NL1029030C2 - Hydraulisch systeem. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Hydraulisch systeem.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een hydraulisch systeem, omvattende een hydraulisch apparaat en een groep op het hydraulische apparaat aangesloten of aansluitbare hydraulische leidingen, welke groep ten minste een eerste en een tweede leiding 5 omvat, waarbij het apparaat een huis heeft waaraan een eerste en tweede aansluitorgaan zijn gemonteerd, respectievelijk voor het aansluiten van de eerste en de tweede leiding, en waarbij de eerste en de tweede leiding respectievelijk zijn voorzien van een eerste en een tweede insteekfitting.

10

Bij een bekende uitvoering heeft elk aansluitorgaan een lichaam met een zich vanaf een insteekzijde uitstrekkende insteekboring voor een insteekfitting, waarbij elk aansluitorgaan verder een elastisch vergrendelingsorgaan omvat, dat op een afstand vanaf de insteekzijde 15 van de insteekboring werkzaam is. Elke insteekfitting is voorzien van een grendelformatie, waar het elastische vergrendelingsorgaan zelfstandig mee in ingrijping komt bij het in het bijbehorende aansluitorgaan steken van de insteekfitting.

20 Een dergelijk bekend systeem wordt bijvoorbeeld toegepast bij een hydraulische kantelinrichting voor het kantelen van een cabine van een voertuig, bijvoorbeeld om onderhoud te kunnen uitvoeren aan een onder de cabine opgestelde voertuigmotor.

25 Bij dergelijke hydraulische cabinekantelinrichtingen wordt een pomp/reservoir-eenheid toegepast die via hydraulische slangen verbonden is met de kantelcilinder. Hiertoe wordt een paar slangen gebruikt, die respectievelijk naar de zuigerstangzijdige en bodemzijdige aansluiting van de kantelcilinder leiden.

De toepassing van snelkoppelingen, waarbij door een eenvoudig in het aansluitorgaan steken van de insteekfittingen de koppeling tot stand 30 1029030 -2- wordt gebracht, is met name voordelig gezien het hoge productietempo dat bij de assemblage van voertuigen wordt vereist.

De uitvinding beoogt een verbeterd systeem voor te stellen, dat in 5 het bijzonder bij toepassing in een hydraulische cabinekantelinrichting, of andere aandrijving van een beweegbaar voertuigonderdeel, van voordeel is.

De uitvinding verschaft hiertoe een hydraulisch systeem volgens 10 conclusie 1, waarbij het zich tussen de insteekzijde en het vergrendelingsorgaan uitstrekkende deel van de insteekboring van elk aansluitorgaan een codeergedeelte vormt, en waarbij het codeergedeelte van het eerste aansluitorgaan wat een of meer dimensies daarvan betreft afwijkend is van het codeergedeelte van 15 het tweede aansluitorgaan, en waarbij de eerste en tweede insteekfitting zodanig zijn dat deze uitsluitend in het bijbehorende eerste respectievelijk tweede aansluitorgaan op vergrendelende wijze insteekbaar zijn.

20 Door deze maatregel wordt bereikt dat bij de montage van leidingen, bijvoorbeeld de assemblage van het voertuig (en eventueel bij latere reparatie e.d.), geen verwisseling van de leidingen kan plaatsvinden.

25 Deze maatregel biedt in het bijzonder de mogelijkheid het betreffende hydraulische apparaat op een zodanig plaats in het voertuig op te stellen, dat de betreffende aansluitorganen - dan wel de insteekboringen ervan - voor de monteur slecht of in het geheel niet visueel waarneembaar zijn. Door de codering kan de monteur "op 30 de tast" werken zonder daarbij het risico te lopen de leidingen te verwisselen.

Dit biedt de ontwerpers van dergelijke voertuigen, bijvoorbeeld van vrachtwagens met een kantelbare cabine, bijvoorbeeld de mogelijkheid 35 de pomp/reservoir-eenheid, met name als de pomp een elektrisch aangedreven pomp is, op een plaats "uit het zicht" op te stellen. Deze vergroting van de ontwerpvrijheid is zeer voordelig.

1029030 -3-

Het zal duidelijk zijn dat de toepassing van het systeem volgens de uitvinding ook bijvoorbeeld kan geschieden bij andere situaties in de auto-industrie waar een hoog productietempo gewenst is, 5 bijvoorbeeld bij hydraulische bedieningsinrichtingen voor beweegbare daken, zoals vouwkappen en retractable hardtop-daken, voor achterkleppen, motorkappen, deuren, etc, van een motorvoertuig.

Bij voorkeur is erin voorzien dat elk codeergedeelte in hoofdzaak 10 cilindrisch is, waarbij de diameter van het codeergedeelte van het eerste aansluitorgaan kleiner is dan van het tweede aansluitorgaan, en dat de lengte van het codeergedeelte van het eerste aansluitorgaan kleiner is dan de lengte van het codeergedeelte van het tweede aansluitorgaan, waarbij de eerste insteekfitting een 15 insteekaanslag heeft, op een afstand van de grendelformatie die groter is dan de lengte van het codeergedeelte van het eerste aansluitorgaan en kleiner dan de lengte van het codeergedeelte van het tweede aansluitorgaan, welke eerste insteekaanslag een grotere diameter heeft dan het codeergedeelte van het tweede insteekorgaan.

20

Deze uitvoeringsvorm kan technisch gemakkelijk worden gerealiseerd en is voordelig voor het montage van de leiding aan het aansluitorgaan, aangezien de insteekfitting niet in een bepaalde stand hoeft te worden gehouden ten opzichte van het aansluitorgaan.

25

Verdere voordelige uitvoeringsvormen van het systeem volgens de uitvinding zijn beschreven in de conclusies en de navolgende beschrijving aan de hand van de tekening. Daarbij toont: 30 Fig. 1 in doorsnede een voorkeursuitvoeringsvorm van het systeem volgens de uitvinding,

In figuur 1 is een deel van een huis 1 van een hydraulisch apparaat te herkennen, bijvoorbeeld een elektrisch aangedreven pomp van een 35 cabinekantelinrichting voor het kantelen van een voertuigcabine.

1029030 ___ _ -4-

In figuur 1 zijn verder een eerste insteekfitting 20 en een tweede insteekfitting 40 te herkennen, die elk aan een uiteinde zijn voorzien van een slangpilaar 21, 41 voor het daarop aansluiten van respectievelijk een eerste en tweede hydraulische leiding (niet ! 5 weergegeven), in het bijzonder hydraulische slangen. Bij voorkeur ! zijn de insteekfitting van metaal vervaardigd, het zelfde geldt bij j voorkeur ook voor de aansluitorganen 30, 50 en het huis 1 van het apparaat.

10 Het zal duidelijk zijn dat de wijze van bevestiging van de hydraulische slangen aan de insteekfittingen 20, 40 op vele wijzen kan zijn uitgevoerd. Verder kunnen de leidingen eventueel zijn uitgevoerd als metalen leidingen.

15 Het huis 1 van het hydraulische apparaat heeft een aansluitzijde 2 waar naast elkaar twee boringen 3,4 zijn voorzien, waarin respectievelijk een eerste aansluitorgaan 30 en een tweede aansluitorgaan 50 zijn bevestigd.

20 In het getoonde voorbeeld zijn de boringen 3, 4 getrapt uitgevoerd met een eerste deel 3a, 4a voor het opnemen van de aansluitorganen 30, 50 en een dieper gelegen tweede deel 3b, 4b, dat op zijn beurt aansluit op een hydraulisch kanaal 5,6 in het huis 1. De tweede delen 3b, 4b hebben een kleinere diameter dan de eerste delen 3a, 4a 25 van de boringen 3,4, zodat op de overgang telkens een schoudervlak 3c, 4c is gevormd waar het aansluitorgaan 30, 50 tegenaan ligt.

In dit voorbeeld zijn de boringdelen 3a, 4a voorzien van schroefdraad evenals de aansluitorganen 30, 50, waarbij de 30 aansluitorganen zijn voorzien van parallelle sleutelvlakken voor het met een sleutel in de boring schroeven van het aansluitorgaan.

Elk van de aansluitorgaan 30, 50 heeft een lichaam met een zich vanaf een insteekzijde 31, 51 uitstrekkende insteekboring 32, 52 35 voor de bijbehorende insteekfitting 20, 40.

1029030 -5- j

De insteekboring 32, 52 van elk aansluitorgaan 30, 50 strekt zich door het lichaam heen uit tot aan een in een rugzijde 33, 53 van het aansluitorgaan gelegen uittree-opening 34, 54.

5 Te zien is dat de tweede delen 3b, 4c van de boringen in het huis 1 in het verlengde van de uittree-openingen 34, 54 liggen.

Verder is te zien dat elke insteekfitting 20, 40 een einddeel 22, 42 heeft dat door de uittree-opening 34, 54 heen in het tweede deel van 10 de boring steekt. De boringdelen 3b, 4b hebben ter hoogte van de rugzijde van het aansluitorgaan een grotere diameter dan de uittree-opening, waarbij een afdichtring 60 is opgesteld in de boring 3b, 4b, tegen de rugzijde 33, 53 van het aansluitorgaan, welke afdichtring 60 afdicht op het daardoorheen stekende einddeel 22, 42 15 van de insteekfitting 20, 40.

In het bijzonder wordt opgemerkt dat er bij elke "koppeling" tussen huis 1 enerzijds en een slang, slechts één enkele afdichtring 60 is voorzien in plaats van twee afdichtringen zoals gebruikelijk. Het 20 zal duidelijk zijn dat dit voor een dergelijke koppeling, die in massa wordt vervaardigd voordelig is.

De afdichtring 60 vervult een "dubbele funktie" want deze dicht zowel af tussen het aansluitorgaan 30, 50 en de insteekfitting 20, 25 40 als tussen het aansluitorgaan 30, 50 en het huis 1. Dit is in het bijzonder bereikt door de opstelling van de afdichtring 60 in de boringen 3b, 4b onder aanligging tegen de rugzijde van het aansluitorgaan en een uit het aansluitorgaan uitstekend einddeel van de insteekfitting. Deze maatregel kan ook van voordeel zijn in een 30 uitvoering van het systeem, waarbij geen sprake is van een codering van de insteekfittingen en aansluitorganen, welke uitvoering ook tot de uitvinding behoort.

Elk van de aansluitorganen 30, 50 heeft een elastisch 35 vergrendelingsorgaan 35, 55, bijvoorbeeld een verenstalen clip, dat op een afstand vanaf de insteekzijde van de insteekboring 32, 52 werkzaam is. Verder is elke insteekfitting 20, 40 voorzien van een )029030 -6- grendelformatie, hier een rondlopende grendelgroef 25, 45 waar het elastische vergrendelingsorgaan 35, 55 zelfstandig mee in ingrijping komt bij het in het bijbehorende aansluitorgaan 30, 50 steken van de insteekfitting 20, 40. Aldus is de insteekfitting geborgd in het ; 5 aansluitorgaan.

In het getoonde voorbeeld is elk vergrendelingsorgaan 35, 55 uitgevoerd als een in hoofdzaak U-vormige verenstalen clip, hier met een rechthoekige, met name vierkante doorsnede.

10

In de getoonde uitvoering heeft elk aansluitorgaan 30, 50 een ringvlak 36, 56, dat in gemonteerde toestand afdichtend aansluit op de aansluitzijde 2 van het hydraulische apparaat 1, waarbij het elastische vergrendelingsorgaan 35, 55 naar binnen ligt ten opzichte 15 van dat ringvlak 36, 56. Hierdoor is het vergrendelingsorgaan onbereikbaar wanneer de insteekfitting gemonteerd zijn. Bij een geschikte uitvoering van het vergrendelingsorgaan betekent dat, dat losnemen van de verkregen koppeling van de leiding alleen kan geschieden door het aansluitorgaan los te schroeven uit het huis 1.

20 In de getoonde voordelige uitvoeringsvorm is de omtreksrand van elk ringvlak 36, 56 dun en vervormbaar uitgevoerd, zodanig dat bij het vastschroeven van het aansluitorgaan 30, 50 die omtreksrand stevig en afdichtend aan komt te liggen tegen het huis 1.

25 De insteekfittingen 20, 40 hebben achter het hier in hoofdzaak cilindrische einddeel een conusdeel 27, 47 met een toenemende diameter in de richting van het einddeel vandaan, waarbij de grendelgroef 25, 45 is gevormd achter het conusdeel 27, 47.

30 Bij elk aansluitorgaan 30, 50 vormt het zich tussen de insteekzijde en het vergrendelingsorgaan uitstrekkende deel van de insteekboring een codeergedeelte 37, 57, waar een corresponderend codeergedeelte van de bijbehorende insteekfitting 20, 40 in past. Het codeergedeelte van elk aansluitorgaan steekt naar buiten uit ten 35 opzichte van het bijbehorende ringvlak.

1029030 -7-

Hierbij is het codeergedeelte 37 van het eerste aansluitorgaan 30 afwijkend van het codeergedeelte 57 van het tweede aansluitorgaan 50. Omndat tevens de codeergedeelten van de insteekfittingen 20, 40 zijn afgestemd op het bijbehorende aansluitorgaan 30, 50 wordt 5 bereikt dat de eerste en tweede insteekfitting uitsluitend in het bijbehorende eerste respectievelijk tweede aansluitorgaan op vergrendelende wijze insteekbaar zijn. Een verwisseling van de leidingen ten opzichte van de aansluitorganen is daarmee onmogelijk.

10 In de getoonde uitvoering, die praktisch gunstig te vervaardigen is en montagetechnisch voordelig is, is elk codeergedeelte 37, 57 in hoofdzaak cilindrisch, waarbij de diameter van het codeergedeelte 37 van het eerste aansluitorgaan 30 kleiner is dan van het codeergedeelte 57 van het tweede aansluitorgaan 50.

15

Tevens is in dit voorbeeld de lengte van het codeergedeelte 37 van het eerste aansluitorgaan 30 kleiner dan de lengte van het codeergedeelte 57 van het tweede aansluitorgaan 50, waarbij de eerste insteekfitting 20 een insteekaanslag 28 heeft, op een afstand 20 van de grendelgroef 25 die groter is dan de lengte van het codeergedeelte 37 van het eerste aansluitorgaan 30 en kleiner dan de lengte van het codeergedeelte 57 van het tweede aansluitorgaan 50.

Deze eerste insteekaanslag 28 heeft een grotere diameter dan het 25 codeergedeelte 57 van het tweede insteekorgaan 50. Aldus is een omwisselen van de insteekfittingen ten opzichte van de aansluitorganen 30, 50 onmogelijk.

De insteekaanslag 28 is in dit voorbeeld gevormd door een naar 30 buitenstekende omtreksribbbe, hier door een klemring te monteren in een ondiepe omtreksgroef.

In de getoonde uitvoeringsvorm is er ook in voorzien dat bij elke slangaansluiting een kleporgaan 70, 80 is voorzien, dat dienst doet 35 als een automatisch in- en uitschakelende smoring in het hydraulische circuit (bijvoorbeeld van een hydraulische cabinekantelinrichting).

1029030 -8-

Bij hydraulische systemen is het vaak gewenst de vloeistofstroom te smoren in een bepaalde richting van de stroming, terwijl in de omgekeerde richting dan vaak geen smoring gewenst is. De figuur 1 5 toont een aantrekkelijke oplossing om deze functionaliteit te realiseren.

De kleporganen 70, 80 zijn elk verschuifbaar geleid ten opzichte van het in de boring 3b, 4b stekende einddeel 22, 42, hier omdat het 10 kleporgaan 70, 80 een ringwand 71, 81 heeft die schuivend past om het einddeel 21, 41. Elk kleporgaan heeft verder een kopwand 72, 82, die hier dicht is uitgevoerd en een of meer spleten 73, 83 vrijlaat ten opzichte van de boring 3b, 4b.

15 In elke ringwand 71, 81 zijn een of meer dwarsboringen gevormd, hier twee dwarsboringen 74a,b en 84a,b met verschillende doorlaat.

De verschuifbare opstelling van de kleporganen 70, 80 heeft tot gevolg dat elk kleporgaan onder invloed van stroming van 20 hydraulische vloeistof vanuit de leiding naar het apparaat verplaatsbaar is van een eerste stand naar een tweede stand en vice versa.

In de figuur 1 is getoond dat bij aansluitorgaan hydraulische 25 vloeistof van de leiding naar het apparaat 1 stroomt, zodat het kleporgaan verschuift en hier tegen een door de boring 3b gevormde schouder 3d komt te liggen. Daarbij blijven tussen het kleporgaan 70 en de boring 3b een of meer openingen, bijvoorbeeld spleten 73 open, die voldoende groot zijn om een ongesmoorde stroming van vloeistof 30 toe te laten. Ook de beide dwarsboringen 74a,b zijn nu open, want er vindt geen overlap plaats met het einddeel 22. In een mogelijke uitvoeringsvorm is erin voorzien dat de een of meer spleten zodanig kleine doorlaat hebben dat een spleet funktioneert als "spleetfilter" in het hydraulische circuit.

Bij aansluitorgaan 50 is de situatie weergegeven bij stroming van het huis 1 naar de leiding. Daardoor is het kleporgaan 80 verder i 35 1029030 -9- over het einddeel geschoven en zelfs aankomen te liggen tegen de afdichtring 60. Door de verschuiving in deze richting is een deel van de een of meer dwarsboringen 84a,b (hier boring 84b) afgesloten en kan alleen via de andere dwarsboring 84 vloeistof stromen, 5 waardoor een kleinere werkzame doorlaat is verkregen en een gesmoorde stroming.

In de getoonde uitvoering zijn de insteekfittingen in hoofdzaak buisvormig met een centraal kanaal voor de hydraulische vloeistof en 10 een rotatiesymmetrische buitenomtrek over hun gehele lengte. Dit is voordelig voor de productie. Ook de rotatiesymmetrische uitvoering van de insteekboring, in combinatie met een rotatiesymmetrische uitvoering van het daarin te steken deel van de insteekfitting is voordelig, mede omdat nu de stand van de insteekfitting ten opzichte 15 van het aansluitorgaan nu geen rol speelt.

1029030

Claims (15)

1. Hydraulisch systeem omvattende een hydraulisch apparaat en een groep op het hydraulische apparaat aangesloten of aansluitbare 5 hydraulische leidingen, welke groep ten minste een eerste en een tweede leiding omvat, waarbij het apparaat een huis (1) heeft waaraan een eerste en tweede aansluitorgaan (30,50) zijn gemonteerd, respectievelijk voor het aansluiten van de eerste en de tweede leiding, 10 waarbij de eerste en de tweede leiding respectievelijk zijn voorzien j van een eerste en een tweede insteekfitting (20,40), waarbij elk aansluitorgaan een lichaam (31,51) heeft met een zich vanaf een insteekzijde uitstrekkende insteekboring (32,52) voor een insteekfitting (20,40), 15 waarbij elk aansluitorgaan verder een elastisch vergrendelingsorgaan (35,55) omvat, dat op een afstand vanaf de insteekzijde van de insteekboring (32, 52) werkzaam is, waarbij elke insteekfitting (20,40) is voorzien van een grendelformatie (35, 55), waar het elastische vergrendelingsorgaan 20 zelfstandig mee in ingrijping komt bij het in het bijbehorende aansluitorgaan (30, 50) steken van de insteekfitting (20,40), waarbij het zich tussen de insteekzijde en het vergrendelingsorgaan (35, 55) uitstrekkende deel van de insteekboring (32, 52) van elk aansluitorgaan (30,50) een codeergedeelte (37,57) vormt, 25 waarbij het codeergedeelte (37) van het eerste aansluitorgaan (30) wat een of meer dimensies daarvan betreft afwijkend is van het codeergedeelte (57) van het tweede aansluitorgaan (50), en waarbij de eerste en tweede insteekfitting (20,40) zodanig zijn dat deze uitsluitend in het bijbehorende eerste respectievelijk 30 tweede aansluitorgaan (30, 50) op vergrendelende wijze insteekbaar zijn.

2. Hydraulisch systeem volgens conclusie 1, waarbij elk codeergedeelte (37,57) in hoofdzaak cilindrisch is, waarbij de 35 diameter van het codeergedeelte (37) van het eerste aansluitorgaan kleiner is dan van het tweede aansluitorgaan (57), en waarbij de lengte van het codeergedeelte (37) van het eerste aansluitorgaan 1029030 -11- kleiner is dan de lengte van het codeergedeelte (57) van het tweede aansluitorgaan, en waarbij de eerste insteekfitting (20) een insteekaanslag (28) heeft, op een afstand van de grendelformatie (25) die groter is dan de lengte van het codeergedeelte (37) van het 5 eerste aansluitorgaan en kleiner dan de lengte van het codeergedeelte (57) van het tweede aansluitorgaan, welke eerste insteekaanslag (28) een grotere diameter heeft dan het codeergedeelte (57) van het tweede insteekorgaan.

3. Hydraulisch systeem volgens conclusie 1 of 2, waarbij de insteekboring (32,52) van elk aansluitorgaan zich door het lichaam heen uitstrekt tot aan een in een rugzijde (34,54) van het aansluitorgaan gelegen uittree-opening, en waarbij het huis (1) van het hydraulische apparaat is voorzien van een boring (3b,4b) in het 15 verlengde van de uittree-opening, waarbij elke insteekfitting een einddeel (21,41) heeft dat door de uittree-opening heen in de boring (3b,4b) steekt.

4. Hydraulisch systeem volgens conclusie 3, waarbij de boring 20 (3b,4b) ter hoogte van de rugzijde (34,54) van het aansluitorgaan een grotere diameter heeft dan de uittree-opening, waarbij een afdichtring (60) is opgesteld in de boring (3b,4b), tegen de rugzijde van het aansluitorgaan (30,50), welke afdichtring ten minste afdicht op het daardoorheen stekende einddeel (21,41) van de 25 insteekfitting en bij voorkeur ook een dichting vormt tussen het aansluitorgaan (30,50) en het huis (1).

5. Hydraulisch systeem volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij de insteekfitting (20,40) een cilindrisch 30 einddeel (21,41) heeft, een op het einddeel aansluitende conusdeel (27,47) met een toenemende diameter in de richting van het einddeel vandaan, waarbij de grendelformatie (25,45) is gevormd achter het conusdeel, gevolgd door het in het codeergedeelte (37,57) passende deel van de insteekfitting. 35

6. Hydraulisch systeem volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij het huis van het apparaat in het verlengde van 1029030

7. Hydraulisch systeem volgens conclusies 3 en 6, waarbij het 5 kleporgaan (70,80) verschuifbaar is geleid ten opzichte van het in de boring stekende einddeel (21,41), bijvoorbeeld het kleporgaan een ringwand (71,81) heeft die schuivend past om het einddeel.

8. Hydraulisch systeem volgens conclusie 6 of 7, waarbij het 10 kleporgaan (70,80) onder invloed van stroming van hydraulische vloeistof vanuit de leiding naar het apparaat verplaatsbaar is van een eerste stand naar een tweede stand en vice versa.

9. Hydraulisch systeem volgens conclusie 8, waarbij het 15 kleporgaan(70,80) in de eerste stand een andere werkzame doorlaat voor de vloeistof definieert dan in de tweede stand.

10. Hydraulisch systeem volgens conclusies 7 en 9, waarbij het kleporgaan (70,80) in de eerste stand een smoring vormt voor de 20 hydraulische vloeistof en in de tweede stand een aanmerkelijk grotere doorlaat.

11. Hydraulisch systeem volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij het huis (1) van het hydraulische apparaat een 25 aansluitzijde (2) heeft voorzien van boringen (3,4), waarin respectievelijk het eerste en het tweede aansluitorgaan (30,50) zijn bevestigd, waarbij bij voorkeur de boring in het hydraulische apparaat en elk aansluitorgaan zijn voorzien van schroefdraad en elk aansluitorgaan bij voorkeur parallelle sleutelvlakken heeft voor het 30 met een sleutel in de boring schroeven van het aansluitorgaan.

12. Hydraulisch systeem volgens conclusie 11, waarbij elk aansluitorgaan een ringvlak heeft (36,56), dat in gemonteerde toestand afdichtend aansluit op de aansluitzijde (2) van het 35 hydraulische apparaat, waarbij bij voorkeur het elastische grendelorgaan (35,55) naar binnen ligt ten opzichte van dat ringvlak (36,56) . : 02 9030 -13- J

12. I de insteekboring van ten minste een aansluitorgaan een boring heeft, waarbij in de boring een kleporgaan (70,80) is opgesteld.

13. Hydraulisch systeem volgens conclusie 12, waarbij het codeergedeelte (37,57) van elk aansluitorgaan ten opzichte van het ringvlak (36,56) naar buiten uitsteekt. i 5

14. Hydraulische bedieningsinrichting voor een beweegbaar voertuigonderdeel, bijvoorbeeld hydraulische kantelinrichting voor een kantelbare voertuigcabine, omvattende een systeem volgens een of meer van de voorgaande conclusies. 10

15. In combinatie aansluitorganen en insteekfittingen volgens een of meer van de voorgaande conclusies. 102903 0