NL1028848C2 - Inrichting voor het transporteren van een orgaan. - Google Patents

Inrichting voor het transporteren van een orgaan. Download PDF

Info

Publication number
NL1028848C2
NL1028848C2 NL1028848A NL1028848A NL1028848C2 NL 1028848 C2 NL1028848 C2 NL 1028848C2 NL 1028848 A NL1028848 A NL 1028848A NL 1028848 A NL1028848 A NL 1028848A NL 1028848 C2 NL1028848 C2 NL 1028848C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
gas
pump
organ
pressure
valve
Prior art date
Application number
NL1028848A
Other languages
English (en)
Inventor
Benedict Marie Doorschodt
Original Assignee
Doorzand Airdrive B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority to NL1028848A priority Critical patent/NL1028848C2/nl
Application filed by Doorzand Airdrive B V filed Critical Doorzand Airdrive B V
Priority to PCT/NL2006/050098 priority patent/WO2006112720A2/en
Priority to CN201210072978.XA priority patent/CN102640743B/zh
Priority to AU2006237742A priority patent/AU2006237742B2/en
Priority to BRPI0609992-0A priority patent/BRPI0609992B1/pt
Priority to CA2605522A priority patent/CA2605522C/en
Priority to EP06733076.1A priority patent/EP1871164B1/en
Priority to US11/918,843 priority patent/US8993225B2/en
Priority to CN2006800216387A priority patent/CN101198251B/zh
Priority to PL06733076T priority patent/PL1871164T3/pl
Application granted granted Critical
Publication of NL1028848C2 publication Critical patent/NL1028848C2/nl
Priority to NO20075495A priority patent/NO342284B1/no

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01NPRESERVATION OF BODIES OF HUMANS OR ANIMALS OR PLANTS OR PARTS THEREOF; BIOCIDES, e.g. AS DISINFECTANTS, AS PESTICIDES OR AS HERBICIDES; PEST REPELLANTS OR ATTRACTANTS; PLANT GROWTH REGULATORS
    • A01N1/00Preservation of bodies of humans or animals, or parts thereof
    • A01N1/02Preservation of living parts
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01NPRESERVATION OF BODIES OF HUMANS OR ANIMALS OR PLANTS OR PARTS THEREOF; BIOCIDES, e.g. AS DISINFECTANTS, AS PESTICIDES OR AS HERBICIDES; PEST REPELLANTS OR ATTRACTANTS; PLANT GROWTH REGULATORS
    • A01N1/00Preservation of bodies of humans or animals, or parts thereof
    • A01N1/02Preservation of living parts
    • A01N1/0236Mechanical aspects
    • A01N1/0242Apparatuses, i.e. devices used in the process of preservation of living parts, such as pumps, refrigeration devices or any other devices featuring moving parts and/or temperature controlling components
    • A01N1/0247Apparatuses, i.e. devices used in the process of preservation of living parts, such as pumps, refrigeration devices or any other devices featuring moving parts and/or temperature controlling components for perfusion, i.e. for circulating fluid through organs, blood vessels or other living parts
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61MDEVICES FOR INTRODUCING MEDIA INTO, OR ONTO, THE BODY; DEVICES FOR TRANSDUCING BODY MEDIA OR FOR TAKING MEDIA FROM THE BODY; DEVICES FOR PRODUCING OR ENDING SLEEP OR STUPOR
    • A61M1/00Suction or pumping devices for medical purposes; Devices for carrying-off, for treatment of, or for carrying-over, body-liquids; Drainage systems

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • General Health & Medical Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Dentistry (AREA)
  • Wood Science & Technology (AREA)
  • Zoology (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Thermal Sciences (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Heart & Thoracic Surgery (AREA)
  • Anesthesiology (AREA)
  • Vascular Medicine (AREA)
  • Biomedical Technology (AREA)
  • Hematology (AREA)
  • Animal Behavior & Ethology (AREA)
  • Public Health (AREA)
  • Veterinary Medicine (AREA)
  • Agricultural Chemicals And Associated Chemicals (AREA)
  • Jet Pumps And Other Pumps (AREA)
  • Pipeline Systems (AREA)
  • Loading And Unloading Of Fuel Tanks Or Ships (AREA)

Description

Inrichting voor het transporteren van een orgaan.
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het transporteren van een orgaan, omvattende een houder voor organen, een met die houder verbonden pomp, en 5 leidingen voor het circuleren van een vloeistof en/of -gas door die houder, welke pomp een gasaangedreven pomp is, alsmede een bevestiging voor een gasfles en een die gasfles met de pomp verbindende gasleiding, waarbij in die^gasleiding een eerste afsluiter aanwezig is, en een die gasleiding regelende sturing voor het afgeven van een pulserende gasstroom aan die pomp voor bediening daarvan.
10 Perfusie van een donororgaan met vloeistof of gas tijdens de transportfase verbe tert de kwaliteit van het donororgaan aanzienlijk. Hierdoor wordt de kans dat het lichaam van de ontvangende patiënt het donororgaan zal afstoten aanzienlijk kleiner, waardoor voor de patiënt een afname bereikt wordt van de hoeveelheid medicijnen die deze tot zich zal moeten nemen voor het onderdrukken van afstotingsverschijnselen.
15 Naast dat dit van groot belang is voor de gezondheid van de patiënt, is dit tevens van maatschappelijk belang aangezien er een tekort aan donororganen is.
NL 1013524 openbaart een inrichting voor machinale orgaanperfusie gedurende de transportfase van een donororgaan. Deze inrichting heeft als nadeel dat tijdens de transportfase de druk van de perfusievloeistof in het donororgaan niet nauwkeurig ge-20 regeld wordt. Hierdoor is de kans groot dat zodanige drukveranderingen ontstaan dat de orgaanperfusie niet naar behoren verloopt. Tijdens de transportfase zijn er veel factoren die kunnen leiden tot deze drukveranderingen. Een aantal veelvoorkomende factoren zijn de verandering van de omgevingstemperatuur, de afname van de gasdruk naarmate de gashouder leger raakt en de verschillende posities waarin de inrichting zich bevindt. 25 Als gevolg hiervan kan bij de bekende inrichting tijdens de transportfase op het ene moment de situatie zich voordoen dat door een te lage vloeistofdruk niet de gewenste orgaanperfusie bereikt wordt en op het andere moment, en wat vaak erger is, door een te hoge vloeistofdruk het donororgaan onherstelbaar beschadigd raakt. Daarnaast heeft de bekende inrichting een te hoog gasgebruik. Hierdoor komt het regelmatig voor, en 30 vooral bij onverwachte vertragingen, dat tijdens de transportfase de orgaanperfusie stopt door het opraken van het gas. Aangezien de inrichting voor transport bedoeld is, is het koppelen van de inrichting aan een grotere gashouder geen goede oplossing.
1028848 2 ;
Een doel van de uitvinding is een inrichting te verschaffen waarbij het perfusie-proces van het donororgaan nauwkeurig geregeld wordt. Het doel is bereikt met de inrichting volgens de uitvinding, welke het kenmerk heeft, dat in de afgeefleiding van de pomp druksensormiddelen aanwezig zijn, welke druksensormiddelen verbonden zijn 5 met die sturing en de aandrijving van die pomp beheersen. Hierdoor past de sturing de aandrijving van de pomp aan wanneer door de druksensormiddelen een druk in de afgeefleiding geregistreerd wordt welke niet overeenkomt met de gewenste druk. Op deze wijze wordt het perfusieproces van het donororgaan nauwkeurig geregeld. Door deze nauwkeurige regeling wordt tevens het gasgebruik van de inrichting gereduceerd.
10 In een uitvoeringsvorm van de uitvinding omvat de inrichting een in de gaslei ding stroomopwaarts van de eerste afsluiter aangebracht tweede afsluiter voor het beheersen van de druk bij die eerste afsluiter. Voor het reduceren van de kosten wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van standaard op de markt verkrijgbare gashouders. Deze gashouders kunnen, al dan niet gebruikmakend van een op de gashouder bevestigde 15 reduceerventiel, een minimale druk van ongeveer 1,5-4 bar leveren. Deze minimale door de gashouder geleverde gasdruk is te hoog voor het daarmee verpompen van per-fusievloeistof of -gas naar het donororgaan aangezien deze daardoor beschadigd zal raken. Met behulp van een tweede afsluiter, welke de gasdruk in de gasleiding tussen de gashouder en de pomp reduceert naar een gewenste waarde, bij voorkeur tussen de 20 100 en 250 mbar, kunnen deze standaard verkrijgbare gashouders gebruikt worden voor de aandrijving van de pomp. Deze tweede afsluiter kan een open/dicht ventiel, welke een openings- en sluitingstijd van ongeveer 5 ms heeft en tussen de 5 en 500 ms open blijft staan, of een reduceerventiel· zijn.
In een uitvoeringsvorm van de uitvinding is de tweede afsluiter elektrisch ver-25 stelbaar en elektrisch verbonden met die sturing. Als gevolg hiervan kan de tweede afsluiter door de sturing zodanig aangestuurd worden dat, in de verschillende omstandigheden tijdens de transportfase, in de gasleiding tussen de gashouder en de pomp een constante gemiddelde druk gerealiseerd wordt. Een fluctuerende gemiddelde gasdruk heeft ongewenste fluctuaties van de maximale druk in afgeefleiding tot gevolg. Een 30 constante gemiddelde gasdruk draagt bij aan het realiseren van een nauwkeurige regeling van het perfusieproces van het donororgaan.
In een uitvoeringsvorm van de uitvinding omvat die pomp een membraanpomp.
Een membraanpomp is zeer geschikt voor het, op aandrijving van een onder druk 1028848 3 staand gas, pulserend pompen van perfusievloeistof of -gas. Door de lage weerstand van het membraan heeft de pomp een hoog rendement. De standaard verkrijgbare gashouders hebben een inhoud van 1,2 of 5 liter. Doordat de inrichting voor transport bedoeld is, is gebruik van een gashouder van 5 liter niet gewenst. Om met een gashouder 5 van 1 of 2 liter de orgaanperfusie gedurende de hele transportfase, welke maximaal 60 uur duurt, in stand te houden is een dergelijk hoog rendement van de pomp noodzakelijk. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van een carbonaataluminium gashouder van 2 liter met daarin een gas onder een begindruk van 200-300 bar. Deze gashouders worden ook vaak gebruikt in vliegtuigen.
10 In een uitvoering van de uitvinding omvat die pomp een sensor voor het uitscha kelen van die pomp. Dit dient als beveiliging in de situatie dat gebruik wordt gemaakt van perfusievloeistof. Voor de kwaliteit van het donororgaan is het dan van groot belang dat alleen perfusievloeistof, en dus geen gasbellen, door het donororgaan gepompt worden. De sensor registreert of er voldoende vloeistof in de pomp aanwezig is om aan 15 deze voorwaarde te voldoen.
In een uitvoeringsvorm van de uitvinding is tussen de uitlaat van de pomp en de houder een buffervat aangebracht.
Door perfusievloeistof voor het bereiken van de houder, door middel van een gasdoorlaatbare slang (bijvoorbeeld een semi-permeabele slang, welke het materiaal 20 siliconen omvat), door een buffervat te geleiden kan de perfusievloeistof de in het buffervat aanwezige materie, zoals een zuurstofbevattend gas, absorberen.
In een uitvoeringsvorm is de inrichting volgens de uitvinding voorzien van een bodemvlak, zijwanden en een deksel, zodanig bemeten, dat bij het plaatsen van de inrichting op dat deksel die inrichting naar een van die zijwanden kantelt. De kans dat de 25 orgaanperfiisie niet naar behoren verloopt, is het grootst wanneer de inrichting zich in de positie bevindt waarbij de houder op het deksel geplaatst is. Door de houder zo te bemeten dat deze in die positie naar een van de zijwanden kantelt wordt de kans dat tijdens de transportfase een goede orgaanperfusie gerealiseerd wordt vergroot.
Volgens de uitvinding omvat het transporteren van een orgaan in een houder het 30 in die houder plaatsen van een orgaan, het sluiten van die houder en het in die houder pompen van een perfusievloeistof alsmede een zuurstofbevattend gas, waarbij dat pompen van vloeistof door druk van dat zuurstofbevattend gas veroorzaakt wordt, waarbij de gasdruk aan een daartoe aangebrachte pomp gevarieerd wordt voor het verkrijgen 1028848 4 van het pompeffect en waarbij de toevoer van gas aan die pomp bepaald wordt door de door die pomp opgewekte vloeistofeigenschappen in die vloeistof. Hierbij is het tevens mogelijk dat de variatie van de gasdruk beïnvloeding van het inschakelen/uitschakelen van de gastoevoer omvat en / of dat de variatie van de gasdruk beïnvloeding van de 5 gasdruk in de gastoevoer aan die pomp omvat.
Het te transporteren orgaan wordt op de perfusietoevoer van de inrichting aangesloten. Na het starten van het perfusieproces wordt de perfusievloeistof of -gas door het orgaan gepompt om vervolgens uit het orgaan in de houder te stromen. Wanneer gebruik gemaakt wordt van perfusievloeistof dan bevindt het orgaan zich in direct contact 10 met de in de houder aanwezige perfusievloeistof. In de situatie dat het te transporteren orgaan een nier is, wordt de nier met een slagader met de perfusietoevoer van de inrichting verbonden. De gewenste maximale perfusiedruk wordt vervolgens ingesteld. De druk van het perfusieproces wordt geregeld door het aansturen van de toevoer van gas naar de pomp. Wanneer gebruik gemaakt wordt van perfusievloeistof dan zal naar de 15 nier gemiddeld 100-200 milliliter/minuut gepompt worden.
In de situatie dat de te transporteren donororgaan een lever is, wordt de perfusietoevoer van de inrichting gesplitst in twee afzonderlijke perfusietoevoeren. Een van de perfusietoevoeren wordt direct aangesloten op de slagader van de lever. De andere perfusietoevoer bevat een buffervat. Door dit buffervat wordt de pulserende perfusiedruk 20 geëlimineerd en ontstaat een constante toevoer van perfusievloeistof of -gas. Deze perfusietoevoer wordt op een ader, welke geen slagader is, van de lever aangesloten. Op deze wijze wordt in de slagader en de ader van de lever respectievelijk een pulserende en continue perfusietoevoer bereikt. Deze situatie komt overeen met de situatie waarin een lever zich in het menselijke lichaam bevindt. In de situatie dat gebruik gemaakt 25 wordt van perfusievloeistof stroomt gemiddeld door de perfusietoevoer van de slagader 20 % en door de perfusietoevoer de ader 80 % van de naar de lever gepompte perfusievloeistof. In totaal wordt dan gemiddeld 250 milliliter/minuut naar de lever gepompt. Voor het starten van het perfusieproces van de lever wordt de gewenste druk en vloei-stofstroom ingesteld. De hoeveelheid naar de lever gepompte perfusievloeistof of -gas 30 wordt bepaald door het regelen van de doorstroming van gas naar de pomp. Doordat bekend is hoeveel vloeistof of -gas de pomp per pompcyclus verpompt, kan bepaald worden hoe vaak de pompcyclus per tijdseenheid herhaald dient te worden om het ge- 1028848 i 5 wenste debiet te bereiken. Eveneens kan een maximale perfusiedruk ingesteld worden om beschadigingen van de lever te voorkomen.
De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de tekeningen, waarin: 5 fig. 1 schematisch een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding toont, | fig. 2 een schematisch perspectivisch aanzicht van de pomp, inclusief de afsluiter, van de inrichting van fig. 1 toont, fig. 3 een schematisch dwarsdoorsnedeaanzicht van de pomp van fig. 2 toont, 10 fig. 4 een schematisch perspectivisch aanzicht van het membraan van de pomp van fig. 2 toont.
fig. 5 een schematisch dwarsdoorsnedeaanzicht van het membraan van fig. 4 toont, en fig. 6a en 6b schematische perspectivische aanzichten van een volgende uitvoe-15 ringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding tonen.
Figuur 1 toont de inrichting volgens de uitvinding in de situatie dat gebruik gemaakt wordt van perfusievloeistof 5. Deze inrichting omvat een orgaanhouder 1 voor het bevatten van een donororgaan, een membraanpomp 4 voor het transporteren van de in de orgaanhouder 1 opneembare perfusievloeistof 5. De inrichting omvat verder een 20 basisvlak 81, zijwanden 82 en een deksel 2. De orgaanhouder 1 omvat een tweede deksel 90 met een overdrukventiel 83. De pomp 4 wordt met een onder druk staand gas uit een gashouder 3 aangedreven. De membraanpomp 4 omvat een in- en uitlaat 64 voor gas en een eerste en tweede vloeistofaansluiting 66 en 65. Met in- en uitlaat 64 is de membraanpomp 4 door middel van een eerste gasleiding 20 met de gashouder 3 ver-25 bonden. De gashouder 3 omvat een eerste reduceerventiel 85 voor het reduceren van de gasdruk naar ongeveer 1,5 bar. Voor de toevoer van perfusievloeistof 5 verbindt een derde vloeistofleiding 25 de eerste vloeistofaansluiting 66 van de membraanpomp 4 met de orgaanhouder 1. De derde vloeistofleiding 25 onttrekt perfusievloeistof 5 aan twee randen van de orgaanhouder 1. Hierdoor zal de derde vloeistofleiding 25 ook per-30 fusievloeistof 5 aan de orgaanhouder 1 kunnen onttrekken wanneer de orgaanhouder 1 zich in een zodanige schuine positie bevindt, dat de perfusievloeistof 5 naar een van de randen stroomt. Tijdens het pompen wordt de perfusievloeistof 5 in de eerste vloeistofleiding 22 gepompt, welke leiding 22 met de tweede vloeistofaansluiting 65 van de 1028848 6 membraanpomp 4 en met het donororgaan verbonden is. De werking van de pomp 4 zal bij de beschrijving van de figuren 2 en 3 verder toegelicht worden.
De eerste vloeistofleiding 22 splitst zich bij splitsing 89 in een eerste vloeistof-toevoer 86 en een tweede vloeistoftoevoer 87. De tweede vloeistoftoevoer 87 bevat een 5 tweede buffervat 80 voor het in de tweede vloeistoftoevoer 87 elimineren van de pulse rende vloeistofdruk van de perfusievloeistof. De eerste vloeistoftoevoer 86 kan met een slagader van een lever verbonden worden en de tweede vloeistoftoevoer 87 kan aan een ader, welke niet een slagader is, van een lever verbonden worden. Op deze wijze wordt bij een lever in de slagader en de ader respectievelijk een pulserende en continue perfu-10 sievloeistoftoevoer bereikt. In de situatie dat het te transporteren donororgaan een nier is, kan de tweede vloeistoftoevoer 87, inclusief het tweede buffervat 88, bij de splitsing 89 afgesloten en losgekoppeld worden. De eerste vloeistoftoevoer 86 wordt dan op de slagader van de nier aangesloten.
Voor het regelen van de gasdruk en de doorstroming van het gas van de gashou-15 der 3 naar de membraanpomp 4 omvat de inrichting een tweede afsluiter 6 en een eerste afsluiter 7, respectievelijk voor het reduceren van die gasdruk en voor het regelen van de doorstroming van het gas. De tweede afsluiter 6 en de eerste afsluiter 7 zijn tussen de gashouder 3 en de membraanpomp 4 met de eerste gasleiding 20 verbonden, waarbij de eerste afsluiter 7 zich stroomafwaarts van de tweede afsluiter 6 bevindt.
20 De eerste afsluiter 7 omvat een eerste, tweede en derde aansluiting 61,62 en 63.
De eerste afsluiter 7 staat via een vierde communicatieverbinding 29 in contact met de sturingsmiddelen 10. Op aansturing van die sturingsmiddelen 10 kan de eerste afsluiter 7 schakelen tussen twee standen waarin twee van de drie aansluitingen 61,62 en 63 in open verbinding met elkaar zijn. De eerste aansluiting 61 is hierbij altijd in open ver-25 binding met een van de twee overige aansluitingen 62 en 63.
Voor het aandrijven van de membraanpomp 4 wordt onder druk staand gas door de eerste afsluiter 7 via de in- en uitlaat 64 in de membraanpomp 4 geleid. Na het activeren van de membraanpomp 4 wordt, door omschakeling van de eerste afsluiter 7, het onder druk staande gas uit de membraanpomp, door de eerste gasleiding 20 en via de 30 tweede afsluiter 2 in de tweede gasleiding 21 geleid. Door deze handelingen te herhalen wordt een pulserende gasstroom gerealiseerd. De tweede gasleiding 21 mondt uit in de orgaanhouder 1. Door de tweede deksel 90 is de orgaanhouder 1 zodanig afgesloten dat het daar in geleide gas resulteert in een overdruk in de orgaanhouder 1. Hierdoor wordt 1028848 7 de kans kleiner dat stof en vuil in de orgaanhouder 1 en bij het donororgaan terecht komt. De gasleiding 21 kan tevens direct op het orgaan worden aangesloten om het orgaan met gas te kunnen doorstromen.
Bij orgaanperfusie is het van groot belang dat de druk van de perfusievloeistof 5 5 in het donororgaan niet boven een specifieke waarde komt omdat het onherstelbare schade aan het donororgaan kan toebrengen. Met de eerste en tweede druksensor 8 en 9, wordt respectievelijk de gasdruk in de eerste gasleiding 20 en de perfusievloeistof-druk in de eerste vloeistofleiding 22 gemeten. De eerste druksensor 8 is tussen de tweede afsluiter 6 en de eerste afsluiter 7 met de eerste gasleiding 20 verbonden en de twee-10 de druksensor 9 is stroomafwaarts van de membraanpomp 4 met de eerste vloeistofleiding 22 verbonden.
De sturingsmiddelen 10 staan verder met een eerste communicatieverbinding 26 in contact met de tweede afsluiter 6 voor de aansturing daarvan, met een tweede communicatieverbinding 27 in contact met de eerste druksensor 8 en met een derde com-15 municatieverbinding 28 in contact met de tweede druksensor 9. Op basis van de infor matie van de tweede druksensor 9, kan door aansturing van de eerste afsluiter 7 de pulserende stroming van het gas naar de membraanpomp 4 geregeld worden, anders gezegd, de door de membraanpomp 4 gegenereerde perfusievloeistofdruk kan door het, door middel van aansturing van de eerste afsluiter 7, regelen van de doorstroming van 20 het onder druk staande gas naar die membraanpomp 4 geregeld worden.
Met besturingsmiddelen 10 kan eveneens geregeld worden dat een constant debiet van perfusievloeistof 5 naar het donororgaan gepompt wordt. Doordat bekend is hoeveel perfusievloeistof 5 de membraanpomp 4 per pompcyclus voorkomt, kan bepaald worden hoeveel pompcycli per tijdeenheid gerealiseerd dienen te worden om een 25 bepaald debiet te bereiken. Het debiet van een pompcyclus van de membraanpomp 4 ligt rond de 10 milliliter.
De druk van het gas uit de gashouder 3 ligt rond de 1,5 bar. Om beschadigingen van het donororgaan te voorkomen is het noodzakelijk de druk in de eerste gasleiding 20 te reduceren naar een waarde tussen de 100 en 250 mbar. Deze reductie wordt ge-30 realiseerd door de tweede afsluiter 6. Voor het continu regelen van de gasdruk sturen de sturingsmiddelen 10, gebruik makende van de informatie van de eerste druksensor 8, de tweede afsluiter 6 aan. De gewenste door de pomp 4 geleverde overdruk ligt tussen 20 en 80 mm Hg.
1028848 8
De sturingsmiddelen 10 staan verder via een vijfde communicatieverbinding 30 in contact met een sensor 12 welke met de membraanpomp 4 verbonden is. Deze sensor 12 registreert wanneer minder dan een specifieke hoeveelheid perfusievloeistof 5 in de membraanpomp 4 aanwezig is. Indien dat het geval is stoppen de sturingsmiddelen 10 5 de aandrijving van de membraanpomp 4 door het met de eerste afsluiter 7 blokkeren van de toevoer van het gas naar de membraanpomp 4. Door zwaartekracht kan de weer gevuld raken met perfusievloeistof.
Verder omvat de inrichting voor het constant houden van de gasdruk in de eerste gas- j leiding 20 een expansievat 11 welke via een derde gasleiding 23 tussen de tweede af-10 sluiter 6 en de eerste afsluiter 7 met de eerste gasleiding 20 verbonden is. De eerste vloeistofleiding 22 gaat voor het bereiken van het donororgaan voor een deel door het binnenste van het expansievat 11. Dat deel van de eerst vloeistofleiding 20 bestaat uit een vloeistofdicht materiaal welke niet gasdicht is. Hierdoor kan de perfusievloeistof 5 het in het expansievat 11 aanwezige gas absorberen. Indien in de inrichting als aan-15 drijfgas een zuurstofbevattend gas gebruikt wordt, wordt de perfusievloeistof 5 op deze wijze voorzien van extra zuurstof. Perfiisie met zuurstofrijk perfusievloeistof 5 heeft een erg gunstig effect op het in goede staat houden van het donororgaan. Na de perfusie van het donororgaan stroomt de perfusievloeistof 5 in de orgaanhouder 1. Bij gebruik steunt het donororgaan op een orgaanondersteuning 80. Het donororgaan bevindt zich 20 hierbij in direct contact met de perfusievloeistof 5 in de orgaanhouder 1. De orgaanondersteuning bestaat uit materiaal welke de perfusievloeistof wel door laat maar van het donororgaan afkomstige celresten niet. Doordat deze celresten door de orgaanondersteuning 80 opgevangen worden blijft de perfusievloeistof 5 van goede kwaliteit. De orgaanondersteuning 80 is gemaakt van een plaatvormig flexibel filtermateriaal waar 25 het donororgaan in gebruik in als het ware in hangt. De orgaanondersteuning 80 is uit-neembaar.
Figuur 2 toont een uitvoeringsvorm van de membraanpomp 4 volgens de uitvinding. Aan de behuizing 32 van de membraanpomp 4 is de eerste afsluiter 7 bevestigd welke dient voor het aansturen van de membraanpomp 4. De eerste afsluiter 7 beschikt 30 over drie aansluitingen, een eerste, tweede en derde aansluiting 61,62 en 63, en kan schakelen tussen twee standen waarin twee van de drie aansluitingen met elkaar in open verbinding staan. De eerste aansluiting 61 is door middel van een gasleiding 20 verbonden met de in- en uitlaat 64 van het gasdeel 33 van de membraanpomp 4. De twee- 1028848 9 de en derde aansluiting 62 en 63 dienen respectievelijk voor de gasafvoer en de gastoevoer. De eerste aansluiting 61 staat altijd in open verbinden met een van de twee overig aansluitingen 62 en 63.
De membraanpomp 4 omvat verder een eerste en een tweede vloeistofaansluiting 5 66 en 65. De eerste vloeistofaansluiting 66 dient voor de toevoer van vloeistof naar het vloeistofdeel 34 van de membraanpomp 4. Hierbij wordt de vloeistof eerst door een vloeistoffilter 47 geleid waarna de vloeistof in het reservoir 39 van de membraanpomp 4 stroomt. De vloeistoffilter 47 haalt verontreinigingen uit de vloeistof. Het reservoir 39 is door middel van een eerste eenwegafsluiter 40 met het vloeistofdeel 34 van de 10 membraanpomp 4 verbonden. De tweede vloeistofaansluiting 65 dient voor de afvoer van de vloeistof uit het vloeistofdeel 34 en omvat een tweede eenwegafsluiter 41.
Het gasdeel 33 is door middel van een membraan 44 gescheiden van het vloeistofdeel 34. In de rustpositie is de eerste afsluiter 7 in een eerste stand geschakeld waarin de eerste vloeistofaansluiting 61 zich in open verbinding met de tweede vloei-15 stofaansluiting 62, van de gasafvoer, bevindt. Voor gebruik dient het vloeistofdeel 34 en, ten minste een deel van, het reservoir 39 met vloeistof gevuld te zijn. Voor het aandrijven van de membraanpomp 4 wordt de eerste afsluiter 7 in de tweede stand geschakeld waarin de eerste vloeistofaansluiting 61 zich in open verbinding met de derde vloeistofaansluiting 63, van de gastoevoer, bevindt. Het onder druk staande gas zal in 20 het gasdeel 33 stromen waardoor een overdruk in dat gasdeel 33 ontstaat. Het membraan 44 zal zich daardoor vanuit de rustpositie zodanig verplaatsen dat het volume van het gasdeel 33 groter wordt. Dit heeft een overdruk in het vloeistofdeel 34 als gevolg. Door de eerste eenwegafsluiter 40 kan slechts vloeistof van het reservoir 39 naar het vloeistofdeel 34 stromen. De tweede eenwegafsluiter 41 laat slechts vloeistofstromen 25 van het vloeistofdeel 34 door de tweede vloeistofaansluiting 65 naar buiten toe. Hierdoor zal door de overdruk vloeistof via de tweede vloeistofaansluiting 65 uit het vloeistofdeel 34 gepompt worden.
Nadat het membraan 44 de maximale verplaatsing daarvan bereikt heeft wordt de eerste afsluiter 7 in de eerste stand geschakeld. Door de overdruk zal gas door de eerste 30 gasleiding 20 uit het gasdeel 33 stromen. Het membraan 44 zal zich richting de rustpositie daarvan bewegen waardoor ten opzicht van het reservoir 39 in het vloeistofdeel 34 een onderdruk ontstaat en de eerste eenwegafsluiter 40 zich zal openen. Met als gevolg dat vloeistof van het reservoir 39 in het vloeistofdeel 34 stroomt tot dat de drukken in 1028848 10 het gas- en vloeistofdeel 33 en 34 in evenwicht zijn. De membraanpomp 4 bevindt zich dan weer in de rustpositie. Door de hiervoor beschreven cyclus te herhalen kan de membraanpomp 4 gebruikt worden voor het verpompen van vloeistof. De eerste sensor 12 registreert of het reservoir voldoende gevuld is om te garanderen dat alleen perfu-5 sievloeistof, en dus geen gasbellen, verpompt worden.
De membraanpomp 4 heeft verder als voordeel dat in een pompcyclus geen onderdruk voorkomt. Dit is van groot belang voor de kwaliteit van het donororgaan, aangezien bij een onderdruk de bloedvaten in het donororgaan dicht kunnen klappen en beschadigd kunnen raken.
10 Figuren 4 en 5 tonen het membraan 44 van de membraanpomp 4 van de figuren 2 i en 3. Het membraan 44 is in hoofdzaak cirkelvormig. Het membraan 44 is van gasdicht materiaal gemaakt en omvat een buitenste rand 57, een flexibel deel 52 en een stijf binnendeel 53. Het flexibele deel 52 omsluit het binnendeel 53 en de buitenste rand 57 omsluit het flexibele deel 52. Het flexibele deel 52 omvat een plooi 56 welke zich bui-15 ten het vlak door het binnendeel 53 uitstrekt. Het binnendeel 53 omvat een stijf en een in hoofdzaak cirkelvormig orgaan 54. Dit orgaan 54 is aan beide zijden daarvan gedeeltelijk bekleed met een laag 55 welke bestaat uit hetzelfde materiaal als het flexibele deel 52. Deze laag 55 is intergaal met het flexibele deel 52 verbonden. Door het membraan 51 aan een zijde daarvan te voorzien van een overdruk, zullen de vlakken door 20 het binnendeel 53 en het buitenste rand 57 zich ten opzichte van elkaar verplaatsen.
Figuur 6a toont een volgende uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding. De inrichting omvat een behuizing 13 welke een eerste deksel 14, zijwanden 18 en een basisvlak 17 omvat. In gebruik wordt de inrichting bij voorkeur met het basisvlak 17 op een steunvlak gepositioneerd. De behuizing 13 is in hoofdzaak gemaakt 25 geëxpandeerd polystyreen of tempex. Tussen het eerste deksel 14 en het basisvlak 17 bevindt zich aan het buitenoppervlak van de behuizing 13 een afsluitbare opening 15.
Door deze opening 15 kunnen voorwerpen, zoals de gashouder 3 uit figuur 1 en koelor-ganen, in de behuizing 13 geplaatst worden. De temperatuur in de orgaanhouder 101 ligt bij voorkeur tussen de 2 en 8 graden Celsius. Het eerste deksel 14 heeft een zodani-30 ge vorm dat door het gewicht van de inrichting deze zich in een instabiele positie bevindt wanneer de inrichting zodanig op een horizontaal vlak gepositioneerd is dat al- leen het eerste deksel 14 dit vlak raakt. Hierdoor zal de inrichting kantelen naar een positie waarin niet alleen het eerste deksel 14 het steunvlak raakt en bij voorkeur naar 1028848 11 een positie waarin het basisvlak 17 het steunvlak raakt. De afsluitbare opening 15 kan eveneens gerealiseerd worden door een uitneembare zijwand 18.
Figuur 6b toont de inrichting van figuur 6a waarbij het eerste deksel 14 en het niet getoonde tweede deksel van de orgaanhouder 101 verwijderd zijn. Het vlak door 5 de omtrek van de opening 102 van het orgaanhouder 101 maakt een hoek met het vlak door het basisvlak 17. Door deze positionering van de opening 102 van de orgaanhouder 101 is een donororgaan makkelijker in de orgaanhouder 101 te plaatsen.
Nabij de opening 102 bevinden zich bedieningsmiddelen 16 voor het aansturen van het orgaanperfiisieproces. Met de bedieningsmiddelen 16 kan ingesteld worden wat 10 voor soort orgaan, bijvoorbeeld een nier of een lever, de orgaanperfusie zal ondergaan. Verder kunnen voor de orgaanperfusie van belang zijnde parameters, zoals de gewenste druk, de temperatuur en het debiet ingesteld worden. Tijdens het perfusieproces wordt informatie die betrekking heeft op die parameters door die bedieningsmiddelen 16 weergegeven. Op deze wijze kan tijdens en na het transport van het donororgaan een 15 beeld gevormd worden van het verloop van de orgaanperfusie. Dit is van groot belang om de kwaliteit van het donororgaan na de transportfase te bepalen.
De gehele inrichting, inclusief de elektronica, is bestand tegen ethyleenoxide sterilisatie. Het zal de vakman duidelijk zijn dat binnen de reikwijdte van de door de conclusies gedefinieerde beschermingsomvang nog verdere varianten denkbaar zijn, die 20 voor de hand liggend zijn na het bovenstaande.
1028848

Claims (11)

1. Inrichting voor het transporteren van een orgaan, omvattende een houder (1) voor organen, een met die houder verbonden pomp (4), en leidingen (21, 22) voor het 5 circuleren van een vloeistof en/of gas door die houder (1), welke pomp (4) een gasaan-gedreven pomp is, alsmede een bevestiging voor een gasfles en een die gasfles met de pomp (4) verbindende gasleiding (20), waarbij in die gasleiding (20) een eerste afsluiter (7) aanwezig is, en een die gasleiding (20) regelende sturing (10) voor het afgeven van een pulserende gasstroom aan die pomp (4) voor bediening daarvan, met het kenmerk. 10 dat in de afgeefleiding (22) van de pomp (4) druksensormiddelen (9) aanwezig zijn, welke druksensormiddelen (9) verbonden zijn met die sturing (10) en de aandrijving van die pomp (4) beheersen.
2. Inrichting volgens conclusie 1, omvattende een in de gasleiding (20) stroomopwaarts van de eerste afsluiter (7) aangebracht tweede afsluiter (6) voor het beheersen 15 van de druk bij die eerste afsluiter (7).
3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij de tweede afsluiter (6) elektrisch verstelbaar is en elektrisch verbonden (26) is met die sturing (10).
4. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij die pomp (4) een membraanpomp omvat.
5. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij die pomp (4) een sensor (71) omvat voor het uitschakelen van die pomp (4).
6. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij tussen de vloei-stofuitlaat (65) van de pomp (4) en de houder (1) een buffervat (11) is aangebracht.
7. Inrichting volgens conclusie 6, waarbij de buffervat (11) een gasdoorlatende i 25 slang omvat.
8. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, welke een behuizing (13) omvat, welke voorzien is van een basisvlak (17), zijwanden (18) en een deksel (14), zodanig bemeten, dat bij het plaatsen van die inrichting op dat deksel (14) die inrichting naar een van die zijwanden (18) kantelt.
9. Werkwijze voor het transporteren van een orgaan in een houder, omvattende het in die houder plaatsen van een orgaan, het sluiten van die houder en het in die houder pompen van een perfusievloeistof alsmede een zuurstofbevattend gas, waarbij dat pompen van vloeistof door druk van dat zuurstofbevattende gas veroorzaakt wordt, 1028848 waarbij de gasdruk aan een daartoe aangebrachte pomp gevarieerd wordt voor het verkrijgen van het pompeffect, met het kenmerk, dat de toevoer van gas aan die pomp bepaald wordt door de door die pomp opgewekte vloeistofeigenschappen van die vloeistof.
10. Werkwijze volgens conclusie 9, waarbij de variatie van de gasdruk beïnvloe ding van het inschakelen/uitschakelen van de gastoevoer omvat.
11. Werkwijze volgens een van de conclusies 9 of 10, waarbij de variatie van de gasdruk beïnvloeding van de gasdruk in de gastoevoer aan die pomp omvat. 1028848
NL1028848A 2005-04-22 2005-04-22 Inrichting voor het transporteren van een orgaan. NL1028848C2 (nl)

Priority Applications (11)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1028848A NL1028848C2 (nl) 2005-04-22 2005-04-22 Inrichting voor het transporteren van een orgaan.
CN201210072978.XA CN102640743B (zh) 2005-04-22 2006-04-24 用于运输器官的设备
AU2006237742A AU2006237742B2 (en) 2005-04-22 2006-04-24 Device for transporting an organ
BRPI0609992-0A BRPI0609992B1 (pt) 2005-04-22 2006-04-24 Dispositivo para transportar um órgão, e, método para transportar um órgão em um recipiente
PCT/NL2006/050098 WO2006112720A2 (en) 2005-04-22 2006-04-24 Device for transporting an organ
CA2605522A CA2605522C (en) 2005-04-22 2006-04-24 Device for transporting an organ
EP06733076.1A EP1871164B1 (en) 2005-04-22 2006-04-24 Device for transporting an organ
US11/918,843 US8993225B2 (en) 2005-04-22 2006-04-24 Device for transporting an organ
CN2006800216387A CN101198251B (zh) 2005-04-22 2006-04-24 用于运输器官的设备
PL06733076T PL1871164T3 (pl) 2005-04-22 2006-04-24 Urządzenie do transportowania narządu
NO20075495A NO342284B1 (no) 2005-04-22 2007-10-31 Anordning for transport av et organ

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1028848 2005-04-22
NL1028848A NL1028848C2 (nl) 2005-04-22 2005-04-22 Inrichting voor het transporteren van een orgaan.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1028848C2 true NL1028848C2 (nl) 2006-10-24

Family

ID=34975001

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1028848A NL1028848C2 (nl) 2005-04-22 2005-04-22 Inrichting voor het transporteren van een orgaan.

Country Status (10)

Country Link
US (1) US8993225B2 (nl)
EP (1) EP1871164B1 (nl)
CN (2) CN101198251B (nl)
AU (1) AU2006237742B2 (nl)
BR (1) BRPI0609992B1 (nl)
CA (1) CA2605522C (nl)
NL (1) NL1028848C2 (nl)
NO (1) NO342284B1 (nl)
PL (1) PL1871164T3 (nl)
WO (1) WO2006112720A2 (nl)

Families Citing this family (29)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2009132018A1 (en) * 2008-04-22 2009-10-29 The Board Of Regents Of The University Of Texas System Fluidics-based pulsatile perfusion organ preservation device
US9357764B2 (en) 2009-06-18 2016-06-07 Giner, Inc. System for fluid perfusion of biological matter comprising tissue
US10091985B2 (en) 2009-06-18 2018-10-09 Giner, Inc. Perfusing an organ with an in situ generated gas
US9253976B2 (en) 2011-03-15 2016-02-09 Paragonix Technologies, Inc. Methods and devices for preserving tissues
WO2012125782A2 (en) 2011-03-15 2012-09-20 Paragonix Technologies, Inc. Apparatus for oxygenation and perfusion of tissue for organ preservation
US9867368B2 (en) 2011-03-15 2018-01-16 Paragonix Technologies, Inc. System for hypothermic transport of samples
US9426979B2 (en) 2011-03-15 2016-08-30 Paragonix Technologies, Inc. Apparatus for oxygenation and perfusion of tissue for organ preservation
US20210392873A1 (en) 2011-03-15 2021-12-23 Paragonix Technologies, Inc. System for hypothermic transport of samples
US8828710B2 (en) 2011-03-15 2014-09-09 Paragonix Technologies, Inc. System for hypothermic transport of samples
US11178866B2 (en) 2011-03-15 2021-11-23 Paragonix Technologies, Inc. System for hypothermic transport of samples
US12096765B1 (en) 2011-03-15 2024-09-24 Paragonix Technologies, Inc. System for hypothermic transport of samples
CA2830307A1 (en) * 2011-03-23 2012-09-27 Vivoline Medical Ab Apparatus for maintaining a harvested organ viable and transportable
WO2013068752A2 (en) * 2011-11-10 2013-05-16 Organox Limited Organ perfusion systems
DE102012112709B4 (de) * 2011-12-30 2022-09-08 Giner Life Sciences, Inc. System zur Fluidperfusion oder Persufflation von biologischem Material, welches Gewebe umfasst
US9119393B2 (en) * 2012-07-10 2015-09-01 Lifeline Scientific, Inc. Organ transporter with tilt and/or shock sensing
US8785116B2 (en) 2012-08-10 2014-07-22 Paragonix Technologies, Inc. Methods for evaluating the suitability of an organ for transplant
US9560846B2 (en) 2012-08-10 2017-02-07 Paragonix Technologies, Inc. System for hypothermic transport of biological samples
AU2014326794B2 (en) 2013-09-24 2019-03-21 Giner, Inc. System for gas treatment of a cell implant
CN103609551A (zh) * 2013-12-02 2014-03-05 尚文俊 器官转运装置
USD765874S1 (en) 2014-10-10 2016-09-06 Paragonix Technologies, Inc. Transporter for a tissue transport system
JP7044268B2 (ja) 2016-11-15 2022-03-30 ガイナー ライフ サイエンシズ,インク. 自己調節式電解ガス発生器、およびこれを備えるインプラントシステム
BR112019009712A2 (pt) 2016-11-15 2019-08-13 Giner Life Sciences Inc dispositivo de difusão gasosa percutânea adequado para uso com um implante subcutâneo
EP3634127A4 (en) 2017-06-07 2021-03-17 Paragonix Technologies Inc. APPARATUS FOR TRANSPORTING AND PRESERVING FABRIC
US11773496B2 (en) 2018-05-17 2023-10-03 Giner, Inc. Combined electrical lead and gas port terminals and electrolytic gas generator comprising same
US11632951B2 (en) 2020-01-31 2023-04-25 Paragonix Technologies, Inc. Apparatus for tissue transport and preservation
WO2021183885A1 (en) * 2020-03-13 2021-09-16 Vascular Perfusion Solutions, Inc. Integrated pump-gas exchange apparatus and methods
NL2025807B1 (nl) 2020-06-10 2022-02-16 Besi Netherlands Bv Werkwijze en mal voor het om hullen van op een drager bevestigde elektronische componenten
CN115005198A (zh) * 2022-06-30 2022-09-06 张亚群 器官灌注转运系统及控制方法
USD1031028S1 (en) 2022-09-08 2024-06-11 Paragonix Technologies, Inc. Tissue suspension adaptor

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3877843A (en) * 1973-05-21 1975-04-15 Baxter Laboratories Inc Pulsatile pumping system
US3914954A (en) * 1971-09-02 1975-10-28 Roland Karl Doerig Procedure for conservation of living organs and apparatus for the execution of this procedure
US5356771A (en) * 1993-03-11 1994-10-18 Board Of Regents, The University Of Texas System Combined perfusion and oxygenation organ preservation apparatus
NL1013524C2 (nl) * 1999-11-08 2001-05-09 Univ Amsterdam Inrichting voor machinale orgaanperfusie gedurende de transportfase van een donororgaan.

Family Cites Families (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3843455A (en) * 1972-09-13 1974-10-22 M Bier Apparatus and technique for preservation of isolated organs through perfusion
US5338662A (en) * 1992-09-21 1994-08-16 Bio-Preserve Medical Corporation Organ perfusion device
EP1929863B1 (en) * 1998-09-29 2016-11-09 Organ Recovery Systems, Inc. Apparatus and method for maintaining and/or restoring viability of organs
SE513549C2 (sv) * 1999-11-10 2000-10-02 Georgios Toris Fiskedrag med utbytbara färgmönster
JP4537639B2 (ja) * 1999-11-11 2010-09-01 興和株式会社 動物の特定行動回数の計測方法及び装置
CN1251586C (zh) 2003-11-20 2006-04-19 鞠烽炽 便携式肝脏体外灌注保存装置

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3914954A (en) * 1971-09-02 1975-10-28 Roland Karl Doerig Procedure for conservation of living organs and apparatus for the execution of this procedure
US3877843A (en) * 1973-05-21 1975-04-15 Baxter Laboratories Inc Pulsatile pumping system
US5356771A (en) * 1993-03-11 1994-10-18 Board Of Regents, The University Of Texas System Combined perfusion and oxygenation organ preservation apparatus
NL1013524C2 (nl) * 1999-11-08 2001-05-09 Univ Amsterdam Inrichting voor machinale orgaanperfusie gedurende de transportfase van een donororgaan.

Also Published As

Publication number Publication date
AU2006237742A1 (en) 2006-10-26
WO2006112720A2 (en) 2006-10-26
BRPI0609992A2 (pt) 2011-10-18
NO342284B1 (no) 2018-04-30
US20100015592A1 (en) 2010-01-21
EP1871164B1 (en) 2015-12-02
CA2605522A1 (en) 2006-10-26
PL1871164T3 (pl) 2016-07-29
BRPI0609992B1 (pt) 2018-02-14
NO20075495L (no) 2008-01-18
WO2006112720A3 (en) 2006-12-14
CN102640743A (zh) 2012-08-22
CA2605522C (en) 2013-10-22
BRPI0609992A8 (pt) 2017-02-07
AU2006237742B2 (en) 2012-06-28
CN101198251A (zh) 2008-06-11
CN101198251B (zh) 2012-06-06
CN102640743B (zh) 2014-10-15
EP1871164A2 (en) 2008-01-02
US8993225B2 (en) 2015-03-31

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL1028848C2 (nl) Inrichting voor het transporteren van een orgaan.
JP6730378B2 (ja) 減少した圧力変動及び気泡トラップを有する灌流装置
US8927257B2 (en) Organ transport container system
US20200187490A1 (en) Organ perfusion apparatus with downstream flow control
US9661843B2 (en) Perfusion regulation
US7591812B1 (en) Passive venous air purging chamber with vent/sucker blood handling capabilities
JP6962925B2 (ja) 流体貯蔵容器脱気システム及び方法
CN111903665B (zh) 储液装置及离体器官灌注系统
JP4357190B2 (ja) 体外循環血液回路における静脈血貯留室
SE465453B (sv) Anordning foer cirkulering av organiskt-biologiska vaetskor i ett slutet system

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
SD Assignments of patents

Effective date: 20140402

MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20200501