NL1021723C2 - Slotsamenstel. - Google Patents

Description

Η Korte aanduiding: Slotsamenstel H De uitvinding heeft betrekking op een slotsamenstel omvattende een slotvoorplaat met een aantal op vooraf bepaalde locaties en af- H standen ten opzichte van de langs- en eindranden daarvan aangebrachte H sloten waarvan de sluitelementen bestemd zijn voor samenwerking met 5 op vooraf bepaalde locaties in een kozijn aangebrachte uitsparingen.

I Een dergelijk slotsamenstel is op zich bekend uit, bijvoorbeeld, EP-0.916.790 Al ten name van aanvraagster.

I Bij dit bekende slotsamenstel werken op de gebruikelijke wijze de sluitelementen van de respectievelijke sloten samen met inloopope- 10 ningen die zijn gevormd in de voorzijde van sluitkommen waarvan er voor elk slot één in het kozijn is ingelaten.

I Het in het kozijn aanbrengen van dergelijke sluitkommen is een zeer arbeidsintensief en met grote nauwkeurigheid uit te voeren werk dat gewoonlijk ter plaatse en dikwijls onder ongunstige omstandighe-15 den moet worden verricht. Zeer vaak worden, mede door deze omstandigheden, de betreffende werkzaamheden niet voldoende nauwkeurig uitgevoerd zodat dan een of meerdere van de sluitkommen niet op de juiste hoogte of op een onjuiste afstand ten opzichte van de kozijnvoor-rand is of zijn aangebracht. Dit leidt uiteraard tot grote problemen 20 omdat de afstand van de individuele sloten van de meerpunt sluiting en hun locatie daarvan ten opzichte van de deurvoorrand een vast gegeven is zodat bij het sluiten van de deur drie (haak)schoten gelijktijdig een plaats moeten vinden in de in het kozijn aangebrachte sluitkommen. Wanneer slechts één sluitkom niet op de juiste plaats is 25 aangebracht heeft dit tot gevolg dat de deur in het geheel niet kan worden afgesloten.

De uitvinding beoogt dit bezwaar te ondervangen en verschaft hiertoe een slotsamenstel als hierboven beschreven dat volgens de uitvinding is voorzien van een op het kozijn te monteren langwerpige 30 sluitplaat voorzien van uitsparingen voor het opnemen van de respectievelijke sluitelementen die zijn aangebracht op locaties en met onderlinge afstanden corresponderend met die van de sluitelementen en zodanig ten opzichte van de langs- en eindranden van de sluitplaat dat bij het monteren van deze sluitplaat in een voorafbepaalde stand '} \J ^ ? ·: -6 ^ I -2 - I ten opzichte van montagereferentiepunten in de sponning de uitsparin- I gen zich in de juiste stand ten opzichte van de respectievelijke I sluitelementen van de sloten zullen bevinden.

I Wanneer van het slotsamenstel de meerpuntsluiting op een vooraf I 5 bepaalde plaats in de rand van een deur wordt aangebracht en de daar- H bij behorende sluitplaat eveneens op de vooraf bepaalde plaats in de sponning wordt gemonteerd is vanzelf verzekerd dat bij het sluiten van de sluiting alle sluitelementen zullen kunnen inlopen in de in de sluitplaat aangebrachte uitsparingen zodat alle drie de sloten zullen 10 kunnen worden gesloten.

Bij voorkeur zullen de montagereferentiepunten voor de sluit- plaat zijn: de (binnen gelegen) sponningaanslagrand enerzijds en de boven- of onderdorpelrand anderzijds.

Wanneer de dikte van het lijf van de sluitplaat zoals gezien in 15 de richting dwars op het bevestigingsvlak daarvan van de, na montage, buitenrand van deze plaat naar de binnenrand toeneemt wordt verzekerd H dat een minimum tussenruimte tussen de deureindrand en deze sluit- H plaat kan worden gehandhaafd. Dit effect wordt nog versterkt wanneer H van de slotvoorplaat de dikte van het lijf daarvan gezien in de rich- 20 ting dwars op het bevestigingsvlak ervan vanaf de, na montage, bui- H tenrand van deze plaat naar de binnenrand afneemt.

In vele gevallen zullen van een of meer van de sloten de sluite-lementen sluithaken zijn. In de praktijk worden met de gebruikelijke van sluithaken voorziene sloten dikwijls problemen ondervonden die 25 het gevolg zijn van een enigszins kromtrekken van het deurblad. Deze problemen worden ondervangen wanneer de in de sluitplaat gevormde, langwerpige, de haakvormige sluitelementen opnemende uitsparingen zijn uitgevoerd met in de inlooprichting convergerende langsranden. Hierdoor wordt verzekerd dat voor een inlopende sluithaak aanvanke-30 lijk een brede inloopopening ter beschikking staat zodat de haak pro-bleemloos kan inlopen en bij het verder naar binnen bewegen de deur recht zal trekken.

De gevraagde uitsluitende rechten strekken zich voorts uit tot H een werkwijze voor het monteren van een slotsamenstel zoals hierboven H 35 omschreven, welke werkwijze zodanig wordt uitgevoerd dat men de stand H van de sluitplaat bepaalt door het doen aanliggen van de binnenste H eindrand daarvan tegen de bodem van het kozijn enerzijds, en het lig- -:w ·<2 gen van de bovenste of onderste eindrand van deze plaat op een vooraf bepaalde afstand van de boven- of onderdorpel van het kozijn.

"Opgemerkt wordt dat uit EP 0 908 58 6 bekend is de combinatie van een meerpuntsluiting met slotvoorplaat met een, van met de sluit-5 elementen daarvan corresponderende uitsparingen voorziene langwerpige sluitplaat, bestemd voor de montage in een uit metalen profieldelen opgebouwde deur-kozijn combinatie, waarbij zowel de slotvoorplaat als de sluitplaat zijn voorzien van een merkteken dat de juiste verticale stand ten opzichte van elkaar aangeeft. Het probleem waarvoor de uit-10 vinding een oplossing verschaft komt bij dergelijke uit metalen profieldelen opgebouwde deur-kozijn combinaties net voor en deze publicatie geeft dan ook geen aanwijzing hoe dit probleem kan worden opgelost" .

"Voorts wordt opgemerkt dat uit de Britse octrooiaanvrage GB 2 15 313 620 bekend is de combinatie van een meerpuntsluiting met slotvoorplaat en een van met de sluitelementen daarvan corresponderende uitsparingen voorziene, langwerpige sluitplaat. Deze sluitplaat moet worden ingelaten in de eindrand van het kozijn waarin dan ook, en wel zeer nauwkeurig, een langwerpige uitsparing met daarin uitmondende 20 uitsparingen voor de respectievelijke sluitelementen danwel sluitkom-men moet worden gevormd. De uitvinding daarentegen verschaft een op-legsluitplaat die dank zij de voorgestelde maartregelen met een minimum aan werkzaamheden nauwkeurig kan worden gemonteerd, zonder dat nauwkeurig uit te voeren bewerkingen van de kozijneindrand nodig 25 zijn".

De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de tekening. Daarin is: fig. 1 een schematisch vooraanzicht van een deur met daarin opgenomen een slotsamenstel volgens de uitvinding, het geheel niet op 30 schaal getekend, fig. 2 een schematische perspectivische afbeelding van een deel-slot van dit slotsamenstel in combinatie met het bijbehorende haakvormige sluitorgaan en de sluitplaat volgens de uitvinding, fig. 3 een dwarsdoorsnede over een eerste uitvoeringsvorm van 35 een slotsamenstel volgens de uitvinding, fig. 4 een dwarsdoorsnede door een tweede uitvoeringsvorm van een slotsamenstel volgens de uitvinding, I - 4 - I fig. 5 een vooraanzicht van een sluitplaat zoals bij voorkeur I toegepast in het slotsamenstel volgens de uitvinding, I fig. 6 een vooraanzicht op vergrote schaal van een daarin ge- I vormde inloopuitsparing.

I 5 In fig. 2 is met het verwijzingscijfer 1 aangegeven een deur die H is opgenomen in een omlijstend kozijn bestaande uit een bovendorpel 4, een onderdorpel 6, een verticaal kozijndeel 8 waarin zich de - niet getekende -scharnieren bevinden en een tweede verticaal kozijn- deel 10. Tegenover die verticale kozijndeel 10 ligt in de gesloten 10 toestand van de deur de deurvoorrand 12. In deze deurvoorrand is op de gebruikelijke wijze ingelaten een meerpuntsluiting 14 die bestaat uit een slotvoorplaat 16, het hoofdslot 18 en de beide hulpsloten 20, 22. Deuren worden tegenwoordig zeer nauwkeurig machinaal vervaardigd en een dergelijke machinale vervaardiging verzekert dat de slotvoor- 15 plaat 16 met de sloten 18, 20 en 22 exact op de, vooraf bepaalde, locaties worden aangebracht.

Zoals reeds in het voorgaande is uiteengezet geldt dit niet voor de met de respectievelijke sloten samenwerkende en in de kozijnrand 10 aan te brengen componenten. Gebruikelijk bestaan deze uit sluit- 20 kommen die worden geplaatst in uitsparingen welke op de bouwplaats H met de hand worden gevormd in het kozijndeel 10. De bezwaren van deze procedure zijn in het voorgaande reeds uiteengezet.

H De uitvinding ondervangt deze bezwaren te ondervangen door het verschaffen van een slotsamenstel dat behalve de slotvoorplaat en de 25 bijbehorende sloten bestaat uit een sluitplaat 22 die op een in het hierna volgende nog nader toe te lichten wijze nauwkeurig in een vooraf bepaalde stand tegen het kozijndeel 10 wordt aangebracht. In deze sluitplaat 22 zijn reeds uitsparingen gevormd voor het opnemen van de sluitelementen van de respectievelijke sloten zodat, wanneer 30 de sluitplaat 22 op de voorgeschreven wijze tegen het kozijndeel 10 wordt aangebracht is verzekerd dat de uitsparingen zich exact op de gewenste plaats tegenover de sluitelementen zullen bevinden.

Zoals fig. 1 toont heeft het slot 18 als sluitelementen de ge-bruikelijke dagschoot 24 en de sluithaak 26; het slot 20 heeft de 35 sluithaak 28 en het slot 22 heeft de sluithaak 30. Fig. 2 toont sche-matisch het slot 20 met de sluithaak 28 die kan gaan door de uitspaan ring 32 welke is gevormd in de sluitplaat 22; daar ter plaatse is in ÏTi* 'fcü' - 5 - de sponning 10 een kleine uitsparing 34 gevormd. De gebruikelijke sluitkom vervalt.

Fig. 1 toont hoe de sluitplaat 22 met de bovenrand 36 daarvan nauw aanligt tegen de rechter bovenhoek 38 tussen de bovendorpel 4 en 5 het verticale sponningdeel 10; dit is het eerste referentiepunt dat de positie van de sluitplaat in verticale richting bepaalt. Fig. 3 toont hoe de sluitplaat 22 bestaat uit een lijfdeel 40 en een dwars daarop staande eindrand 42; het van de eindrand 42 afgekeerde einde 44 rust op de bodem 46 van het sponningdeel 10 en dit bepaalt een 10 tweede referentie. Wanneer er bij de montage voor wordt gezorgd dat de eindrand 44 aanligt tegen de kozijnrand 46 en de sluitplaat 22 is aangeschoven tot tegen de bovendorpel 4 (referentie 38) is steeds verzekerd dat de in de sluitplaat 22 gevormde doorlaatopeningen 32a-32d altijd op de juiste plaats ten opzichte van de daarmee samenwer-15 kende sluitelementen (28, 24, 26, 30) zullen liggen.

Fig. 3 toont hoe het lijfdeel 40 van de sluitplaat 22 "arms", namelijk van buiten naar binnen geleidelijk dikker wordend, is uitgevoerd. De sluitplaat 16 is eveneens "arms" uitgevoerd op de wijze zoals op zich bekend uit EP-0.916.790-A1 ten name van aanvraagster en 20 de combinatie van deze beide maatregelen verzekert dat tussen slot-voorplaat 16 en sluitplaat 22 een minimale ruimte t aanwezig kan zijn wat uiteraard de inbraakveiligheid van het geheel aanzienlijk verhoogt .

Fig. 3 toont nog het gebruikelijke, het slot 18 bedienend kruk-25 samenstel 50 en de gebruikelijke tochtweringstrip 52.

Fig. 4 is een doorsnede overeenkomstig fig. 3 van een iets gewijzigde uitvoeringsvorm: bij deze uitvoeringsvorm zet de eindrand 44 van de sluitplaat 22a zich voort in het tegen de sponning 10 aanliggend been 44b dat eindigt in een omgezette eindrand 44c. In de ruimte 30 die wordt omsloten tot de benen 44a, 44b en 44c is de tochtweringstrip 52a opgenomen.

Fig. 5 toont de sluitplaat 22 in vooraanzicht met de openingen 54 voor de bevestigingsschroeven en de inloopuitsparingen 32a-32d voor de sluitelementen 28, 24, 26 en 30. De opening 32a is in fig. 6 35 op vergrote schaal weergegeven. Zoals uit de figuur blijkt is de in-loopuitsparing 32b voor de dagschoot 24 rechthoekig doch hebben de inloopopeningen 32a, 32c en 32d een wat afwijkende configuratie. Gezien in de richting waarin de met de opening samenwerkende sluithaak I beweegt (in fig. 6 aangegeven met de pijl 56) heeft een dergelijke I opening, zoals de opening 32a, een onderste begrenzing 58 die breder I is dan de bovenste begrenzing 60 zodat de langsbegrenzingen 62, 64 in de richting van de pijl 56 convergeren. Dit heeft tot gevolg dat het 5 haakvormig sluitorgaan altijd zeker in de bijbehorende opening zal H inlopen; ook wanneer de deur is scheefgetrokken zal de haak altijd zeker achter de sluitplaat 22 vallen. Bij het verder sluiten van een (scheve) deur wordt deze dan vanzelf recht getrokken zodat een goede afdichting verzekerd blijft.

ί vl'

Claims (6)

1. Slotsamenstel omvattende een slotvoorplaat met een aantal op vooraf bepaalde locaties en afstanden ten opzichte van de langs- en eindranden daarvan aangebrachte sloten waarvan de sluitelementen bestemd zijn voor samenwerking met op vooraf bepaalde locaties in een 5 kozijn aangebrachte uitsparingen, gekenmerkt door een op dit kozijn te monteren langwerpige sluitplaat voorzien van uitsparingen voor het opnemen van de respectievelijke sluitelementen die zijn aangebracht op locaties en met onderlinge afstanden corresponderend met die van de sluitelementen en zodanig ten opzichte van de langs- en eindranden 10 van de sluitplaat dat bij het monteren van deze sluitplaat in een voorafbepaalde stand ten opzichte van montagereferentiepunten in de sponning de uitsparingen zich in de juiste stand ten opzichte van de respectievelijke sluitelementen van de sloten zullen bevinden.

2. Slotsamenstel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de montagereferentiepunten zijn de sponningaanslagrand enerzijds en de boven- of ondersponningrand anderzijds.

3. Slotsamenstel volgens conclusie 1-2, met het kenmerk, dat de 20 dikte van het lijf van de sluitplaat gezien in de richting dwars op het bevestigingsvlak daarvan van de, na montage, buitenrand van deze plaat naar de binnenrand toeneemt.

4. Slotsamenstel volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat van 25 de slotvoorplaat de dikte van het lijf van deze plaat, gezien in de richting dwars op het bevestigingsvlak daarvan van de, na montage, buitenrand van deze plaat naar de binnenrand afneemt.

5. Slotsamenstel volgens conclusie 1-4, met het kenmerk, dat de 30 in de sluitplaat gevormde langwerpige de haakvormige sluitelementen opnemende uitsparingen zijn uitgevoerd met in de inlooprichting convergerende langsranden.

6. Werkwijze voor het monteren van een slotsamenstel volgens 35 conclusie 1-5 aan een deur of raam enerzijds en een dit opnemend kozijn anderzijds, met het kenmerk, dat men de stand van de sluitplaat I - 8 - I bepaalt door het doen aanliggen van de binnenste eindrand daarvan I tegen de bodem van het kozijn enerzijds, en het liggen van de boven- ste of onderste eindrand van deze plaat op een vooraf bepaalde af- I stand van de boven- of onderdorpel van het kozijn anderzijds. H ‘ L· ó