NL1034890C2 - Inrichting voor het ophangen van voorwerpen zoals fotolijsten en schilderijen. - Google Patents

Inrichting voor het ophangen van voorwerpen zoals fotolijsten en schilderijen. Download PDF

Info

Publication number
NL1034890C2
NL1034890C2 NL1034890A NL1034890A NL1034890C2 NL 1034890 C2 NL1034890 C2 NL 1034890C2 NL 1034890 A NL1034890 A NL 1034890A NL 1034890 A NL1034890 A NL 1034890A NL 1034890 C2 NL1034890 C2 NL 1034890C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
coupling element
suspension
steps
receiving
rail
Prior art date
Application number
NL1034890A
Other languages
English (en)
Inventor
Wilhelmus Maria Van Groesen
Original Assignee
Jan Van Boxtel Artitec B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Jan Van Boxtel Artitec B V filed Critical Jan Van Boxtel Artitec B V
Priority to NL1034890A priority Critical patent/NL1034890C2/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1034890C2 publication Critical patent/NL1034890C2/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A47FURNITURE; DOMESTIC ARTICLES OR APPLIANCES; COFFEE MILLS; SPICE MILLS; SUCTION CLEANERS IN GENERAL
    • A47GHOUSEHOLD OR TABLE EQUIPMENT
    • A47G1/00Mirrors; Picture frames or the like, e.g. provided with heating, lighting or ventilating means
    • A47G1/16Devices for hanging or supporting pictures, mirrors, or the like
    • A47G1/1686Picture rails; Accessories therefor, e.g. hooks or the like, specially adapted for use with picture rails

Landscapes

  • Hooks, Suction Cups, And Attachment By Adhesive Means (AREA)

Description

Titel: Inrichting voor het ophangen van voorwerpen zoals foto- lijsten en schilderijen
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het ophangen van voorwerpen zoals fotolijsten en schilderijen, omvattende: - een vasthoudrail met een opneemgoot met zich vanaf een bodem van de opneemgoot uitstrekkende opstaande wanden en met vrije uiteinden 5 van de opstaande wanden verbonden ondersteuningselementen, waarbij een opneemruimte van de opneemgoot via een spleet tussen de ondersteuningselementen toegankelijk is; - een ophangsamenstel van een ophangelement zoals een ophangdraad, dat bestemd is om met een op te hangen voorwerp te worden gekoppeld, 10 en een koppelelement dat met een einddeel van het ophangelement is verbonden, en dat bestemd is om in de opneemruimte van de opneemgoot van de vasthoudrail te worden ingebracht teneinde een losneembare koppeling tussen het ophangelement en de vasthoudrail tot stand te brengen.
15 Een dergelijke inrichting is algemeen bekend. De vasthoudrail van bekende inrichtingen is bedoeld om aan een wand bevestigd te worden, en heeft aan een onderzijde een spleet die zich in lengterichting tussen twee railstrippen uitstrekt. Het ophangelement omvat een ophangdraad, terwijl het koppelelement een haakvormig gedeelte 20 en een vast daarmee verbonden huls heeft, waarbij een einddeel van de ophangdraad in deze huls is ingeklemd. Het haakvormige gedeelte van het koppelelement is geschikt om te worden ingebracht in de vasthoudrail, in een opneemruimte die zich tussen de railstrippen bevindt, door de spleet aan de onderzijde van de vasthoudrail heen.
25 De railstrippen van de vasthoudrail omvatten einddelen die een ten opzichte van de railstrippen omgebogen positie hebben, die naar elkaar gericht zijn, en die dienen ter ondersteuning van het koppelelement wanneer dit zich in de opneemruimte tussen de railstrippen bevindt. De vorm en de afmetingen van het koppelelement zijn nauw- 30 keurig op de vorm en de afmetingen van de vasthoudrail afgestemd, waarbij het koppelelement in een bepaalde stand door de spleet tussen de railstrips van de vasthoudrail heen kan worden bewogen, en waarbij het koppelelement in een andere stand niet voorbij de eind- 1034890 ' 2 delen van de railstrippen kan worden bewogen. Het koppelelement kan van de ene stand in de andere worden gebracht door middel van een zwenkbeweging om een as die zich in lengterichting van de vasthoud-rail uitstrekt, haaks op een richting waarin de ophangdraad zich 5 uitstrekt.
Een belangrijk voordeel van de bekende inrichtingen is dat het koppelelement vanaf de onderzijde van de vasthoudrail in de vast-houdrail kan worden gehaakt. Het is daarom bij toepassing van dit koppelelement niet nodig dat het vanaf één van de zijkanten van de 10 vasthoudrail, die open zijn, in de vasthoudrail wordt ingebracht en vervolgens naar de gewenste positie in de vasthoudrail wordt verschoven. De bekende inrichtingen hebben echter ook nadelen, waarvan er hieronder een aantal zullen worden genoemd.
Een eerste nadeel is dat de vorm van het koppelelement complex 15 is, met name vanwege het feit dat het koppelelement een haakvormig gedeelte heeft. Dit brengt met zich mee, dat een vervaardigings-proces van het koppelelement niet eenvoudig is.
Een tweede nadeel is dat er een reëel risico is dat wanneer het koppelelement van het ophangsamenstel zich in de opneemruimte tussen 20 de railstrippen van de vasthoudrail bevindt, en de ophangdraad bewogen wordt, bijvoorbeeld doordat een voorwerp dat aan de ophangdraad gekoppeld is, naar een gewenste positie op de ophangdraad en ten opzichte van de vasthoudrail gemanoeuvreerd wordt, het koppelelement onbedoeld uit de vasthoudrail kan vallen. De reden hiervoor 25 is dat vrij gemakkelijk de zwenkbeweging die nodig is om het koppelelement uit de opneemruimte tussen de railstrippen van de vasthoudrail vandaan te laten bewegen, wordt uitgevoerd. Dit is zeker het geval wanneer de vasthoudrail tegen een wand is gemonteerd en een voorwerp dat aan de ophangdraad gekoppeld is, enigszins van de wand 30 vandaan wordt gehouden om het manoeuvreren met dit voorwerp te vergemakkelijken .
Een derde nadeel is dat de vasthoudrail aan de onderzijde geen extra strip kan omvatten om het gedeelte van het koppelelement dat zich in gekoppelde toestand met de vasthoudrail buiten de vasthoud-35 rail uitstrekt aan het zicht te onttrekken, omdat een dergelijke strip de zwenkbeweging die nodig is om het koppelelement in en uit de opneemruimte tussen de railstrippen van de vasthoudrail te bewegen zou hinderen. Met andere woorden, vanwege de noodzaak van een zwenkbeweging voor het koppelen van het koppelelement aan de vast-40 houdrail en het ontkoppelen van het koppelelement van de vasthoud- 3 rail dient een gebied bij de onderzijde van de vasthoudrail vrij van obstakels te zijn, met als gevolg dat het niet mogelijk is een af-dekstrip aan een zichtzijde van de vasthoudrail te hebben.
Het is een doel van de uitvinding een inrichting te verschaf-5 fen, die geschikt is om op een vergelijkbare wijze als de bekende inrichtingen te functioneren, waarbij het koppelelement van het op-hangsamenstel op eenvoudige wijze aan de vasthoudrail kan worden gekoppeld en van de vasthoudrail kan worden losgekoppeld, waarbij het niet nodig is het koppelelement vanaf een zijkant in de vasthoudrail 10 te schuiven, en die desondanks in ieder geval de genoemde nadelen van de bekende inrichtingen niet heeft. Het doel wordt bereikt door een inrichting met een vasthoudrail en een ophangsamenstel van een ophangelement en een koppelelement; waarbij in een vlak dat zich parallel ten opzichte van de lengte-as van het ophangelement uit-15 strekt zich aan weerszijden van het ophangsamenstel een stap in een breedte-afmeting van het ophangsamenstel bevindt, waarbij de stappen op één van een positie op het koppelelement en een positie ter plaatse van een aansluiting van het koppelelement op het ophangelement zijn gelegen, en waarbij een grootste breedte-afmeting van 20 het koppelelement ter plaatse van de stappen groter is dan een afstand tussen de ondersteuningselementen van de opneemgoot van de vasthoudrail; waarbij in een ander vlak dat zich parallel ten opzichte van een lengte-as van het ophangelement uitstrekt een breedte-afmeting van het koppelelement ter plaatse van de stappen en 25 op ten minste een vrij gedeelte van het koppelelement dat zich vanaf de stappen uitstrekt, kleiner is dan de afstand tussen de ondersteuningselementen van de opneemgoot van de vasthoudrail; en waarbij in een vlak dat door de lengte-as van het ophangelement doorsneden wordt, anders dan een vlak waarin de stappen zich bevinden, een om-30 trek van het koppelelement voldoende klein is om een rotatiebeweging van het koppelelement in een richting rond de lengte-as van het ophangelement tussen de bodem, opstaande wanden en ondersteuningselementen van de opneemgoot van de vasthoudrail toe te staan wanneer het koppelelement zich ten minste gedeeltelijk in de opneemruimte 35 van deze opneemgoot bevindt.
Volgens de uitvinding heeft het koppelelement een aantal specifieke kenmerken, die het mogelijk maken dat het ten minste gedeeltelijk in de opneemruimte van de opneemgoot van de vasthoudrail kan worden ingebracht, in deze ruimte kan worden vastgezet, en ook weer 40 uit deze ruimte kan worden verwijderd. De vormgeving van het koppel- 4 element brengt met zich mee, dat dit op een principieel andere wijze plaatsvindt dan bij de bekende inrichtingen het geval is.
In de eerste plaats is in een vlak dat zich parallel ten opzichte van de lengte-as van het ophangelement uitstrekt, het ophang-5 samenstel aan weerszijden voorzien van een stap in een breedte-afme-ting, waarbij de stappen op één van een positie op het koppelelement en een positie ter plaatse van een aansluiting van het koppelelement op het ophangelement zijn gelegen, en waarbij een grootste breedte-afmeting van het koppelelement ter plaatse van de stappen groter is 10 dan een afstand tussen de ondersteuningselementen van de opneemgoot van de vasthoudrail. In de tweede plaats is in een ander vlak dat zich parallel ten opzichte van de lengte-as van het ophangelement uitstrekt, een breedte-afmeting van het koppelelement ter plaatse van de stappen en op ten minste een vrij gedeelte van het koppel-15 element dat zich vanaf de stappen uitstrekt, kleiner dan de afstand tussen de ondersteuningselementen van de opneemgoot van de vasthoudrail. Anders gezegd, wanneer het ophangsamenstel vanaf een zijkant bekeken wordt, waarbij het ophangelement zichtbaar is zoals dit zich in een lengterichting uitstrekt, dan zijn in één stand van het op-20 hangsamenstel de stappen, die zich op het koppelelement of ter plaatse van een aansluiting van het koppelelement op het ophangelement bevinden, te zien, en is in een andere stand, die verkregen wordt door een rotatie van het ophangsamenstel rond de lengte-as van het ophangelement, de breedte-afmeting van het koppelelement ter 25 plaatse van de stappen en op ten minste een vrij gedeelte van het koppelelement dat zich vanaf de stappen uitstrekt, dat wil zeggen een ander gedeelte van het koppelelement dan het gedeelte waar vanaf het ophangelement zich uitstrekt, kleiner dan de afstand tussen de ondersteuningselementen van de opneemgoot van de vasthoudrail. Dat 30 betekent, dat het koppelelement in een inbrengstand kan worden gebracht waarin ten minste een deel ervan tussen de ondersteuningselementen door kan worden bewogen en daarmee in de opneemruimte van de opneemgoot kan worden ingebracht, en ook weer uit deze ruimte kan worden genomen. Op basis van het feit dat in een andere stand de 35 breedte-afmeting van het koppelelement ter plaatse van de stappen juist groter is dan de afstand tussen de ondersteuningselementen, is er ook een geborgde stand van het koppelelement mogelijk waarin dit zich ten minste gedeeltelijk in de opneemruimte bevindt en niet zonder meer hieruit kan worden verwijderd, omdat het koppelelement ter 5 plaatse van de stappen tegen de ondersteuningselementen aan zit, en hier niet voorbij kan bewegen.
Zoals hierboven beschreven is, is het koppelelement door een rotatie rond de lengte-as van het ophangelement van de ene stand in 5 de andere stand te brengen. Om rotatie van het koppelelement terwijl dit zich ten minste gedeeltelijk in de opneemruimte van de opneem-goot van de vasthoudrail bevindt, mogelijk te maken, is in een vlak dat door de lengte-as van het ophangelement doorsneden wordt, een omtrek van het koppelelement voldoende klein om een dergelijke rota-10 tie toe te staan. Wanneer de vasthoudrail tegen een wand is bevestigd, is een rotatie rond de lengte-as van het ophangelement een rotatie in hoofdzaak parallel aan de wand. Dat is een voordeel ten opzichte van de toepassing van de bekende inrichtingen, waarbij een van de wand af gerichte zwenkbeweging dient te worden uitgevoerd om 15 het koppelelement van de inbrengstand naar de geborgde stand, en andersom, te brengen.
Met betrekking tot de rotatiebeweging van het koppelelement die er op gericht is het koppelelement van de inbrengstand naar de geborgde stand te brengen, en andersom, wordt opgemerkt dat het niet 20 wenselijk is dat deze rotatie kan worden uitgevoerd wanneer het koppelelement zich in een stand en op een niveau in de opneemruimte van de opneemgoot van de vasthoudrail bevindt waarin het ter plaatse van de stappen bij de rotatie over de ondersteuningselementen heen zou schuiven. Dat zou namelijk betekenen, dat niet meer dan een 25 rotatiebeweging van het ophangsamenstel rond de lengte-as van het ophangelement nodig zou zijn om het koppelelement in en uit de opneemruimte van de opneemgoot van de vasthoudrail te kunnen bewegen, en dat er een reëel gevaar is dat een geheel van ophangsamenstel en een daaraan gekoppeld voorwerp zoals een fotolijst of schilderij 30 loskomt van de vasthoudrail wanneer dit geheel maar enigszins bewogen wordt. Het voorwerp zou hierdoor op de grond kunnen vallen, en dat is een situatie die te allen tijde vermeden zou moeten worden.
De omtrek die voldoende klein is om een rotatie van het koppelelement rond de lengte-as van het ophangelement toe te laten terwijl 35 het koppelelement zich in de opneemruimte van de opneemgoot van de vasthoudrail bevindt, bevindt zich daarom niet ter plaatse van beide stappen in het koppelelement. In plaats daarvan kan de omtrek in een vlak zijn gelegen dat weliswaar door de lengte-as van het ophangelement doorsneden wordt, maar bijvoorbeeld niet haaks. Het koppel-40 element moet dan eerst een zwenkbeweging worden gegeven alvorens ro- 6 tatie rond de lengte-as van het ophangelement mogelijk is. Ook kan de omtrek in een vlak zijn gelegen dat weliswaar haaks door de lengte-as van het ophangelement doorsneden wordt, maar dat zich op afstand van de stappen bevindt, aan de zijde waar het ophangelement 5 zich vanaf het koppelelement uitstrekt. In dat geval moet het koppelelement eerst dieper in de vasthoudrail worden bewogen alvorens de genoemde rotatie mogelijk is. In een concrete uitvoeringsvorm heeft het koppelelement aan een zijde van de stappen waar het ophangelement zich vanaf het koppelelement uitstrekt een gedeelte 10 met een rechthoekige omtrek, waarbij ten minste twee hoeken van deze omtrek zijn afgesneden, op een niveau dat zich op afstand van een niveau van de stappen bevindt. Om het mogelijk te maken dat het niveau van het koppelelement waarop zich de afgesneden hoeken bevinden, op het niveau van de ondersteuningselementen van de opneemgoot 15 van de vasthoudrail kan worden gebracht, is het belangrijk dat een hoogte van het vrije gedeelte van het koppelelement dat zich vanaf de stappen uitstrekt, kleiner is dan een diepte van de opneemgoot, dat wil zeggen een afstand tussen de ondersteuningselementen en de bodem van de opneemgoot, in ieder geval zoveel kleiner als de af-20 stand tussen het niveau van de stappen en het niveau van de afgesneden hoeken.
Binnen het kader van de uitvinding zijn velerlei andere concrete uitvoeringsvormen van het koppelelement mogelijk. Als voorbeeld kan een uitvoeringsvorm worden genoemd waarbij het vrije ge-25 deelte van het koppelelement dat zich vanaf de stappen uitstrekt op-pervlaktedelen heeft die in een richting van de stappen vandaan naar elkaar toe buigen en tevens taps toelopen, als de vlakken van een parapluscherm tussen de baleinen van een paraplu. Een belangrijk voordeel van deze uitvoeringsvorm is dat het inbrengen van het 30 koppelelement in de opneemruimte van de opneemgoot van de vasthoudrail zeer gemakkelijk is, omdat het koppelelement aan een zijde die het eerst tussen de ondersteuningselementen van de opneemgoot door bewogen wordt, de kleinste dwarsafmetingen, dat wil zeggen afmetingen haaks op de lengte-as van het ophangelement, heeft. Bovendien 35 laat deze vormgeving van het koppelelement een zwenkbeweging van het koppelelement in de opneemruimte toe, waarbij het koppelelement eventueel over één van de oppervlaktedelen kan afrollen tegen de bodem van de opneemgoot.
In velerlei toepassingsmogelijkheden van de inrichting volgens 40 de uitvinding zal het zo zijn, dat wanneer het koppelelement eenmaal 7 in de geborgde stand gebracht is, deze stand onder invloed van de zwaartekracht behouden kan worden, zonder dat daarvoor verdere maatregelen nodig zijn. Er zijn echter ook toepassingen denkbaar waarin het wenselijk is om gebruik te maken van middelen om het koppel-5 element in de geborgde stand tegen de ondersteuningselementen van de opneemgoot van de vasthoudrail te drukken. Met het oog daarop kan het ophangsamenstel bijvoorbeeld spanmiddelen omvatten, die zich uitstrekken vanaf het vrije gedeelte van het koppelelement dat zich vanaf de stappen uitstrekt, en die bestemd zijn om zich tussen de 10 bodem van de opneemgoot en het koppelelement te spannen. In een praktische uitvoeringsvorm kunnen de spanmiddelen een veerkrachtig element zoals een schroefveer omvatten.
Met veel voordeel is het koppelelement vormgegeven als een massief blok, waarbij een einddeel van het ophangelement zich tot in 15 het koppelelement uitstrekt en vast daarin verankerd is. In het kader van de uitvinding wordt met het begrip “blok” een min of meer regelmatig stuk massief materiaal bedoeld. Een blok kan één of meer vlakke kanten hebben, maar dit is niet noodzakelijk.
Een belangrijk voordeel van de uitvoering van het koppelelement 20 als een blok is dat tijdens een vervaardigingsproces van het ophangsamenstel het ophangelement op eenvoudige wijze in het koppelelement kan worden ingebed, bijvoorbeeld door het koppelelement aan een einddeel van het ophangelement aan te gieten. Wanneer het ophangelement een materiaal als polyamide omvat, dan kan het koppelelement 25 door middel van spuitgieten op een einddeel van het ophangelement worden aangebracht. In ieder geval kan op deze wijze een zeer sterke verbinding tussen het koppelelement en het ophangelement worden gerealiseerd, waarbij het ophangelement zich tot in het koppelelement uitstrekt en vast daarin verankerd is. Bovendien is het hierbij niet 30 nodig ten behoeve van de verbinding tussen het koppelelement en het ophangelement een apart onderdeel als de huls van het bekende koppelelement toe te passen. Dat heeft niet alleen als voordelen dat het vervaardigingsproces van het ophangsamenstel eenvoudiger en goedkoper kan zijn, maar ook dat de inrichting waar het ophangsamen-35 stel deel van uitmaakt, een mooier voorkomen kan hebben, waarin alleen het ophangelement zichtbaar hoeft te zijn wanneer het koppelelement aan de vasthoudrail is gekoppeld, doordat het koppelelement in zijn geheel in de opneemruimte van de opneemgoot van de vasthoudrail opgenomen kan zijn.
8
Niettegenstaande het voorgaande is het binnen het kader van de uitvinding wel mogelijk dat het koppelelement op het ophangelement is aangeperst, waarbij het koppelelement een huls voor het opnemen van een einddeel van het ophangelement kan omvatten. De huls kan een 5 enkel deel zijn, waarbij het ophangelement tijdens het vervaardi-gingsproces vanaf een onderzijde in de huls dient te worden gestoken, waarna de huls onder druk op de ophangdraad geperst kan worden, maar de huls kan ook uit ten minste twee delen zijn samengesteld, waarbij het ophangelement tijdens het vervaardigingsproces in één 10 van de delen kan worden gelegd, waarna de huls onder druk gesloten kan worden.
Een andere mogelijkheid voor de verbinding tussen het koppelelement en het ophangelement is dat het koppelelement op het ophangelement is aangeslagen, dat wil zeggen, uit materiaal van het op-15 hangelement is gevormd, bijvoorbeeld door middel van smeden.
Een belangrijk voordeel van de inrichting volgens de uitvinding in het algemeen is zekerheid dat een eenmaal tot stand gebrachte koppeling tussen het ophangsamenstel en de vasthoudrail niet een-20 voudig verbroken kan worden, althans niet door een simpele zwenk-beweging zoals bij de bekende inrichtingen het geval is. Dit hangt samen met het gegeven dat het koppelelement in een inbrengstand ten opzichte van de vasthoudrail via de spleet tussen de ondersteunings-elementen ten minste gedeeltelijk in de opneemruimte van de opneem-25 goot van de vasthoudrail in te brengen is; en dat het koppelelement vanuit de inbrengstand ten opzichte van de vasthoudrail in een geborgde stand ten opzichte van de vasthoudrail te brengen is door het rond de lengte-as van het ophangelement te roteren en het vervolgens een beweging te geven die er op gericht is het ter plaatse van de 30 stappen met de ondersteuningselementen van deze opneemgoot in aanraking te laten komen. Met voordeel is de vormgeving van het koppelelement zodanig dat de genoemde rotatiebeweging alleen kan worden uitgevoerd in een stand die afwijkt van de geborgde stand, zodat er een extra zekerheid is, omdat de kans dat het koppelelement vanuit 35 de geborgde stand onbedoeld, bijvoorbeeld als gevolg van bewegingen van het ophangelement en eventueel een daaraan gekoppeld voorwerp, eerst in een bepaalde andere stand wordt gebracht en dan om de lengte-as van het ophangelement geroteerd wordt, precies zo dat de inbrengstand verkregen wordt waarin het koppelelement van de vast-40 houdrail los gekoppeld is, praktisch nul is.
9
De genoemde en andere aspecten, kenmerken en voordelen van de uitvinding zullen in het hiernavolgende onder verwijzing naar de tekening nader worden verduidelijkt, waarbij gelijke verwijzings-cijfers in de tekening gelijke of vergelijkbare onderdelen aan-5 duiden, en waarin: figuur 1 schematisch een vooraanzicht toont van een inrichting volgens de uitvinding en een fotolijst die met een ophangsamenstel van de inrichting is gekoppeld; figuur 2 een perspectivisch aanzicht toont van een vasthoudrail van 10 de inrichting volgens de uitvinding; figuur 3 een zijaanzicht toont van de in figuur 2 getoonde vasthoudrail; figuur 4 een perspectivisch aanzicht toont van een gedeelte van een ophangsamenstel met een koppelelement volgens een eerste voorkeurs-15 uitvoeringsvorm van de uitvinding; figuur 5 illustreert hoe het in figuur 4 getoonde ophangsamenstel aan de vasthoudrail gekoppeld wordt; figuur 6 een geborgde stand van het in figuur 4 getoonde ophangsamenstel ten opzichte van de vasthoudrail toont; 20 figuur 7 een perspectivisch aanzicht toont van een gedeelte van een ophangsamenstel met een koppelelement volgens een tweede voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding; figuur 8 illustreert hoe het in figuur 7 getoonde ophangsamenstel aan de vasthoudrail gekoppeld wordt; 25 figuur 9 verschillende standen van het in figuur 7 getoonde ophangsamenstel ten opzichte van de vasthoudrail toont; figuur 10 een perspectivisch aanzicht toont van een koppelelement volgens een derde voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding; figuur 11 een gedeelte van een vasthoudrail met het in figuur 10 30 getoonde koppelelement in verschillende standen ten opzichte van de vasthoudrail toont; en figuur 12 een gedeeltelijk opengewerkte weergave van figuur 11 is.
Figuur 1 toont een inrichting 1 volgens de uitvinding en een 35 fotolijst 2 die onder toepassing van de inrichting 1 volgens de uitvinding is opgehangen. De inrichting 1 omvat een vasthoudrail 10, die afzonderlijk getoond is in figuren 2 en 3, en een ophangsamenstel 20, dat in zijn algemeenheid een ophangdraad 21 en een koppelelement 22, 23 omvat. Voorkeursuitvoeringsvormen van het op-40 hangsamenstel 20 zijn in figuren 4-9 te zien.
10
De vasthoudrail 10 van de inrichting 1 omvat een opneemgoot 11 met een bodem 12 en twee railstrippen 13 als opstaande wanden van de goot 11, waarbij zich tussen de bodem 12 en de railstrippen 13 een opneemruimte 14 bevindt die toegankelijk is via een spleet 15 die 5 zich tussen de railstrippen 13 uitstrekt. Einddelen 16 van de railstrippen 13 hebben in een richting naar elkaar toe een omgebogen positie ten opzichte van de railstrippen 13.
De vasthoudrail 10 is bestemd om tegen een wand te worden bevestigd, met een open zijde, dat wil zeggen een zijde waar de spleet 10 15 aanwezig is, naar onder gericht, zodat een oriëntatie van de vasthoudrail 10 zoals getoond in figuren 2 en 3 wordt verkregen. Binnen het kader van de uitvinding kan de vasthoudrail 10 willekeurige middelen ter bevestiging aan de wand omvatten. In het getoonde voorbeeld omvat de vasthoudrail 10 een haakvormig bevesti-15 gingsgedeelte 17, dat bedoeld is over een aan de wand bevestigde strip (niet getoond) te worden gepositioneerd. Omdat de wijze waarop de vasthoudrail 10 aan de wand bevestigd wordt losstaat van de uitvinding, zal er niet verder op worden ingegaan.
Zoals reeds is opgemerkt, omvat het ophangsamenstel 20 in zijn 20 algemeenheid een ophangdraad 21 en een koppelelement 22, 23. Een einddeel van de ophangdraad 21 strekt zich tot in het koppelelement 22, 23 uit, en is vast daarin verankerd. Een andere mogelijkheid is dat het koppelelement op het ophangelement is aangeslagen, dat wil zeggen, uit materiaal van het ophangelement is gevormd, bijvoorbeeld 25 door middel van smeden. De ophangdraad 21 is bestemd om met een op te hangen voorwerp, zoals de in figuur 1 getoonde fotolijst 2, te worden gekoppeld. Ten behoeve van de koppeling van de ophangdraad 21 met de fotolijst 2 of een ander voorwerp kan gebruik gemaakt worden van een willekeurig geschikt koppelmiddel (niet getoond) zoals een 30 met de ophangdraad 21 verbonden haak.
De ophangdraad 21 is bijvoorbeeld een staaldraad of een polyamide draad. In een praktische uitvoeringsvorm ligt de afmeting van de dwarsdoorsnede van de ophangdraad 21 rond 2 mm. Overigens kan binnen het kader van de uitvinding in plaats van een ophangdraad 21 35 bijvoorbeeld ook een ophangstang als ophangelement worden toegepast.
Het koppelelement 22, 23 dient om een losneembare koppeling tussen de ophangdraad 21 en de vasthoudrail 10 tot stand te brengen. Ten behoeve van het realiseren van een dergelijke koppeling brengt een gebruiker van de inrichting 1 het koppelelement 22, 23 ten 40 minste gedeeltelijk in de opneemruimte 14 van de opneemgoot 11 van 11 de vasthoudrail 10 in, en brengt dit vervolgens in een geborgde toestand in de vasthoudrail 10 door het op een bepaalde manier ten opzichte van de vasthoudrail 10 te bewegen, zoals hieronder nader zal worden toegelicht.
5 Een eerste voorkeursuitvoeringsvorm van het koppelelement 22 is getoond in figuren 4-6, waarin tevens een gedeelte van een aan het koppelelement 22 bevestigde ophangdraad 21 te zien is. Bij het koppelelement 22 zijn twee gedeeltes 24, 25 te onderscheiden, waarbij de ophangdraad 21 aansluit op één van deze gedeeltes 24, 25, dat 10 daarom ook wel als onderste gedeelte 24 wordt aangeduid. In het getoonde voorbeeld heeft het onderste gedeelte 24 een rechthoekige dwarsdoorsnede, waarbij afmetingen van deze dwarsdoorsnede voor willekeurige posities langs een lengte-as in hoofdzaak dezelfde zijn. Het andere gedeelte 25 van het koppelelement 22 wordt ook wel 15 aangeduid als bovenste gedeelte 25, en heeft bij de aansluiting op het onderste gedeelte 24 een rechthoekige basis. Voorts heeft het bovenste gedeelte 24 oppervlaktedelen 26 die zich vanaf de basis uitstrekken, en gaandeweg naar elkaar toe buigen en tevens taps toelopen .
20 In een vlak dat zich parallel ten opzichte van de lengte-as van de ophangdraad 21 uitstrekt, is er ter plaatse van de aansluiting van de gedeeltes 24, 25 op elkaar een significant verschil in breedte-afmeting van de gedeeltes 24, 25. Het koppelelement 22 heeft derhalve aan weerszijden trappen 27. In figuur 4 zijn trapvlakken 25 van het koppelelement 22 door middel van het verwijzingscijfer 28 aangeduid. In een vlak dat zich eveneens parallel ten opzichte van de lengte-as van de ophangdraad 21 uitstrekt, en dat haaks op het eerder genoemde vlak staat, is een breedte-afmeting van het koppelelement 22 kleiner dan een afstand tussen de einddelen 16 van de 30 railstrippen 13. Op basis hiervan is het mogelijk het koppelelement 22 in de opneemruimte 14 van de opneemgoot 11 in te brengen.
Figuur 5 illustreert de wijze waarop een koppeling tussen het koppelelement 22 en de vasthoudrail 10 tot stand wordt gebracht, waarbij diverse bewegingen van het ophangsamenstel 20 door middel 35 van pijlen zijn aangeduid. In een eerste stand ten opzichte van de vasthoudrail 10, die hiernavolgend zal worden aangeduid als inbreng-stand en die in figuur 5 aan een linkerkant getoond is, is het koppelelement 22 met de zijde met de relatief kleine breedte-afmeting naar de bodem 12 van de opneemgoot 11 van de vasthoudrail 40 10 gericht. In deze stand kan het koppelelement 22 via de spleet 15 12 aan de onderzijde van de vasthoudrail 10 vanaf een positie buiten de vasthoudrail 10 in de opneemruimte 14 van de opneemgoot 11 worden ingebracht. In figuur 5 is volledigheidshalve de positie buiten de vasthoudrail 10 ook getoond.
5 Het koppelelement 22 is op de juiste manier in de opneemgoot 11 gepositioneerd wanneer het zo is dat de lengte-as van de ophangdraad 21 een hoek met de lengterichting van de vasthoudrail 10 maakt, die afwijkt van een hoek van 90°, zoals in figuur 5 duidelijk te zien is. Zou de hoek 90° zijn, dan zou het niet mogelijk zijn het koppel-10 element 22 in de opneemruimte 14 een rotatiebeweging rond de lengteas van de ophangdraad 21 te geven, met name omdat de basis van het bovenste gedeelte 25 van het koppelelement 22 dan tegen de rail-strippen 13 aan zou lopen. Bij een andere hoek is een rotatiebeweging wel mogelijk. Het koppelelement 22 wordt vanuit de inbreng-15 stand geroteerd totdat deze een stand zoals in het midden van figuur 5 is getoond, heeft bereikt. Deze stand is een kwartslag geroteerd ten opzichte van de inbrengstand. Vervolgens wordt een zwenkbeweging uitgevoerd waarbij de lengte-as van de ophangdraad 21 juist wel onder een hoek van 90° met de lengterichting van de vasthoudrail 10 20 wordt gebracht. Hierbij komen uiteindelijk de trapvlakken 28 van het koppelelement 22 op de einddelen 16 van de railstrippen 13 terecht. De bijbehorende stand van het koppelelement 22 is getoond aan een rechterkant van figuur 5, en wordt ook wel aangeduid als geborgde stand. In deze stand is het niet mogelijk het koppelelement 22 in 25 een neerwaartse richting uit de vasthoudrail 10 te bewegen, omdat de trapvlakken 28 van het koppelelement 22 niet voorbij de einddelen 16 van de railstrippen 13 kunnen bewegen, zoals duidelijk in figuur 6 te zien is. Ook kan de koppeling niet losgemaakt worden zonder de hierboven beschreven stappen van het realiseren van de koppeling om-30 gekeerd uit te voeren. Er zou dus eerst een zwenkbeweging nodig zijn, en dan een rotatie rond de lengte-as van de ophangdraad 21.
In verband met het koppelelement 22 volgens de eerste uitvoeringsvorm wordt nog opgemerkt, dat randen van een eindvlak van het onderste gedeelte 24, dus van een vlak waar vanaf de ophangdraad 21 35 zich uitstrekt, bij voorkeur afgerond zijn, zodat met name de rotatiebeweging rond de lengte-as van de ophangdraad 21 soepel kan worden uitgevoerd, waarbij de afgeronde hoeken eventueel over de einddelen 16 van de railstrippen 13 kunnen glijden.
In figuur 7 is een tweede voorkeursuitvoeringsvorm van het 40 koppelelement 23 getoond, waarin tevens een gedeelte van een aan het 13 koppelelement 23 bevestigde ophangdraad 21 te zien is. Ook bij dit koppelelement 23 zijn een onderste gedeelte 24 en een bovenste gedeelte 25 te onderscheiden, en bevinden zich ter plaatse van de aansluiting van de gedeeltes 24, 25 op elkaar trappen 27 in het koppel-5 element 23. In dit geval heeft zowel het onderste gedeelte 24 als het bovenste gedeelte 25 een rechthoekige dwarsdoorsnede. Verder is in het onderste gedeelte 24, op afstand van de trappen 27, van twee schuin tegenover elkaar gelegen randen een gedeelte verwijderd, waardoor uitsparingen 29 in het oppervlak van het koppelelement 23 10 verkregen zijn.
Net als het koppelelement 22 volgens de eerste voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding heeft het koppelelement 23 volgens de tweede voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding in één vlak dat zich parallel ten opzichte van de lengte-as van de ophangdraad 21 15 uitstrekt, de trappen 27, en is in een vlak dat zich eveneens parallel ten opzichte van de lengte-as van de ophangdraad 21 uitstrekt, en dat haaks op het eerder genoemde vlak staat, een breedte-afmeting van het koppelelement 23 kleiner dan een afstand tussen de einddelen 16 van de railstrippen 13, zodat het enerzijds mogelijk is 20 het koppelelement 23 in de opneemruimte 14 van de opneemgoot 11 in te brengen, en anderzijds het koppelelement 23 in de vasthoudrail 10 vast te zetten.
Figuur 8 illustreert de wijze waarop een koppeling tussen het koppelelement 23 en de vasthoudrail 10 tot stand wordt gebracht, 25 waarbij diverse bewegingen van het ophangsamenstel 20 door middel van pijlen zijn aangeduid. In een inbrengstand ten opzichte van de vasthoudrail 10, die in figuur 8 aan een rechterkant getoond is, is het koppelelement 23 met de zijde met de relatief kleine breedte-afmeting naar de bodem 12 van de opneemgoot 11 van de vasthoudrail 30 10 gericht. In deze stand kan het koppelelement 23 via de spleet 15 aan de onderzijde van de vasthoudrail 10 vanaf een positie buiten de vasthoudrail 10 in de opneemruimte 14 van de opneemgoot 11 worden ingebracht. In figuur 8 is volledigheidshalve de positie buiten de vasthoudrail 10 ook getoond.
35 Het koppelelement 23 is op de juiste manier in de opneemgoot 11 gepositioneerd wanneer het zo is dat de lengte-as van de ophangdraad 21 een hoek van in hoofdzaak 90° met de lengterichting van de vasthoudrail 10 maakt, en het koppelelement 23 contact met de bodem 12 van de opneemgoot 11 van de vasthoudrail 10 maakt, zoals in figuur 8 40 duidelijk te zien is. De trapvlakken 28 bevinden zich hierbij op af- 14 stand van de einddelen 16 van de railstrippen 13, terwijl het de uitsparingen 29 zijn die zich ter hoogte van de einddelen 16 bevinden. Door de ruimte die er ter plaatse van de uitsparingen 29 is, is het mogelijk koppelelement 23 in de opneemruimte 14 een rotatie-5 beweging rond de lengte-as van de ophangdraad 21 te geven, waarbij het mogelijk is het koppelelement 23 een kwartslag te verdraaien, totdat een stand zoals in het midden van figuur 8 is getoond, is bereikt. Vervolgens wordt het samenstel 20 van ophangdraad 21 en koppelelement 23 een neerwaartse beweging gegeven, totdat uit-10 eindelijk de trapvlakken 28 van het koppelelement 23 met de einddelen 16 van de railstrippen 13 in contact komen. De bijbehorende stand van het koppelelement 23 is de geborgde stand, en is getoond aan een rechterkant van figuur 8, en wordt ook wel aangeduid als geborgde stand. Vanuit deze stand kan de koppeling niet losgemaakt 15 worden zonder eerst het ophangsamenstel 20 weer in de richting van de bodem 12 van de opneemgoot 11 te bewegen, en dan rond de lengteas van de ophangdraad 21 een kwartslag te roteren.
Ter verduidelijking toont figuur 9 de verschillende standen van het koppelelement 23 in een zijaanzicht. Onderaan de figuur is het 20 koppelelement 23 getoond in een stand waarin het tussen de einddelen 16 van de railstrippen 13 door kan worden bewogen. Voorts is in de figuur twee maal een ten opzichte van deze eerstgenoemde stand geroteerde stand getoond; één maal de stand waarin het koppelelement 23 in contact is met de bodem 12 van de opneemgoot 11 en de uitspa-25 ringen 29 in het oppervlak van het koppelelement 23 zich ter hoogte van de einddelen 16 van de railstrippen 13 bevinden; en één maal de geborgde stand, dat wil zeggen de stand waarin het koppelelement 23 met zijn trapvlakken 28 op de einddelen 16 van de railstrippen 13 rust.
30 Doordat slechts in twee schuin tegenover elkaar gelegen randen van het onderste gedeelte 24 van het koppelelement 23 uitsparingen 29 zijn aangebracht, is bereikt dat rotatie van het koppelelement 23 in de opneemruimte 14 van de opneemgoot 11 slechts in beperkte mate mogelijk is, namelijk over een kwartslag. Dit heeft als belangrijk 35 voordeel dat het voor een gebruiker gemakkelijk is om het koppelelement 23 vanuit de inbrengstand in de geborgde stand te brengen, en daarbij het koppelelement 23 niet onbedoeld voorbij de geborgde stand kan roteren.
In figuur 10 is een derde voorkeursuitvoeringsvorm van het 40 koppelelement 30 getoond. Dit koppelelement 30 is in het bijzonder 15 bestemd om te worden toegepast bij een vasthoudrail 10 die met de zijde met de spleet 15 naar boven is gepositioneerd. Een dergelijke positionering van de vasthoudrail 10 is dan ook in figuren 11 en 12 getoond, waarin een vasthoudrail 10 en het koppelelement 30 in een 5 aantal standen ten opzichte van die vasthoudrail te zien zijn.
Het koppelelement 30 volgens de derde voorkeursuitvoeringsvorm heeft een aantal kenmerken met het koppelelement 23 volgens de tweede voorkeursuitvoeringsvorm gemeen. In het bijzonder zijn bij het koppelelement 30 volgens de derde uitvoeringsvorm eveneens twee ge-10 deeltes 24, 25 te onderscheiden die via trappen 27 in het koppelelement 30 op elkaar aansluiten, en die beide een rechthoekige dwarsdoorsnede hebben. Omwille van de duidelijkheid zullen op dezelfde wijze als bij de in het voorgaande besproken koppelelementen 22, 23 deze gedeeltes 24, 25 als onderste gedeelte 24 en bovenste 15 gedeelte 25 worden aangeduid, al is het koppelelement 30 volgens de derde voorkeursuitvoeringsvorm bedoeld om met het onderste gedeelte 24 boven en met het bovenste gedeelte 25 onder te worden gepositioneerd .
Net als bij het koppelelement 23 volgens de tweede voorkeurs-20 uitvoeringsvorm is in het onderste gedeelte 24, op afstand van de trappen 27, van twee schuin tegenover elkaar gelegen randen een gedeelte verwijderd, waardoor uitsparingen 29 in het oppervlak van het koppelelement 30 verkregen zijn. Dientengevolge is het koppelelement 30 op dezelfde manier als in het voorgaande in verband met het 25 koppelelement 23 volgens de tweede uitvoeringsvorm beschreven is, in de opneemruimte 14 van de opneemgoot 11 van de vasthoudrail 10 in brengen, naar een geborgde stand te bewegen, en desgewenst weer van de vasthoudrail 10 te worden losgemaakt. Echter, als gevolg van de omgekeerde positionering zou de geborgde stand geen vaste stand kun-30 nen zijn, omdat het koppelelement 30 op de bodem 12 van de opneemgoot 11 zou vallen zodra het in de geborgde stand losgelaten zou worden. Om dit te voorkomen, is een veer 31 voorzien, die zich in het getoonde voorbeeld in een boring 32 in het koppelelement 30 uitstrekt, en die gedeeltelijk ten opzichte van het koppelelement 30 35 uitsteekt. In de geborgde stand van het koppelelement 30 strekt de veer 31 zich tussen het koppelelement 30 en de bodem 12 van de opneemgoot 11 uit, en spant zodoende het koppelelement 30 tegen de einddelen 16 van de railstrippen 13. Wanneer het koppelelement 30 vanuit de inbrengstand, zoals getoond aan de rechterkant van figuren 40 11 en 12, naar de geborgde stand, zoals getoond aan de linkerkant 16 van figuren 11 en 12, bewogen wordt, dan wordt het koppelelement 30 in de richting van de bodem 12 van de opneemgoot 11 geduwd, waarbij de veer 31 wordt ingedrukt. Andersom, wanneer het gewenst is het koppelelement 30 van de geborgde stand uit de vasthoudrail 10 te ne-5 men, of het koppelelement 30 in de vasthoudrail 10 te verschuiven, dan is het ook nodig het koppelelement 30 in de richting van de bodem 12 van de opneemgoot 11 te duwen en daarbij de veer 31 in te drukken. De veer 31 biedt derhalve een beveiliging van de geborgde stand, die in de omgekeerde oriëntatie niet door de zwaartekracht 10 geboden wordt. Overigens kan het toepassen van een veerkrachtig element 31 als extra veiligheid ook bij andere koppelelementen 22, 23 plaatsvinden, inclusief koppelelementen 22, 23 die bestemd zijn om in combinatie met een vasthoudrail 10 die met de spleet 15 naar onder is georiënteerd, te worden toegepast.
15 Voor de getoonde uitvoeringsvormen van het koppelelement 22, 23, 30 geldt dat deze gemakkelijk aan de vasthoudrail 10 te koppelen zijn, en ook weer gemakkelijk van de vasthoudrail 10 los te koppelen zijn, waarbij voor dat laatste geldt, dat dit niet onbedoeld kan gebeuren, maar alleen als bewust het koppelelement 22, 23, 30 op een 20 bepaalde manier ten opzichte van de vasthoudrail 10 wordt bewogen.
Bij de getoonde voorbeelden zijn dan steeds twee verschillende bewegingen nodig, waarvan één een rotatie rond de lengte-as van de ophangdraad 21 is. In het eerste voorbeeld is de andere beweging een zwenkbeweging waarbij een hoek tussen de lengte-as van de ophang-25 draad 21 en de lengterichting van de vasthoudrail 10 wordt gevarieerd, en in het tweede en derde voorbeeld is de andere beweging een beweging waarbij een afstand tussen de bodem 12 van de opneemgoot 11 en het koppelelement 23, 30 wordt gevarieerd terwijl de lengte-as van de ophangdraad 21 in zich in hoofdzaak onder een hoek van 90° 30 ten opzichte van de lengterichting van de vasthoudrail 10 uitstrekt.
Binnen het kader van de uitvinding zijn alle geschikte manieren waarop de ophangdraad 21 en het koppelelement 22, 23, 30 aan elkaar kunnen worden bevestigd, mogelijk. Zo kan het koppelelement 22, 23, 30 aan de ophangdraad 21 zijn aangegoten. Ook is het mogelijk dat 35 het koppelelement 22, 23, 30 op de ophangdraad 21 is aangeperst of hierop is aangeslagen.
Het zal voor een deskundige duidelijk zijn dat de omvang van de uitvinding niet is beperkt tot de in het voorgaande besproken voor-40 beelden, maar dat diverse wijzigingen en modificaties daarvan moge- 17 lijk zijn zonder af te wijken van de omvang van de uitvinding zoals gedefinieerd in de aangehechte conclusies.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt, dat het mogelijk is in één vasthoudrail 10 meerdere ophangsamenstellen 20 aan te brengen, zodat 5 aan één vasthoudrail 10 meerdere voorwerpen kunnen worden opgehangen .
In het voorgaande is een inrichting 1 voor het ophangen van voorwerpen zoals fotolijsten 2 of schilderijen beschreven. Deze in-10 richting 1 omvat een vasthoudrail 10 met een opneemgoot 11 die een opneemruimte 14 heeft, waarbij deze ruimte 14 toegankelijk is via een spleet 15 die zich tussen einddelen 16 van twee railstrippen 13 bevindt. Ook omvat de inrichting 1 een ophangsamenstel 20 met een ophangdraad 21 en een koppelelement 22, 23, 30 dat met een einddeel 15 van de ophangdraad 21 verbonden is, waarbij de ophangdraad 21 bestemd is om met een op te hangen voorwerp 2 te worden gekoppeld, en waarbij het koppelelement 22, 23, 30 bestemd is om in de opneemruimte 14 van de opneemgoot 11 van de vasthoudrail 10 te worden ingébracht teneinde een losneembare koppeling tussen het ophangsamen-20 stel 20 en de vasthoudrail 10 tot stand te brengen. Het koppelelement 22, 23, 30 is zodanig vormgegeven, dat het via de spleet 15 in en uit de opneemruimte 14 van de opneemgoot 11 van de vasthoudrail 10 kan worden bewogen, waarbij het vanuit een inbrengstand ten minste twee verschillende bewegingen dient uit te voeren om daad-25 werkelijk in een geborgde stand te komen, waaronder een rotatie- beweging rond de lengte-as van de ophangdraad 21. Hierdoor is onder andere bereikt, dat er praktisch geen risico is dat een eenmaal tot stand gebrachte koppeling tussen de vasthoudrail 10 en het ophangsamenstel 20 onbedoeld verbroken wordt. Eventueel kunnen middelen 31 30 voorzien zijn om het koppelelement 22, 23, 30 in de geborgde stand tegen delen 16 van de vasthoudrail 10 te spannen, waarbij het uit de geborgde stand nemen van het koppelelement 22, 23, 30 uitoefening van een kracht vraagt om de spankracht van deze middelen 31 te overwinnen .
1034890

Claims (11)

1. Inrichting (1) voor het ophangen van voorwerpen zoals foto-lijsten (2) en schilderijen, omvattende: - een vasthoudrail (10) met een opneemgoot (11) met zich vanaf een bodem (12) van de opneemgoot (11) uitstrekkende opstaande wanden 5 (13) en met vrije uiteinden van de opstaande wanden (13) verbonden ondersteuningselementen (16), waarbij een opneemruimte (14) van de opneemgoot (11) via een spleet (15) tussen de ondersteuningselementen (16) toegankelijk is; - een ophangsamenstel (20) van een ophangelement (21) zoals een op-10 hangdraad, dat bestemd is om met een op te hangen voorwerp (2) te worden gekoppeld, en een koppelelement (22, 23, 30) dat met een einddeel van het ophangelement (21) is verbonden, en dat bestemd is om in de opneemruimte (14) van de opneemgoot (11) van de vasthoudrail (10) te worden ingebracht teneinde een losneembare koppeling 15 tussen het ophangelement (21) en de vasthoudrail (10) tot stand te brengen; waarbij in een vlak dat zich parallel ten opzichte van de lengte-as van het ophangelement (21) uitstrekt zich aan weerszijden van het ophangsamenstel (20) een stap (27) in een breedte-afmeting van het 20 ophangsamenstel (20) bevindt, waarbij de stappen (27) op één van een positie op het koppelelement (22, 23, 30) en een positie ter plaatse van een aansluiting van het koppelelement (22, 23, 30) op het ophangelement (21) zijn gelegen, en waarbij een grootste breedte-afmeting van het koppelelement (22, 23, 30) ter plaatse van de stap-25 pen (27) groter is dan een afstand tussen de ondersteuningselementen (16) van de opneemgoot (11) van de vasthoudrail (10); waarbij in een ander vlak dat zich parallel ten opzichte van een lengte-as van het ophangelement (21) uitstrekt een breedte-afmeting van het koppelelement (22, 23, 30) ter plaatse van de stappen (27) 30 en op ten minste een vrij gedeelte van het koppelelement (22, 23, 30. dat zich vanaf de stappen (27) uitstrekt, kleiner is dan de afstand tussen de ondersteuningselementen (16) van de opneemgoot (11) van de vasthoudrail (10); en waarbij in een vlak dat door de lengte-as van het ophangelement (21) 35 doorsneden wordt, anders dan een vlak waarin de stappen (27) zich bevinden, een omtrek van het koppelelement (22, 23, 30) voldoende klein is om een rotatiebeweging van het koppelelement (22, 23, 30) 1034890 in een richting rond de lengte-as van het ophangelement (21) tussen de bodem (12), opstaande wanden (13) en ondersteuningselementen (16) van de opneemgoot (11) van de vasthoudrail (10) toe te staan wanneer het koppelelement (22, 23, 30) zich ten minste gedeeltelijk in de 5 opneemruimte (14) van deze opneemgoot (11) bevindt.
2. Inrichting (1) voor het ophangen van voorwerpen zoals foto-lijsten (2) en schilderijen, omvattende: - een vasthoudrail (10) met een opneemgoot (11) met zich vanaf een 10 bodem (12) van de opneemgoot (11) uitstrekkende opstaande wanden (13) en met vrije uiteinden van de opstaande wanden (13) verbonden ondersteuningselementen (16), waarbij een opneemruimte (14) van de opneemgoot (11) via een spleet (15) tussen de ondersteuningselementen (16) toegankelijk is; 15. een ophangsamenstel (20) van een ophangelement (21) zoals een op hangdraad, dat bestemd is om met een op te hangen voorwerp (2) te worden gekoppeld, en een koppelelement (22, 23, 30) dat met een einddeel van het ophangelement (21) is verbonden, en dat bestemd is om in de opneemruimte (14) van de opneemgoot (11) van de vasthoud-20 rail (10) te worden ingebracht teneinde een losneembare koppeling tussen het ophangelement (21) en de vasthoudrail (10) tot stand te brengen; waarbij in een vlak dat zich parallel ten opzichte van de lengte-as van het ophangelement (21) uitstrekt zich aan weerszijden van het 25 ophangsamenstel (20) een stap (27) in een breedte-afmeting van het ophangsamenstel (20) bevindt, waarbij de stappen (27) op één van een positie op het koppelelement (22, 23, 30) en een positie ter plaatse van een aansluiting van het koppelelement (22, 23, 30) op het ophangelement (21) zijn gelegen, en waarbij een grootste breedte-afme-30 ting van het koppelelement (22, 23, 30) ter plaatse van de stappen (27) groter is dan een afstand tussen de ondersteuningselementen (16) van de opneemgoot (11) van de vasthoudrail (10); waarbij in een ander vlak dat zich parallel ten opzichte van een lengte-as van het ophangelement (21) uitstrekt een breedte-afmeting 35 van het koppelelement (22, 23, 30) ter plaatse van de stappen (27) en op ten minste een vrij gedeelte van het koppelelement (22, 23, 30. dat zich vanaf de stappen (27) uitstrekt, kleiner is dan de afstand tussen de ondersteuningselementen (16) van de opneemgoot (11) van de vasthoudrail (10); waarbij het koppelelement (22, 23, 30) in een inbrengstand ten opzichte van de vasthoudrail (10) via de spleet (15) tussen de ondersteuningselementen (16) ten minste gedeeltelijk in de opneemruimte (15) van de opneemgoot (11) van de vasthoudrail (10) in te brengen 5 is; en waarbij het koppelelement (22, 23, 30) vanuit de inbrengstand ten opzichte van de vasthoudrail (10) in een geborgde stand ten opzichte van de vasthoudrail (10) te brengen is door het rond de lengte-as van het ophangelement (21) te roteren en het vervolgens een beweging 10 te geven die er op gericht is het ter plaatse van de stappen (27) met de ondersteuningselementen (16) van deze opneemgoot (11) in aanraking te laten komen.
3. Inrichting (1) volgens conclusie 1 of 2, waarbij het koppel-15 element (23, 30) aan een zijde van de stappen (27) waar het ophangelement (21) zich vanaf het koppelelement (23, 30) uitstrekt een gedeelte (24) met een rechthoekige omtrek heeft, waarbij ten minste twee hoeken van deze omtrek zijn afgesneden, op een niveau dat zich op afstand van een niveau van de stappen (27) bevindt.
4. Inrichting (1) volgens conclusie 1 of 2, waarbij het vrije gedeelte (25) van het koppelelement (22) dat zich vanaf de stappen (27) uitstrekt oppervlaktedelen (26) heeft die in een richting van de stappen (27) vandaan naar elkaar toe buigen en tevens taps toe- 25 lopen.
5. Inrichting (1) volgens een willekeurige der conclusies 1-4, waarbij het ophangsamenstel (20) spanmiddelen (31) omvat, die zich uitstrekken vanaf het vrije gedeelte van het koppelelement (22, 23, 30 30) dat zich vanaf de stappen (27) uitstrekt, en die dienen om het koppelelement (22, 23, 30) tegen de ondersteuningselementen (16) van de opneemgoot (11) van de vasthoudrail (10) te spannen wanneer het koppelelement (22, 23, 30) zich in een positie bevindt waarin het ter plaatse van de stappen (27) op de ondersteuningselementen (16) 35 rust.
6. Inrichting volgens conclusie 5, waarbij de spanmiddelen een veerkrachtig element (30) omvatten.
7. Inrichting (1) volgens een willekeurige der conclusies 1-6, waarbij het koppelelement (22, 23, 30) is vormgegeven als een massief blok, waarbij een einddeel van het ophangelement (21) zich tot in het koppelelement (22, 23, 30) uitstrekt en vast daarin verankerd 5 is.
8. Inrichting (1) volgens een willekeurige der conclusies 1-7, waarbij het koppelelement (22, 23, 30) aan het ophangelement (21) is aangegoten. 10
9. Inrichting (1) volgens een willekeurige der conclusies 1-6, waarbij het koppelelement (22, 23, 30) op het ophangelement (21) is aangeperst.
10. Inrichting (1) volgens conclusie 9, waarbij het koppelelement (22, 23, 30) een huls voor het opnemen van een einddeel van het ophangelement (21) omvat.
11. Inrichting (1) volgens een willekeurige der conclusies 1-6, 20 waarbij het koppelelement (22, 23, 30) op het ophangelement (21) is aangeslagen, dat wil zeggen, uit materiaal van het ophangelement (21) is gevormd. 1034890
NL1034890A 2008-01-04 2008-01-04 Inrichting voor het ophangen van voorwerpen zoals fotolijsten en schilderijen. NL1034890C2 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1034890A NL1034890C2 (nl) 2008-01-04 2008-01-04 Inrichting voor het ophangen van voorwerpen zoals fotolijsten en schilderijen.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1034890A NL1034890C2 (nl) 2008-01-04 2008-01-04 Inrichting voor het ophangen van voorwerpen zoals fotolijsten en schilderijen.
NL1034890 2008-01-04

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1034890C2 true NL1034890C2 (nl) 2009-07-07

Family

ID=39684180

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1034890A NL1034890C2 (nl) 2008-01-04 2008-01-04 Inrichting voor het ophangen van voorwerpen zoals fotolijsten en schilderijen.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL1034890C2 (nl)

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0640309A1 (en) * 1993-08-19 1995-03-01 Jsi Art Fix Systems B.V. Suspension device for suspending and lighting objects to be exposed to view
DE20017408U1 (de) * 2000-10-11 2000-12-28 Stas Marinus Barbara A M Hängeeinrichtung zum Aufhängen von Gegenständen wie Bildern o.dgl. sowie Aufhängestrang hierfür
NL1016351C1 (nl) * 2000-10-06 2002-04-10 Boxtel Johannes F M Van Verbeterd ophangsamenstel voor voorwerpen en vervaardigd volgens een nieuwe inventieve werkwijze.
EP1477088A1 (en) * 2003-05-15 2004-11-17 A.G.K. Ltd. Article hanging system, slidable wire holder, detachable wire holder, wire hook and wire gripper

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0640309A1 (en) * 1993-08-19 1995-03-01 Jsi Art Fix Systems B.V. Suspension device for suspending and lighting objects to be exposed to view
NL1016351C1 (nl) * 2000-10-06 2002-04-10 Boxtel Johannes F M Van Verbeterd ophangsamenstel voor voorwerpen en vervaardigd volgens een nieuwe inventieve werkwijze.
DE20017408U1 (de) * 2000-10-11 2000-12-28 Stas Marinus Barbara A M Hängeeinrichtung zum Aufhängen von Gegenständen wie Bildern o.dgl. sowie Aufhängestrang hierfür
EP1477088A1 (en) * 2003-05-15 2004-11-17 A.G.K. Ltd. Article hanging system, slidable wire holder, detachable wire holder, wire hook and wire gripper

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP1314382B1 (fr) Système d'étiquetage électronique destiné à être porté par la traverse d'un présentoir à broche
CA1167954A (fr) Dispositif de fixation d'un appareil sur profiles supports
FR2522259A1 (fr) Dispositif de fixation d'objets, notamment pour accrocher un tableau ou autre
FR2898259A1 (fr) Articulation d'un lit pliant a maille pour bebe
EP0657672B1 (fr) Dispositif de raccordement bout à bout de tronçons de chemins de câbles perforés
EP2647780B1 (fr) Dispositif de fixation de panneaux à distance d'une structure.
NL1034890C2 (nl) Inrichting voor het ophangen van voorwerpen zoals fotolijsten en schilderijen.
TW534938B (en) Adjustable strut hinge assembly for picture frames
EP2098669B1 (fr) Dispositif de guidage pour porte coulissante escamotable
US8925148B2 (en) Rod brackets and related systems and methods
EP0681799B1 (fr) Dispositif de verrouillage/déverrouillage en translation d'une rallonge par rapport à un élément de mobilier et élément de mobilier ainsi équipé
US9138082B2 (en) Pin hanging system for track frames
TW201934046A (zh) 用於抽屜的欄杆支架
FR2972105A1 (fr) Chassis support de lit
FR2658874A1 (fr) Dispositif a machoires perfectionne pour l'assemblage d'elements tubulaires.
FR2878140A1 (fr) Dispositif d'accrochage reversible
FR2796820A1 (fr) Dispositif de support d'etageres en console
EP1767727A2 (en) Engaging assembly for flooring
FR2891298A1 (fr) Arret de volet comportant un blocage reglable
EP1741850A1 (fr) Elément de raccordement de fourrures pour doublage de paroi
NL2002119C (nl) Taatsdeurscharnier.
EP2811104B1 (fr) Systeme d'echelle transformable avec rattrapage de niveau
NL2005056C2 (nl) Klemelement voor het bevestigen van een gordijnrail, samenstel, en werkwijze.
BE638926A (nl)
FR2898623A1 (fr) Poteau pour clotures a panneaux, tres simple a installer.

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up