NL1028018C2 - Voertuig en werkwijze voor het reinigen van waterleidingstelsels. - Google Patents

Description

Titel: Voertuig en werkwijze voor het reinigen van waterleidingstelsels

De uitvinding heeft betrekking op een voertuig en werkwijze voor het reinigen van waterleidingstelsels, met name voor de bestrijding van legionellabesmetting, in het bijzonder in (drink-)waterleidingstelsels van gebouwen.

5 Voor het bestrijden van legionellabesmetting in waterleidingstelsels zijn verschillende technieken bekend, waarvoor verschillende soorten apparatuur nodig zijn. Zo kan een chemisch bestrijdingsmiddel aan het waterleidingstelsel toegevoerd worden, of kan het stelsel gespoeld worden. Na constatering van de besmetting wordt over 10 het algemeen een plan gemaakt waarbij voor een bepaalde vorm van bestrijding gekozen wordt, waarna een behandeling wordt uitgevoerd tijdens welke de vereiste apparatuur op het besmette waterleidingstelsel wordt aangesloten. Als vervolgens blijkt dat toch een andere vorm van bestrijding nodig is, moet weer opnieuw begonnen worden met de 15 bestrijding. Bovendien kan er bij het omwisselen van aansluiten aan verschillende apparatuur onbedoeld toch weer besmetting blijven bestaan.

Het is onder meer een doel van de uitvinding om minstens één van deze problemen op te lossen.

De uitvinding voorziet in een voertuig voor het reinigen van 20 waterleidingstelsels volgens conclusie len een werkwijze voor het reinigen van een waterleidingstelsel volgens conclusie 6.

Verdere doelstellingen en voordelige aspecten van de uitvinding zullen nader worden geïllustreerd aan de hand van de volgende figuren. 1 1028018

Figuur 1 toont een schema van een installatie in een reinigingsvoertuig Figuur 2 illustreert het bedrijf van een reinigingsvoertuig.

2

Figuur 1 toont een schema van een installatie in een reinigingsvoertuig. De installatie heeft een toevoerkoppeling 10 voor leidingwater en een toedieningskoppeling 120 voor het toedienen van bewerkt water aan een te behandelen waterleidingstelsel. Verder bevat de installatie een 5 verhittingseenheid 12, een opslagvat 13, een hydrofoor 14 een chemische injectie-eenheid 15, een persluchtpomp 16a en een afvoerpomp 140. De verhittingseenheid is bijvoorbeeld een dieselgestookte "hotbox" met een capaciteit om 25 liter water per minuut tot een temperatuur van 125 graden Celsius te stoken. Opslagvat 13 heeft bijvoorbeeld een capaciteit van 300 10 liter. Afvoerpomp 140 is bijvoorbeeld een membraanpomp die bij voorkeur wordt aangedreven door perslucht van persluchtpomp 16a (via een verder niet getoonde leiding).

De installatie is georganiseerd in een reeks bypass groepen, die respectievelijk de verhittingseenheid 12, het opslagvat 13, en de chemische 15 injectie-eenheid 15 bevatten. De installatie bevat een pijpenstelsel dat toevoerkoppeling 10 met toedieningskoppeling 120 verbindt via in serie met elkaar achtereenvolgens een terugslagklep 11 (bijvoorkeur van het type C/A, die chemische middelen tegenhoudt), een ingangsklep 100, de bypass-groep met verhittingseenheid 12, de bypass-groep met opslagvat 13, hydrofoor 14, 20 de bypass-groep met chemische injectie-eenheid 15 en een uitgangsklep.

Elke bypass-groep bevat een ingangsklep 17a-c, een uitgangsklep 19a-c en een bypassklep 18a-c. In de bypassgroep met verhittingseenheid 12 is ingangsklep 17a gekoppeld tussen een ingang van de bypass-groep en een ingang van verhittingseenheid 12. Uitgangsklep 19a is tussen een uitgang 25 van verhittingseenheid 12 en een uitgang van deze bypass-groep gekoppeld. Bypassklep 18a is tussen de ingang en de uitgang van deze bypass-groep gekoppeld. In de bypassgroep met opslagvat 13 is ingangsklep 17b gekoppeld tussen een ingang van de bypass-groep en een ingang van opslagvat 13. Uitgangsklep 19b is tussen een uitgang van opslagvat 13 en 30 een uitgang van deze bypass-groep gekoppeld. Bypassklep 18b is tussen de 1028018 3 ingang en de uitgang van deze bypass-groep gekoppeld. In de bypassgroep met chemische injectie-eenheid 15 is ingangsklep 17c gekoppeld tussen een ingang van de bypass-groep en een ingang van chemische injectie-eenheid 15. Uitgangsklep 19c is tussen een uitgang van chemische injectie-eenheid 5 15 en een uitgang van deze bypass-groep gekoppeld. Bypassklep 18c is tussen de ingang en de uitgang van deze bypass-groep gekoppeld.

Persluchtpomp 16a is via een luchtklep 16b en een terugslagklep 16c aan een punt in het pijpenstelsel tussen uitgangsklep 110 en de bypass-groep met chemische injectie-eenheid 15 gekoppeld. Afvoerpomp 140 heeft 10 een ingang die via een afvoerklep 130 aan een verder punt tussen uitgangsklep 110 en de bypass-groep met chemische injectie-eenheid 15 gekoppeld is. Afvoerpomp 140 heeft een uitgang die aan een afvoer van het voertuig gekoppeld is.

Figuur 2 illustreert het bedrijf van het voertuig 20, bij het reinigen 15 van een te behandelen waterleidingstelsel in een gebouw 22.Het voertuig (bijvoorkeur een aanhanger) wordt naar het gebouw gereden. Daar wordt toevoerkoppeling 10 aan via een aansluiting 24 aan het openbare waterleidingnet 24 aangesloten (typisch via de watermeter van het gebouw). Het te behandelen waterleidingstelsel wordt van het openbare 20 waterleidingnet afgekoppeld, bijvoorbeeld met een hoofdkraan 26.

Toedieningskoppeling 120 wordt aangesloten op een centrale aansluiting 28 aan het te behandelen waterleidingstelsel (dat wil zeggen aan een aansluiting vanwaaruit het gehele waterleidingstelsel bereikt kan worden, bijvoorbeeld vanaf een aftakking direct achter de hoofdkraan.

25 De kleppen van de bypass-groepen maken het mogelijk om tussen een aantal verschillende configuraties te schakelen zonder dat daarvoor slangen aan- en afgekoppeld hoeven te worden. Doordat de installatie in een voertuig is aangebracht kan dit schakelen tussen verschillende configuraties tijdens-het-proces-zonder-tussentijds-koppelen bovendien eenvoudig met 30 dezelfde installatie op verschillende gebouwen uitgevoerd worden. Doordat 1028018 4 tijdens het proces niet gekoppeld en ontkoppeld hoeft te worden is de kans op besmetting door het koppelen en ontkoppelen veel kleiner, wat het slaagpercentage van het reinigen verhoogt, en doordat een voertuig gebruikt wordt kan een gebouw snel aangepakt worden.

5 De volgende tabel geeft een overzicht van de functie van een aantal mogelijke configuraties.

1 Thermische desinfectie met gebruik van opslagvat 2 Thermische desinfectie zonder gebruik van opslagvat 3 Thermische desinfectie met gebruik van opslagvat en lucht 4 Koud spoelen met gebruik van opslagvat 5 Koud spoelen zonder gebruik van opslagvat 6 Koud spoelen met gebruik van opslagvat en lucht 7 Koud spoelen met zonder gebruik van opslagvat maar met lucht 8 Chemische reiniging met gebruik van opslagvat 9 Chemische reiniging zonder gebruik opslagvat 10 Chemische reiniging met gebruik opslagvat en lucht 11 Thermische plus chemische reiniging met opslagvat en lucht 12 Thermische plus chemische reiniging zonder opslagvat/met lucht 13 Thermische plus chemische reiniging zonder opslagvat of lucht 14 Thermische plus chemische reiniging met opslagvat/zonder lucht 15. Afzuigen te behandelen leidingstelsel 16 Afzuigen installatie in voertuig

De verschillende configuraties worden verkregen door selectief kleppen te 10 openen en te sluiten. Als de verhittingseenheid 12, het opslagvat 13 of de chemische injectie-eenheid in een bepaalde bypass-groep actief is dan I worden de ingangsklep 17a-c en de uitgangsklep 19a-c van de bypass-groep ί geopend en de bypassklep 18a-c wordt gesloten. Als een bepaalde bypass- ί i 1 0 2 8 Ö1 8 5 groep niet actief is dan wordt de bypassklep 18a-c geopend en de ingangsklep 17a-c en de uitgangsklep 19a-c van de bypass-groep worden gesloten.

Het toevoeren van lucht gebeurt bijvoorkeur in stoten, door telkens 5 luchtklep 16a te openen. Het afzuigen gebeurt door afvoerklep 130 te openen en afvoerpomp 140 te activeren.

In een uitvoeringsvorm zijn alle betrokken kleppen met de hand bedienbaar, zodat ze in de voor de gewenste configuratie benodigde stand gezet kunnen worden. In een alternatieve uitvoeringsvorm wordt tenminste 10 ten dele gebruik gemaakt van elektrisch bestuurde kleppen. In dat geval kan bijvoorbeeld een schakeling worden voorzien die zo is aangelegd dat door op knoppen voor de verschillende configuraties te drukken de corresponderende combinaties van open en gesloten kleppen tot stand gebracht wordt. Daarbij kan bovendien een schakeling gebruikt worden om 15 de lucht automatisch stootsgewijs toe te voeren in de configuraties waar lucht toegevoegd wordt. Als alternatief kunnen de kleppen door een computer bestuurd worden. Het zal overigens duidelijk zijn dat alle kleppen bedienbaar hoeven te zijn: een deel van de kleppen in de bypass-groepen kan ook als terugslagklep uitgevoerd worden, die vanzelf dichtslaan als 20 andere kleppen dichtgezet worden.

Nadat de toevoerkoppeling is aangekoppeld om water van het openbare waterleidingnet te ontvangen en de toedieningskoppeling aan het te behandelen waterleidingstelsel omvat een voorkeursvorm voor het bestrijden van legionella in een waterleidingstelsel achtereenvolgens de 25 volgende stappen, waarvoor de installatie in het voertuig achtereenvolgens naar verschillende configuraties geschakeld wordt: (a) via toedieningskoppeling 120 water met een temperatuur van minstens zestig graden Celsius aan het te behandelen waterleidingstelsel toedienen, totdat op een aantal tappunten van het te behandelen 1028018 6 waterleidingstelsel een watertemperatuur van minstens zestig graden Celsius gemeten wordt; (b) leegzuigen van het te behandelen waterleidingstelsel via toedieningskoppeling 120 5 (c) toedienen van water met toegevoegd chemisch bacterie bestrijdingsmiddel via toedieningskoppeling 120 aan het te behandelen waterleidingstelsel; (d) laten inwerken van het bestrijdingsmiddel gedurende een vooraf gekozen tijdsduur; 10 (e) via toedieningskoppeling 120 toedienen van water met een temperatuur van minstens zestig graden Celsius aan het te behandelen waterleidingstelsel, met periodieke luchtstoten, waarbij het te behandelen waterleidingstelsel doorgespoeld wordt; (f) (optioneel) meten of het water op een aantal bemeten tappunten 15 een temperatuur van minstens zestig graden Celsius bereikt heeft en vervolgens overschakelen op doorspoelen met onverwarmd water en toegevoegde luchtstoten via toedieningskoppeling 120; (g) (optioneel) testen of het water op aftappunten nagenoeg geen bestrijdingsmiddel meer bevat en als er meer bestrijdingsmiddel gemeten 20 wordt de voorgaande stap herhalen; (h) via toedieningskoppeling 120 toedienen van water met een temperatuur van minstens zestig graden Celsius aan het te behandelen waterleidingstelsel.

25 Doordat de installatie vast met kleppen uitgevoerd in een voertuig is aangebracht is het bij deze behandeling niet nodig om aansluitingen aan en af te koppelen tussen verschillende stappen. Dit vermindert de kans dat daarbij per ongeluk besmetting optreedt.

10? 80 1 8 7

Na deze stappen wordt het te behandelen waterleidingstelsel bijvoorkeur 48 uur in normaal gebruik genomen en daarna wordt gemeten of de bestrijding het gewenste effect heeft gehad.

Hydrofoor 14 wordt bijvoorkeur zo ingesteld dat water met een zo 5 hoog mogelijke waterdruk door het te behandelen waterleidingstelsel geleid wordt. Een hydrofoor kan de druk typisch tot 10 atmosfeer instellen, maar in praktijk wordt de druk beperkt door wat het te behandelen waterleidingstelsel aankan. Dat wordt bij voorkeur vooraf beoordeeld. Een druk van rond 3.2 atmosfeer werkt meestal goed.

10 Stap (a) dient om een zo groot mogelijk deel van de bacteriën en hun voedingsbodem gedood en/of losgeweekt. Het toegevoerde water heeft bijvoorkeur een temperatuur tussen de zestig en tachtig graden Celsius. Als warmer water gebruikt wordt, wordt de toevoer bijvoorbeeld tijdelijk onderbroken als de watertemperatuur op een tappunt boven de tachtig 15 graden Celsius uitkomt. Bijvoorkeur worden tijdens stap (a) de aftappunten in het gebouw om beurten geopend, of in groepen, elk net zo lang tot er water van minstens zestig graden Celsius uitstroomt. Zo wordt verzekerd dat het hele stelsel voldoende op temperatuur is. De afzuigstap (b) dient om de het losgeweekte materiaal te verwijderen en/of eventuele doodlopende 20 leidingen te legen. Daarbij worden ook amoeben verwijderd (deze kunnen legionella bacteriën opnemen en tegen de chemische reiniging beschermen; als amoeben daarna weer openspringen bij het doorspoelen kan het te behandelen waterleidingstelsel weer besmet raken).

Als bestrijdingsmiddel kan bijvoorbeeld chloor gebruik worden. De 25 inwerktijd hangt van het gekozen middel en de locale omstandigheden af, maar is bijvoorbeeld tussen de drie en zes uur. Het bestrijdingsmiddel wordt met chemische injectie-eenheid 15 aan het water toegevoegd, waarbij een gewenste gemiddelde dosis wordt ingesteld door met een instelbare frequentie standaard doses in de waterstroom door chemische injectie-30 eenheid 15 te injecteren. In stappen waarin geen bestrijdingsmiddel wordt 1 028018 " _______ _ 8 toegediend wordt de bypass groep met chemische injectie-eenheid 15 gebypassed om te voorkomen dat restanten bestrijdingmiddel het toegediende water kunnen verontreinigen. Ook in de stap waarin her chemische middel wordt toegediend worden bijvoorkeur de aftappunten in 5 het gebouw om beurten, of in groepen, geopend, elk net zo lang tot er voldoende concentratie bestrijdingsmiddel in het afgetapte water gemeten wordt. Zo wordt verzekerd dat het hele stelsel voldoende bestrijdingsmiddel bevat.

Bij het doorspoelen na de chemische bestrijding worden bijvoorkeur 10 alle tappunten in het gebouw open gezet. Bij het doorspoelen na de chemische bestrijding wordt tenminste tijdelijk (kortstondig) ook weer gebruik gemaakt van thermische desinfectie met water uit verhittingseenheid 12 en/of opslagvat 13. Het is gebleken dat op deze manier laatste resten van bacteriën en/of voedingsbodem verwijderd kunnen 15 worden. Over het algemeen zal hiervoor minder tijd nodig zijn dan voor het uitspoelen van het chemische bestrijdingsmiddel en daarom wordt bijvoorkeur overgeschakeld op onverwarmd water als de thermische desinfectie klaar is.

Tot slot wordt nog een laatste thermische desinfectie stap 20 uitgevoerd om de laatste resten te verwijderen (bijvoorbeeld bacteriën uit amoebes die bij het uitspoelen gebarsten zijn). Bijvoorkeur worden tijdens deze stap de aftappunten in het gebouw om beurten, of in groepen, geopend elk net zo lang tot er water van minstens zestig graden Celsius uitstroomt. Zo wordt verzekerd dat het hele stelsel voldoende op temperatuur is. Na 25 enkele dagen wordt vervolgens gemeten of de behandeling effect heeft gehad. Zonodig moet de behandeling daarna herhaald worden, maar dat blijkt slechts zelden nodig.

Het gebruik van opslagvat 13 hangt af van de omvang van het te behandelen waterleidingstelsels. Bij kleine stelsels kan de capaciteit van ! 30 verhittingseenheid 12 voldoende zijn om rechtstreeks de benodigde 1028018 9 waterstroom op de gewenste temperatuur te leveren. In dat geval wordt opslagvat 13 bijvoorkeur gebypassed, tenzij om andere redenen al in voldoende mate verwarmd water in opslagvat 13 beschikbaar is. Bij grotere systemen wordt voor het toedienen van verwarmd water eerst een 5 buffervoorraad van verwarmd water in opslagvat 13 opgebouwd, waarna het water toegediend wordt.

Hoewel een uitvoeringsvorm voor het bestrijden van legionella bacteriën beschreven is zal het duidelijk zijn dat het voertuig tevens voor andere reinigingswerkzaamheden gebruikt kan worden, zoals het 10 verwijderen van materiaal (bijv. zand) dat bij de aanleg van een waterleidingstelsel is achtergebleven. Hiervoor wordt bijvoorbeeld met onverwarmd water en met toegevoegde luchtstoten gespoeld.

Ook kan in bepaalde gevallen voor een versimpelde behandeling van legionella bestrijding gekozen worden, bijvoorbeeld als blijkt dat 15 toedienden van verwarmd water voor het betrokken waterleidingstelsel onmogelijk of ongewenst is. In dat geval kan verhittingseenheid 12 gebypassed worden en kan gebruik gemaakt worden van intensieve chemische behandeling. Anderzijds kan blijken onder eenvoudige omstandigheden chemische behandeling niet nodig is zodat thermische 20 behandeling volstaat. Onder meer ingewikkelde omstandigheden kunnen meer stappen, met name herhalingen van de genoemde stappen, nodig zijn.

1028018

Claims (8)

1. Reinigingsvoertuig voor het reinigen van waterleidingstelsels, welk reinigingsvoertuig is voorzien van een toevoerkoppeling voor het aanvoeren van water naar het voertuig en een toedieningskoppeling voor het toedienen van water aan een te behandelen waterleidingstelsel vanuit het voertuig, 5 waarbij het voertuig van de toevoerkoppeling naar de toedieningskoppeling een serieschakeling bevat van achtereenvolgens een verhittingseenheid, een opslagvat, een hydrofoor en een chemische injectie-eenheid, en selectief activeerbare luchttoevoermiddelen die in parallel met deze serieschakeling aan de toedieningskoppeling gekoppeld zijn, waarbij in de serieschakeling 10 selectief activeerbare bypassschakelingen om respectievelijk de verhittingseenheid, het opslagvat en de chemische injectie-eenheid zijn aangebracht.

2 Reinigingsvoertuig volgens conclusie 1, waarin elk van de bypassschakelingen is voorzien van een eerste en tweede klep tussen 15 respectievelijk een ingang en een uitgang van de bypassschakeling in de serieschakeling en een ingang en een uitgang van de betrokkene van de verhittingseenheid, het opslagvat en de chemische injectie-eenheid, en de bypassschakeling is voorzien van een derde klep in een bypassverbinding tussen de ingang en de uitgang van de bypassschakeling.

3. Reinigingsvoertuig volgens één der voorafgaande conclusies en verder voorzien van een afvoerpomp die in parallel met de genoemde serieschakeling en de luchttoevoermiddelen aan de toedieningskoppeling gekoppeld is.

4. Reinigingsvoertuig volgens conclusie 3, waarin de afvoerpomp een 25 luchtgedreven membraanpomp is die vanuit de luchttoevoermiddelen wordt aangedreven. 1028018

5. Reinigingsvoertuig volgens conclusie 3, waarin het voertuig als een aanhangwagen is uitgevoerd.

6. Werkwijze voor het behandelen van een waterleidingstelsel, waarin een voertuig volgens één der voorafgaande conclusies naar een locatie van 5 het waterleidingstelsel wordt gereden, het waterleidingstelsel van een openbaar waterleidingnet afgekoppeld wordt, de toevoerkoppeling aangekoppeld wordt om water van het openbaar waterleidingnet te ontvangen en de toedieningskoppeling aan het waterleidingstelsel gekoppeld wordt, waarna een reeks verschillende stappen voor het 10 behandelen van het waterleidingstelsel door het selectief activeren van de bypassschakelingen gerealiseerd wordt.

7. Werkwijze volgens conclusie 6, waarin een behandeling van het waterleiding stelsel de met het selectief activeren van de bypassschakelingen gerealiseerde stappen bevat van: 15 (a) via de toedieningskoppeling water met een temperatuur van minstens zestig graden Celsius aan het te behandelen waterleidingstelsel toedienen; (b) leeg laten lopen van het te behandelen waterleidingstelsel via de toedieningskoppeling; 20 (c) toedienen van water met toegevoegd chemisch bacterie bestrijdingsmiddel via de toedieningskoppeling aan het te behandelen waterleidingstelsel; (d) laten inwerken van het bestrijdingsmiddel gedurende een vooraf gekozen tijdsduur; 25 (e) via de toedieningskoppeling toedienen van water met een temperatuur van minstens zestig graden Celsius aan het te behandelen waterleidingstelsel, met periodieke luchtstoten, waarbij het te behandelen waterleidingstelsel doorgespoeld wordt.

8. Werkwijze volgens conclusie^, verder omvattende de stappen van 1028018 - tijdens stap (e) meten van de temperatuur van het op tenminste één tappunt; en - als de temperatuur een waarde van minstens zestig graden Celsius bereikt heeft vervolgens overschakelen op doorspoelen met onverwarmd 5 water en toegevoegde luchtstoten via de toedieningskoppeling; - nadat nagenoeg alle chemisch bestrijdingsmiddel uit het te behandelen waterleidingsstelsel gespoeld is via toedieningskoppeling toedienen van water met een temperatuur van minstens zestig graden Celsius aan het te behandelen waterleidingstelsel. 10 1028018