto basisdoorsnedeoppervlak en het kopdeel in althans één doorsnedevlak een door de omtrek van het kopdeel in dat vlak bepaald grootste netto kopdoorsnedeoppervlak heeft, waarbij het tailledoorsnedeoppervlak kleiner is 10 dan het basisdoorsnedeoppervlak en het kopdoorsnedeoppervlak, een en ander zodanig dat in een zijaanzicht op het element, in richting loodrecht op de referentielijn, het element een zandlopervormig voorkomen heeft en in het samenstel kanalen zijn gevormd die in een zijwaartse richting dwars op de referentielijn worden begrensd door tailledelen van aan elkaar grenzende 15 elementen en in een richting parallel aan de referentielijn althans deels begrensd zijn door het kopdeel van althans één van die aangrenzende elementen, waarbij het netto kopdoorsnedeoppervlak groter is dan 90% van het netto basisdoorsnedeoppervlak.
Hierbij wordt met behoud van een watervoerende ruimte tussen 20 kopdelen en basisdelen in vergaande mate voorkomen dat vegetatie en dergelijke in die ruimte terecht komt, zodat de bekleding kan blijven functioneren zoals beoogd is. Anderzijds kan ook worden tegengegaan dat indien split gebruikt is voor het verbeteren van de onderlinge aangrijping van de elementen onderling, dit split tussen de kopdelen door ontwijkt. Met netto 25 doorsnedeoppevlak wordt bedoeld het oppervlak dat bezet wordt door materiaal van het element, derhalve worden uitsparingen dan niet meegerekend.
In een uitvoering valt, beschouwd in een projectie op een vlak loodrecht op de referentielijn, de buitenste contour van het kopdeel binnen de buitenste contour van het basisdeel. Met buitenste contour wordt bedoeld de lijn 30 die bepaalt hoe ver het kopdeel dan wel basisdeel in buitenwaartse richting reikt: plaatselijke inkepingen/uitsparingen worden daarbij buiten beschouwing gelaten.
Bij voorkeur blijft dan in dat projectievlak de buitenste contour van het kopdeel in binnenwaartse richting op afstand van de buitenste contour van het basisdeel, waardoor rondom spleten tussen de kopdelen aanwezig zijn en 3 5 voornoemde gewelfvorming op vergaande wijze wordt voorkomen.
Het vegetatie-tegenhoudende en eventueel splittegenhoudende effect kan worden bevorderd indien het kopdoorsnedeoppervlak groter is dan 4 95% van het basisdoorsnedeoppervlak, nog meer indien het kopdoorsnedeoppervlak gelijk is aan of groter is dan het basisdoorsnedeoppervlak. In een uitvoering bedraagt het kopdoorsnedeoppervlak 100 a 110% van het basisdoorsnedeoppervlak.
5 De mede door de tailledelen bepaalde, in verticale doorsnede liggende U- of V-vormige ruimtes kunnen een groot doorstroomoppervlak bieden indien de bekledingselementen in zijaanzicht vanaf alle zijden een zandlopervormig voorkomen hebben.
De oeverbekledingselementen kunnen tussen de tailledelen ïo doorgaande kanalen vormen in althans één eerste richting. De eerste richting kan, in een uitvoering exclusief, gericht zijn volgens de taludhelling van een oplopende oever, hetgeen voordelig is voor energiedissipatie in geval van golfoploop. Alternatief kan de eerste richting horizontaal gericht zijn dwars op de taludhelling van een oplopende oever. In een uitvoering waarin die eertse 15 richting exclusief is, wordt voorkomen dat voornoemd split migreert naar in het bijzonder lagere gebieden op een talud. In een gecombineerde uitvoering vormen de oeverbekledingselementen tussen de tailledelen tevens doorgaande kanalen in een tweede richting die dwars staat op de eerste richting, welke kanalen met de kanalen in de eerste richting een kanalennetwerk vormen.
20 De stabiliteit van de elementen in de bekleding wordt bevorderd indien de basisdelen zijvlakken bezitten met steunoppervlakken voor onderlinge steun van aan elkaar grenzende elementen, in het bijzonder volgens een (plat) vlakcontact. Hierdoor wordt onderlinge verdraaiing om een dwars op de ondersteunvlakken van de basisdelen tegengegaan. Het vlakcontact ter plaatse 25 van de steunoppervlakken van aan elkaar grenzende oeverbekledingselementen kan zich over het grootste deel van de hoogte van het basisdeel, beschouwd in een richting parallel aan de referentielijn, uitstrekken, zodat ook onderlinge kantelbewegingen worden tegengegaan. Ter verdere bevordering van de stabiliteit kunnen de steunoppervlakken op het basisdeel van de 3 o oeverbekledingselementen op de mantel van een zuivere cilinder gelegen zijn.
Van de oeverbekledingselementen kan het basisdeel, beschouwd in de richting van de referentielijn, een in hoofdzaak convexe veelhoek vormen, bij voorkeur een regelmatige veelhoek, bij voorkeur een vierhoek. De, in het bijzonder alle, zijden van de veelhoek kunnen contactzijden vormen met 35 aangrenzende identieke oeverbekledingselementen. Opslag en plaatsing van de elementen wordt vergemakkelijkt indien de vierhoek een rechthoek is, bij voorkeur een vierkant.
5
Ook het kopdeel kan, beschouwd in de richting van de referentielijn, een in hoofdzaak convexe veelhoek vormen, bij voorkeur een vierhoek. De veelhoeken van het kopdeel en het basisdeel zijn bij voorkeur in hoofdzaak gelijkvormig en gelijkgericht, zodat de bij tailledelen gevormde ruimtes 5 dan wel kanalen tegelijk naar boven en naar beneden zijn begrensd.
De basisdelen kunnen in zijvlakken voorzien zijn van zich in een richting van de referentielijn uitstrekkende uitsparingen. Hiermee worden op voorafbepaalde, gewenste/gekende plaatsen doorgangen voor water van onder de bekleding naar boven en/of opneemruimtes voor stabiliserend split verschaft. 10 In een uitvoering verwijden althans enige van de uitsparingen zich in een richting naar het kopdeel toe.
In een uitvoering worden althans enige van de uitsparingen begrensd door een wand gelegen op een cilinder met een hartlijn parallel aan de referentielijn.
15 Althans enige van de uitsparingen kunnen gelegen zijn in de zijden van de veelhoek, op afstand van de hoeken. Daarbij kunnen de uitsparingen in de veelhoekzijden van elkaar aldaar ontmoetende oeverbekledingselementen samen een cilindervormige of kegelvormige ruimte vormen.
Het tegen onderlinge verplaatsing vastleggen van aan elkaar 20 grenzende elementen wordt bevorderd indien althans enige van de uitsparingen gelegen zijn op de hoeken van de veelhoek. Uitsparingen op de hoeken van de veelhoeken van elkaar aldaar ontmoetende oeverbekledingselementen kunnen daarbij samen een kegelvormige ruimte vormen, hetgeen, wanneer gevuld met split, mee kan helpen in het tegengaan van opwaartse verplaatsing van een 2 5 element uit het bekledingsvlak gevormd door de elementen.
Althans enige van de uitsparingen kunnen doorgaand zijn in een richting parallel aan de referentielijn, waardoor de opwaartse ontwijking van water vanonder de bekleding wordt bevorderd.
In een uitvoering blijven, beschouwd in projectie op een vlak 30 loodrecht op de referentielijn, althans enige van de uitsparingen ongedekt door het kopdeel, waardoor het met split vullen van de uitsparingen wordt vergemakkelijkt.
De elementen kunnen in een eenvoudige uitvoering, in bovenaanzicht op het samenstel beschouwd, geplaatst zijn in loodrecht op 35 elkaar staande, aaneengesloten rijen en kolommen, vanzelfsprekend indien hun vorm daarvoor geschikt is, zoals in geval van voornoemde vierkante doorsnede van het basisdeel.
6
In een alternatieve uitvoering zijn de oeverbekledingselementen in bovenaanzicht op het samenstel beschouwd, geplaatst in een verspringend verband, in het bijzonder halfsteensverband.
De elementen kunnen als één geheel gemaakt zijn in een vorm, 5 bijvoorbeeld met behulp van een klapkist. Alternatief kunnen de elementen op zich verkregen zijn door samenvoeging van een aantal deel-elementen, vooraf of tijdens het plaatsen in het werk. De deel-elementen, bij voorkeur onderling identiek, kunnen tegen elkaar geplaatst zijn ter plaatse van een of meer deelvlakken, die loodrecht staan op het steunvlak. Hierbij is een vergrote vrijheid 10 van vormgeving beschikbaar. Daarmee kan het mogelijk zijn dat de deelelementen onderling identiek zijn.
Het aantal deel-elementen voor een bekledingselement kan beperkt zijn tot twee. De deling kan daarbij in geval van voornoemde rechthoekvorm dwars op twee tegenover elkaar gelegen de veelhoekzijden zijn.
15 voordelig kan zijn een andere wijze van deling, wanneer de veelhoek vier of meer hoeken omvat en het deelvlak een diagonaal van de veelhoek bevat, waardoor nog meer ontwerpvrijheid verkregen kan zijn, in het bijzonder indien voor de zijden van het deel-element gebruik wordt gemaakt van een enkele vorm.
20 In een verdere ontwikkeling zijn de oeverbekledingselementen in de deelvlakken voorzien van met de referentielijn parallelle binnenuitsparingen, die zich bij voorkeur over de gehele lengte (hoogte) van het betreffende element uitstrekken. Ook deze uitsparing kan gevuld worden met split voor het tegengaan van onderlinge verplaatsing van de deel-elementen van een element. Ter 25 plaatse van het deelvlak of de deelvlakken kunnen de binnenuitsparingen van de deel-elementen samen een cilindervormige ruimte vormen.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding en een samenstel van een aantal onderling identieke oeverbekledingselementen, welke in het bijzonder van beton vervaardigd zijn en elk een basisdeel, een kopdeel en een 30 beide met elkaar verbindend tailledeel omvatten, waarbij het basisdeel een steunvlak omvat voor plaatsing op een ondergrond, in het bijzonder talud, van de oever, waarbij het tailledeel een versmalling vormt ten opzichte van het kopdeel en het basisdeel, waarbij de basisdelen van de oeverbekledinsgelementen in drie of meer onder een hoek ten opzichte van elkaar staande steunrichtingen 35 steunen tegen de basisdelen van aangrenzende identieke oeverbekledingselementen, waarbij de oeverbekledingselementen, in bovenaanzicht op het samenstel beschouwd, geplaatst zijn in loodrecht op 7 elkaar staande, aaneengesloten rijen en kolommen en waarbij voor elke drie in een kolom- en/of rijrichting op elkaar grenzende oeverbekledingselementen de kopdelen daarvan met de naar elkaar gekeerde vlakken op een tussenafstand van elkaar zijn gelegen. Hierdoor wordt de in de inleiding besproken 5 gewelfvorming op vergaande wijze tegen gegaan, omdat de elementen in de reeks tussen de kopdelen ruimte hebben om enigszins naar elkaar toe te bewegen, waardoor de betreffende reeks een enigszins concave stand kan innemen, nodig om eventuele, lokale daling van de ondergrond te volgen.
Het samenstel volgens dit aspect van de uitvinding kan verder 10 voorzien zijn van de hiervoor besproken bijzonderheden.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een element voor een uit elementen op te bouwen oerverbekleding, welk element in het bijzonder van beton vervaardigd is, welk element een basisdeel, een kopdeel en een deze beide met elkaar verbindend tailledeel omvat, waarbij het basisdeel 15 een steunvlak omvat voor plaatsing op een ondergrond, in het bijzonder talud, van de oever, en in een referentierichting dwars op het steunvlak, het basisdeel, het tailledeel en het kopdeel elkaar opvolgen, waarbij het tailledeel een versmalling vormt ten opzichte van het kopdeel en het basisdeel, waarbij het basisdeel een dwarsdoorsnede dwars op de referentierichting heeft die een in 20 hoofdzaak convexe veelhoek met vier of meer hoeken vormt, waarbij het oeverbekledingselement op zich verkregen is door samenvoeging van twee, bij voorkeur onderling identieke, deel-elementen die tegen elkaar geplaatst zijn ter plaatse van een deelvlak, dat loodrecht staat op het steunvlak, waarbij het deelvlak een diagonaal van de convexe veelhoek bevat. De veelhoek kan een 25 vierhoek zijn, bij voorkeur een rechthoek, bij voorkeur een vierkant.
In een uitvoering is het element ter plaatse van de hoeken voorzien van in de referentierichting reikende, uitsparingen, voor samenwerking met overeenkomstige uitsparingen van aangrenzende elementen in de bekleding, ter vorming van een grotere uitsparing. Het aantal plaatsen waar de deel-elementen 30 worden vastgelegd wanneer de uitsparingen in de bekleding met split zijn gevuld kan hiermee worden vergoot. Bijvoorbeeld in geval van een element met vierkante doorsnede en deel-elementen die daardoor een driehoekige doorsnede hebben, zal dat deelelement op elke hoek vastgelegd zijn. In geval van een deling volgens een deelvlak dwars op twee tegenover elkaar gelegen 35 zijden blijft dat beperkt tot twee hoeken.
Volgens een verder aspect voorziet de uitvinding in een samenstel van een aantal onderling identieke oeverbekledingselementen, welke in het 8 bijzonder van beton vervaardigd zijn en elk een basisdeel, een kopdeel en een beide met elkaar verbindend tailledeel omvatten, en met de basisdelen tegen elkaar geplaatst zijn, waarbij het basisdeel een steunvlak omvat voor plaatsing op een ondergrond van een oever van een waterlichaam, waarbij elk element 5 een referentielijn heeft die in hoofdzaak loodrecht staat op het steunvlak, waarbij in doorsnedevlakken, beschouwd loodrecht op de referentielijn, het tailledeel in althans één doorsnedevlak een door de omtrek van het tailledeel in dat vlak bepaald tailledoorsnedeoppervlak, het basisdeel in althans één doorsnedevlak een door de omtrek van het basisdeel in dat vlak bepaald 10 basisdoorsnedeoppervlak en het kopdeel in althans één doorsnedevlak een door de omtrek van het kopdeel in dat vlak bepaald kopdoorsnedeoppervlak heeft, waarbij het tailledoorsnedeoppervlak kleiner is dan het basisdoorsnedeoppervlak en het kopdoorsnedeoppervlak, een en ander zodanig dat in een zijaanzicht op het element, in richting loodrecht op de referentielijn, het element een 15 zandlopervormig voorkomen heeft en in het samenstel kanalen zijn gevormd die in een zijwaartse richting dwars op de referentielijn worden begrensd door tailledelen van aan elkaar grenzende elementen en in een richting parallel aan de referentielijn althans deels begrensd zijn door het kopdeel van althans één van die aangrenzende elementen, waarbij het kopdoorsnedeoppervlak groter is 20 dan 90% van het basisdoorsnedeoppervlak.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een oeverbekledingselement kennelijk geschikt en bestemd voor een samenstel volgens de uitvinding.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een 25 oeverbekledingselementdeel, kennelijk geschikt en bestemd voor een oeverbekledingselement volgens de uitvinding.
De in deze beschrijving en conclusies van de aanvrage beschreven en/of de in de tekeningen van deze aanvrage getoonde aspecten en maatregelen kunnen waar mogelijk ook afzonderlijk van elkaar worden 30 toegepast. Die afzonderlijke aspecten kunnen onderwerp zijn van daarop gerichte afgesplitste octrooiaanvragen. Dit geldt in het bijzonder voor de maatregelen en aspecten welke op zich zijn beschreven in de volgconclusies.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN 35
De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van in de bijgevoegde tekeningen weergegeven voorbeelduitvoeringen. Getoond wordt in: 9
Figuur 1A een eerste zijaanzicht op een eerste voorbeelduitvoering van een oeverbekledingselement volgens de uitvinding;
Figuur 1B een tweede zijaanzicht, loodrecht op het eerste zijaanzicht, op het oeverbekledingselement van figuur 1A; 5 Figuur 1C een bovenaanzicht op het oeverbekledingselement van figuren 1Aen 1B;
Figuur 2 een bovenaanzicht op een reeks oeverbekledingselementen van figuren 1A-C, geplaatst in het talud van een oever; ïo Figuur 3 een helft van het oeverbekledingselement van figuren 1A- C;
Figuren 4A en 4B respectievelijk een zijaanzicht en een bovenaanzicht op een tweede voorbeelduitvoering van een oeverbekledingselement volgens de uitvinding; 15 Figuur 5 een bovenaanzicht op een reeks oeverbekledingselementen van figuren 4A,B, geplaatst in het talud van een oever; en
Figuur 6 een helft van het oeverbekledingselement van figuren 4A,B.
20
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
25 Het oeverbekledingselement 1 van de figuren 1A-C is in een vorm vervaardigd van beton. Het element 1 bestaat uit twee identieke delen 1a, 1b, die elk apart worden vervaardigd, zie figuur 3, en voorafgaande aan plaatsing in het werk dan wel bij plaatsing in het werk tegen elkaar worden geplaatst om element 1 te vormen.
30 Het element 1 omvat een basisdeel 2, een kopdeel 3 en een deze beide met elkaar verbinden tailledeel 4. In beide aanzichten van figuren 1A en 1B is het getailleerde, zandlopervormige voorkomen te zien. Een algemeen voorkeurskenmerk van een oeverbekledingselement volgens de uitvinding is het alzijdig getailleerd voorkomen.
35 Het basisdeel 2 heeft een steunvlak 5 dat bestemd is om op een talud of iets dergelijks geplaatst te worden, in het bijzonder op een filterdoek. Voor referentie is de lijn R weergegeven, welke loodrecht staat op steunvlak 5.
10
De referentielijn R kan ook worden beschouwd als hartlijn van element 1. Het basisdeel 2 is in een doorsnede dwars op lijn R vierkant, zie ook figuur 1C, met vier in hoofdzaak vlakke zijden 7,8,7,8, die basis-steunvlakken vormen en de buitenste contour van het basisdeel 2 bepalen. De vlakken zijn gelegen op een 5 cilindervlak waarvan de hartlijn parallel is aan lijn R. In de zijden 7 zijn drie steunvlak-uitsparingen 10,11,10 voorzien. De uitsparingen 10 zijn half-cirkelcilindrisch en de daartussen in gelegen uitsparing 11 is kegelvormig, zich naar boven toe verwijdend. Ter plaatse van de hoeken tussen zijden 7 en 8 zijn eveneens zich naar boven toe verwijdende half-kegelvormige uitsparingen 9 ïo voorzien.
Het basisdeel 2 gaat via schuine overgangsvlakken 12 en 13 over in het tailledeel 4, dat zijvlakken 14,15,14,15 bezit. Ter plaatse van de overgangen tussen de vlakken 12 en 13 zijn afschuiningen 9’ voorzien, die aflopen naar de bovenrand van uitsparingen 9. In opwaartse richting beschouwd 15 gaat het tailledeel 4 via schuine overgangsvlakken 16,17,16,17 over in kopdeel 3. De vlakken 14,15 liggen op een cilindermantel waarvan de hartlijn parallel is aan lijn R.
Het kopdeel 3 vormt bovenvlak 6 en is, zoals te zien in figuur 1C, in dwarsdoorsnede in hoofdzaak vierkant, met vlakke zijden 19, ‘die ter plaatse van 20 de hoeken in elkaar overgaan via afschuiningen 19’. Van elk vlak 19 steekt een neus 40,41 uit, met neusvlakken 18,20 die via zij, boven- en onderafschuiningen 21,22 overgaan in de vlakken 19. De buitenste contour in de in figuur 1C getoonde projectie omvat derhalve achtereenvolgens twee maal de reeks vlakken 19,22,20,22,19,19’,19’,19,21,18,21,19,19’. Deze vlakken liggen op een 25 cilindermantel waarvan de hartlijn parallel is aan lijn R.
De uitsparingen 11 liggen deels beneden de neuzen 18, maar zijn deels naar boven toe vrij, dat wil,zeggen dat zij in het bovenaanzicht van figuur 1C daar niet afgedekt zijn door het bovendeel. De uitsparingen 9 en 10 zijn in dezelfde zin telkens naar boven toe vrij, als gevolg van de teruggelegen positie 30 van vlakken 19.
Het basisdeel 2, tailledeel 4 en kopdeel 3 bepalen samen een liggende-U-vormige ruimte 300, die rondom het tailledeel 4 loopt.
In figuur 1C is te zien dat de voornoemde buitenste contour van het kopdeel 3 geheel binnen de voornoemde buitenste contour van het basisdeel 35 2.
In figuur 1C is voorts te zien dat de beide delen 1a, 1b met hun vlakke deelvlakken 31a,31b tegen elkaar zijn geplaatst. Het deelvlak S vormt dan 11 een symmetrievlak van element 1. In het midden zijn de deelvlakken 31a,b voorzien van zich over de gehele hoogte van het deel 1a, 1b, parallel aan lijn R uitstrekkende binnenuitsparingen 30a,30b, die samen één ruimte 32 vormen.
In figuur 2 zijn vier elementen 1 van een groter, verder niet 5 weergegeven verband van elementen 1 geplaatst op een talud van een oever weergegeven, in bovenaanzicht. De elementen 1 kunnen dan op een filterlaag zijn geplaatst, dat zelf ligt op een geotextiel dat ligt op een ondergrond van granulair materiaal, doorlatend voor water, of kleihoudend materiaal. Het talud kan deel uitmaken van een dijklichaam, dat een achterland beschermt tegen io hoog water van een waterlichaam. De oeverbekleding van ondergrond, geotextiel, filterlaag en elementen moet voorkomen dat de dijk bezwijkt en een te vergaande golfoploop voorkomen. De elementen 1 zijn in rechte kolommen 101a en rechte rijen 101b geplaatst, zonder verspringing, met de vlakken 7,8 vlak tegen elkaar. De elementen 1 en de deelelementen 1a,b zijn gelijkgericht 15 geplaatst, waarbij in de kolommen 101a tussen de vlakken 19,20,22 van opeenvolgende elementen 1 stroken 102a vrij blijven. In de rijen 101b blijven tussen de vlakken 19, 18,21 van de kopdelen 3 van opeenvolgende elementen 1 stroken 102b vrij. Ter plaatse van de tegen elkaar geplaatst vlakken 7 van basisdelen 2 van opeenvolgende elementen 1 vullen de uitsparingen 10,11 van 20 beide elementen elkaar aan. Deze uitsparingen liggen, zoals eerder vermeld, geheel (10) of deels (11) vrij, in verticale zin, onder de vrije strook 102b. Ter plaatse van de hoeken van de elementen 1 komen ter hoogte van de kopdelen 3 de stroken 102a,b bij elkaar en vormen aldaar, tussen de afschuiningen 19’, een verticale doorgang 201c. Beneden deze doorgang 102c vormen de uitsparingen 25 9 van de vier betreffende elementen een kegelvormige uitsparing.
Deze elementenbekleding 100 is daarbij door de aanwezigheid van de doorgangen 9,10,11 voldoende doorlatend in opwaartse richting, zodat water van onder de bekleding, uit het oeverlichaam, makkelijk kan ontwijken waardoor ongewenste drukopbouw onder de bekleding wordt voorkomen. Dit proces wordt 30 bevorderd doordat de doorgangen 9,10,11 via de openingen 102a-c grotendeels vrij opwaarts openen, ondanks dat de elementen 1 een kopdeel 2 bezitten.
Voor het extra tegen onderlinge verplaatsing vastleggen van aan elkaar grenzende elementen 1 kunnen de ruimtes 9 en 11 (tegen horizontale en verticale verschuiving) en 32 (tegen verschuiving in horizontale richting langs 35 deelvlak S) voorzien worden van split met geschikte afmetingen. Voor het vullen van de ruimtes 11 kan split worden ingevoerd door de doorgang 102a, eventueel tussen de vlakken 18 door. Voor het vullen van de ruimtes 9 kan split 12 gericht, beheerst worden ingevoerd door de doorgangen 102c heen. De afschuiningen 9’ geleiden het split naar de ruimtes 9. Anderzijds vormen de kopdelen 3 met hun neerwaarts gekeerde oppervlakken en neuzen 40,41 een over de ruimtes 300 reikende barrière voor split dat eventueel, op willekeurige 5 wijze door water opwaarts uit de ruimtes 9 en11 bewogen wordt. De kegelvorm van de ruimtes 9,11 heeft als voordeel dat een absolute opwaartse verplaatsing van één van twee tegen elkaar liggende elementen 1 in opwaartse richting de horizontale afstand tussen de tegenover elkaar gelegen schuine uitsparingswanden verkleind wordt waardoor het split een klemkracht kan ïo uitoefenen die verdergaande verplaatsing in die richting belemmerd, maar dat in omgekeerde zin, een absolute neerwaartse verplaatsing, juist een vergroting van die afstand geeft, waardoor het split die verplaatsing niet zal belemmeren. Dat laatste heeft als voordeel dat het element dan de verzakking als gevolg van voornoemde kuilvorming kan volgen en voornoemde gewelfvorming wordt 15 voorkomen.
Tussen de basisdelen 2, tailledelen 4 en kopdelen 3 van de elementen 1 is door de ruimtes 300 een kanaalstelsel gevormd. Dit kanalenstelsel is nuttig voor opname en verspreiding van opwaarts door de doorgangen 9,10,11 getreden water en voor bevordering van energiedissipatie 20 van over het bovenoppervlak van de bekleding 100 stromend water. De tussen de kopdelen van aan elkaar grenzende elementen 1 vrijgelaten doorgangen 102a-c hebben een voldoende oppervlak om dat water door te laten maar gaan in vergaande mate intrede van grof vuil, zoals vegetatie, tegen.
De neuzen 40,41 vormen tevens een latente belemmering tegen 25 kanteling van de elementen 1, die wel enige kanteling toelaat, maar tot een bepaalde grens, wanneer vlakken 18,18 dan wel 20,20 tegen elkaar aankomen. In dat geval is de doorgang 102a,b aan de tegengestelde zijde van die elementen vergroot.
In figuur 3 is schematisch weergegeven dat de delen 1a,b in een 30 vorm vervaardigd kunnen worden. De op een ondergrond 200 opgestelde onderplaat 201 van de vorm is vlak, afgezien van een ribbe 202, die in richting T verschuifbaar is. Het ontwerp van het deel 1a,b is zodanig, dat er geen tegenlossende vlakken zijn. De in de richting A neer te laten vorm/bekisting kan dan eenvoudig zijn uitgevoerd. Grote vormvrijheid bestaat aan de zijde waar 35 steunvlak 7 en vlak 18 gelegen zijn, waardoor deze volmaakt vlak gemaakt kunnen worden en parallel aan lijn R. Het steunvlak 5 en het bovenvlak 6 zullen een lichte tapsheid bezitten in richting A, louter met het oog op lossing van de 13 vorm. De referentielijn R staat dan ook met inbegrip van deze marge loodrecht op het steunvlak 5. De lijn R is parallel aan deelvlak S.
Nadat de vorm is gevuld met beton en dit voldoende is gehard kan de vorm weer worden gelicht (A) en kan ribbe 201 in de richting T worden 5 verwijderd en kan de plaat 201 in richting X worden afgevoerd naar een plaats van verdere droging. Een volgende onderplaat 201 wordt aangevoerd en zal met de bovenvorm gebruikt worden voor het maken van een volgend deelelement 1a,b.
Alternatief kan het element 1 als één geheel worden vervaardigd in 10 een zogenoemde klapkist.
In figuren 4A,B, 5 en 6 is een alternatieve uitvoering afgebeeld van een element volgens de uitvinding. Anders dan in het voorgaande voorbeeld is het deelvlak S van element 1 tussen onderling identieke deel-elementen 1a,b nu diagonaal. De zijden 7a,7b van basisdeel 2 zijn beide voorzien van uitsparingen 15 10,11. Het tailledeel 4 en het kopdeel 3 zijn in beide richtingen gelijk gevormd met vlakken 13,14,16,19 en neuzen 40,41. Zoals te zien in figuur 1B heeft elk deel-element 1a,b een gelijkbenig-driehoekige doorsnede, met een rechte hoek. Ter plaatse van de scherpe hoeken zijn deel-uitsparingen 9a,9b gevormd. Deze zijn identiek aan elkaar en vormen steeds de helft van een half-kegelvormige 20 uitsparing 9. De rechthoekszijden 7a,b van het basisdeel 2a,b van de deel-elementen 1a,b zijn elk symmetrisch ten opzichte van middelloodvlak M. Deze rechthoekszijden zijn voorts symmetrisch ten opzichte van een bisectricevlak N.
In de vlakke zijden 31 zijn de deel-elementen 1a,b voorzien van doorgaande deeluitsparingen 30 om uitsparing 32 te vormen.
25 In figuur 5 is in bovenaanzicht, vergelijkbaar met figuur 2, een aantal tegen elkaar geplaatste elementen 1, nu van figuren 4A,B weergegeven. Opvallend is de algemene gedachte die te zien is, die dus ook met andere uitvoering van diagonaal gedeelde elementen uitgevoerd kan worden, dat elkaar in een hoekpunt ontmoetende elementen zodanig met hun deelvlakken S 30 geplaatst zijn dat deze elkaar ook in dat hoekpunt ontmoeten. Doordat de deel-elementen in hoofdzaak gelijke rechthoekszijden bezitten maakt het voor wat betreft het verband niet of nauwelijks uit hoe het deelvlak S gericht is. Indien, zoals ook in het voorbeeld het geval is, de rechthoekszijden 7a,b en ook de daarboven gelegen delen van de deel-elementen onderling identiek zijn en ook 35 symmetrisch zijn ten opzichte van voornoemd bisectricevlak en middelloodvlak, heeft men een grote vrijheid in de plaatsing van de deelelementen.
In figuur 5 zijn tussen de kopdelen in twee richtingen verticaal 14 langs de kopdelen doorgaande stroken 102a vrijgelaten. De elementen 1 zijn aan alle vier zijden voorzien van uitsparingen 10,11. Hierdoor kan het totale doorstroomoppervlak van onder de elementen 1 naar boven groot zijn dan wel over meer uitsparingen worden verdeeld. In het snijpunt van de vier deelvlakken 5 is een uitsparing 9 gevormd, welke na vulling met split werkzaam kan zijn op maar liefst acht deel-elementen. Elk deel-element neemt op drie plaatsen, de hoekpunten van dat deel-element, deel aan de vorming van uitsparingen met uitsparingen 9,9a,9b.
In figuur 6 is een deelelement in het vormproces afgebeeld. 10 Afhankelijk van de richting van opening van de uitsparingen 10,11 en andere oppervlakken kan de bovenvorm worden gekozen. In dit voorbeeld zal gebruik kunnen worden gemaakt van een naar twee zijden open- en dichtklapbare vorm. Indien de uitsparingen 10,11 zodanig gevormd zijn dat zij geen tegenlossende oppervlakken hebben in de richting van het voornoemde bisectricevlak, kan men 15 één vorm gebruiken, net zoals dat kan voor de uitvoering van figuur 3.
De bovenstaande beschrijving is opgenomen om de werking van voorkeursuitvoeringen van de uitvinding te illustreren, en niet om de reikwijdte van de uitvinding te beperken. Uitgaande van de bovenstaande uiteenzetting zullen voor een vakman vele variaties duidelijk zijn die vallen onder de geest en 20 de reikwijdte van de onderhavige uitvinding.
1039139
Claims (53)
1. Samenstel van een aantal onderling identieke oeverbekledingselementen, welke in het bijzonder van beton vervaardigd zijn en elk een basisdeel, een kopdeel en een beide met elkaar verbindend tailledeel omvatten, en met de basisdelen tegen elkaar geplaatst zijn, waarbij het 5 basisdeel een steunvlak omvat voor plaatsing op een ondergrond van een oever van een waterlichaam, waarbij elk element een referentielijn heeft die in hoofdzaak loodrecht staat op het steunvlak, waarbij in doorsnedevlakken, beschouwd loodrecht op de referentielijn, het tailledeel in althans één doorsnedevlak een door de omtrek van het tailledeel in dat vlak bepaald 10 tailledoorsnedeoppervlak, het basisdeel in althans één doorsnedevlak een door de omtrek van het basisdeel in dat vlak bepaald grootste netto basisdoorsnedeoppervlak en het kopdeel in althans één doorsnedevlak een door de omtrek van het kopdeel in dat vlak bepaald grootste netto kopdoorsnedeoppervlak heeft, waarbij het tailledoorsnedeoppervlak kleiner is 15 dan het basisdoorsnedeoppervlak en het kopdoorsnedeoppervlak, een en ander zodanig dat in een zijaanzicht op het element, in richting loodrecht op de referentielijn, het element een zandlopervormig voorkomen heeft en in het samenstel kanalen zijn gevormd die in een zijwaartse richting dwars op de referentielijn worden begrensd door tailledelen van aan elkaar grenzende 20 elementen en in een richting parallel aan de referentielijn althans deels begrensd zijn door het kopdeel van althans één van die aangrenzende elementen, waarbij het kopdoorsnedeoppervlak groter is dan 90% van het basisdoorsnedeoppervlak.
2. Samenstel volgens conclusie 1, waarbij, beschouwd in een 25 projectie op een vlak loodrecht op de referentielijn, de buitenste contour van het kopdeel binnen de buitenste contour van het basisdeel valt, bij voorkeur in binnenwaartse richting op afstand van de buitenste contour van het basisdeel blijft.
3. Samenstel volgens conclusie 1 of 2, waarbij het 30 kopdoorsnedeoppervlak groter is dan 95% van het basisdoorsnedeoppervlak, waarbij, bij voorkeur, het kopdoorsnedeoppervlak gelijk is aan of groter is dan het basisdoorsnedeoppervlak.
4. Samenstel volgens conclusie 3, waarbij het kopdoorsnedeoppervlak 100 a 110% van het basisdoorsnedeoppervlak 35 bedraagt. 1039139
5. Samenstel volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de oeverbekledingselementen in zijaanzicht vanaf alle zijden een zandlopervormig voorkomen hebben.
6. Samenstel volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de 5 oeverbekledingselementen tussen de tailledelen doorgaande kanalen vormen in althans één eerste richting.
7. Samenstel volgens conclusie 6, waarbij de eerste richting, eventueel exclusief, gericht is volgens de taludhelling van een oplopende oever.
8. Samenstel volgens conclusie 6, waarbij de eerste richting, 10 eventueel exclusief, horizontaal gericht is dwars op de taludhelling van een oplopende oever.
9. Samenstel volgens conclusie 6, 7 of 8, waarbij de oeverbekledingselementen tussen de tailledelen tevens doorgaande kanalen vormen in een tweede richting die dwars staat op de eerste richting, welke 15 kanalen met de kanalen in de eerste richting een kanalennetwerk vormen.
10. Samenstel volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de basisdelen zijvlakken bezitten met steunoppervlakken voor onderlinge steun van aan elkaar grenzende elementen, in het bijzonder volgens een (plat) vlakcontact.
11. Samenstel volgens conclusie 10, waarbij het vlakcontact ter 20 plaatse van de steunoppervlakken van aan elkaar grenzende oeverbekledingselementen zich over het grootste deel van de hoogte van het basisdeel, beschouwd in een richting parallel aan de referentielijn, uitstrekt.
12. Samenstel volgens conclusie 10 of 11, waarbij de steunoppervlakken op het basisdeel van de oeverbekledingselementen op de 25 mantel van een zuivere cilinder gelegen zijn.
13. Samenstel volgens één der voorgaande conclusies, waarbij van de oeverbekledingselementen het basisdeel, beschouwd in de richting van de referentielijn, een in hoofdzaak convexe veelhoek vormt, bij voorkeur een regelmatige veelhoek vormt.
14. Samenstel volgens conclusie 13, waarbij de veelhoek een vierhoek vormt.
15. Samenstel volgens conclusie 14, waarbij de vierhoek een rechthoek is, bij voorkeur een vierkant.
16. Samenstel volgens één der voorgaande conclusies, waarbij van de 35 oeverbekledingselementen het kopdeel, beschouwd in de richting van de referentielijn, een in hoofdzaak convexe veelhoek vormt bij voorkeur een vierhoek.
17. Samenstel volgens conclusie 16, wanneer afhankelijk van conclusie 14, waarbij de veelhoeken van het kopdeel en het basisdeel in hoofdzaak gelijkvormig zijn en gelijkgericht zijn.
18. Samenstel volgens één der voorgaande conclusies, wanneer 5 afhankelijk van conclusie 11, waarbij van de oeverbekledingselementen de basisdelen in zijvlakken voorzien zijn van zich in een richting van de referentielijn uitstrekkende uitsparingen.
19. Samenstel volgens conclusie 18, waarbij althans enige van de uitsparingen zich verwijden, in het bijzonder conisch, in een richting naar het io kopdeel toe.
20. Samenstel volgens conclusie 18, waarbij althans enige van de uitsparingen begrensd worden door een wand gelegen op een cilinder met een hartlijn parallel aan de referentielijn.
21. Samenstel volgens conclusie 18, 19 of 20, wanneer afhankelijk 15 van conclusie 14, waarbij althans enige van de uitsparingen gelegen zijn in de zijden van de veelhoek.
22. Samenstel volgens conclusie 21, waarbij de uitsparingen in de veelhoekzijden van elkaar aldaar ontmoetende oeverbekledingselementen samen een cilindervormige of kegelvormige ruimte vormen.
23. Samenstel volgens conclusie 18, 19 of 20, wanneer afhankelijk van conclusie 14, waarbij althans enige van de uitsparingen gelegen zijn op de hoeken van de veelhoek.
24. Samenstel volgens conclusie 23, waarbij uitsparingen op de hoeken van de veelhoeken van elkaar aldaar ontmoetende 25 oeverbekledingselementen samen een kegelvormige ruimte vormen.
25. Samenstel volgens één der conclusies 18-24, waarbij althans enige van de uitsparingen doorgaand zijn in een richting parallel aan de referentielijn.
26. Samenstel volgens één der conclusies 18-25, waarbij althans 30 enige van de uitsparingen gevuld zijn met split.
27. Samenstel volgens conclusie 26, wanneer afhankelijk van conclusie 19, waarbij de aldus gevormde kegelvormige uitsparing gevuld is met split.
28. Samenstel volgens één der conclusies 18-27, waarbij in projectie 35 op een vlak loodrecht op de referentielijn althans enige van de uitsparingen ongedekt blijven door het kopdeel.
29. Samenstel volgens conclusie 28, wanneer afhankelijk van conclusie 23, waarbij de hoekuitsparingen ongedekt blijven.
30. Samenstel volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de oeverbekledingselementen, in bovenaanzicht op het samenstel beschouwd, geplaatst zijn in loodrecht op elkaar staande, aaneengesloten rijen en 5 kolommen.
31. Samenstel volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de oeverbekledingselementen in bovenaanzicht op het samenstel beschouwd, geplaatst zijn in een verspringend verband, in het bijzonder halfsteensverband.
32. Samenstel volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de ïo oeverbekledingselementen op zich verkregen zijn door samenvoeging van een aantal deel-elementen.
33. Samenstel volgens conclusie 32, waarbij de deel-elementen tegen elkaar geplaatst zijn ter plaatse van een of meer deelvlakken, die loodrecht staan op het steunvlak.
34. Samenstel volgens conclusie 32 of 33, waarbij de oeverbekledingselementen op zich verkregen zijn door samenvoeging van twee deel-elementen.
35. Samenstel volgens conclusie 34, wanneer afhankelijk van conclusie 14, waarbij de veelhoek vier of meer hoeken omvat en het deelvlak 2. een diagonaal van de veelhoek bevat.
36. Samenstel volgens conclusie 35, waarbij de veelhoek een vierkant is, waarbij de rechthoekszijden van de veelhoek symmetrisch zijn ten opzichte van een vlak dat loodrecht staat op het deelvlak en het bisectricevlak van de rechte hoek tussen de rechthoekszijden is.
37. Samenstel volgens conclusie 35 of 36, waarbij de veelhoek een vierkant is, waarbij de rechthoekszijden gelijk aan elkaar zijn en op zich symmetrisch zijn ten opzichte van het middelloodvlak daarvan.
38. Samenstel volgens één der conclusies 32-37, waarbij de deel- elementen onderling althans nagenoeg identiek zijn.
39. Samenstel volgens één der conclusies 32-38, waarbij de oeverbekledingselementen in de deelvlakken voorzien zijn van met de referentielijn parallelle binnenuitsparingen, die zich bij voorkeur over de gehele lengte (hoogte) van het betreffende element uitstrekken.
40. Samenstel volgens conclusie 39, waarbij ter plaatse van het 35 deelvlak of de deelvlakken de binnenuitsparingen van de deel-elementen samen een cilindervormige ruimte vormen.
41. Samenstel van een aantal onderling identieke oeverbekledingselementen, welke in het bijzonder van beton vervaardigd zijn en elk een basisdeel, een kopdeel en een beide met elkaar verbindend tailledeel omvatten, waarbij het basisdeel een steunvlak omvat voor plaatsing op een ondergrond, in het bijzonder talud, van de oever, waarbij het tailledeel een 5 versmalling vormt ten opzichte van het kopdeel en het basisdeel, waarbij de basisdelen van de oeverbekledinsgelementen bij voorkeur in drie of meer onder een hoek ten opzichte van elkaar staande steunrichtingen steunen tegen de basisdelen van aangrenzende identieke oeverbekledingselementen, waarbij de oeverbekledingselementen, in bovenaanzicht op het samenstel beschouwd, 10 geplaatst zijn in loodrecht op elkaar staande, aaneengesloten rijen en kolommen en waarbij voor elke drie in een kolom- en/of rijrichting op elkaar grenzende oeverbekledingselementen de kopdelen daarvan met de naar elkaar gekeerde vlakken op een tussenafstand van elkaar zijn gelegen.
42. Samenstel volgens conclusie 41, voorzien van één of meer van de 15 maatregelen van één of meer van de conclusies 1-40.
43. Element voor een uit elementen op te bouwen oerverbekleding, welk element in het bijzonder van beton vervaardigd is, welk element een basisdeel, een kopdeel en een deze beide met elkaar verbindend tailledeel omvat, waarbij het basisdeel een steunvlak omvat voor plaatsing op een 20 ondergrond, in het bijzonder talud, van de oever, en in een referentierichting dwars op het steunvlak, het basisdeel, het tailledeel en het kopdeel elkaar opvolgen, waarbij het tailledeel een versmalling vormt ten opzichte van het kopdeel en het basisdeel, waarbij het basisdeel een dwarsdoorsnede dwars op de referentierichting heeft die een in hoofdzaak convexe veelhoek met vier of 25 meer hoeken vormt, waarbij het oeverbekledingselement op zich verkregen is door samenvoeging van twee deel-elementen die tegen elkaar geplaatst zijn ter plaatse van een deelvlak, dat loodrecht staat op het steunvlak, waarbij het deelvlak een diagonaal van de convexe veelhoek bevat.
44. Element volgens conclusie 43, waarbij de veelhoek een vierhoek 30 is.
45. Element volgens conclusie 44, waarbij de veelhoek een rechthoek is, bij voorkeur een vierkant.
46. Element volgens conclusie 45, waarbij de veelhoek een vierkant is, waarbij de rechthoekszijden van de veelhoek symmetrisch zijn ten opzichte van 35 een vlak dat loodrecht staat op het deelvlak en het bisectricevlak van de rechte hoek tussen de rechthoekszijden is.
47. Element volgens conclusie 45 of 46, waarbij de veelhoek een vierkant is, waarbij de rechthoekszijden gelijk aan elkaar zijn en op zich symmetrisch zijn ten opzichte van het middelloodvlak daarvan.
48. Element volgens één der conclusies 43-47, waarbij deelelementen onderling identiek zijn.
49. Oeverbekledingselement kennelijk geschikt en bestemd voor een samenstel volgens één der conclusies 1-42.
50. Samenstel volgens één der conclusies 1-42, waarbij de oeverbekledingselementen elementen volgens één der conclusies 43-48 zijn.
51. Oeverbekledingselementdeel, kennelijk geschikt en bestemd voor 10 een oeverbekledingselement volgens één der conclusies 33-40 of 43-48.
52. Oeverbekleding voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.
53. Oeverbekledingselement voorzien van een of meer van de in de 15 bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen. -o-o-o-o-o-o-o-o- 1039139
Priority Applications (1)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL1039139A NL1039139C2 (nl) | 2011-10-28 | 2011-10-28 | Oeverbekledingselement. |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL1039139 | 2011-10-28 | ||
NL1039139A NL1039139C2 (nl) | 2011-10-28 | 2011-10-28 | Oeverbekledingselement. |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL1039139C2 true NL1039139C2 (nl) | 2013-05-06 |
Family
ID=45787279
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL1039139A NL1039139C2 (nl) | 2011-10-28 | 2011-10-28 | Oeverbekledingselement. |
Country Status (1)
Country | Link |
---|---|
NL (1) | NL1039139C2 (nl) |
Cited By (3)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
WO2016159775A1 (en) * | 2015-04-01 | 2016-10-06 | Hill Innovations B.V. | Stabilized damping element, as well as water barrier having such damping elements |
NL2014571A (nl) * | 2015-04-01 | 2016-10-10 | Hill Innovations B V | Gestabiliseerd dempingselement, alsmede waterkering met dergelijke dempingselementen. |
WO2018143808A1 (en) * | 2017-02-03 | 2018-08-09 | Hill Innovations B.V. | Drainage blocks for dikes or urban settings |
Citations (5)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
GB2068434A (en) * | 1980-01-23 | 1981-08-12 | Giken Kogyo Kk | Concrete block |
NL8202291A (nl) * | 1982-06-07 | 1984-01-02 | Betonmaatschappij Ideal B V | Betonblok en patroon van betonblokken voor dijkbeschoeiing. |
US5087150A (en) * | 1989-10-12 | 1992-02-11 | Mccreary Donald R | Method of constructing a seawall reinforcement or jetty structure |
WO2011096795A2 (en) * | 2010-02-03 | 2011-08-11 | Spekpannekoek B.V. | Block for the protection of water banks and the like |
WO2011108931A1 (en) * | 2010-03-05 | 2011-09-09 | Hans Hill | Attenuating element |
-
2011
- 2011-10-28 NL NL1039139A patent/NL1039139C2/nl not_active IP Right Cessation
Patent Citations (5)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
GB2068434A (en) * | 1980-01-23 | 1981-08-12 | Giken Kogyo Kk | Concrete block |
NL8202291A (nl) * | 1982-06-07 | 1984-01-02 | Betonmaatschappij Ideal B V | Betonblok en patroon van betonblokken voor dijkbeschoeiing. |
US5087150A (en) * | 1989-10-12 | 1992-02-11 | Mccreary Donald R | Method of constructing a seawall reinforcement or jetty structure |
WO2011096795A2 (en) * | 2010-02-03 | 2011-08-11 | Spekpannekoek B.V. | Block for the protection of water banks and the like |
WO2011108931A1 (en) * | 2010-03-05 | 2011-09-09 | Hans Hill | Attenuating element |
Cited By (7)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
WO2016159775A1 (en) * | 2015-04-01 | 2016-10-06 | Hill Innovations B.V. | Stabilized damping element, as well as water barrier having such damping elements |
NL2014571A (nl) * | 2015-04-01 | 2016-10-10 | Hill Innovations B V | Gestabiliseerd dempingselement, alsmede waterkering met dergelijke dempingselementen. |
WO2018143808A1 (en) * | 2017-02-03 | 2018-08-09 | Hill Innovations B.V. | Drainage blocks for dikes or urban settings |
NL2018297B1 (en) * | 2017-02-03 | 2018-08-28 | Hill Innovations B V | Drainage blocks for dikes or urban settings |
CN110520573A (zh) * | 2017-02-03 | 2019-11-29 | 希尔创新公司 | 用于堤坝或城市环境的排水块 |
JP2020506318A (ja) * | 2017-02-03 | 2020-02-27 | ヒル イノベーションズ ベー.フェー. | 堤防又は都市環境のための排水ブロック |
EP3577278B1 (en) | 2017-02-03 | 2020-11-18 | Hill Innovations B.V. | Drainage blocks for dikes or urban settings |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
US5201843A (en) | Interlocking paving stone for open drainage ground cover pattern | |
NL1039139C2 (nl) | Oeverbekledingselement. | |
US4269537A (en) | Revetment unit | |
US7862253B2 (en) | Wave protection structure and method for producing a wave protection structure | |
US11498241B2 (en) | Block, block system and method of making a block | |
KR101234042B1 (ko) | 마찰력을 증대시킨 케이슨 제조방법 및 그 케이슨 | |
NL1038981C2 (nl) | Samenstel van blokken voor oeververdediging. | |
JP7509999B2 (ja) | 擁壁構造物 | |
KR100828222B1 (ko) | 육각형상의 다기능 블럭 | |
NL2033438B1 (nl) | Zetsteensamenstel | |
EP1275784B1 (en) | Improved element for bank protection | |
NL2000148C2 (nl) | Werkwijze voor het vervaardigen van een aquaduct. | |
KR102239894B1 (ko) | 컴파운드블록 | |
JP7169596B2 (ja) | 積みブロック擁壁構造及び積みブロック | |
EP3173542A1 (en) | Light-weight filling body for concrete slabs and blocks | |
JP6949376B2 (ja) | コンクリート製品およびその製造方法 | |
KR100777944B1 (ko) | 옹벽 축조용 유니트와 그 유니트를 이용한 옹벽 축조방법 | |
RU1809848C (ru) | Подпорна стена | |
WO2019088836A1 (en) | Cladding element and dam having such cladding element | |
NL1016448C2 (nl) | Betonsteen. | |
SU1527369A1 (ru) | Сборна плотина | |
EP3633108A1 (en) | Assembly of concrete blocks for covering a dyke | |
KR20150015195A (ko) | 식생 옹벽블록 | |
NL2011871C2 (nl) | Bekledingselement. | |
CN117604968A (zh) | 一种基于岸坡支护的生态挡墙及施工方法 |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
MM | Lapsed because of non-payment of the annual fee |
Effective date: 20221101 |