NL1023998C2 - Voor vervoer van rolstoelen of dergelijke bestemd voertuig, voor een dergelijk voertuig bestemd inbouwdeel en werkwijze voor het bevestigen van een inbouwdeel in een voertuig. - Google Patents

Description

Voor vervoer van rolstoelen of dergelijke bestemd voertuig, voor een dergelijk voertuig bestemd inbouwdeel en werkwijze voor het bevestigen van een inbouwdeel in een voertuig.

5 BESCHRIJVING

De uitvinding heeft betrekking op een voertuig, dat uitgevoerd is om in een laadruimte van het voertuig tenminste een op een laadvloer van het voertuig staande rolstoel of dergelijke te transporteren, waarbij het voertuig is voorzien van een ten opzichte van 10 het overige deel van de laadvloer verdiept opgesteld gedeelte van de laadvloer, terwijl op een uiteinde van het verdiepte gedeelte een oprijplaat aansluit, die vanuit een voor het in de laadruimte in - of uitrijden van een rolstoel of dergelijke geschikte stand om een zich tenminste nagenoeg horizontaal uitstrekkende zwenkas omhoog te zwenken 15 is.

Dergelijke voertuigen zijn algemeen bekend.

Voor het in het voertuig inrijden resp. voor het uit het voertuig uitrijden van een rolstoel of dergelijke wordt de oprijplaat om de zwenkas naar beneden geklapt in een stand, waarin het van de zwenkas 20 afgekeerde uiteinde van de oprijplaat op de grond komt te rusten. Tijdens transport is de oprijplaat ophoog geklapt en in de omhoog geklapte stand vastgezet.

Een nadeel van deze voertuigen is, dat het verdiept opgestelde gedeelte van de laadvloer het voertuig minder geschikt maakt 25 voor gebruik voor andere doeleinden. Indien men bijvoorbeeld een dergelijk voertuig wilt inzetten als taxibus wordt in het algemeen een geheel vlakke vloer gewenst.

Volgens de uitvinding is nu de zwenkas in hoogterichting beweegbaar en is de uitvoering zodanig dat de oprijplaat in een zich over 30 het verdiepte gedeelte uitstrekkende en tenminste nagenoeg in een vlak met het overige deel van de laadvloer liggende stand kan worden gebracht.

1023990- I 2 I Door toepassing van de uitvinding kan de zwenkas ten I opzichte van het verdiepte gedeelte omhoog bewogen worden en kan de I oprijplaat in een horizontale stand worden verzwenkt, waarin de I oprijplaat boven het verdiepte gedeelte en althans nagenoeg in een vlak 5 met het overige deel van de laadvloer is gelegen zodat het voertuig kan worden gebruikt als iedere ander van een vlakke laadvloer voorzien I voertuig.

I Een verder aspect van de uitvinding heeft betrekking op een inbouwdeel voor inbouw in een voertuig, waarbij het inbouwdeel is I 10 voorzien van aan dragende delen van het voertuig te bevestigen flenzen of I dergelijke en van een gedeelte, dat na inbouw ter hoogte van de vloer van I het voertuig een ten opzichte van het overige deel van de vloer van het I voertuig verdiepte gedeelte vormt op een uiteinde waarvan een oprijplaat aansluit, die om een zich tenminste nagenoeg horizontale richting I 15 uitstrekkende zwenkas verzwenkbaar is, terwijl de zwenkas dwars op de I lengterichting van de zwenkas beweegbaar is.

Een dergelijk inbouwdeel is geschikt voor het inbouwen in H een voertuig teneinde dit voertuig geschikt te maken voor transport van rolstoelen en dergelijke.

H 20 Volgens een verder aspect van de uitvinding wordt een dergelijk inbouwdeel aan de dragende delen van het voertuig gelijmd, en eventueel aanvullend met bouten vastgezet, waarbij het toepassen van het materiaal nadelig beïnvloedende 1asverbindingen kan worden vermeden.

De uitvinding zal hieronder nader uiteen worden gezet aan 25 de hand van bijgaande figuren waarin een uitvoeringsvorm van de constructie volgens de uitvinding is weergegeven.

Figuur 1 toont schematisch in perspectief een vloer van een voertuig met verdiept vloergedeelte en oprijplaat.

Figuur 2 toont in perspectief een deel van een vloer voor 30 een voertuig, gezien vanuit een ander punt dan in figuur 1, terwijl daarbij de oprijplaat in een omhoog geklapte stand is weergegeven.

I 1023998- 3

Figuur 3 toont in perspectief een in hoofdzaak met figuur 1 overeenkomend aanzicht waarbij de oprijplaat althans nagenoeg in een vlak met het niet verdiepte gedeelte van de vloer is opgesteld.

Figuur 4 toont in perspectief een aanzicht op een in de 5 vloer van een voertuig aan te brengen inbouwdeel.

Figuur 5 toont een zij-aanzicht op een gedeelte van het inbouwdeel, waarbij de oprijplaat in verschillende standen is aangeduid.

Figuur 6 - figuur 9 tonen het in figuur 4 weergegeven inbouwdeel waarbij in deze figuren de oprijplaat in verschillende standen 10 is weergegeven.

In de figuren 1 - 3 is schematisch een vloer 1 met wielkasten 2 van een niet nader weergegeven voertuig afgebeeld. Nabij de achterzijde is de vloer voorzien van een ten opzichte van het overige deel van de vloer 1 verdiept opgesteld vloergedeelte 3, dat zich vanaf de 15 achterzijde van de vloer schuin omhoog uitstrekt. Op het achtereinde van het verdiept gelegen vloergedeelte 3 sluit een oprijplaat 4 aan.

Zoals nader weergegeven in de figuren 4-9 maken het vloergedeelte 3 en de oprijplaat 4 deel uit van een inbouwdeel 5, dat in zijn geheel kan worden opgebouwd om vervolgens in een in de vloer 1 van 20 het motorvoertuig aangebrachte uitsparing te worden ingebouwd.

Op de zijkanten van het vloergedeelte 3 sluiten zich omhoog uitstrekkende zijdelen 6 aan, die aan hun bovenranden zijn voorzien van zich horizontaal uitstrekkende flenzen 7. Verder is de vloerplaat 3 aan zijn van de oprijplaat 4 afgekeerde einde voorzien van een zich tussen de 25 flenzen 7 uitstrekkende flens 8.

Bij het monteren van het inbouwdeel 5 in het voertuig zal het inbouwdeel geplaatst worden in een in de vloer 1 van het voertuig aangebrachte uitsparing en wel zodanig, dat de flenzen 7 en 8 komen te rusten op dragende delen van de vloer 1. Daarbij worden de flenzen 7 en 8 30 met behulp van een geschikte lijm aan de desbetreffende dragende delen bevestigd, waardoor een snelle en eenvoudige montage van het inbouwdeel 1023998- I 4 I in het voertuig te bewerkstelligen is.

I Zoals verder in het bijzonder uit figuur 5 blijkt, is de I · oprijplaat 4 verzwenkbaar om een in ingebouwde stand in het voertuig zich I horizontaal uitstrekkende zwenkas, die wordt gevormd door nabij de I 5 zijkanten van de oprijplaat 4 aangebrachte tappen 9. Deze tappen 9 zijn gelegen in gekromde geleidingsbanen 10, die in de met het vloerdeel 3 I verbonden zijwanden 6 zijn aangebracht. Daarbij strekken de geleidingsbanen zich vanaf een nabij de onderrand van de zijwand 6 gelegen einde uit tot een nabij de bovenrand van de zijwand 6 gelegen 10 einde, welke einden dichter bij het van de oprijplaat 4 afgekeerde uiteinde van het gedeelte 3 zijn gelegen dan het resterende deel van de desbetreffende geleiding. Verder zijn de zijwanden 6 aan hun naar elkaar toegekeerde zijden ieder voorzien van een op korte afstand van de desbetreffende geleidingsbaan gelegen uitstekende nok 11, waarvan de naar 15 de desbetreffende geleidingsbaan 10 toegekeerde begrenzingsrand 12 een I gekromd verloop heeft.

Indien de oprijplaat 4 naar beneden is gezwenkt om het in - I of het uitrijden van een rolstoel of dergelijke mogelijk te maken, zijn de tappen 9 in de ondereinden van de geleidingsbanen 10 gelegen. Vanuit I 20 deze stand kan de oprijplaat omhoog worden gezwenkt en in een verticale stand geplaatst, zoals afgebeeld in figuur 2 en 6, waarin de tappen 9 nog steeds ter hoogte van de ondereinden van de geleidingsbanen 10 zijn gelegen. In deze stand kan de oprijplaat 4 met behulp van niet nader weergegeven op zich bekende grendelmiddelen worden vastgezet.

25 Vanuit deze verticale stand kan de oprijplaat echter ook verder worden verzwenkt, waarbij, zoals in figuur 5 in meerdere standen is weergegeven, de zijkanten van de oprijplaat 4 komen te rusten op de H gebogen omtreksranden 12 van de nokken 11 en de oprijplaat 4 als het ware gaat verzwenken om een zich over de gekromde omtreksranden 12 van de 30 nokken 11 verplaatsende zwenkas, terwijl daarbij de tappen 9 zich geleidelijk omhoog verplaatsen in de gekromde geleidingsbanen 10.

I 1023998- * ♦ 5

Lm.

Uiteindelijk zal de oprijplaat 4 in de in figuur 8 weergegeven boven het verdiepte gedeelte 3 gelegen stand komen waarin, indien het inbouwdeel 5 in een voertuig is ingebouwd, de oprijplaat 4 althans nagenoeg in een vlak zal zijn gelegen met het niet verdiepte 5 gedeelte van de vloer van het voertuig, zoals weergegeven in figuur 3.

Zoals verder in de figuren is weergegeven, is het inbouwdeel nog voorzien van een klep 13, die verzwenkbaar is om een zich evenwijdig aan de tappen 9 uitstrekkende scharnieras 14, die op enige afstand onder de geleidingsbanen 10 in het inbouwdeel 5 is opgesteld. 10 Tijdens transport zal de klep 13, zoals bijvoorbeeld weergegeven in de figuren 3, 6 en 9, een omhoog geklapte stand innemen, waarin de achtereinden van de zijwanden met de daarin aangebrachte geleidingsgroeven en de met de zijwanden verbonden uiteinden van de oprijplaat 4 zijn afgedekt. Voor verzwenking van de oprijplaat kan de . 15 klep 13 om de scharnieras 14 naar beneden worden geklapt, zoals bijvoorbeeld weergegeven in de figuur 4, 5, 7 en 8. Het zal duidelijk zijn, dat door toepassing van deze klep verhinderd wordt, dat tijdens rijden met het voertuig vuil kan geraken ter hoogte van de scharnierverbinding van de oprijplaat 4 en in de ruimte tussen de 20 oprijplaat 4 en het verdiepte gedeelte 3 van de vloer.

Ofschoon in het bovenstaande in bijzonder is gesproken over het transport van rolstoelen, zal het duidelijk zijn, dat de constructie volgens de uitvinding ook kan worden toegepast in voertuigen die bestemd zijn voor het transporteren van ander rollend materiaal.

25 Verder kan het aanbrengen van een inbouwdeel in een voertuig door lijmen ook toegepast worden bij inbouwdelen met oprijplaten, die een andere opbouw hebben, bijvoorbeeld inbouwdelen, waarbij de zwenkas van de oprijplaat niet in hoogterichting verplaatsbaar is.

1023998-

Claims (10)

1. Voertuig dat uitgevoerd is om in een laadruimte van het I I voertuig tenminste een op een laadvloer voor het voertuig staande I I 5 rolstoel of dergelijke te transporten, waarbij het voertuig is voorzien I I van een ten opzichte van het overige deel van de laadvloer verdiept I I opgesteld gedeelte van de laadvloer, terwijl op een uiteinde van het I I verdiepte gedeelte een oprijplaat aansluit, die vanuit een voor het in de I I laadruimte in - of uitrijden van een rolstoel of dergelijke geschikte I I 10 stand om een zich tenminste nagenoeg horizontaal uitstrekkende zwenkas I omhoog te zwenken is, met het kenmerk, dat de zwenkas in hoogterichting I beweegbaar is, waarbij de uitvoering zodanig is, dat oprijplaat in een I I zich over het verdiepte gedeelte uitstrekkende en tenminste nagenoeg in I I een vlak met het overige deel van de laadvloer liggende stand kan worden I 15 gebracht. I

2. Voertuig volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de I I zwenkas van de oprijplaat beweegbaar is in zich omhoog uitstrekkende I I geleidingsbanen. I

3. Voertuig volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de I 20 geleidingsbanen een gekromd verloop hebben, zodanig, dat de uiteinden van I I de geleidingsbanen dichter bij het van de zwenkas van de oprijplaat I I afgekeerde uiteinde van het verdiepte gedeelte zijn gelegen dan de tussen I I de uiteinden gelegen gedeelten van de geleidingsbanen. I

4. Voertuig volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat I 25 nabij de geleidingsbanen nokken zijn opgesteld, waarop de oprijplaat komt I I te rusten tijdens het verzwenken van de oprijplaat naar een zich boven I I het verdiepte gedeelte uitstrekkende stand. I

5. Voertuig volgens een der voorgaande conclusies, met het I I kenmerk, dat ter hoogte van de aansluiting van de oprijplaat aan het I 30 verdiept gedeelte een verzwenkbare klep is aangebracht met behulp waarvan I de aansluiting tussen de oprijplaat en het verdiept gedeelte af te dekken I I 1023998' 4 is in de stand waarin de oprijplaat zich omhoog uitstrekt respectievelijk boven het verdiepte gedeelte is gelegen.

6. Voertuig volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het verdiepte gedeelte van de vloer en de oprijplaat deel 5 uitmaken van een in het voertuig ingebouwd inbouwdeel.

7. Inbouwdeel voor inbouw in een voertuig volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het inbouwdeel voorzien is van aan dragende delen van het voertuig te bevestigen flenzen of dergelijke en van een gedeelte, dat na inbouw ter hoogte van de vloer van het voertuig 10 een ten opzichte van het overig deel van de vloer van het voertuig verdiept liggend gedeelte vormt op een uiteinde waarvan een oprijplaat aansluit, die om een zich tenminste nagenoeg in horizontale richting uitstrekkende zwenkas verzwenkbaar is, waarbij de zwenkas dwars op de lengterichting van de zwenkas beweegbaar is.

8. Inbouwdeel volgens conclusie 6 Of 7, met het kenmerk, dat geleidingsbanen voor de zwenkas van de oprijplaat zijn aangebracht in opstaande zijwanden, die aansluiten op het verdiept liggende gedeelte.

9. Inbouwdeel volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat nabij de geleidingsbanen aan de zijwanden nokken zijn bevestigd voor het 20 geleiden van de oprijplaat over althans een deel van zijn zwenkbeweging.

10. Werkwijze voor het inbouwen van een inbouwdeel, in het bijzonder volgens conclusie 7 in een voertuig, met het kenmerk, dat het inbouwdeel aan de dragende delen van het voertuig wordt gelijmd, en eventueel gebout. 25 1023998“