NL1027925C2 - Hulpaandrijving en voertuig voorzien van een hulpaandrijving. - Google Patents

Description

• '

Hulpaandrijving en voertuig voorzien van een hulpaandrijving

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een hulpaandrijving voor het aandrijven van een getrokken voertuig zoals een caravan, omvattende een links en 5 rechts van dat voertuig aan te brengen aandrijving waarbij elke aandrijving omvat een elektromotor en een daardoor aangedreven aandrijfrol, alsmede een enkele sturing voor die elektromotoren en een die sturing en zo die elektromotoren beïnvloedende bediening, welke bediening omvat bedieningsorganen voor het volgens een bocht verplaatsen van dat voertuig.

10 Dergelijke hulpaandrijvingen zijn algemeen bekend en worden vooral gebruikt voor het manoeuvreren van caravans op bijvoorbeeld campings indien deze ontkoppeld zijn van het trekkende voertuig. Begrepen dient echter te worden dat ook andere getrokken voertuigen daarmee bewogen kunnen worden. In de stand der techniek zijn allerlei soorten constructies voorgesteld voor het over geringe afstanden verplaatsen 15 van het voertuig. Bij de meeste constructies grijpt een aandrijfrol aan op de banden van de wielen van het voertuig. Via een elektromotor en een al dan niet tussengeschakelde overbrenging wordt de rol geroteerd.

Bij andere voorstellen wordt een aandrijfrol naar beneden gedrukt tot contact met de bodem en neemt zo een aanzienlijk deel van de gewichtsoverdracht voertuig-bodem 20 voor zijn rekening en door het aandrijven van dergelijke rollen kan verplaatsing verwezenlijkt worden.

Talrijke constructies zijn voorgesteld voor het in aanraking brengen van de rollen met hetzij de bodem hetzij de wielen. Bovendien zijn vele constructies voorgesteld voor het sturen van de betreffende elektromotoren.

25 Met name bij het manoeuvreren van grotere, zwaardere voertuigen, zoals caravans en meer in het bijzonder tandemassers is gebleken dat een eenvoudige aan/uit-schakeling van de motoren niet het gewenste effect heeft. Immers voor het manoeuvreren van voertuigen met een gewicht boven de 1000 kg ontstaat een aanzienlijke wringing (en zo belasting van de wielophanging).

30 Met name is gebleken dat het beschrijven van bochten bij het manoeuvreren een probleem vormt.

1027925" J ' 2

Het is het doel van de onderhavige uitvinding de manoeuvreerbaarheid van verhoudingsgewijs grote, zware voertuigen, die normaliter getrokken worden met behulp van een eigen hulpaandrijving te verbeteren.

Dit doel wordt bij de hierboven beschreven hulpaandrijving verwezenlijkt 5 doordat die sturing zodanig uitgevoerd is, dat bij het ontvangen van een signaal van die bediening voor het volgens een bocht verplaatsen, deze sturing de elektromotoren zodanig stuurt, dat beide een verplaatsing van dat voertuig in dezelfde richting voortbrengen en dat door een snelheidsverschil in die verplaatsing die bocht beschreven wordt.

10 Volgens de onderhavige uitvinding wordt bij het nemen van een bocht niet langer een motor uitgeschakeld en de andere ingeschakeld, maar worden beide motoren ingeschakeld. Gebleken is dat dit met name bij tandemassers maar ook bij enkelassige voertuigen die bij langere voertuigen tot een probleem kan leiden. Een oncontroleerbaar zwaaiend gedrag kan ontstaan door het steeds uitvoeren van correcties 15 voor de gebruiker.

Volgens de onderhavige uitvinding wordt voorgesteld aan beide zijden van het voertuig nog steeds in aandrijving te voorzien bij het nemen van bochten. Echter door het opleggen van een snelheidsverschil in die aandrijving aan de linker en rechter zijde van het voertuig kan een bocht genomen worden. Gebleken is dat op een dergelijke 20 wijze zeer beheerst een beweging plaats kan vinden. Onder rechts en links dient in het onderstaande de positie ten opzichte van de langsas in bovenaanzicht van het voertuig gezien te worden, d.w.z. twee tegenover liggende wielen waarbij tegenoverliggend loodrecht staat op de normale veiplaatsingsrichting van het voertuig. De gebruiker zal op zijn (afstandsbediening op gebruikelijke wijze de knop die voor het nemen van de 25 betreffende bocht dient indrukken. Echter zal daardoor via de sturing aandrijving van beide elektromotoren verwezenlijkt worden met het hierboven beschreven effect.

Zoals hierboven aangegeven is een dergelijke constructie in het bijzonder geschikt voor tandemassers. Daar treedt bij het nemen van een bocht behalve het hierboven genoemde zwaaien ook het probleem van het wringen van de wielen op die 30 aan een zijde op verhoudingsgewijs geringe afstand ten opzichte van elkaar aangebracht zijn

Volgens een van voordeel zijnde uitvoering van de uitvinding is het verschil in snelheid tussen links en rechts zodanig dat, indien de snelheid bij het in rechte lijn 1027925"

» I

3 rijden op 100% gesteld wordt, de snelheid van het snelst draaiende wiel op 80-100% van die snelheid ligt en de snelheid van het langzaamst draaiende wiel op 10-30% ligt.

Meer in het bijzonder bedragen deze waarden resp.100% en 20%.

Volgens de onderhavige uitvinding is in het bijzonder de sturing zodanig 5 uitgevoerd dat bij het uitvoeren van keren beide aandrijvingen in eenzelfde snelheid voorzien maar in tegengestelde richting. Zo is nauwkeurige rotatie om een verticale as die door de langsas van het voertuig gaat mogelijk.

Volgens een verdere van voordeel zijnde uitvoering wordt het afbouwen van de beweging van het voertuig, nadat dit eerder met de hierboven beschreven 10 elektromotoren op gang gebracht is, geleidelijk uitgevoerd. Dat wil zeggen indien de bedienende persoon de knop voor het rijden loslaat zal niet dadelijk de stroomtoevoer aan de elektromotoren onderbroken worden. In het algemeen zal de schakeling zodanig uitgevoerd zijn dat bij wel onderbreken van de stroom aan de elektromotoren de verschillende stroomkringen kortgesloten worden waardoor een remmend effect 15 ontstaat. Bovendien wordt dit remmend effect in sommige gevallen nog bevorderd door de aanwezigheid van een wormoverbrenging. Door volgens de uitvinding bij het loslaten van de knop voor het rijden de stroomtoevoer op enigerlei in de stand der techniek bekende wijze aan de elektromotoren geleidelijk af te bouwen zal het voertuig zoals een caravan en meer in het bijzonder de wielophanging daarvan minder zwaar 20 belast worden met remkrachten.

Volgens een verdere bijzonderheid van de onderhavige uitvinding wordt indien het verhoudingsgewijs zware voertuig met hoge snelheid beweegt, d.w.z. een snelheid heeft die op ten minste 30% van de maximale snelheid ligt die met de hulpaandrijving voortgebracht kan worden, bij het stoppen dit stoppen geleidelijk geëffectueerd. Dat wil 25 zeggen indien de bedienende persoon de knop voor het rijden loslaat zal niet meteen de stroomtoevoer aan de elektromotoren onderbroken worden. Immers door de verhoudingsgewijs zware uitvoering van de elektromotoren zal het onderbreken van de stroom een behoorlijk remmend effect hebben op het voertuig. Dit is in het algemeen ongewenst. Daarom zal bij het vanaf hogere snelheid loslaten van de bedieningsknop 30 de sturing in geleidelijke afbouw van de rotatie van de elektromotoren voorzien.

De hierboven beschreven snelheidregeling resp. remmen kan op enige in de stand der techniek bekende wijze uitgevoerd worden. Volgens een van voordeel zijnde uitvoering van de uitvinding wordt door pulseren de rotatie van de elektromotoren 1027925' .___ ___ 4 _ _ beïnvloed. Dit kan zowel de vorm van de puls, de hoogte van de puls als de tijdsduur van de puls respectievelijk de tijdsduur tussen de pulsen betreffen.

De onderhavige uitvinding heeft eveneens betrekking op een voertuig voorzien van de hierboven beschreven hulpaandrijving.

5 De uitvinding zal hieronder nader aan de hand van een in de tekening afgebeeld uitvoeringsvoorbeeld verduidelijkt worden. Daarbij tonen:

Fig. 1 in bovenaanzicht een voertuig voorzien van de hulpaandrijving volgens de uitvinding; en

Fig. 2 het voertuig volgens de onderhavige uitvinding in bovenaanzicht bij het 10 nemen van een bocht.

In fig. 1 is een te trekken voertuig met 1 aangegeven. Dit omvat een met het slepende voertuig te koppelen dissel 2 alsmede een achterzijde 3. De langsas van het voertuig d.w.z. de richting waarin het door het te slepen voertuig bewogen wordt is met 16 aangegeven. Aan weerszijden daarvan zijn wielen 4-7 aangegeven. Daarbij zijn 15 wielen 4 en 5 aan de "linker" zijde aangebracht terwijl de wielen 6 en 7 aan de "rechter" zijde aangebracht zijn.

De wielen 4-7 zijn vrij draaiend uitgevoerd. Echter kunnen de wielen 5 en 7 met behulp van aandrijvingen 8, 9, bij het ontkoppeld zijn van het slepende voertuig, aangedreven worden. Daartoe kunnen de aandrijfrollen 11 die verbonden zijn met 20 motoren 10 op enigerlei wijze naar de betreffende wielen 5, 7 toegebracht worden. Eventueel kunnen daarbij veiligheden aangebracht zijn. De veiligheid kan omvatten dat pas nadat de betreffende aandrijfrollen tegen de betreffende wielen gedrukt zijn deze aandrijfrollen aangedreven kunnen worden. Een andere veiligheid kan omvatten dat beweging van de aandrijfrollen naar de wielen onmogelijk is en/of aandrukken van de 25 aandrijfrollen tegen de wielen ongedaan gemaakt wordt indien de caravan aan een voertuig gekoppeld is. Het is eveneens mogelijk dat in een dergelijk geval een alarm afgegeven wordt al dan niet in combinatie met het blokkeren van de beweging van de aandrijfrollen naar de wielen toe. Een dergelijk alarm kan een geluidssignaal omvatten. Een aanduiding voor de koppeling van een te trekken voertuig en een trekkend voertuig 30 kan gevonden worden in het met een stekker voorzien in elektrische verbinding tussen beide voertuigen. Begrepen zal worden dat bovenstaande veiligheden ook onafhankelijk van de hierboven beschreven maatregelen voor het nemen van een bocht genomen kunnen worden. Een sturing 12 is aanwezig die gevoed wordt met een accu 1027925“ 5 13. Daarmee kan zowel de beweging naar die wielen van de aandrijvingen 8, 9 geregeld worden als de rotatie van de aandrijfrollen. Dit betreft zowel richting als rotatiesnelheid. De aandrijvingen 8 en 9 kunnen direct bij de constructie van het voertuig daarop aangebracht worden maar eveneens in een later stadium daaraan 5 bevestigd worden met behulp van bijvoorbeeld een hulpframe.

De sturing 12 wordt onder andere beïnvloed door draadloze bediening 14 die voorzien is van drukknoppen 15. Daar kan de gebruiker aangeven of het betreffende voertuig voorwaarts, achterwaarts, linksom, rechtsom en/of gekeerd moet worden.

Bovendien is het door het pulserend bedienen van de knoppen mogelijk bepaalde 10 bewegingen langzamer of sneller uit te voeren.

Het nemen van een bocht is in fig. 2 afgebeeld. Deze bocht is met 20 aangegeven.

Deze bocht kan gevolgd worden doordat beide wielen 5 en 7 roteren (evenals wielen 4 en 6). Echter draait wiel 5 wat sneller hetgeen aangegeven is door de iets langere pijl 22 terwijl wiel 7 wat langzamer draait hetgeen aangegeven is door pijl 21. Bij voorkeur is 15 de rotatiesnelheid van wiel 5, d.w.z. van elektromotor 10 behorend bij aandrijving 8 hetzelfde als de snelheid bij het volgens een rechte lijn bewegen. De snelheid van motor 10 die behoort bij aandrijving 9 is echter geringer en bij voorkeur ongeveer 20% van de maximale snelheid. Op deze wijze kan de bocht op geleidelijke gecontroleerde wijze genomen worden zonder de problemen van overmatig wringen van de wielen 4,5 20 resp. 6, 7 optreedt hetgeen bij het nemen van een bocht bij een tandemasser een probleem is. Begrepen dient te worden dat de hierboven beschreven aanzienlijk langzamere beweging van het ene wiel door sturing van de betreffende elektromotor in de meeste gevallen neer zal komen op het gecontroleerd vertragen. Immers, indien aan de ene zijde een wiel wordt aangedreven en aan de andere zijde het wiel niet wordt 25 aangedreven, zal dit laatste wiel (het binnenbochtwiel) weliswaar onder normale omstandigheden langzamer bewegen dan het aangedreven wiel, maar vooral in de situatie van een tandemasser zal dit laatste wiel sneller ronddraaien dan wanneer alleen het toegevoegde vermogen (bijvoorbeeld 20 %) beschouwd wordt.

De sturing 12 is zodanig uitgevoerd dat bij het volgens een rechte lijn bewegen en 30 het daarna uitschakelen door middel van het loslaten van de betreffende knop 15 op de bediening 14 de elektromotoren 10 niet dadelijk uitgeschakeld worden maar op gestuurde wijze een steeds lagere rotatiesnelheid aannemen. Daardoor is een zogenaamde "soft stop" mogelijk. Daardoor vindt eveneens een betere beheersing van i 1027925- 6 het voertuig plaats. Tevens worden de verschillende onderdelen van de hulpaandrijving minder zwaar belast. Begrepen zal worden dat de betreffende knoppen 15 op de bediening uitgevoerd kunnen zijn voor het door herhaald indrukken regelen van de snelheid als het bepalen van de snelheid door de omvang van de verplaatsing van de 5 knoppen 15 (joystickgedachte).

Met behulp van de hierboven beschreven bewegingen is het mogelijk elke manoeuvreerhandeling op gecontroleerde wijze uit te voeren zoals een bocht naar links /rechts en achterwaartse bochten . Insteken is een combinatie van het nemen van een aantal bochten zoals getoond in fïg. 2 (vooruit en achteruit). Het blijkt dat het voor de 10 gebruiker bijzonder eenvoudig is de betreffende handelingen uit te voeren. Immers omdat hij eenmaal het bewegingsverloop van het voertuig ondervonden heeft zal hij dadelijk begrijpen hoe in de toekomst te reageren voor het nemen van bochten met verschillende straal of het uitvoeren van een bepaalde manoeuvreerhandeling.

Na het bovenstaande zullen bij degenen bekwaam in de stand der techniek 15 dadelijk varianten voorkomen en verdere uitvoeringen. Zo is het mogelijk bij een tandemasser alle wielen aangedreven uit te voeren. De hierboven beschreven uitvoering kan zowel toegepast worden bij een dergelijke tandemasser als bij een met enkele of drievoudige as uitgevoerd voertuig en eveneens constructies waarbij de belasting van de assen respectievelijk wielen weggenomen wordt door een deze vervangende rol 20 liggen eveneens binnen het bereik van de onderhavige uitvinding. Deze liggen binnen het bereik van de bijgaande conclusies en zijn voor de hand liggend na het bovenstaande.

1027925"

Claims (10)

1. Hulpaandrijving (8, 9, 12) voor het aandrijven van een getrokken voertuig (1) zoals een caravan, omvattende een links en rechts van dat voertuig aan te brengen 5 aandrijving (8, 9) waarbij elke aandrijving omvat een elektromotor (10) en een daardoor aangedreven aandrijfrol (11), alsmede een enkele sturing (12) voor die elektromotoren (10) en een die sturing en zo die elektromotoren beïnvloedende bediening (14), welke bediening omvat bedieningsorganen (15) voor het volgens een bocht (20) verplaatsen van dat voertuig, met het kenmerk, dat die sturing (12) 10 zodanig uitgevoerd is, dat bij het ontvangen van een signaal van die bediening (14) voor het volgens een bocht (20) verplaatsen, deze sturing de elektromotoren (10) zodanig stuurt, dat beide een verplaatsing (21, 22) van dat voertuig in dezelfde richting voortbrengen en dat door een snelheidsverschil in die verplaatsing die bocht beschreven wordt. 15

2. Hulpaandrijving volgens conclusie 1, waarbij een van die aandrijfrollen een ten minste tweemaal snellere aandrijving verschaft dan die andere aandrijfrol.

3. Hulpaandrijving volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij die 20 bediening en sturing uitgevoerd zijn voor het in een rechte lijn bewegen van dat voertuig, waarbij indien de snelheid van de aandrijfrollen bij beweging volgens een rechte lijn 100% is, de snelheid bij het nemen van een bocht zodanig is dat een aandrijfrol met de snelheid van 80-100% beweegt en een aandrijfrol met een snelheid van 10-30% beweegt. 25

4. Hulpaandrijving volgens conclusie 3, waarbij de beweging bij het nemen van een bocht zodanig is, dat een aandrijfrol met een snelheid van ongeveer 100% beweegt en een aandrijfrol met een snelheid van ongeveer 20% beweegt.

5. Hulpaandrijving volgens conclusie 4, waarbij die bediening en sturing uitgevoerd zijn voor het in een rechte lijn bewegen van dat voertuig, waarbij indien de snelheid van de aandrijfrollen bij beweging volgens een rechte lijn 100% is, de snelheid van de aandrijfrollen bij het keren van dat voertuig ongeveer 25% is. 1027925- ^_ _ β 1

6. Hulpaandrijving volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij die bediening zodanig uitgevoerd is, dat bij het niet bedienen daarvan, die elektromotoren uitgeschakeld zijn/worden, waarbij dat uitschakelen omvat het 5 geleidelijk verminderen van de aan de elektromotoren toegevoerde energie.

7. Hulpaandrijving volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij die snelheidsregeling van die aandrijfrollen het pulserend sturen van die elektromotoren omvat. 10

8. Voertuig voorzien van een hulpaandrijving volgens een van de voorgaande conclusies.

9. Voertuig volgens conclusie 8, omvattende een meerassig voertuig. 15

10. Voertuig volgens conclusie 9, waarbij vier aandrijfrollen aanwezig zijn. 1027925“