NL1029753C2 - Sproeisamenstel voor het sproeien van schuim en vloeistof ter reiniging van een oppervlak, alsmede reinigingsinstallatie en werkwijze. - Google Patents

Description

Sproeisamenstel voor het sproeien van schuim en vloeistof ter reiniging van een oppervlak, alsmede reinigingsinstallatie en werkwijze.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een sproeisamenstel voor het 5 sproeien van schuim en vloeistof ter reiniging van een oppervlak omvattende een inlaat voor het in het sproeisamenstel laten van fluïdum, een rotatieorgaan, welke ten opzichte van de inlaat roteerbaar om een rotatieas opgesteld is, ten minste een met het rotatieorgaan verbonden uitlaat welke een ten opzichte van de rotatieas op afstand liggende sproeiopening voor het vrijgeven van het in het sproeisamenstel gelaten 10 fluïdum omvat, waarbij de sproeiopening een radiaallijn bepaalt, welke radiaallijn zich door de sproeiopening en loodrecht op de rotatieas uitstrekt, en in gebruik de resultante van de door het vrijgeven fluïdum opgewekte reactiekracht op de uitlaat ten opzichte van een door de radiaallijn en loodrecht op de rotatieas uitstrekkende vlak onder een hoek gericht is voor het roteren van de het rotatieorgaan.

15 Een dergelijk sproeisamenstel is bekend en wordt onder andere toegepast voor het sproeien van schuim en vloeistof ter reiniging van een oppervlak. Voorbeelden van te reinigen oppervlaktes zijn tanks, vaten, flessen-, pakken- en blikvulmachines in de levensmiddelenindustrie en ruimtes met specifieke hygiëne-eisen (zoals opslagruimtes voor farmaceutische producten). Voor het reinigen wordt met het sproeisamenstel eerst 20 een reinigend schuim op het te reinigen oppervlak gesproeid. Vervolgens wordt met hetzelfde sproeisamenstel een vloeistof (meestal water) op het oppervlak gesproeid, zodat het schuim van het oppervlak gespoeld wordt. Dit sproeien wordt veroorzaakt doordat het rotatieorgaan van het sproeisamenstel roteert wanneer door de sproeiopening fluïdum vrijgegeven wordt. Deze rotatie is noodzakelijk om zorg te 25 dragen dat het gehele oppervlak bereikt wordt met het versproeide schuim of water.

Een nadeel van het bekende sproeisamenstel is dat deze niet naar wens functioneert bij het achtereenvolgende gebruik daarvan met schuim en vloeistof. De gewenste rotatie wordt bij het gebruik van schuim en vloeistof niet gehaald. Bij gebruik van schuim roteert de bekende inrichting niet voldoende of te snel. Dit heeft tot gevolg 30 dat het te reinigen oppervlak onvoldoende bedekt wordt door het reinigende schuim.

Bij het gebruik van vloeistof roteert de bekende inrichting te snel. Hierdoor ontstaat bij het sproeien van de vloeistof door de te hoge rotatiesnelheid van het rotatieorgaan een te kleine druppelvormig waardoor de vloeistofdruppels te weinig massa hebben en bij 10297S3_ 2 het bereiken van het oppervlak een te lage snelheid hebben om het schuim weg te spoelen. Het verschil in functioneren van het sproeisamenstel bij gebruik van vloeistof of schuim wordt bepaald door de verschillende materiaaleigenschappen van het schuim en de vloeistof.

5 Verder openbaart octrooi GB-A-1.347.659 een sproei-inrichting voor het bewateren van tuinen. Deze inrichting is ongeschikt voor het versproeien van fluïdum en in het bijzonder ongeschikt voor het versproeien van schuim. De uitlaat van deze bekende inrichting is verstelbaar in het zich door de rotatieas van de sproei-inrichting en door de lengteas van de uitlaat uitstrekkende vlak. Verder kan de uitlaat om de 10 lengteas daarvan geroteerd worden. De uitlaat omvat sproeiopeningen in de zijwand, waardoor het door deze sproeiopeningen vrijgeven water de uitlaat verlaat in een richting loodrecht op het zich door de rotatieas van het sproeisamenstel en door de lengteas van de uitlaat uitstrekkende vlak.

Een doel van de uitvinding is een sproeisamenstel te verschaffen welke zowel 15 met schuim als met vloeistof optimaal gebruikt kan worden. Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat het sproeisamenstel uitlaatverstelmiddelen omvat voor in het door de radiaallijn en loodrecht op de rotatieas uitstrekkende vlak verstellen van de uitlaat ten opzichte van het rotatieorgaan.

Dit verschaft de gebruiker de mogelijkheid om de rotatiesnelheid van het 20 sproeisamenstel volgens de uitvinding aan te passen. Hierdoor kan met dit sproeisamenstel zowel bij gebruik van schuim als vloeistof de optimale rotatiesnelheid bereikt worden. Voor een optimaal functioneren wordt bepaald in welke stand van de uitlaat het sproeisamenstel optimaal functioneert bij schuim en in welke stand het sproeisamenstel optimaal functioneert bij vloeistof. In gebruik wordt vervolgens de 25 uitlaat in de stand geplaatst waarbij het samenstel optimaal functioneert met schuim, waarna het schuim met het sproeisamenstel op het te reinigen oppervlak gesproeid wordt. Daarna wordt de uitlaat in de positie geplaatst waarbij het sproeisamenstel optimaal functioneert met vloeistof, waarna het vloeistof met het samenstel op het oppervlak gesproeid wordt. Op deze wijze wordt een optimaal functioneren van het 30 sproeisamenstel bij gebruik van zowel schuim als vloeistof gerealiseerd.

Een bijkomend voordeel is dat het sproeisamenstel tevens gebruikt kan worden voor het bepalen van de hoek van de resulterende kracht F, waarbij het sproeisamenstel met zowel schuim als water voldoende goed functioneert om een specifiek oppervlak te 1 0 ? 9 7 5 3_ 3 reinigen. In de praktijk zal dit een aantrekkelijke optie zijn, aangezien veel tijd bespaard kan worden doordat het na het sproeien van schuim niet noodzakelijk is de stand van de uitlaat aan te passen. De uitlaat kan bij een dergelijk gebruik continu in een stand gehouden worden. Bij veranderende omstandigheden, zoals andere 5 samenstelling van het schuim of vloeistof, kan het voorkomen dat het sproeisamenstel met de uitlaat in die specifieke stand niet meer voldoende goed functioneert met zowel schuim als water. Door het aanpassen van de stand van de uitlaat ten opzichte van het rotatieorgaan, is het eenvoudig en snel mogelijk te bepalen in welke stand van de uitlaat het sproeisamenstel onder de veranderde omstandigheden wel weer goed functioneert.

10 Op deze wijze verschaft het sproeisamenstel volgens de uitvinding een sproeisamenstel waarbij de rotatiesnelheid daarvan ingesteld kan worden naar wens van de gebruiker en aangepast kan worden aan de eigenschappen van het te versproeien fluïdum.

In een uitvoeringsvomi volgens de uitvinding is de ten minste een uitlaat zodanig verstelbaar dat die hoek van die resultante in gebruik in het door de radiaallijn en 15 loodrecht op de rotatieas uitstrekkende vlak een waarde tussen de 0° en 15° aan kan nemen. Deze hoek blijkt uit de praktijk bijzonder geschikt voor het gebruik van het sproeisamenstel volgens de uitvinding, waarbij het sproeisamenstel met de uitlaat gepositioneerd in een specifieke positie voldoende goed functioneert bij zowel schuim als vloeistof.

20 In een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding omvat het sproeisamenstel tweede uitlaatverstelmiddelen voor het in een door de radiaallijn en de rotatieas uitstrekkende vlak verstellen van de richting van de uitlaat ten opzichte van het rotatieorgaan. Door de tweede uitlaatverstelmiddelen is het mogelijk de uitlaat in een zodanige positie te plaatsen dat deze tijdens het roterend sproeien van het sproeisamenstel voornamelijk op 25 een bepaald gebied van het te reinigen oppervlak gericht is. Dit is tevens zeer voordelig in de situatie dat het sproeisamenstel meer dan een uitlaten omvat. De verschillende uitlaten kunnen dan zodanig gepositioneerd worden dat elke uitlaat zich op een specifiek gebied van het te reinigen oppervlak gericht is. Een voorbeeld hiervan is de situatie dat het te reinigen oppervlak een kamer is, het sproeisamenstel drie uitlaten 30 omvat en waarbij de eerste uitlaat voornamelijk gericht is op de bodem, de tweede op de muren en de derde op het plafond.

De eerste en tweede uitlaatverstelmiddelen kunnen in een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding geïntegreerd zijn en een kogelgewricht omvatten: Het toepassen 1029753_ 4 van een kogelgewricht heeft als voordeel dat deze zeer robuust is, eenvoudig verstelbaar is en een groter bewegingsvrijheid van de uitlaten verschaft.

De uitlaat kan in een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding sproeieropneemmiddelen voor het opnemen van een sproeier omvatten. Op deze wijze 5 is het mogelijk om op een eenvoudige wijze het sproeisamenstel volgens de uitvinding te voorzien van verschillende soorten sproeiers. Dit is voordelig aangezien voor de verschillende reinigingstoepassingen waarvoor het sproeisamenstel gebmikt kan worden, specifieke sproeiers de voorkeur hebben. Hierbij kan men denken aan puntstraal-, vlakstraal- en volkegelsproeiers.

10 In een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding omvat de ten minste een uitlaat een vlakstraalsproeier en geeft die uitlaat het fluïdum in gebruik ten opzichte van het vlak door de radiaallijn en de rotatieas in hoofdzaak onder een hoek van tussen de tussen de 0° en 15° vrij. Deze uitvoeringsvorm is bijzonder geschikt voor het gebruik van het sproeisamenstel volgens de uitvinding, waarbij de uitlaat van het sproeisamenstel 15 zodanig gepositioneerd is in een specifieke positie dat deze voldoende goed functioneert bij zowel schuim als vloeistof.

Het sproeisamenstel kan in een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding twee uitlaten omvatten, welke uitlaten in eikaars verlengde liggen en in gebruik het fluïdum in tegenovergestelde richting vrijgeven. Hierbij heeft de specifieke positie van de twee 20 uitlaten een positief effect op het rotatiegedrag van het rotatieorgaan.

De uitvinding heeft verder betrekking op een reinigingsinstallatie omvattende een reinigingsmiddelhouder, voor het houden van een reinigingsmiddel, een vloeistofhouder, voor het houden van een vloeistof, een sproeisamenstel volgens de uitvinding, voor het versproeien van een fluïdum, fluïdumleidingen, voor het geleiden 25 van een fluïdum en waarbij fluïdumleidingen de reinigingsmiddelhouder, vloeistofhouder en sproeisamenstel onderling verbinden en op de fluïdumleidingen een pomp aangesloten is voor het naar het sproeisamenstel verpompen van reinigingsmiddel en vloeistof.

De uitvinding heeft verder betrekking op een werkwijze voor het reinigen van een 30 oppervlak, omvattende de stappen van het met een ten minste een fluïdum vrijgevende uitlaat omvattende sproeisamenstel roterend besproeien van een oppervlak met een fluïdum, waarbij het sproeisamenstel een rotatieorgaan omvat en de resultante van de door het vrijgeven fluïdum opgewekte reactiekracht op de uitlaat ten opzichte van een 1099753_ 5 door de radiaallijn en loodrecht op de rotatieas van het sproeisamenstel uitstrekkend vlak onder een hoek gericht is voor het roteren van de het rotatieorgaan, en het in het door de radiaallijn en loodrecht op de rotatieas uitstrekkende vlak verstellen van de uitlaat ten opzichte van het rotatieorgaan voor het aanpassen van de rotatiesnelheid van 5 het sproeisamenstel.

In een uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding omvat de stap van het verstellen van de uitlaat het zodanig verstellen van die uitlaat dat die hoek een waarde tussen de 0°en 15° aanneemt.

De uitvinding zal aan de hand van de tekeningen nader worden toegelicht, waarin 10 Fig. 1 een schematisch zijaanzicht van een sproeisamenstel volgens de uitvinding is,

Fig. 2 een schematisch bovenaanzicht is van het sproeisamenstel van fig. 1 in de situatie dat vloeistof door de uitlaten vrijgegeven wordt en

Fig. 3 een schematische weergave is van een reinigingsinstallatie welke het 15 sproeisamenstel van fig. 1 omvat.

Figuur 1 toont een sproeisamenstel 20 volgens de uitvinding, omvattende een inlaat 2 voor het in het sproeisamenstel 20 laten van fluïdum. De inlaat 2 omvat bevestigingsmiddelen 1 voor het aan een fluïdumtoevoer (niet getoond) verbinden van het sproeisamenstel 20. Via de inlaat 2 wordt het fluïdum in het rotatieorgaan 3 geleid. 20 welk roteerorgaan 3 ten opzichte van de inlaat 2 roteerbaar om een rotatieas 6 opgesteld is. In het rotatieorgaan 3 wordt het fluïdum richting de twee uitlaten 4 geleid, om vervolgens door de sproeiopeningen 5 vrijgegeven te worden. Elke uitlaat 4 is verbonden met het rotatieorgaan 3 door middel van een kogelgewricht 10. Het kogelgewricht 10 vormt, in geïntegreerde vorm, de uitlaatverstelmiddelen 8 en de 25 tweede uitlaatverstelmiddelen 9 van het sproeisamenstel 20. De in figuur 1 getoonde pijl nabij de linker uitlaat 4 en de verschillende weergegeven standen van die uitlaat 4 tonen de verstelbaarheid van de uitlaten 4 in het door de radiaallijn 7 en de rotatieas 6 uitstrekkende vlak. De uitlaten 4 omvatten verder sproeieropneemmiddelen 11 voor het opnemen van een sproeier 12. Door het gebruik van kogelgewrichten 10 is het mogelijk 30 de uitlaten 4 om de lengteas van de uitlaten 4 te roteren, wat voordelig kan zijn voor het richten van het door de sproeiers vrijgegeven fluïdum. Dit is voornamelijk voordelig bij sproeiers die het fluïdum in een specifieke richting vrijgeven, zoals vlakstraalsproeiers.

1 0 2 9 7 5.?_ 6

Figuur 2 toont een bovenaanzicht van het sproeisamenstel 20 van figuur 1 in de situatie dat vloeistof door de uitlaten 4 vrijgegeven wordt. De getoonde pijl nabij de linker uitlaat 4 en verschillende weergegeven standen van die uitlaat 4 tonen de verstelbaarheid van de uitlaten 4 in door de radiaallijn 7 en loodrecht op de rotatieas 6 5 uitstrekkende vlak. Door de sproeiopeningen 5 van de uitlaten 4 wordt vloeistof 13 vrijgegeven. De resultante F van de door het vrijgeven vloeistof 13 opgewekte reactiekracht op de uitlaten 4 is onder een hoek a gericht. Hierdoor zal het rotatieorgaan 3 roteren in de richting van de bij het rotatieorgaan 3 getoonde pijl. Bij het getoonde sproeisamenstel 20 omvat het rotatieorgaan 3 voornamelijk teflon en zijn 10 de overige elementen uit roestvast staal vervaardigd.

Figuur 3 toont een schematische weergave van een in gebruik zijnde reinigingsinstallatie welke het sproeisamenstel 20 van fig. 1 omvat. De reinigingsinstallatie 25 is afgebeeld in een ruimte 26, welke een vloer 27, twee muren 28 en een plafond 29 omvat. De reinigingsinstallatie 25 omvat een sproeisamenstel 20, 15 fluïdumleidingen 21, een pomp 22, een vloeistofhouder 23 en een reinigingsmiddelhouder 24. De vloeistofhouder 23 en de reinigingsmiddelhouder 24 zijn elk door middel een fluïdumleiding 21 met de pomp 22 verbonden voor het naar het sproeisamenstel 20 verpompen van vloeistof en/of reinigingsmiddel. De pomp 22 is hiervoor met een fluïdumleiding 21 met het sproeisamenstel 20 verbonden, waarbij 20 deze fluïdumleiding 21 het sproeisamenstel 20 aan het plafond 29 bevestigt. Door het verpompen van vloeistof en/of reinigingsmiddel, wordt fluïdum 13 door de twee uitlaten 4 van het sproeisamenstel 20 vrijgegeven. Hierdoor zal het sproeisamenstel 20 roteren om het gewenste oppervlak van de ruimte te besproeien. De twee uitlaten 4 zijn in verschillende standen gepositioneerd. Een van de uitlaten 4 is zodanig 25 gepositioneerd dat deze voornamelijk het plafond 29 en het bovenste deel van de muren 28 besproeid en de ander uitlaat 4 is zodanig gepositioneerd dat deze voornamelijk het onderste deel van de muren 28 besproeid. In de getoonde situatie ligt bij de toepassing van vloeistof de druk van het aan het sproeisamenstel 20 toegevoerde vloeistof tussen ! ! de 6 en 20 bar. Bij toepassing van schuim ligt de druk van het aan het sproeisamenstel 30 20 toegevoerde schuim tussen de 1 en 5 bar. De reinigingsinstallatie kan verder nog een gashouder (niet getoond) omvatten, welke gashouder op de pomp aangesloten is voor het aan het schuim toevoegen van een gas. Indien het gewenst is lucht aan het schuim toe te voegen, kan de pomp als alternatief hierop luchtaanzuigmiddelen (niet getoond) 1 02975.?_ 7 omvatten voor het aan het schuim toevoegen van lucht. De toevoeging van gas aan het schuim kan gebruikt worden om een “opkloppend-effect” van het schuim te realiseren Het zal de vakman duidelijk zijn dat binnen de reikwijdte van de door conclusies gedefinieerde beschermingsomvang veel varianten denkbaar zijn.

i ! i i ü29 753_

Claims (11)

1. Sproeisamenstel (20) voor het sproeien van schuim en vloeistof ter reiniging van een oppervlak omvattende 5 een inlaat (2) voor het in het sproeisamenstel laten van fluïdum, een rotatieorgaan (3), welke ten opzichte van de inlaat (2) roteerbaar om een rotatieas (6) opgesteld is, ten minste een met het rotatieorgaan (3) verbonden uitlaat (4) welke een ten opzichte van de rotatieas (6) op afstand liggende sproeiopening (5) voor het 10 vrijgeven van het in het sproeisamenstel gelaten fluïdum omvat, waarbij de sproeiopening (5) een radiaallijn (7) bepaalt, welke radiaallijn (7) zich door de sproeiopening (5) en loodrecht op de rotatieas (6) uitstrekt, en in gebruik de resultante (F) van de door het vrijgeven fluïdum (13) opgewekte reactiekracht op de uitlaat (4) ten opzichte van een door de radiaallijn (7) en 15 loodrecht op de rotatieas (6) uitstrekkende vlak onder een hoek (a) gericht is voor het roteren van de het rotatieorgaan (3) met het kenmerk, dat het sproeisamenstel uitlaatverstelmiddelen (8) omvat voor in het door de radiaallijn (7) en loodrecht op de rotatieas (6) uitstrekkende vlak verstellen van de uitlaat (4) ten opzichte van het rotatieorgaan (3). 20

2. Sproeisamenstel (20) volgens conclusie 1, waarbij de ten minste een uitlaat (4) zodanig verstelbaar is dat die hoek (a) van die resultante (F) in gebruik in het door de radiaallijn (7) en loodrecht op de rotatieas (6) uitstrekkende vlak een waarde tussen de 0° en 15° aan kan nemen. 25

3. Sproeisamenstel (20) volgens conclusie 1 of 2, waarbij het sproeisamenstel tweede uitlaatverstelmiddelen (9) omvat voor het in een door de radiaallijn (7) en de rotatieas (6) uitstrekkende vlak verstellen van de richting van de uitlaat (4) ten opzichte van het rotatieorgaan (13). 30

4. Sproeisamenstel (20) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de eerste en tweede uitlaatverstelmiddelen (8, 9) geïntegreerd zijn en een kogelgewricht (10) 1 0 2 9 7 5.?_ j ! · ! 9 ! omvatten.

5. Sproeisamenstel (20) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de ten minste een uitlaat (4) sproeieropneemmiddelen (11) voor het opnemen van een 5 sproeier (12) omvat.

6. Sproeisamenstel (20) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de ten minste een uitlaat (4) een vlakstraalsproeier omvat en die uitlaat (4) het fluïdum in gebruik ten opzichte van het door de radiaallijn (7) en de rotatieas (6) uitstrekkende 10 vlak in hoofdzaak onder een hoek van tussen de tussen de 0° en 15° vrijgeeft.

7. Sproeisamenstel (20) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het sproeisamenstel twee uitlaten omvat welke in eikaars verlengde liggen en in gebruik het fluïdum in tegenovergestelde richting vrijgeven. 15

8. Sproeisamenstel (20) volgens een van de voorgaande conclusies, welke uit teflon en/of roestvast staal bestaan.

9. Reinigingsinstallatie (25) omvattende 20 een reinigingsmiddelhouder (24), voor het houden van een reinigingsmiddel, een vloeistofhouder (23), voor het houden van een vloeistof, een sproeisamenstel (20) volgens van de voorgaande conclusies, voor het versproeien van een fluïdum, fluïdumleidingen (21), voor het geleiden van een fluïdum en waarbij de 25 fluïdumleidingen (21) de reinigingsmiddelhouder (24), vloeistofhouder (23) en sproeisamenstel (20) onderling verbinden en op de fluïdumleidingen (21) een pomp (22) aangesloten is voor het naar het sproeisamenstel (20) verpompen van reinigingsmiddel en vloeistof.

10. Werkwijze voor het reinigen van een oppervlak, omvattende de stappen van het met een ten minste een fluïdum vrijgevende uitlaat (4) omvattende sproeisamenstel (20) roterend besproeien van een oppervlak met een fluïdum (13), waarbij het sproeisamenstel (20) een rotatieorgaan (3) omvat en de resultante (F) 1 02975·?_ van de door het vrijgeven fluïdum (13) opgewekte reactiekracht op de uitlaat (4) ten opzichte van een door de radiaallijn (7) en loodrecht op de rotatieas (6) van het sproeisamenstel (20) uitstrekkend vlak onder een hoek (a) gericht is voor het roteren van de het rotatieorgaan (3), en gekenmerkt door de stap van het in het door 5 de radiaallijn (7) en loodrecht op de rotatieas (6) uitstrekkende vlak verstellen van de uitlaat (4) ten opzichte van het rotatieorgaan (3) voor het aanpassen van de rotatiesnelheid van het sproeisamenstel (20).

11. Werkwijze volgens conclusie 10, waarbij de stap van het verstellen van de uitlaat 10 (4) omvat het zodanig verstellen van die uitlaat (4) dat die hoek (a) een waarde tussen de een waarde tussen de 0° en 15° aanneemt. 1 02975.? _