NL1018354C2

NL1018354C2 - Inrichting voor het toedienen van een behandelingsvloeistof en het gebruik van een dergelijke inrichting voor het locaal in een orgaan bestrijden van kanker.

Info

Publication number: NL1018354C2
Application number: NL1018354A
Authority: NL
Inventors: Kokbing Lo
Original assignee: Kokbing Lo
Priority date: 2001-06-21
Filing date: 2001-06-21
Publication date: 2002-12-30
Also published as: WO2003000333A2; US20040236270A1; EP1401528A2; WO2003000333A3

Description

INRICHTING VOOR HET TOEDIENEN VAN EEN BEHANDELINGSVLOEISTOF EN HET GEBRUIK VAN EEN DERGELIJKE INRICHTING VOOR HET LOCAAL IN EEN ORGAAN BESTRIJDEN VAN KANKER

De uitvinding betreft een inrichting voor het toedienen van een behandelingsvloeistof, in het bijzonder een chemo-therapeuticum, aan een orgaan dat ten minste één toevoerader en één afvoerader omvat.

5 Wanneer in het orgaan locaal een ziekte aanwezig is, bijvoorbeeld kanker, dan is het gebruikelijk om een behandelingsvloeistof in het lichaam in te spuiten om zo deze locale ziekte te bestrijden. Het nadeel van het inspuiten van de behandelingsvloeistof is echter dat 10 deze over het gehele lichaam verspreidt en aldus slechts voor een deel aankomt op de plek waar het nodig is. In het bijzonder bij de bestrijding van kanker door middel van een chemo-therapeuticum heeft dit voor de patiënt grote gevolgen. Het chemo-therapeuticum heeft een 15 zodanige werking op het gehele lichaam, dat er klachten van misselijkheid, haaruitval en dergelijke optreden. Bovendien kan een dergelijke behandeling alleen toegepast worden wanneer het lichaam in voldoende gezondheid verkeert.

20 Bovendien heeft een dergelijke werkwijze het nadeel dat gewoonlijk niet de maximaal mogelijke concentratie van de behandelingsvloeistof in het zieke orgaan gehaald kan worden, omdat anders andere organen van het lichaam te veel schade ondervinden van de 25 behandelingsvloeistof. Verder heeft een dergelijke werkwijze het nadeel dat relatief veel behandelingsvloeistof gebruikt moet worden om de locale ziekte te bestrijden. Aangezien behandelingsvloeistoffen, zoals een chemo-therapeuticum, kostbaar zijn, is dit 30 nadelig.

4 sluiten en weer vrij te geven. Door middel van de besturingsmiddelen kan met een vooraf ingegeven interval een aantal malen het doorspoelen van het orgaan met de behandelingsvloeistoffen herhaald worden.

5 De uitvinding betreft verder het gebruik van een inrichting volgens de uitvinding voor het locaal in een orgaan bestrijden van kanker.

Deze en andere kenmerken van de uitvinding worden nader toegelicht aan de hand van de bijgaande 10 tekeningen.

Figuur 1 toont schematisch een eerste uitvoeringsvorm volgens de uitvinding.

Figuur 2 toont in meer detail de afsluitmiddelen van de inrichting volgens figuur 1.

15 Figuren 3a-3c tonen verschillende uitvoeringsvormen van de afsluitmiddelen volgens de uitvinding.

Figuur 4 toont een deel van een tweede uitvoeringsvorm volgens de uitvinding.

20 Figuur 5 toont een derde uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding.

In figuur 1 wordt schematisch een patiënt P getoond, waarin een orgaan 0 aanwezig dat behandeld dient te worden met een vloeistof. Zoals hierna, onder 25 verwijzing van figuur 2 nader toegelicht zal worden, is in een toevoerader een catheter 1 aangebracht, waarmee door middel van het via de opening 2 inblazen van lucht een ballon 3 opgeblazen kan worden om zo de ader te sluiten. Via de tweede opening 4 van de catheter 1 kan 30 dan door middel van een pomp 5 een behandelingsvloeistof uit een reservoir 5 gepompt worden naar het orgaan 0.

Een tweede catheter 7 is in een afvoerader van het orgaan 0 aangebracht. Ook hier kan door middel van het inblazen van lucht in opening 8 een ballon worden 35 opgeblazen om zo de afvoerader af te sluiten. Via de tweede opening 9 kan de door het orgaan O gestroomde behandelingsvloeistof door middel van een pomp 10 worden afgezogen.

I : 3 kan eenvoudig een toevoerader of een afvoerader worden afgesloten.

In een andere uitvoeringsvorm volgens de uitvinding omvatten ten minste één van de toevoermiddelen 5 en afvoermiddelen ten minste één canule. Door deze canule kan ofwel de behandelingsvloeistof worden toegevoerd ofwel uit het orgaan worden afgevoerd.

In weer een andere uitvoeringsvorm volgens de uitvinding strekt ten minste één canule zich door de 10 ballon uit. Indien het orgaan een makkelijk toegankelijke toevoerader of afvoerader heeft, kan hierin de opblaasbare ballon aangebracht worden om zo de afvoerader of toevoerader af te sluiten en doordat de canule zich uitstrekt door deze ballon kan eenvoudig aan de zijde van 15 het orgaan de behandelingsvloeistof worden toegevoerd of worden afgevoerd.

Indien de toevoerader of afvoerader van het orgaan een kleine zijvertakking is van een grote ader, dan kan de ballon aangebracht worden in de grote ader 20 stroomafwaarts van de vertakking, terwijl de canule voor de ballon uitmondt, zodat op deze wijze de behandelingsvloeistof toe- of afgevoerd kan worden.

In een andere voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding omvat deze verder ten 25 minste één controlecanule voor het controleren van de afdichting van ten minste één van de eerste en tweede afsluitmiddelen. Door een geschikte plaatsing van de controlecanule kan door middel van een afzuiging gecontroleerd worden of de behandelingsvloeistof langs de 30 afsluitmiddelen, zoals een ballon, sijpelt. Zo kan aldus gecontroleerd worden of de afdichting voldoende is.

In weer een andere voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding omvat deze verder besturingsmiddelen voor het intermitterend afsluiten van 35 de toevoerader en de afvoerader en het toedienen van de behandelingsvloeistof. Aangezien een orgaan slechts een beperkte tijd afgesloten kan zijn van de bloedcirculatie, is het noodzakelijk om intermitterend de aderen af te * : 6

In figuur 4 wordt het gebruik van twee catheters 18 volgens figuur 3b getoond. Hiermee worden de toevoerader T en de afvoerader A afgesloten en kan door middel van de canules 20 de behandelingsvloeistof worden 5 aan- en afgevoerd.

In figuur 5 wordt een alternatieve uitvoeringsvorm getoond van twee catheters 28. Deze twee catheters 28 zijn aangebracht in de toevoerader T en de afvoerader A. Elke catheter 28 heeft twee ballonnen 29 en 10 30 waarmee de betreffende ader afgesloten kan worden.

Tussen beide ballonnen 29 en 30 mondt een canule 31 uit. Door geschikte plaatsing van de ballonnen 29 en 30 kan de canule 31 ter hoogte van de aftakking S uitmonden. Met een dergelijke catheter 28 kan de vertakking geïsoleerd 15 worden en wordt gewaa ÜTjDO rgd dat de behandelingsvloeistof alleen aan een orgaan O wordt toegevoerd en weer daarvan wordt afgevoerd.

Natuurlijk kan een dergelijke inrichting ook gebruikt worden voor het lokaal toedienen van 20 bijvoorbeeld een contrastvloeistof.

Indien de maximale tijd, gedurende welke een orgaan zonder zuurstof kan, kleiner is dan de benodigde tijd voor het doorspoelen, dan is het noodzakelijk allereerst de doorstrooratijd te bepalen van het orgaan.

25 Dit kan door het toevoegen van een zogenaamde marker. Dit is een stof die makkelijk te traceren is. Zodra de marker aan afvoerzijde gedetecteerd is, staat vast wat de doorstroomtijd van het orgaan is.

Nu kan zoals hierboven beschreven de 30 aanvoerader worden afgesloten en de behandelvloeistof door het orgaan worden geleid. Na verloop van de doorstroomtijd zal pas de afvoerader worden afgesloten om de behandelvloeistof op te vangen. Wanneer de maximale afsluittijd bereikt is wordt de toevoerader weer tgeopend 35 en wordt zuurstof via het bloed aan het orgaan toegevoerd. Na een periode gelijk aan de doorstroomtijd wordt vervolgens de afvoerader geopend omdat pas dan het 5

In figuur 2 wordt in meer detail de afsluiting van de aderen van het orgaan 0 getoond. In de toevoerader T is de catheter 1 aangebracht waarop de ballon 3 is bevestigd. Deze ballon 3 is in stromingsrichting gezien 5 voor de vertakking met het orgaan O geplaatst. Via de canule 11 kan zo de behandelingsvloeistof via de opening 12 in het orgaan gebracht worden.

In de afvoerader A is de catheter 7 aangebracht. Ook deze catheter 7 heeft een ballon 13 10 waarmee de afvoerader wordt afgesloten. Via de canule 14 kan zo behandelingsvloeistof uit het orgaan O worden afgezogen, waardoor de behandelingsvloeistof niet in de rest van het lichaam kan komen.

In figuur 3a wordt een uitvoeringsvorm getoond 15 van de afsluitmiddelen en de toevoer- of afvoermiddelen. In de ader V is opnieuw een catheter 15 geplaatst waarop een ballon 16 is aangebracht. Door deze ballon 16 steekt een canule 17 waarmee behandelingsvloeistof toe- of afgevoerd kan worden. Deze uitvoeringsvorm is voordelig 20 in het geval de ader V direct naar het orgaan leidt en er geen aftakkingen zijn.

In figuur 3b wordt een tweede uitvoeringsvorm van de af sluitmiddelen en toe- of afvoermiddelen getoond. Hierin is in een ader V met een aftakking S een catheter 25 18 geplaatst die aan zijn uiteinde een ballon 19 omvat.

In de catheter 18 is verder een canule 20 aangebracht, die voor de ballon 19 door middel van opening 21 uitmondt in de vertakking S.

In figuur 3c is tenslotte een derde 30 uitvoeringsvorm getoond van een catheter 22. Deze catheter 22 heeft opnieuw een ballon 23 voor het afsluiten van de ader V en een eerste canule 24, die door middel van openingen 25 uitmondt in de aftakking S.

Verder is in de catheter 22 een tweede canule 26 35 aangebracht en deze canule 26 strekt zich uit door de ballon 23, zodat vloeistof via opening 27 afgezogen kan worden om te controleren of er geen behandelingsvloeistof vanuit de opening 25 langs de ballon 23 stroomt.

8

CONCLUSIES

1. Inrichting voor het toedienen van een behandelingsvloeistof, in het bijzonder een chemotherapeuticum, aan een orgaan, dat ten minste één toevoerader en een afvoerader omvat, welke inrichting 5 omvat: - eerste afsluitmiddelen voor het afsluiten van de ten minste één toevoerader; - tweede afsluitmiddelen voor het afsluiten van de ten minste één afvoerader; 10 - toevoermiddelen voor het aan het orgaan toevoeren van de behandelingsvloeistof; - afvoermiddelen voor het uit het orgaan afvoeren van de behandelingsvloeistof; - een reservoir voor opslag van de 15 behandelingsvloeistof; en - pompmiddelen voor het uit het reservoir via de toevoermiddelen in het orgaan pompen van de behandelingsvloeistof en via de afvoermiddelen weer uit het orgaan.

20 2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij ten minste één van de eerste en tweede afsluitmiddelen een opblaasbare ballon omvatten.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij ten minste één van de toevoermiddelen en afvoermiddelen 25 ten minste een canule omvatten.

4. Inrichting volgens conclusie 2 en 3, waarbij de ten minste één canule zich door de ballon uitstrekt.

5. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, verder omvattende ten minste één 30 controlecanule voor het controleren van de afdichting van ten minste één van de eerste en tweede afsluitmiddelen 6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, verder omvattende besturingsmiddelen voor het ï ï 7 bloed weer uit het orgaan stroomt. Dit wordt vervolgens een aantal malen herhaald.

t

Claims

7. Gebruik van een inrichting volgens één der voorgaande conclusies voor het locaal in een orgaan 5 bestrijden van kanker. 1 "’· ' · i. i >.