NL1019233C2 - Kar. - Google Patents

Description

Kar.

De onderhavige uitvinding betreft een kar met een frame dat aan de onderzijde is voorzien van wielen en dat aan de bovenzijde is voorzien van een zitting, waarbij de 5 kar verder een aandrijving omvat.

Karren van het in de aanhef genoemde soort zijn algemeen bekend. Bekende karren zijn doorgaans voorzien van een stuur waarmee de voorwielen gedraaid kunnen worden ten opzichte van het frame. Door het roteren van de wielen ten opzichte van het frame kan de gebruiker de gewenste richting sturen. Karren volgens de stand van de 10 techniek, meestal in de vorm van skelters, zijn doorgaans gericht op een relatief lage voortbewegingssnelheid.

Het is doel van onderhavige uitvinding om te voorzien in een kar van het in aanhef genoemde soort die bestemd is voor relatief hoge snelheden.

Het doel wordt volgens uitvinding bereikt doordat de kar een vooras en een 15 achteras omvat, die elk aan beide einden zijn voorzien van wielen, welke assen draaibaar zijn verbonden met het frame, waarbij de assen vanuit de neutrale stand, voor het met de kar rechtuit rijden, tegen de werking van een veer roteerbaar zijn ten opzichte van het frame.

Daarbij is mogelijk dat de verbinding tussen de assen en het frame een flexibel 20 verbindingsorgaan, bijvoorbeeld vervaardigd uit rubber, omvat.

Het bijzondere kenmerk van de kar volgens de onderhavige uitvinding is dat de gebruiker door het verplaatsen van het gewicht de kar kan sturen. De constructie van de kar en de bevestiging van de assen aan het frame van de kar lijkt in hoofdzaak op een constructie van een inrichting die door verplaatsing van zwaartepunt en gewicht stuurt. 25 Het starre frame is via de elastische verbinding verbonden met de assen. Doordat de gebruiker het gewicht verplaatst zal de vooras in een eerste richting roteren ten opzichte van het frame, waarbij de achteras in de tegenovergestelde richting roteert. Op deze wijze komen de wielen onder een hoek te staan ten opzichte van het frame zodat de gebruiker een bocht kan maken.

30 Volgens de uitvinding is erin voorzien dat de aandrijving is ingericht voor het door middel van spierkracht aandrijven van de kar. Daarbij is het mogelijk dat de aandrijving een hendel omvat dat met behulp van een kabel of koord is verbonden met het frame, welke hendel verplaatsbaar is ten opzichte van het frame in een eerste 2 richting voor het aandrijven van de kar en in een tweede richting voor het terugbrengen van de hendel naar de neutrale stand daarvan. Naast de aandrijving onder gebruikmaking van spierkracht, kan de kar volgens de uitvinding tevens een hulpmotor omvatten.

5 De kar volgens de onderhavige uitvinding is te vergelijken met een trainingsinrichting voor roeiers. De gebruiker maakt met de armen een roeibeweging. Door de hendel heen en weer te bewegen kan de gebruiker zichzelf op gang trekken. In de aandrijfrichting trekt de gebruiker de hendel naar zich toe. Daarbij wordt de kar voortbewogen. In de tegenoverliggende richting brengt de gebruiker de hendel weer 10 terug in de neutrale stand om een nieuwe aandrijfslag te kunnen maken. De hendel kan een handdeel en een voetdeel omvatten. Dit voetdeel in de vorm van een voetsteun van de kar kan uitgerust zijn om in samenwerking te zijn met het handdeel, zodat de aandrijving zowel met het handdeel als met de voetsteun geschiedt.

Volgens de uitvinding is het mogelijk dat de kabel of het koord aangrijpt op een 15 aandrijforgaan dat werkzaam is verbonden met een as van de kar voor het laten roteren van de as ten opzichte van het frame. Tevens kan de kabel of het koord aangrijpen op een aandrijforgaan dat werkzaam is verbonden met een wiel van de kar, voor het laten roteren van het wiel.

Verder is het mogelijk dat op de achteras zowel een eerste als een tweede 20 aandrijforgaan is aangebracht. Daarbij is het voordelig dat de aandrijforganen zijn aangebracht aan weerszijden van de verbinding tussen de achteras en het frame.

Volgens de uitvinding is het mogelijk dat de hendel heen en weer wordt bewogen door de gebruiker waarbij door het heen en weer bewegen van de hendel één of meerdere aandrijforganen worden bekrachtigd. Deze aandrijforganen zijn verbonden 25 met de achteras van de kar. Om een goede verdeling te krijgen van de aandrijfkracht op de achteras zijn de aandrijforganen bij voorkeur aan weerszijden geplaatst aan de bevestiging van het frame op de achteras.

Verder is het volgens de uitvinding mogelijk dat de kabel of het koord van het eerste aandrijforgaan via de hendel is verbonden met de kabel of het koord van het 30 tweede aandrijforgaan. Daarbij is het mogelijk dat de kabels of koorden van de beide aandrijforganen met elkaar zijn verbonden via een vrijlopende schijf.

Doordat de kabels of koorden met behulp waarvan de kar op gang wordt getrokken van de eerste aandrijfinrichting zijn verbonden aan de kabels of koorden van f o

J

de tweede aandrijfinrichting worden eventuele krachtsverschillen die door de gebruiker op de achteras worden uitgeoefend, bij voorbeeld bij het inzetten van een bocht, automatisch uitgemiddeld. Het koord dat is verbonden met het eerste aandrijforgaan op de achteras sluit immers naadloos aan op het koord dat verbonden is met het tweede 5 aandrijforgaan op de achteras. Eventuele spanningsverschillen of krachtsverschillen op beide aandrijforganen worden via de vrijlopende schijf als vanzelf opgeheven.'

Volgens uitvinding is het verder mogelijk dat het frame in hoofdzaak de vorm heeft van een buis, welke buis over de langste as daarvan convex is gevormd, waarbij die buis verbonden is met de assen zodat het middengedeelte van de buis lager 10 geplaatst is dan de einddelen van de buis.

Het effect van deze maatregel is dat het zwaartepunt van de gebruiker en de kar relatief laag komt te liggen.

Verder is het volgens uitvinding mogelijk dat de zitting verplaatsbaar is aangebracht op het frame. Door deze maatregel is het mogelijk dat een gebruiker ook 15 de spieren van de benen gebruikt voor de aandrijving van de kar.

Volgens de uitvinding is er verder in voorzien dat de kar is voorzien van een rem.

De onderhavige uitvinding zal verder worden beschreven aan de hand van de bijgaande figuren waarin: 20 Fig. 1 een aanzicht weergeeft in perspectief van de kar volgens onderhavige uitvinding.

Fig. 2 schematisch het gebruik weergeeft van de kar volgens onderhavige uitvinding waarbij de gebruiker door het verplaatsen van het gewicht naar de linkerzijde van de kar een bocht maakt naar links.

25 In fig. 1 is de kar, in de vorm van een skelter, volgens onderhavige uitvinding afgebeeld. Deze skelter omvat een frame 2 dat verbonden is met een vooras 3 en een achteras 4. Deze verbinding vindt plaats door middel van een scharnier 5 die rotatie mogelijk maakt van de as 4 ten opzichte van het frame 2. Een overeenkomstige verbinding is aanwezig tussen het frame 2 en de vooras 3. Deze verbinding is echter 30 niet te zien in fig. 1. Naast de verbinding 5 zit tussen de achteras 4 en het frame 2 bovendien een elastisch blok 6. Dit blok is bijvoorbeeld gemaakt van een rubber, zoals een synthetische rubber. Door deze constructie zal een zekere veerkracht worden opgebouwd in het blok 6 op een moment dat de achteras 4 ten opzichte van het frame 4 wordt geroteerd. Dat wil zeggen dat de veerkracht in het blok 6 de as naar de in fig. 1 afgebeelde stand zou proberen terug te drukken. Een overeenkomstige constructie is opnieuw aanwezig in de verbinding tussen het frame 2 en de vooras 3. Het frame 2 omvat in hoofdzaak een buisvormig lichaam met een concave gedaante. Door deze 5 concave gedaante ligt het middelpunt van het frame 2 lager dan de punten waarop het frame contact maakt met de vooras en de achteras. Op het frame 2 zijn verder voetenondersteuningen 7 aangebracht. Verder is aan het frame 2 een rem 8 bevestigd. Het is duidelijk dat deze rem ook op een andere wijze ook aan de skelter kan worden bevestigd. Om vaart te kunnen maken met de skelter 1 volgens de uitvinding is de 10 skelter verder voorzien van een hendel 10. Deze hendel is via een koord 11 verbonden met een eerste en een tweede aandrijforgaan 12. Dit aandrijforgaan 12 bevindt zich op de achteras 4 nabij de band 13. Skelter 1 volgens de uitvinding is zo uitgevoerd dat aan weerszijden van de verbinding 5 een aandrijforgaan 12 op de as 4 is aangebracht. Slechts één aandrijforgaan 12 is in fig. 1 te zien. De gebruiker kan vaart maken door de 15 hendel 10 vanuit de in fig. 1 afgebeelde positie naar links te bewegen. Dit kan gebeuren door de armspieren aan te trekken. Daardoor zal het aandrijforgaan 12 op gang worden gebracht waardoor kracht wordt geleverd op de achteras 4. De gebruiker maakt met de skelter een vervolgens vaart. Door de hendel 10 naar voren te bewegen stelt de gebruiker de hendel 10 klaar voor een volgende aandrijfslag.

20 Door de in fig. 1 afgebeelde constructie is het mogelijk om te sturen door simpelweg het gewicht van de gebruiker te verplaatsen. Dit is afgebeeld in fig. 2. In fig. 2 is het geval weergegeven dat de gebruiker 20 zijn gewicht naar links beweegt. Op deze manier wordt bewerkstelligd dat de vooras 3 en de achteras 4 van de skelter 1 onder een hoek komen te staan met het frame 2 van de skelter. Hierdoor kan de gebruiker 20 25 een bocht maken. Dit wordt getoond door de krom gebogen voort bewegingsrichting 25 die is te zien in fig. 2. In de onderhavige uitvinding is erin voorzien dat de aandrijforganen 12 (zie fig. 1) via één en hetzelfde koord 11 zijn verbonden met de hendel 10. De verbinding vindt plaats met behulp van een vrij lopende schijf. Doordat deze schijf vrijloopt zullen eventuele krachtsverschillen in een eerste part en een 30 tweede part van het koord 11 automatisch worden opgeheven.

Claims (15)

1. Kar met een frame dat aan een onderzijde is voorzien van wielen en dat aan een bovenzijde is voorzien van een zitting, waarbij de kar verder een aandrijving 5 omvat, met het kenmerk, dat de kar een vooras en een achteras omvat, die elk aan beide einden zijn voorzien van wielen, welke assen draaibaar zijn verbonden met het frame, waarbij de assen vanuit de neutrale stand, voor het met de kar rechtuit rijden, tegen de werking van een veer roteerbaar zijn ten opzichte van het frame.

2. Kar volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de verbinding tussen de assen en het frame een flexibel verbindingsorgaan omvat.

3. Kar volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de aandrijving is ingericht voor het door middel van spierkracht aandrijven van de kar. 15

4. Kar volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de aandrijving een hendel omvat die met behulp van een kabel of koord is verbonden met het frame, welke hendel verplaatsbaar is ten opzichte van het frame in een eerste richting voor het aandrijven van de kar en in een tweede richting voor het terugbrengen van de hendel naar de 20 neutrale stand daarvan.

5. Kar volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de hendel een handdeel en een voetdeel omvat, zodanig dat het handdeel en het voetdeel verplaatsbaar zijn ten opzichte van het frame in een eerste richting voor het aandrijven van de kar en in een 25 tweede richting voor het terugbrengen van het handdeel en het voetdeel naar de neutrale stand daarvan.

6. Kar volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de kabel of het koord aangrijpt op een aandrijforgaan dat werkzaam is verbonden met een as van de kar voor 30 het laten roteren van de as ten opzichte van het frame.

7. Kar volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het aandrijforgaan is aangebracht op de achteras van de kar.

8. Kar volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat op de achteras zowel een eerste 5 als een tweede aandrijforgaan is aangebracht.

9. Kar volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de aandrijforganen zijn aangebracht aan weerszijden van de verbinding tussen de achteras en het frame.

10. Kar volgens conclusie 8 of 9, met het kenmerk, dat de kabel of het koord van het eerste aandrijforgaan via de hendel is verbonden met de kabel of het koord van het tweede aandrijforgaan.

11. Kar volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de kabels of koorden van de 15 beide aandrijforganen met elkaar zijn verbonden via een vrijlopende schijf.

12. Kar volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de kabel of het koord aangrijpt op een aandrijforgaan dat werkzaam is verbonden met een wiel van de kar voor het laten roteren van het wiel ten opzichte van het frame. 20

13. Kar volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het frame in hoofdzaak de vorm heeft van een buis, welke buis over de langste as daarvan convex is gevormd, waarbij die buis verbonden is met de assen zodat het middengedeelte van de buis lager geplaatst is dan de einddelen van de buis. 25

14. Kar volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de zitting verplaatsbaar is aangebracht op het frame.

15. Kar volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de kar is 30 voorzien van een rem.