NL1034805C2

NL1034805C2 - Inrichting voor het gedoseerd afgeven van een vloeistof uit een samengestelde houder en werkwijze voor het met vloeistof vullen van een dergelijke houder.

Info

Publication number: NL1034805C2
Application number: NL1034805A
Authority: NL
Inventors: Wilhelmus Johannes Joseph Maas; Dominicus Jan Van Wijk; Petrus Lambertus Wilh Hurkmans
Original assignee: Dispensing Technologies Bv
Priority date: 2007-12-10
Filing date: 2007-12-10
Publication date: 2009-06-11

Description

*

INRICHTING VOOR HET GEDOSEERD AFGEVEN VAN EEN VLOEISTOF UIT EEN SAMENGESTELDE HOUDER EN WERKWIJZE VOOR HET MET VLOEISTOF VULLEN VAN EEN DERGELIJKE HOUDER

5 De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het gedoseerd afgeven van een vloeistof uit een samengestelde houder. Als vloeistof kan daarbij gedacht worden aan een drank, in het bijzonder een koolzuurhoudende drank, zoals bijvoorbeeld bier.

10 Er zijn reeds verschillende inrichtingen bekend waarmee koolzuurhoudende dranken als bier kunnen worden gedoseerd. Als alternatief voor het bezoek aan horecagelegenheden, waar bier met behulp van professionele installaties getapt wordt, nemen de laatste jaren 15 thuistapinstallaties een grote vlucht. De meeste bekende thuistapinstallaties zijn relatief gecompliceerd en dus kostbaar, met name omdat zij voorzien zijn van een eigen koeling. Daarnaast zijn eenvoudige tapmechanismen bekend die kunnen worden aangesloten op kleine vaten voor thuisgebruik. 20 De uitvinding heeft tot doel een verbeterde en vereenvoudigde inrichting te verschaffen voor het gedoseerd afgeven van vloeistoffen, met name koolzuurhoudende dranken. Dit doel wordt bereikt door een inrichting als beschreven in conclusie 1. Voorkeursuitvoeringen van de inrichting vormen 25 de materie van de volgconclusies 2 tot 11.

Daarnaast heeft de uitvinding betrekking op een werkwijze voor het met een vloeistof vullen van een samengestelde houder die gebruikt kan worden in een inrichting van het hiervoor beschreven type. Het met een 30 vloeistof, in het bijzonder een koolzuurhoudende vloeistof vullen van conventionele vaten gaat vaak met problemen gepaard. De uitvinding heeft derhalve verder tot doel een verbeterde werkwijze te verschaffen voor het met vloeistof 1034805 2 vullen van houders. Volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt met een werkwijze als beschreven in conclusie 12. Met voordeel toe te passen varianten van de werkwijze volgens de uitvinding zijn beschreven in de volgconclusies 13 en 14.

5 De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van een voorbeeld, waarbij wordt verwezen naar de bijgevoegde tekening, waarin:

Fig. 1 een perspectivisch aanzicht toont van de inrichting volgens de uitvinding in samengestelde toestand, 10 Fig. 2 schematisch weergeeft hoe een houder met tapeenheid op een drukeenheid bevestigd wordt,

Fig. 3 een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch aanzicht toont van de drukeenheid van fig. 2,

Fig. 4 een doorgesneden perspectivisch aanzicht is 15 van de bovenzijde van de houder en de daarop bevestigde tapeenheid,

Fig. 5 een langsdoorsnede toont van de bovenzijde van de houder en de daarop bevestigde tapeenheid in de ruststand, Fig. 6 een met fig. 5 overeenkomend aanzicht is 20 tijdens het tappen,

Fig. 7 een doorsnede is over de lijn VII-VII in fig.

6 van een alternatieve uitvoering van de tapeenheid,

Fig. 8 tot 10 verschillende stappen tonen van het voorvormen van een samengestelde houder voor gebruik in de 25 inrichting,

Fig. 11 de samengestelde houder toont na het tot zijn eindvorm opblazen daarvan,

Fig. 12 het aansluiten van een bron van verdringingsmedium op de binnenlaatopening van de houder 30 toont,

Fig. 13 tot 19 verschillende stappen tonen van het vullen van de houder, en 3

Fig. 20 de houder in de gevulde toestand toont, gereed voor gebruik.

Een inrichting 1 voor het gedoseerd afgeven van een vloeistof omvat een samengestelde houder 2 en een daarmee 5 verbonden tapeenheid 3. Aan de bovenzijde is op de houder 2 een ring 4 aangebracht, die twee handgrepen 5 bepaalt, en waarin de tapeenheid 3 is opgenomen. Aan de onderzijde van de houder 2 is eveneens een ring 6 aangebracht, die als voet fungeert tijdens opslag en transport van de houder 2. De 10 houder 2 is verder aan zijn onderzijde voorzien van middelen waarmee deze losneembaar verbonden kan worden met een drukeenheid 7, bijvoorbeeld in de vorm van nokken 8 die met uitsparingen 9 in de bovenzijde van de drukeenheid 7 een bajonetverbinding vormen.

15 De drukeenheid 7 omvat een pomp 10 die wordt aangedreven door een elektromotor 11. Deze motor 11 wordt gevoed door een aantal batterijen 12, in het getoonde voorbeeld vier AA-batterijen van 1,5 V elk. Verder is de drukeenheid 7 voorzien van besturingsmiddelen, die met de 20 elektromotor 11 van de pomp 10 verbonden zijn, en die signaalvolgend verbonden zijn met middelen voor het waarnemen van de druk in de houder 2. In het getoonde voorbeeld worden de besturingsmiddelen en de drukwaarnemingsmiddelen samen gevormd door een zogeheten pressostaat 13. Deze wordt 25 ingesteld op een zodanige waarde, dat de druk in de houder 2 altijd hoger is dan de verzadigingsdruk van een in de vloeistof opgelost gas, bijvoorbeeld koolzuurgas. Hierdoor blijft het gas in oplossing en houdt de vloeistof zijn smaak en karakter. De pomp 10 is via een (hier niet getoonde) 30 leiding verbonden met een luchtinlaat 14, die op zijn beurt verbonden is met een aansluitopening 15 in het midden van de drukeenheid 7. Deze aansluitopening 15, die omsloten wordt 4 door een pakking 16, kan worden verbonden met een hierna te bespreken binnenlaatopening 17 van de houder 2.

De tapeenheid 3 omvat een stoplichaam 18 dat met behulp van een ringvormige pakking 27 afsluitend in een 5 afgifteopening 28 van de houder 2 gebracht kan worden. In dit stoplichaam 18 is een verticaal verlopende centrale opening 19 bepaald, waarin een klep 20 op en neer beweegbaar is. De centrale opening 19 vertoont twee cilindrische delen 19A en 19B, die verbonden zijn door een kegelvormig toelopend deel 10 19C. De klep 20 heeft een soortgelijke vorm, en is voorzien van drie pakkingringen 21A-21C. In de klep 20 is een verticale boring 22 gevormd, waarop een stijve en rechte dompelbuis 23 is aangesloten. Dwars op deze verticale boring staat een tweede boring 24, die het uitstroomdeel van de klep 15 20 bepaalt.

In het stoplichaam 18 is eveneens een horizontale opening 25 gevormd, waarin een uitstroomkanaal 26 is opgenomen. Deze horizontale opening 25 wordt met de tweede boring 24 van de klep 20 in verbinding gebracht wanneer de 20 klep 20 naar zijn open stand bewogen wordt (fig. 6). Verder is in het stoplichaam 18 een tweede verticale opening 29 gevormd, die uitmondt in de bovenzijde daarvan, en die een beluchtingsopening vormt. Door het beluchten van het uitstroomkanaal 26 wordt voorkomen dat daarin vloeistof 25 achterblijft na het tappen, hetgeen zou kunnen leiden tot bederf. In deze beluchtingsopening 29 is een klep 30 opgenomen, die in een bepaalde volgorde met de klep 20 bediend moet worden. Daartoe zijn de beide kleppen 20, 30 met elkaar verbonden tot een eenheid, die via een as 31 zwenkbaar 30 verbonden is met een gemeenschappelijk bedieningsorgaan 32, dat op zijn beurt via een as 33 zwenkbaar verbonden is met de ring 4. Tenslotte zijn zowel in het bedieningsorgaan 32 als in het stoplichaam 18 nog uitsparingen 34, 35 gevormd, 5 waartussen een (hier niet getoonde) terugstelveer gespannen kan worden.

Bij een alternatieve uitvoering (fig. 7) is overigens de tweede boring 24 tegengesteld aan het uitstroomkanaal 26 5 gericht, en wordt de boring 24 met dit kanaal 26 verbonden door een ringleiding 36 rond de klep 20. Op deze wijze wordt de uitstroming van vloeistof uit de houder 2 beter geleid, en wordt overmatige schuimvorming voorkomen wanneer de vloeistof in de houder 2 onder druk staat en koolzuur of een ander 10 daarin opgelost gas bevat.

De houder 2 is een samengestelde houder, die bestaat uit een flexibele binnenhouder 37 en een vormvaste buitenhouder 38. De binnenhouder 37 kan bijvoorbeeld van een relatief zachte kunststof als PP gemaakt zijn, terwijl voor 15 de buitenhouder 38 een hardere kunststof als bijvoorbeeld PET gekozen kan zijn. Ook kan het verschil in stijfheid tussen de binnenhouder 37 en de buitenhouder 38 bereikt worden door verschillende materiaaldikten, wanneer de materialen op zichzelf gelijk of althans verwant zijn. De binnenhouder 37 20 en de buitenhouder 38 kunnen voorgevormd worden door middel van spuitgieten, en daarna worden opgeblazen tot hun eindvorm. De binnenhouder 37 en de buitenhouder 38 kunnen op verschillende wijze met elkaar verbonden worden.

In het getoonde voorbeeld is de binnenhouder 37 ter 25 plaatse van zijn afgifteopening 28 verbonden met een hals 39 van de buitenhouder, terwijl er daarnaast nog ten minste één andere verbinding tussen de beide houders 37, 38 gevormd is op een locatie die verwijderd is van de afgifteopening 28. In het getoonde voorbeeld gaat het om een mechanische 30 verbinding. De binnenhouder 37 en de buitenhouder 38 worden hier afzonderlijk gespuitgiet en daarna in elkaar geschoven (fig. 8). Daarbij steekt een punt 41 van de binnenhouder 37 door de binnenlaatopening 17 van de buitenhouder 38.

6

Vervolgens wordt een dop 40 over deze punt 41 geschoven (fig. 9) en daaraan bevestigd door middel van spinlassen (fig. 10). De dop 40 vormt onderdeel van een ventiel 42 voor verdringingsmedium dat meer in detail beschreven is in 5 aanvraagsters niet vóórgepubliceerde Nederlandse octrooiaanvrage 1034419, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd. Wanneer de binnenhouder 37 en buitenhouder 38 zo met elkaar verbonden zijn kunnen zij worden opgeblazen tot hun eindvorm, waarbij ook de rest van 10 het ventiel 42 en de ring 6 worden bevestigd.

Om de houder 2 te vullen wordt eerst een bron van verdringingsmedium onder druk, bijvoorbeeld perslucht, aangesloten op het ventiel 42 door middel van een nippel 43 (fig. 12). Vervolgens wordt de lucht in de ruimte R tussen de 15 binnenhouder 37 en de buitenhouder 38 geperst, waardoor de binnenhouder 37 nagenoeg geheel wordt samengedrukt (fig. 13). Slechts de iets verdikte bodem van de binnenhouder 37 rond de pen 41 blijft zijn vorm behouden. Daarna wordt een vulleiding 44 met een mondstuk 45 in de afgifteopening 28 gebracht (fig. 20 14) en wordt via die leiding 44 vloeistof in de binnenhouder 37 gespoten (fig. 15, 16). Daarbij wordt de lucht uit de ruimte R geperst, en verlaat de houder 2 via de binnenlaatopening 17. Door de druk van de lucht in de ruimte R boven de verzadigingsdruk van het in de vloeistof opgeloste 25 gas te houden kan schuimvorming bij het vullen worden voorkomen.

Wanneer de binnenhouder 37 geheel gevuld is (fig. 17) wordt de vulleiding 44 losgenomen (fig. 18) en wordt de binnenhouder 37 afgesloten door het stoplichaam 18 van de 30 tapeenheid 3 in de afgifteopening 28 te bevestigen (fig. 19). Dan kunnen de resterende onderdelen van de tapeenheid 3 en de ring 4 op de houder 2 worden bevestigd, waarna deze gereed is voor gebruik.

7

Overigens kan de houder 2 met de tapeenheid 3 niet slechts gebruikt worden voor koolzuurhoudende dranken, maar ook voor andere dranken waarbij het van belang is dat de inhoud niet blootgesteld wordt aan de omgeving, zoals 5 bijvoorbeeld wij of vruchtensappen. Daarbij kan uiteraard worden afgezien van het gebruik van de drukeenheid 7, en kan eenvoudig bij het uitschenken van de vloeistof omgevingslucht worden toegelaten in de ruimte R tussen de binnenhouder 37 en buitenhouder 38.

10 Zo verschaft de uitvinding dus een constructief eenvoudige inrichting voor het gedoseerd afgeven van vloeistoffen, met name koolzuurhoudende vloeistoffen en/of vloeistoffen onder druk, waarvan de houder eenvoudig te vervangen is. Door de opbouw van de samengestelde houder kan 15 bovendien veroudering van de vloeistof worden voorkomen, terwijl deze ook eenvoudig onder druk gehouden kan worden, onder meer om het ontsnappen van daarin opgelost gas te voorkomen. Verder is de houder eenvoudig te vullen.

Hoewel de uitvinding hiervoor is toegelicht aan de 20 hand van een voorbeeld, zal het duidelijk zijn dat deze daartoe niet is beperkt. De omvang van de uitvinding wordt bepaald door de nu volgende conclusies.

1034805

Claims

1. Inrichting voor het gedoseerd afgeven van een vloeistof, omvattende een samengestelde houder, die bestaat 5 uit een flexibele binnenhouder waarin de vloeistof is opgenomen en een vormvaste buitenhouder waarin de binnenhouder bevestigd is, en een met de samengestelde houder verbonden tapeenheid, die ten minste één uitstroomkanaal en een daarin opgenomen klep omvat, 10 waarbij de binnenhouder een afgifteopening vertoont en de buitenhouder voorzien is van een de afgifteopening omsluitende hals, waarbij de binnenhouder ter plaatse van de afgifteopening en op ten minste één van de afgifteopening 15 verwijderde locatie met de buitenhouder verbonden is, waarbij de buitenhouder op een van de hals verwijderde locatie ten minste één opening vertoont voor het binnenlaten van een verdringingsmedium, en waarbij de tapeenheid afsluitend is opgenomen in de 20 afgifteopening van de binnenhouder.

2. Inrichting volgens conclusie 1, gekenmerkt door een met de binnenlaatopening van de buitenhouder verbonden eenheid voor het op druk brengen van het verdringingsmedium.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, 25 dat de drukeenheid een motorisch aangedreven pomp omvat.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de aandrijving van de pomp een door een batterij gevoede elektromotor is.

5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, gekenmerkt 30 door met de aandrijving van de pomp verbonden besturingsmiddelen, die signaalvolgend verbonden zijn met middelen voor het waarnemen van de druk in de binnenhouder. 1034805

6. Inrichting volgens één der conclusies 2-5, met het kenmerk, dat de drukeenheid losneembaar met de buitenhouder verbonden is.

7. Inrichting volgens één der conclusies 2-6, met het 5 kenmerk, dat de tapeenheid een in de afgifteopening op te nemen stoplichaam omvat, dat voorzien is van een centrale opening, waarin de klep is opgenomen, en het uitstroomkanaal zich in hoofdzaak dwars op de centrale opening uitstrekt.

8. Inrichting volgens conclusie 7, gekenmerkt door 10 een met de centrale opening verbonden, zich over een aanzienlijke lengte in de binnenhouder uitstrekkende, stijve dompelbuis.

9. Inrichting volgens één der conclusies 2-8, met het kenmerk, dat de tapeenheid een met het uitstroomkanaal 15 verbonden, door een klep afsluitbare beluchtingsopening vertoont.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de beluchtingsklep en de uitstroomklep in een bepaalde volgorde bedienbaar zijn.

11. Inrichting volgens conclusie 10, gekenmerkt door een gemeenschappelijk, met de beluchtingsklep en de uitstroomklep samenwerkend bedieningsorgaan.

12. Werkwijze voor het met een vloeistof vullen van een samengestelde houder, met name een samengestelde houder 25 voor gebruik in de inrichting volgens één der voorgaande conclusies, omvattende de stappen van: het met een bron van verdringingsmedium verbinden van de binnenlaatopening van de buitenhouder, het met verdringingsmedium vullen van een tussen de 30 binnenhouder en de buitenhouder bepaalde ruimte, het op de afgifteopening van de binnenhouder aansluiten van een vulleiding voor de vloeistof, het door de afgifteopening in de binnenhouder spuiten van de vloeistof, waarbij het verdringingsmedium door de binnenlaatopening uit de buitenhouder gedwongen wordt, het van de afgifteopening losnemen van de vulleiding 5 wanneer de binnenhouder voldoende gevuld is, en het afsluiten van de afgifteopening door daar een tapeenheid in aan te brengen.

13. Werkwijze volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat het verdringingsmedium in de ruimte tussen de 10 binnenhouder en de buitenhouder gebracht wordt onder een druk die afgestemd is op de druk waarmee de vloeistof door de vulleiding in de binnenhouder gespoten wordt.

14. Werkwijze volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de vloeistof een daarin opgelost gas bevat, en de druk 15 waaronder het verdringingsmedium in de ruimte tussen de binnenhouder en de buitenhouder gebracht wordt hoger wordt ingesteld dan de verzadigingsdruk van het gas in de vloeistof. 1034805