NL1018393C2 - Element voor oeverbescherming. - Google Patents

Description

Element voor oeverbescherming

De uitvinding heeft betrekking op een element voor een oeverbescherming, alsmede op een bekleding opgebouwd uit dergelijke elementen.

Dergelijke elementen en bekledingen zijn al-5 gemeen bekend. Een voorbeeld is de bekleding met basaltblokken of -zuilen, welke plat op een vlij- of filterlaag van granulair materiaal geplaatst worden. Deze filter- of vlijlaag ligt zelf op een filterend geotextiel. In plaats van basaltblokken of -zuilen worden in een 10 vergelijkbare opbouw ook wel betonnen elementen gebruikt, zoals die welke verkrijgbaar zijn onder de merknamen Basalton en Hydroblock.

Met dergelijke bekledingen worden taluds van oevers en dijken beschermd tegen golfaanvallen, maar 15 daarbij is een bron van zorg de liftkrachten die door het water in het oever- of dijklichaam uitgeoefend kunnen worden op de afzonderlijke elementen. Volgens een benadering zijn elementen verschaft met doorgaande horizontale gaten voor doorvoer van vastlegkabels. Dit 20 heeft echter het nadeel van bijkomende onderdelen, die de bekleding op zich vrij kostbaar maken, maar ook nog extra arbeid vergen.

In een andere benadering is het gewicht van de elementen hoog gekozen. Dit heeft als nadeel dat er vrij 25 veel beton nodig is, en dat per eenheid van oppervlak een grote massa moet worden aangevoerd en geplaatst.

Een verder nadeel van bestaande, uit elementen f018393· 4 elementen volgens de uitvinding.

Het betonnen bekledingselement 1 van figuur 1 bezit een bovenzijde 2, een onderzijde 3 en een omtreks-zijde 4, die in dit geval vijf omtreksvlakken 4a-e bezit.

5 De onderzijde 3 is gelijkvormig aan de bovenzijde 2, doch iets groter, zodat het bekledingselement 1 enigszins taps loopt naar boven toe.

In de onderzijde 3 zijn twee gleuven 5a, 5b gevormd, waarbij de gleuf 5a zich uitstrekt tussen de 10 omtreksvlakken 4b en 4e, en de gleuf 5b zich uitstrekt tussen de omtreksvlakken 4b en 4d.

In figuur 2 is het bekledingselement 11 weergegeven, dat een doorsnede heeft van een regelmatige zeshoek, met omtrekszijde 14, die opgebouwd is uit zes gelij-15 ke omtreksvlakken 14a-f, en met een onderzijde 13. In de onderzijde 13 zijn twee evenwijdige gleuven 15a, 15b gevormd, die zich respectievelijk uitstrekken tussen omtreksvlakken 14a en 14c en 14f en 14d.

De gleuven 15a, 15b strekken zich evenwijdig uit 20 aan het symmetrievlak S, en liggen op een afstand X daarvan, die gelijk is aan hun afstand tot de respectievelijke omtreksvlakken 14b en 14e. Als gevolg daarvan komen de gleuven 15a, 15b uit in de middens van de omtreksvlakken 14a, 14c respectievelijk 14f, 14d. Zoals weergegeven in 25 figuur 2 wordt daardoor bereikt, dat de gleuven 15a, 15b van een volgend bekledingselement 11 precies in lijn komen te liggen met de gleuven 15a, 15b van het eerste bekle dingselement 11. Dit kan doorgezet worden voor de gehele bekleding met deze elementen 11.

30 De breedte B van de -hier halfcirkelvormige- gleuven 15a, 15b is gekozen in relatie tot een nominale diameter van de vlij laag van granulair materiaal waarop de elementen 11 geplaatst moeten worden. Deze nominale diameter kan bijvoorbeeld de D90 zijn, of de D50, al naar 3 5 gelang de norm en korrelverdelingsdiagram van het granulair materiaal. Voor Nederlandse waterbouwprojecten is een vuistregel dat spleten in de bekleding niet groter moeten 1018393· 3

De gleuf in de onderzijde beperkt het steunop-pervlak van het element, waardoor dit zich eerder zal voegen aan de ondergrond. Verzakkingen in de ondergrond worden daardoor eerder duidelijk doordat een aldaar 5 daarboven gelegen element verdiept zal liggen ten opzichte van de naastgelegen elementen.

Teneinde te voorkomen dat het granulair materiaal stroming door de gleuf te zeer hindert heeft het -afhankelijk van de grootte van het granulair materiaal, 10 de voorkeur dat de gleuf een breedte bezit die kleiner is dan 5 cm.

Vanuit een verder aspect verschaft de uitvinding een bekleding voor bescherming van een oever of dijk, omvattend een onderlaag van granulair materiaal en een 15 daarop geplaatste laag van elementen volgens de uitvinding, waarbij de elementen met hun onderzijden een patroon van evenwijdige gleuven vormen, waardoor de waterverplaat-sing langs de onderzijde van de bekleding bevorderd wordt.

Bij voorkeur bezit het granulair materiaal een 20 nominale of maatgevende diameter, zoals een D90, waarbij de breedte van de gleuven kleiner is dan die nominale diameter, zodat op vergaande wijze wordt voorkomen dat de stroming door de gleuven wordt belemmerd.

Bij voorkeur zijn de gleuven op gelijke afstan-25 den van elkaar gelegen, zodat de afstroming gelijkmatig verdeeld en daardoor sneller kan plaatsvinden.

De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een in de bijgevoegde tekeningen weergegeven voor-beelduitvoering. Getoond wordt in: 30 Figuur 1 een eerste mogelijke uitvoering van een betonnen bekledingselement volgens de uitvinding, in perspectief; figuur 2 een aanzicht op de onderzijde van twee andere mogelijke uitvoeringen van een betonnen bekledings-35 element volgens de uitvinding; en figuur 3 een schematische, verticale doorsnede door een oeverbekleding met daarop geplaatste bekledings- 1018393« 6 de constructie.

Voorts zullen eventuele verstoringen van de fundering sneller aan de oppervlakte zichtbaar zijn, doordat de bekledingselementen ll, vanwege hun kleinere 5 steunoppervlak, sneller plaatselijk mee zullen zakken.

Door de verbetering van de waterafvoerende capaciteit zal de kwaliteit van de filterconstructie minder bepalend zijn.

Eventueel kan een van de omtreksvlakken waarin 10 een gleuf uitmondt voorzien zijn van een op de gleuf aansluitende verticale holte of verdieping, voor verbeterde stroming van onder het element naar buiten.

1018393· 5 zijn dan 5 cm breedte, welke regel ook van toepassing kan zijn op de breedte B.

In de oeverbeschermingsconstructie weergegeven in figuur 3 is op een laag zand een waterdoorlatend geo-5 textiel 22 aangebracht, en daarop een vlij laag 23 van breuksteen. Deze breuksteen heeft een D90 van bijvoorbeeld 4,5 cm. Op de laag breuksteen 23 zijn bekledingselementen 11 geplaatst, en wel zodanig dat de gleuven 15 zich in taludrichting uitstrekken, en als het ware doorlopende 10 kanalen vormen.

Bij golf terugloop kan er een aanzienlijk drukverschil aanwezig zijn tussen het water in de oever en het water boven en buiten de bekledingselementen 11. Water zal daardoor willen uittreden door het geotextiel 22, in de 15 weergegeven richtingen, maar worden tegengehouden door de bekledingselementen 11. Deze worden daarom gewoonlijk met spleetruimtes van maximaal 5 cm tegen elkaar geplaatst, zodat water in de richtingen B kan uitstromen. Het kan echter voorkomen dat de spleetruimte verstopt is geraakt 20 met klei, zoals aangegeven ter plaatse van 30. Het water zal ter plaatse dan moeilijker kunnen wegstromen, waardoor een overdruk aan de onderzijde van de bekledingselementen optreedt. Om te voorkomen dat de elementen opgelicht worden voert men de bekledingselementen 11 gewoonlijk 25 relatief zwaar uit.

Volgens de uitvinding kan het water tegen de onderzijde van de bekledingselementen 11 echter makkelijk wegstromen in de richting A. Door de gleuven dan wel kanalen 15 kan het water zich snel verspreiden, sneller 30 dan door de poriën in de breuksteenlaag 23. Het water kan dan gemakkelijk uittreden bij een volgende, nog open spleet tussen de bekledingselementen 11. De bekledingselementen 11 kunnen lichter zijn dan tot nu toe gebruikelijke elementen, vanwege de verbeterde waterafvoer.

35 Doordat de onderzijden van de bekledingselemen ten 11 niet volkomen vlak zijn, hebben kleine oneffenheden in de breuksteenlaag 23 minder invloed op de vlakheid van f018393« 8 zijn.

8. Element voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.

5 9. Bekleding voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bij-gevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.

-o-o-o-o-o-o-o-o- f018393*

Claims (7)

1. Element voor een oever- of dijkbekleding, bestemd om met meerdere identieke elementen een bovenste bekledingslaag te vormen in een oever- of dijkbescher-mingsconstructie, welk element een bovenzijde, een onder- 5 zijde en een omtrekszijde omvat, waarbij de onderzijde in hoofdzaak plat is en voorzien is van een doorgaande, rechte gleuf, waarbij de omtrekszijde regelmatig gevormd is, in het bijzonder een regelmatige zeshoek vormt, en ter plaatse van de uitmondingen van de gleuf omtreksvlakken 10 bezit, waarvan de normalen onder een gelijke hoek staan ten opzichte van de gleuf hart lijn, en waarbij de gleuf uitmondt in het horizontale midden van het betreffende om-treksvlak.

2. Element volgens conclusie 1, waarbij de gleuf 15 een breedte bezit die kleiner is dan 5 cm.

3. Element volgens conclusie 1 of 2, waarbij de gleuf een halfronde doorsnede bezit.

4. Bekleding voor bescherming van een oever of dijk, omvattend een onderlaag van granulair materiaal en 20 een daarop geplaatste laag van elementen volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de elementen met hun onderzijden een patroon van evenwijdige gleuven vormen.

5. Bekleding volgens conclusie 4, waarbij het granulair materiaal een nominale of maatgevende diameter 25 bezit, zoals een D90, waarbij de breedte van de gleuven kleiner is dan die nominale diameter.

6. Bekleding volgens conclusie 4 of 5, waarbij de elementen zodanig op de oever of de dijk geplaatst zijn, dat de gleuven zich in hoofdzaak in taludrichting 30 uitstrekken.

7. Bekleding volgens conclusies 4, 5 of 6, waarbij de gleuven op gelijke afstanden van elkaar gelegen 1018393*