NL1030458C2

NL1030458C2 - Broei-inrichting.

Info

Publication number: NL1030458C2
Application number: NL1030458A
Authority: NL
Inventors: Leendert Aandewiel; Pieter Willem Vonk; Jacob Jan Van Craaikamp; Jacob Kiewiet
Original assignee: Meyn Food Proc Technology Bv
Priority date: 2005-11-18
Filing date: 2005-11-18
Publication date: 2007-05-21
Also published as: US20070141971A1; EP1787519B1; DE602006002344D1; DK1787519T3; EP1787519A1; US8062105B2

Description

* 'm ,

V

Broei-inrichting

De uitvinding heeft op een broei-inrichting voor gevogelte, omvattende een hangtransporteur voor het voortbewegen van het aan hun poten opgehangen gevogelte, een met broeiwater gevulde dompeltank voor het broeien van het gevo-5 gelte, en een filterinrichting en pompinrichting voor het uit de dompeltank onttrekken, zuiveren en herinbrengen van het broeiwater.

Een dergelijke broei-inrichting is bekend uit US-A-4,944,068.

10 In de bekende broei-inrichting wordt het gevogelte door een dompeltank geleid die een aantal naast elkaar geplaatste doorvoerruimten bezit. Het broeiwater wordt bodem-zijdig aan deze doorvoerruimten onttrokken, bewerkt en vervolgens in van de doorvoerruimten gesepareerde inbrengruimten 15 heringebracht. Deze inbrengruimten zijn met een schot van de doorvoerruimten afgescheiden en door overloop van dit schot bereikt het heringebrachte bewerkte broeiwater weer de doorvoerruimten voor het gevogelte. Voor zover nodig is het heringebrachte broeiwater aangevuld met suppletiewater teneinde 20 te compenseren voor verdamping en onttrekking van broeiwater uit de broei-inrichting door het de inrichting verlatende gevogelte .

De broei-inrichting volgens de uitvinding is erdoor gekenmerkt dat de dompeltank bodemzijdig is voorzien van op-25 waarts gerichte nozzles voor het in ten minste een doorvoer-ruimte voor het gevogelte opwekken van een verticaal opwaarts langs het gevogelte gerichte broeiwaterstroom, en dat de dom-j peltank bovenzijdig is voorzien van een omkeergeleiding voor het neerwaarts richten van de broeiwaterstroom naar het gevo-30 gelte.

De nozzles bezitten hierbij een venturiwerking ten gevolge waarvan met een relatief geringe uitstroom van broeiwater uit de nozzles een relatief sterke turbulente stroming van broeiwater in de dompeltank kan worden verkregen. Dit is 35 gunstig voor een effectieve warmteoverdracht aan de huid van 1 0304 5 8 2 het gevogelte en een homogene temperatuurverdeling van het broeiwater in de dompeltank. Een voordeel dat hierbij ook optreedt is dat er geen luchtinsluitsels in het verenpakket van het gevogelte ontstaan en dat schuimwerking van het broeiwa-5 ter achterwege blijft.

In een verder aspect van de uitvinding is de broei-inrichting erdoor gekenmerkt dat de opwaarts gerichte nozzles een uitstroomrichtingscomponent·bezitten in de doorvoerrich-ting van de hangtransporteur.

10 Het broeiwater in de dompeltank beweegt zodoende in meestroom met het aan de hangtransporteur hangende gevogelte dat door de dompeltank wordt gevoerd. Dit is met name voordelig wanneer de hangtransporteur een hoge lijnsnelheid kent tot bijvoorbeeld circa 15.000 kuikens per uur. Bij dergelijke 15 hoge lijnsnelheden wordt bij de gebruikelijk toegepaste tegenstroom een sleepeffect van het gevogelte versterkt waardoor deze de neiging hebben in het broeiwater omhoog te komen. De zojuist bedoelde meestroom van het broeiwater gaat dit effect, dat door de neerwaartse naar het gevogelte ge-20 richte broeiwaterstroom al wordt onderdrukt, verder tegen.

De effectiviteit van het zojuist bedoelde meestroom-effect is ermee gediend dat de nozzles een lichaamsas bezitten die een hoek met de verticaal insluiten in het bereik 0-30°, bij voorkeur in het bereik 15-25°.

25 De broei-inrichting volgens de uitvinding is ge schikt zo uitgevoerd dat de opwaarts gerichte nozzles zijn opgesteld naast een de doorvoerruimte begrenzende geleidewand en dat de omkeergeleiding bovenzijdig aan deze geleidewand is voorzien.

30 Voor het verder onderdrukken van luchtinsluitsels in het circulerende broeiwater is het wenselijk dat de omkeergeleiding zich geheel onder het broeiwateroppervlak bevindt.

In weer een verder aspect van de uitvinding is de broei-inrichting erdoor gekenmerkt dat de geleidewand is uit-35 gevoerd als warmtewisselaar.

Hiermee valt een snelle en nauwkeurige temperatuur-huishouding in de dompeltank te realiseren waarbij het broeiwater in temperatuur kan variëren tussen 48 en 60°C terwijl 1 0304 5 8 3 de temperatuurvariatie in de dompeltank beperkt kan blijven tot 0.2°C.

Het is verder wenselijk dat de filterinrichting bo-demzijdig een invoer voor broeiwater uit de dompeltank bezit.

5 Het broeiwater kan zodoende buiten bereik van de deels verticale turbulente stroming van het broeiwater, langs de bodem van de dompeltank worden afgezogen en vervolgens buiten de dompeltank worden behandeld ten behoeve van pasteurisatie, opwarming, toevoeging van suppletiewater en menging, 10 alvorens tot herinbreng wordt overgegaan.

Voordelig is verder dat de nozzles geplaatst zijn op een op de dompeltankbodem geplaatste tunnel welke op de pomp-inrichting aansluitende aanvoerleidingen voor broeiwater naar de nozzles behuist.

15 De broei-inrichting volgens de uitvinding bezit daarmee een afwerking die zeer eenvoudig van constructie is en zich eenvoudig laat reinigen ten behoeve van de dagelijks vereiste desinfectie.

De uitvinding zal in het navolgende verder worden 20 toegelicht aan de hand van een de hierna volgende conclusies niet beperkend uitvoeringsvoorbeeld en onder verwijzing naar de tekening.

In de tekening toont

Figuur 1 een voorkeursuitvoeringsvorm van een dom-25 peltank van de broei-inrichting volgens de uitvinding in bovenaanzicht;

Figuur 2 de dompeltank van figuur 1 in een langs-doorsnede in zijaanzicht;

Figuur 3 een broei-inrichting volgens de uitvinding 30 samengesteld uit de in figuur 1 getoonde dompeltank gecompleteerd met een hangtransporteur voor het in de dompeltank te broeien gevogelte;

Figuur 4 een dwarsdoorsnede van de in figuur 3 getoonde broei-inrichting; en 35 Figuur 5 een detailweergave van de naast de geleide- wand opgestelde nozzles van de dompeltank.

Figuur 6 een detailweergave van de broei-inrichting volgens de uitvinding in zijaanzicht, welke het verloop toont 1 0304 5 8 4 van de hangtransporteur bij het invoer- c.q. uitvoergedeelte van de dompeltank.

In de figuren gebruikte gelijke verwijzingscijfers verwijzen naar dezelfde onderdelen.

5 Verwijzend nu eerst naar figuur 1 wordt in bovenaan zicht een dompeltank 1 getoond voor het broeien van gevogelte .

Met pijlen A is de doorstroomrichting van het in de dompeltank 1 aanwezige broeiwater aangegeven.

10 Aan de kopse zijde 2 van de dompeltank 1 bevindt zich een filterinrichting 3 en een pompinrichting 4 voor het uit de dompeltank 1 onttrekken, zuiveren en herinbrengen van het in de dompeltank 1 circulerende broeiwater.

In figuur 2 is getoond dat de dompeltank 1 bodemzij-15 dig is voorzien van opwaarts en schuin voorwaarts gerichte nozzles 5 voor het in de dompeltank 1 bewerkstelligen van de in figuur 1 met pijlen A gesymboliseerde circulatiestroom van het broeiwater.

De zojuist bedoelde circulatiestroom vindt plaats in 20 de met verwijzingscijfer 6 aangegeven doorvoerruimten voor het gevogelte en wordt bereikt doordat de opwaarts gerichte nozzles 5, zoals figuur 2 duidelijk toont, ook een voorwaarts gerichte uitstroomrichtingscomponent bezitten die in figuur 2 met pijl A is aangeduid.

25 Deze uitstroomrichtingscomponent valt samen met de doorvoerrichting van een in figuur 3 getoonde hangtransporteur 7. De doorvoerrichting van deze hangtransporteur 7 is met pijlen B in figuur 3 aangegeven.

Duidelijk zal zijn dat doordat de nozzles 5 (zie fi-30 guur 2) opwaarts gericht zijn, deze een opwaarts langs het gevogelte 10 gerichte broeiwaterstroom in de doorvoerruimten 6 opwekken, hetgeen duidelijk is getoond in figuur 4.

In figuur 4 is in een dwarsdoorsnede van figuur 3 getoond dat de nozzles 5 opwaarts gericht zijn en bodemzijdig 35 van de dompeltank 1 zijn geplaatst naast een de doorvoerruimten 6 begrenzende geleidewand 8. Deze geleidewand 8 is boven-zijdig voorzien van een omkeergeleiding 9 voor het neerwaarts richten van de broeiwaterstroom naar het aan de hangtranspor- 1 0304 5 8 5 teur 7 hangende gevogelte 10. De omkeergeleiding 9 bevindt zich geheel onder het broeiwateroppervlak.

De circulatiestroom die door een relatief geringe uitstroom uit de nozzles 5 in de doorvoerruimten 6 wordt op-5 gewekt is gesymboliseerd door de pijlen C en D.

Als optie kan de geleidwand 8 zijn uitgevoerd als warmtewisselaar ter bevordering van de snelle en gelijkmatige temperatuurbeheersing van het broeiwater in de doorvoerruimten 6 van de dompeltank 1.

10 Figuur 5 toont in groter detail het verloop van de stroming van het broeiwater uit de nozzles 5 langs de gelei-dewand 8 en de omkeergeleiding 9..

Verwijzend weer naar figuur 2 wordt getoond dat de filterinrichting 2 bodemzijdig een invoer 11 voor broeiwater 15 uit de dompeltank 1 bezit zodat alhier het broeiwater buiten bereik van de verticale turbulente stroming langs het gevogelte, kan worden afgezogen.

De pompinrichting 4 draagt zorg dat het gefilterde broeiwater na eventuele verdere behandeling door pasteurisa-20 tie, toevoeging van suppletiewater, opwarming en menging via niet getoonde aanvoerleidingen die zijn opgenomen in een op de dompeltankbodem 12 geplaatste tunnel 13, naar de nozzles 5 wordt gevoerd voor het herinbrengen van het broeiwater in de doorvoerruimten 6 van de dompeltank 1.

25 In figuur 3 is voorts getoond dat links in de figuur gezien het gevogelte zich dichter bij elkaar bevindt dan elders. Dit deel van de figuur betreft het invoer- c.q. uit-voergedeelte alwaar het gevogelte de dompeltank 1 wordt ingébracht respectievelijk uitgehaald.

30 Een en ander vindt plaats doordat ter plaatse van dit invoer- c.q. uitvoergedeelte de hangtransporteur 7 een in hoogte variërend verloop bezit, waardoor ook de afstand tussen het gevogelte varieert. Dit is getoond in fig. 6. Ten gevolge van het verloop van de hangtransporteur 7 wordt het ge-35 vogelte ter bestemde plaatse op de juiste hoogte getild om de dompeltank 1 te kunnen ingaan respectievelijk verlaten.

1 0304 5 8

Claims

4

1. Broei-inrichting voor gevogelte, omvattende een hangtransporteur (7) voor het voortbewegen van het aan hun 5 poten opgehangen gevogelte, een met broeiwater gevulde dom-peltank (1) voor het broeien van het gevogelte, en een filter inrichting (3) en pompinrichting (4) voor het uit de dom-peltank (1) onttrekken, zuiveren en herinbrengen van het broeiwater, met het kenmerk, dat de dompeltank (1) bodemzij-10 dig is voorzien van opwaarts gerichte nozzles (5) voor het in ten minste een doorvoerruimte (6) voor het gevogelte opwekken van een verticaal opwaarts langs het gevogelte gerichte broeiwaterstroom, en dat de dompeltank (1) bovenzijdig is voorzien van een omkeergeleiding (9) voor het neerwaarts 15 richten van de broeiwaterstroom naar het gevogelte.

2. Broei-inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de opwaarts gerichte nozzles (5) een uitstroom-richtingscomponent bezitten in de doorvoerrichting (B) van de hangtransporteur (7).

3. Broei-inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de opwaarts gerichte nozzles (5) een lichaamsas bezitten die een hoek met de verticaal insluiten in het bereik 0-30°.

4. Broei-inrichting volgens conclusie 2 of 3, met -25 het kenmerk, dat de opwaarts gerichte nozzles (5) een lichaamsas bezitten die een hoek met de verticaal insluiten in .het bereik 15-25°.

5. Broei-inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de opwaarts gerichte nozzles 30 (5) zijn opgesteld naast een- de doorvoerruimte (6) begrenzen de geleidewand (8) en dat de omkeergeleiding (9) bovenzijdig aan deze geleidewand (8) is voorzien.

6. Broei-inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de omkeergeleiding (9) zich ge- 35 heel onder het broeiwateroppervlak bevindt.

7. Broei-inrichting volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, dat de geleidewand (8) is uitgevoerd als warmte- 1 0304 5 8 4 J wisselaar.

8. Broei-inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de filterinrichting (3) bodem-zijdig een invoer (11) voor broeiwater uit de dompeltank (1) 5 bezit.

9. Broei-inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de nozzles (5) geplaatst zijn op een op de dompeltankbodem (12) geplaatste tunnel (13) welke op de pompinrichting (4) aansluitende aanvoerleidingen 10 voor broeiwater naar de nozzles (5) behuist. 1 0304 5 8