NL1029490C2 - Elektrisch aangedreven transportmiddel. - Google Patents

Description

( ί

Elektrisch aangedreven transportmiddel

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een transportmiddel omvattende een frame voorzien van een handgreep voor de persoon die het transportmiddel 5 verplaatst, een drager, met het frame verbonden wielen, een elektrische aandrijving voor die wielen alsmede een sturing voor die elektrische aandrijving, welke sturing omvat een sensor voor het bepalen van de door de wielen bij de verplaatsing ondervonden weerstand en het omzetten van het uitgangssignaal daarvan tot een aansturing naar die elektrische aandrijving. Een voorbeeld daarvan is beschreven in JP 10 07 112213. Daarin wordt een hulpconstructie beschreven die tegen een rolstoel geplaatst wordt. Deze is voorzien van een hendel die verbonden is met een potentiometer. Door het naar voren draaien van de hendel wordt een naar voren gerichte aandrijfkracht door een hulpmotor opgewekt. Hoe verder de hendel naar voren gedraaid wordt hoe groter deze kracht zal zijn. Het is ook mogelijk de handel naar 15 achteren te draaien waardoor de rolstoel naar achteren beweegt. In de middenstand zal een remmend effect optreden.

Gebleken is dat het met een dergelijke constructie alleen voor geschoold personeel mogelijk is de rolstoel of dergelijke te bedienen. Immers indien de hendel simpelweg verder naar voren geplaatst wordt zal de rolstoel bijzonder snel bewegen en 20 kunnen daardoor ongelukken ontstaan. Eveneens vereist het remmen aanzienlijke behendigheid.

Het is het doel van de onderhavige uitvinding enerzijds in een transportmiddel met hulpmotor te voorzien waardoor de krachten van het bedienende personeel beperkt kunnen blijven. Anderzijds is het doel van de onderhavige uitvinding een zodanige 25 constructie voor te stellen dat enig persoon in staat is door simpel drukken in bediening van een dergelijke hulpmotor te voorzien.

Dit doel wordt bij een hierboven beschreven transportmiddel verwezenlijkt doordat die sensor zodanig uitgevoerd en aangebracht is dat bij het overschrijden van een drukkracht groter dan 5 kg en kleiner dan 15 kg door de persoon die het 30 transportmiddel verplaatst, die motor geactiveerd wordt.

Meer in het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een transportmiddel voor patiënten. Een dergelijk transportmiddel kan een tillift, rolstoel of andere constructie 10294 90- » 2 omvatten waarmee patiënten door bijvoorbeeld verplegend personeel verplaatst worden.

Volgens de onderhavige uitvinding is het noodzakelijk dat de kracht noodzakelijk om het transportmiddel te bewegen voor een deel opgebracht wordt door de bedienende 5 persoon. Deze minimumkracht ligt tussen 5 -15 kg. Onder alle omstandigheden is het noodzakelijk dat voordat de hulpmotor in werking treedt deze kracht eerst opgebracht wordt. Daardoor wordt in een veiligheid voorzien en wordt het bedienen van het transportmiddel en meer in het bijzonder de hulpmotor aanzienlijk vergemakkelijkt. Immers een groot deel van de opgebrachte kracht is afkomstig van de 10 duwende/trekkende persoon waardoor niet eenvoudig ongelukken kunnen ontstaan.

Volgens een van voordeel zijnde uitvoering van de uitvinding is de koppeling tussen de (hulp) motor en het betreffende wiel zodanig uitgevoerd dat bij het opbrengen van een verhoudingsgewijs lagere kracht geen remmende werking van de motor uitgaat. Dit kan door het aanbrengen van een (in twee richtingen werkend) free wheel 15 tussen de motor en het wiel. Het is echter ook mogelijk een zodanige motor te kiezen dat het vrij draaien daarvan nauwelijks inspanning van de betreffende persoon vraagt (hub in heel motor met buiten liggende rotor en binnen liggende stator).

Volgens een verdere van voordeel zijnde uitvoering van de uitvinding is de betreffende sensor waarmee de motor aangestuurd wordt in de verbinding tussen frame 20 en wielen aangebracht. Dat wil zeggen de bewegende persoon drukt via een star met het frame verbonden handgreep of handgrepen en op de plaats waar de kracht vanaf de bodem via de wielen het frame ingebracht wordt is een sensor geplaatst. £en dergelijke uitvoering is meer in het bijzonder van voordeel indien verscheidene motoren voor verscheidene wielen aangebracht zijn. Door het gebruik van een sensor voor elke motor 25 is het mogelijk de verschillende wielen met verschillende kracht aan te drijven. Daardoor kan enerzijds het besturen in een bocht op eenvoudige wijze uitgevoerd worden. In een dergelijk geval zal de duwende/trekkende persoon een bochtbeweging opleggen door het naar een richting toe uitoefenen van meer kracht dan in een andere richting. Daarop kunnen de sensoren op passende wijze reageren. Anderzijds is het 30 mogelijk dat bij het ondervinden van een hindernis door een wiel slechts dat ene wiel een hogere aandrijfkracht opgelegd krijgt, waardoor een neiging van draaien van de transportmiddel voorkomen wordt.

10294 90-

J

3

Volgens een verdere van voordeel zijnde uitvoering van de uitvinding is het transportmiddel uitgevoerd met zwenkwielen om de manoeuvreerbaarheid daarvan te vergroten. Bij in de stand der techniek bekende constructies is de combinatie aangedreven wiel en zwenkwiel niet goed mogelijk omdat bij de overgang van het 5 geduwd worden van het wiel - naar aangedreven wiel het zwenkwiel door de constructie daarvan bepaald om zal klappen. Omdat volgens de onderhavige uitvinding altijd een minimale kracht door de aandrijvende persoon opgebracht moet worden zal een dergelijk omklapverschijnsel niet waargenomen worden. Immers er zal altijd een drukkracht bestaan vanaf het frame naar het wiel welke een deel van de hierboven 10 beschreven waarde 5 -15 kg.

Begrepen dient te worden dat onder in hoofdzaak verticaal met betrekking tot de oriëntatie van de zwenkas van het zwenkwiel ook enigszins schuin ten opzichte van de verticaal moet worden verstaan.

Volgens een verdere van voordeel zijnde uitvoering is de sensor voor het regelen 15 van de aandrijving bij een zwenkwiel nabij dat zwenkwiel aangebracht. Deze kan zelfs aangebracht zijn in de naaf van een zwenkwiel waarbij dan bij voorkeur in diezelfde naaf een aandrijfmotor aangebracht is.

Met de onderhavige uitvinding is een eenvoudige sturing door de persoon die het transportmiddel aandrijft mogelijk. Keren en achteruit bewegen zijn eveneens op 20 eenvoudige wijze mogelijk. Doordat de (hulp) motor of motoren slechts een deel van de totale kracht opbrengt, zal deze een verhoudingsgewijs laag energieverbruik hebben waardoor met verhoudingsgewijs kleine batterijen volstaan kan worden. Deze kunnen aanwezig zijn nabij het wiel. Echter is het eveneens mogelijk gebruik te maken van een centrale batterij die bijvoorbeeld bij tilliften ook gebruikt wordt voor het heffen van 25 personen.

Anderzijds is het met de onderhavige uitvinding mogelijk aan alle door overheidsinstellingen zoals arbeidsinpectie te stellen eisen te voldoen zodat de duwende en/of trekkende persoon niet overbelast raakt.

Het hierboven beschreven transportmiddel zal hieronder aan de hand van een 30 voorbeeld en meer in het bijzonder een tillift beschreven waarbij begrepen dient te worden dat de uitvinding eveneens toepasbaar is bij andere transportmiddelen.

In de tekeningen toont fig. 1 een algemeen aanzicht van een tillift terwijl fig. 2 het detail 2 volgens de onderhavige uitvinding afgebeeld in fig. 1 toont.

10294 90- 4

In fig. 1 is met 1 een gebruikelijke tillift aangegeven. Deze is voorzien van een frame 2 waar vanaf zich een mast 3 uitstrekt. Scharnierend is een arm 4 met de mast 3 verbonden waaraan een band 5 bevestigd kan worden voor het dragen van een patiënt. Op de mast zijn handgrepen 6 aanwezig voor het bewegen van de tillift.

5 Het frame is voorzien van twee voorste zwenkwielen 9 en twee achterste zwenkwielen 8. Een centrale sturing 7 voorzien van een batterij is aanwezig. Deze sturing dient onder andere voor het naar boven en naar beneden brengen van arm 4 voor het heffen en weer laten dalen van een patiënt.

In fig. 2 zijn details van de zwenkwielen 9 getoond. Het blijkt dat een constructie 10 bestaande uit twee op afstand liggende hulparmen 16 om een in hoofdzaak verticale zwenkas 10 draaibaar is. Met 11 is de wielas aangegeven. In de wielas ligt een motor 12 (hub wheel motor) die op niet nader afgebeelde wijze gevoed wordt vanuit de centrale sturing 7. Een sturing 13 is aanwezig voor het sturen van een motor welke verbonden is met een sensor 15. Als voorbeeld zijn op verschillende locaties sensoren, 15 zoals rekstrookjes 15 getoond. Begrepen dient te worden dat op slechts een locatie dergelijke sensoren noodzakelijk zijn. Uit fig. 2 blijkt eveneens dat het zwenkwiel bestaat uit twee banden 14 aan weerszijden van de hulparmen 16 geplaatst waarbij tussen de hulparmen 16 motor 12 aangebracht is.

De hierboven beschreven constructie is zodanig uitgevoerd dat bij het opbrengen 20 van bijvoorbeeld een drukkracht op handgrepen 6 de tillift in fig. 1 gezien van links naar rechts bewogen zal worden. Daarbij ondervinden de wielen 8, 9 een weerstand. Indien wiel 9 een weerstand ondervindt die groter is dan 5-15 kg/4 d.w.z. 1,25-3,75 kg zal door de sensor 15 een signaal afgegeven worden aan sturing 13 en de betreffende motor 12 geactiveerd worden. Begrepen dient te worden dat eveneens wielen 8 van 25 overeenkomstige motoren voorzien kunnen worden.

Daardoor zal motor 12 de beide op afstand liggende banden 14 aandrijven. Zodra echter de drukwaarde op sensor 15 daalt onder de hierboven genoemde waarde van 1,25-3,75 kg zal de sensor niet langer motor 12 sturen. Daardoor is altijd een drukkracht bij zwenkwiel 9 aanwezig zodat omklappen van een naar achteren gerichte 30 positie naar een naar voren gerichte positie niet op zal treden.

Eventueel zijn de sensoren zodanig uitgevoerd dat na het overschrijden van de hierboven beschreven drempelwaarde bij het opbrengen van een hogere kracht aandrijfmotor 12 meer ondersteuning zal geven bij de aandrijving. Hierdoor wordt een 10294 90- * 5 van de druk afhankelijke snelheidsregeling mogelijk. Eveneens is het mogelijk de motor in twee richtingen te laten werken. Daartoe kunnen verschillende sensoren 15 aanwezig zijn bij elk wiel maar het is eveneens mogelijk de sensor zowel een drukkracht als een trekkracht te laten registreren en bij het overschrijden van de 5 hierboven genoemde waarden zullen de motoren 12 effectief worden.

Motor 12 is via een niet-afgebeelde overbrenging verbonden met de wielas of aandrijfas 11. Deze aandrijving is zodanig dat de wielas vrij kan draaien ten opzichte van de motor 12. Dat wil zeggen bij geringe krachten wordt geen last van het remmend effect van de motor 12 ondervonden.

10 Met de onderhavige uitvinding is voor elk persoon die een transportmiddel wil aandrijven op haast natuurlijke wijze mogelijk in aandrijving te voorzien. Bovendien kunnen bochten en andere hindernissen op eenvoudige wijze genomen worden. Anderzijds bestaat niet het risico dat bij verhoudingsgewijs gladde platte of neerwaats hellende vlakken te snel met de tillift bewogen kan worden omdat in een dergelijke 15 situatie de betreffende motoren niet werkzaam worden. Volgens de onderhavige uitvinding wordt een in principe onafhankelijk van de ondergrond werkend aandrijfsysteem verwezenlijkt. Deze kan eventueel hellend zijn.

Na het lezen van het bovenstaande zullen bij degenen bekwaam in de stand der techniek dadelijk varianten opkomen die liggen binnen het bereik van de bijgaande 20 conclusies. Eveneens zal begrepen worden dat de in de volgconclusies beschreven uitvoeringsvormen eveneens onafhankelijk van de hoofdconclusie verwezenlijkt kunnen worden en dergelijke uitvoeringsvormen liggen eveneens binnen het bereik van de onderhavige aanvrage.

10294 90'

Claims (8)

4

1. Transportmiddel (1) omvattende een frame (2) voorzien van een handgreep (6) voor de persoon die het transportmiddel verplaatst, een drager (4,5) met het frame 5 verbonden wielen (8, 9), een elektrische aandrijving (12) voor die wielen alsmede een sturing (13) voor die elektrische aandrijving, welke regeling omvat een sensor (15) voor het bepalen van de door de wielen bij de verplaatsing ondervonden weerstand en het omzetten van het uitgangssignaal daarvan tot een aansturing naar die elektrische aandrijving, met het kenmerk, dat die sensor zodanig uitgevoerd en aangebracht is dat 10 bij het overschrijden van een drukkracht groter dan 5 kg en kleiner dan 15 kg door de persoon die het transportmiddel verplaatst, die motor geactiveerd wordt.

2. Transportmiddel volgens conclusie 1, waarbij de koppeling tussen motor en wiel zodanig is dat het wiel sneller kan bewegen dan de aandrijving van dat wiel door die motor.

3. Transportmiddel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij die drager (4,5) een drager voor patiënten omvat.

4. Transportmiddel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij die sensor in de verbinding tussen dat frame en een wiel is aangebracht.

5. Transportmiddel volgens een van de voorgaande conclusies, omvattende twee 20 op een as loodrecht op de hoofdverplaatsingsrichting van dat transportmiddel op afstand van elkaar aangebrachte wielen, elk voorzien van een aandrijfmotor en waarbij voor elke aandrijfmotor steeds een sensor nabij elk van die wielen is aangebracht.

6. Transportmiddel volgens conclusie 5, waarbij die regeling zodanig is uitgevoerd, dat bij het door die verschillende sensoren registreren van een verschillende 25 kracht de aandrijving naar de verschillende wielen dienovereenkomstig verschillend is.

7. Transportmiddel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij dat wiel een zwenkwiel omvat met een in hoofdzaak verticale zwenkas.

8. Transportmiddel volgens conclusie 7, waarbij die sensor nabij dat zwenkwiel is aangebracht. 110294 90-