NL1016660C2 - Inrichting voor het inspecteren van een bewegende band. - Google Patents

Description

INRICHTING VOOR HET INSPECTEREN VAN EEN BEWEGENDE BAND

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het inspecteren van een bewegende metalen band, omvattend belichtingsmiddelen en optische meetmiddelen 5 op afstand van geleidingsmiddelen ter geleiding van de band, en gasblaasmiddelen voor het spoelen van de ruimte tussen de optische meetmiddelen en de band.

Een dergelijke inrichting is bekend en dient vooral voor het detecteren van oppervlaktefouten in een metalen band in het bijzonder een warmgewalste stalen band. Door belichting met de belichtingsmiddelen zullen de fouten sterker of minder 10 sterk reflecteren ten opzichte van het foutloze metalen oppervlak, waardoor zij door de optische meetmiddelen te detecteren zijn. De meting dient bij voorkeur ofwel tijdens ofwel direkt bij het einde van het produktieproces uitgevoerd te worden om de fouten tijdig te kunnen herstellen en nieuwe fouten te voorkomen. Tevens dient de meting als kwaliteitsbeoordeling ten behoeve van de klant.

15 Bij de vervaardiging van de warmgewalste band zijn de omstandigheden waaronder de metingen uitgevoerd moeten worden echter zwaar. De temperatuur van de gewalste band is hoog, de band wordt watergekoeld en verspreidt daardoor waterdamp en waterdruppels, en de rollenbaan voert stof en vuil mee.

Om de band goed te kunnen belichten en de fouten onbelemmerd te kunnen 20 detecteren is het bekend lucht vanaf de voorzijde van het zichtveld horizontaal tussen de rollenbaan en de belichtings- en meetmiddelen door te blazen om het zichtveld vrij te houden van water en vuil teneinde het zichtveld van de belichtings- en meetmiddelen schoon te houden.

Gebleken is echter dat deze oplossing niet afdoende werkt, in het bijzonder niet 25 wanneer het meetsysteem continu of semi-continu in bedrijf moet zijn.

Het is een doel van de uitvinding een verbeterde inrichting voor het inspecteren van een bewegende band te verschaffen. Het is een ander doel van de uitvinding een inrichting te verschaffen waarmee het zichtveld tijdens continu of semi-continu bedrijf schoon te houden is.

30 Een of meer van deze doelen worden volgens de uitvinding bereikt met een inrichting van de in de aanhef genoemde soort, waarbij de belichtingsmiddelen en de optische meetmiddelen aangebracht zijn boven een doorzichtige plaat boven de 1016660 -2- geleidingsmiddelen, en waarbij in de lengterichting van de geleidingsmiddelen gezien aan de voorzijde en de achterzijde van de doorzichtige plaat gasleidingen aangebracht zijn om gas in hoofdzaak evenwijdig aan de doorzichtige plaat onder de doorzichtige plaat te blazen.

5 Doordat zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde van de doorzichtige plaat gasleidingen aangebracht zijn, van waaruit gas, bij voorkeur lucht, onder de plaat geblazen wordt, wordt lucht uit de voorste en achterste gasleidingen naar elkaar toe geblazen, waardoor de lucht onder de plaat gedwongen wordt naar beneden te stromen. De lucht met vuil en water die meegenomen wordt door de rollenbaan en de 10 bewegende band wordt door de lucht uit de luchtleidingen min of meer weggeduwd. Door deze constructie van de gasleidingen wordt het zichtveld voor de belichtings-en meetmiddelen beter schoongehouden dan bij gebruik van alleen een horizontale luchtstroming.

Bij voorkeur zijn de gasleidingen aan hun naar de doorzichtige plaat gerichte 15 zijde voorzien van een rooster of geperforeerde plaat om het gas gericht uit te blazen. Hierdoor stroomt de lucht bij het verlaten van de gasleidingen overal evenwijdig aan de doorzichtige plaat, waardoor met een minimum aan lucht een goede luchtstroming in stand te houden is.

Bij voorkeur zijn de gasleidingen aangesloten op een gezamenlijke 20 hoofdleiding, en zijn in de gasleidingen regelmiddelen aangebracht om de gashoeveelheid per gasleiding in te stellen. Hierdoor zijn de gasleidingen en de gasverplaatsingsmiddelen, zoals een ventilator, eenvoudig te houden, en is het met de regelmiddelen mogelijk de hoeveelheid lucht die uit de voorste en achterste gasleidingen komt ten opzichte van elkaar te variëren. Hierdoor kan de 25 benedenwaartse luchtstroming onder de doorzichtige plaat meer naar voren of naar achteren gericht worden om de schoonhoudwerking daarvan te optimaliseren.

Volgens een voorkeursuitvoering zijn tevens onder de geleidingsmiddelen belichtingsmiddelen en optische meetmiddelen op afstand van de geleidingsmiddelen aangebracht onder een doorzichtige plaat, en zijn gasblaasmiddelen aan de voorzijde 30 van de doorzichtige plaat aangebracht om zowel gas direkt over de doorzichtige plaat te blazen, als om gas op afstand boven de doorzichtige plaat in hoofdzaak evenwijdig aan de doorzichtige plaat te blazen. Met behulp van deze onderste belichtings- en 1016660 -3- optische meetmiddelen kan ook de onderzijde van de bewegende band geïnspecteerd worden, waarbij de beide luchtstromen die evenwijdig aan de doorzichtige plaat geblazen worden het zichtveld van de onderste belichtings- en meetmiddelen goed schoon houden.

5 Bij voorkeur is tussen de rollenbaan en de onderste doorzichtige plaat een kap aangebracht waardoorheen de belichtingsmiddelen de bewegende band kunnen belichten en de optische meetmiddelen de bewegende band kunnen inspecteren. Deze kap is al een bescherming tegen een groot deel van het water en vuil dat vooral onder de rollenbaan aanwezig is, en de kap bepaalt tevens de loop van de luchtstroming die 10 ontstaat uit de beide luchtstromen die evenwijdig aan de doorzichtige plaat in het huis geblazen worden.

Volgens een voorkeursuitvoering sluit een luchtkanaal op de onderzijde van de kap aan om lucht over de doorzichtige plaat te blazen, en is een luchtkanaal op afstand boven het onderste luchtkanaal aangebracht om lucht in hoofdzaak 15 evenwijdig aan de doorzichtige plaat door de kap te blazen. De beide luchtkanalen maken het mogelijk de lucht evenwijdig aan de doorzichtige plaat door de kap te blazen en de hoeveelheid lucht over de beide luchtkanalen te verdelen.

Volgens een voordelige uitvoering omvatten de geleidingsmiddelen een rollenbaan en zijn twee rollen van de rollenbaan op grotere afstand dan de 20 gebruikelijke afstand tussen de rollen van de rollenbaan geplaatst om voldoende ruimte te hebben om de bewegende band aan de onderzijde te inspecteren, waarbij de ruimte tussen deze twee rollen afsluitbaar is met een wegdraaibare klep, welke klep draaibaar is rond de hartlijn van een van de twee rollen. De ruimte tussen de twee rollen moet afsluitbaar zijn om te voorkomen dat de voorzijde van een nieuwe band 25 tussen de rollen naar beneden schiet, hetgeen mogelijk is doordat de afstand tussen deze rollen groter is dan gebruikelijk. Anderzijds moet de klep wegdraaibaar zijn om de klep aan de onderzijde te kunnen belichten en inspecteren. Door de klep draaibaar te maken rond de hartlijn van bijvoorbeeld de voorste rol is een compact verdraaiingsmechanisme verschaft, dat het aansturingsmechanisme van de rollenbaan 30 niet hindert. De klep kan bijvoorbeeld met behulp van een pneumatische of hydraulische cilinder bediend worden.

10 1 6 6 60 -4-

Bij voorkeur bezit de rol met de hartlijn waar de klep om draaibaar is een lengte en lagering die gelijk is aan die van de andere rollen, en bezit deze rol een korter ondersteunend gedeelte voor de band om plaats te bieden aan de lagering voor de klep ter weerszijden van het ondersteunende gedeelte. Door de lengte en de 5 lagering van de rol ongewijzigd te laten, hoeft de ondersteuning van de rol niet gewijzigd te worden maar, uiteraard, alleen in lengterichting van de rollenbaan verplaatst om een grotere ruimte tussen de rollen te verschaffen. Door de lengte van het ondersteunende gedeelte van de rol in te korten, zodat een korter loopvlak ontstaat, ontstaat ter weerszijden van het ondersteunende gedeelte ruimte voor de 10 lagering van de verdraaibare klep.

De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld, onder verwijzing naar de toegevoegde tekening.

Fig. 1 toont, op zeer schematische wijze, de inrichting volgens de uitvinding boven een rollenbaan.

15 Fig. 2 toont, op zeer schematische wijze, de inrichting volgens de uitvinding onder een rollenbaan.

Fig. 1 toont het gedeelte van de inrichting volgens de uitvinding boven de rollenbaan, waarbij een in de richting van pijl A bewegende band 1 voortbewogen wordt over een gedeeltelijk weergegeven rollenbaan 2. Rond de rollenbaan is een 20 slechts gedeeltelijk getoond frame 3, 4 aangebracht, ter ondersteuning van de rollenbaan 2 en van allerlei niet getoonde apparatuur.

Aan het frame 3, 4 is op niet getoonde wijze een frame 5 voor doorzichtige platen 6, 7 aangebracht, in de praktijk glasplaten. Boven glasplaten 6, 7 zijn in dit uitvoeringsvoorbeeld naast elkaar twee lichtbronnen 8 en vijf detectoren 9, 25 bijvoorbeeld camera’s, aan het frame 4 bevestigd. Gezien de geringe afstand van de detectoren tot de glasplaat is er voor gekozen voor iedere lichtbron 8 een afzonderlijke glasplaat 6 en voor iedere detector 9 een afzonderlijke glasplaat 7 te gebruiken. De glasplaten 6, 7 zijn van bovenaf in het frame 5 te plaatsen waar zij afdichtend op aanliggen, zodat zij gemakkelijk vervangen kunnen worden.

30 Direkt onder het frame 5 is aan de voorzijde een gasleiding 10 en aan de achterzijde een gasleiding 11 aangebracht. Deze gasleidingen bezitten aan hun naar de glasplaten gekeerde kant een geperforeerde wand, waardoor gas, bijvoorbeeld 1016660 -5- lucht, evenwijdig aan de glasplaten uit de gasleidingen zal stromen. De beide gasleidingen zijn aangesloten op één centrale gasleiding van waaruit de aangevoerde lucht met behulp van regelmiddelen, bijvoorbeeld een klep, over de gasleidingen 10, 11 verdeeld wordt.

5 De werking van de bovenbeschreven inrichting is als volgt. Doordat de luchtstroom B uit gasleiding 11 tegengesteld is aan de luchtstroom D uit gasleiding 10 wordt de lucht uit de beide gasleidingen gedwongen naar beneden te stromen, globaal in de richting van de pijlen E. Deze benedenwaartse luchtstroom verdringt de vuile lucht tussen het frame 3 en de band 1. Doordat de band met vaak hoge snelheid 10 beweegt trekt de band 1 lucht met zich mee, waardoor een relatief dunne luchtlaag boven de band niet geheel verdrongen wordt door schone lucht uit de luchtleidingen 10,11.

Onder de glasplaten 6, 7 wordt het grootste gedeelte van de vuile lucht door het gebruik van de inrichting volgens de uitvinding aldus vervangen door schone lucht, 15 waardoor het licht uit de lichtbronnen 8 goeddeels onverstrooid de bovenzijde van de band 1 kan bereiken, en het door de band 1 weerkaatste licht zo goed als ongehinderd door de detectoren 9 gedetecteerd kan worden.

Fig. 2 toont het gedeelte van de inrichting volgens de uitvinding onder de rollenbaan, waarbij de band 1 zich wederom voortbeweegt over de gedeeltelijk 20 weergegeven rollenbaan 2 in de richting van pijl A. Van de rollenbaan 2 zijn de rollen 21, 22 verder uit elkaar geplaatst dan de overige rollen van de rollenbaan 2, waardoor een grotere opening tussen deze rollen verschaft is om de onderzijde van de band 1 te kunnen inspecteren. Daartoe is onder de rollenbaan een slechts gedeeltelijk getoond frame 23 aangebracht, waaraan twee lichtbronnen 24 en vijf 25 detectoren 25 bevestigd zijn onder een glasplaat 26.

De glasplaat 26 is geplaatst in een huis 27 dat vrij baan laat aan het door de lichtbronnen 24 uitgezonden licht en aan het door de onderzijde van de band 1 naar de detectoren 25 weerkaatste licht. Op het huis 27 is een kap 33 geplaatst waardoorheen het licht de band 1 kan bereiken. Hierop zijn aan de voorzijde twee 30 luchtleidingen 28, 29 aangesloten, waarmee lucht evenwijdig aan de glasplaat 26 in het huis geblazen wordt.

1016660 -6-

Tussen de rollen 21 en 22 is een klep 31 aangebracht om de ruimte tussen deze rollen af te kunnen sluiten. Deze klep 31 is verdraaibaar om de hartlijn van de rol 21 met behulp van de hydraulische of pneumatische cilinder, die scharnierend aan de klep 31 bevestigd is.

5 De werking van de inrichting volgens Fig. 2 is als volgt. De klep 31 is in de getekende, gesloten stand wanneer het vooreinde van een nieuwe band 1 de opening tussen de rollen 21 en 22 passeert, zodat dit vooreinde niet per ongeluk tussen de rollen 21, 22 kan steken en naar beneden schieten. Zodra het vooreinde gepasseerd is wordt de klep 31 met behulp van de cilinder 32 geopend, zodat licht uit de 10 lichtbronnen 24 de onderzijde van de band tussen de rollen 21 en 22 kan belichten, en het gereflecteerde licht door de lichtbronnen 25 kan worden gedetecteerd.

De kap 33 houdt al een groot deel van de vuile lucht tegen die door de rollen van de rollenbaan meegevoerd wordt uit de voorliggende bewerkingsapparatuur van de band. Daarnaast wordt door de luchtleidingen 28 en 29 schone lucht door de kap 15 33 geblazen, die er enerzijds voor zorgt dat de glasplaat 26 niet bevuild zal worden door neerslaand vuil, en die anderzijds voor een luchtstroming zorgt die vuile lucht uit de ruimte boven het huis 27 weert.

Bij het bovenstaande dient bedacht te worden dat de omstandigheden waaronder de inrichting volgens de uitvinding moet werken extreem zijn. Niet alleen 20 dient het detecteren uitgevoerd te worden bij een metalen band die met hoge snelheid beweegt, tot een snelheid van 70 km per uur, dus ongeveer 20 meter per seconde, maar de temperatuur waarbij gewerkt moet worden is eveneens zeer hoog doordat de band een temperatuur bezit van 800 a 900 °C. Dat betekent dat ook het water waarmee de band gekoeld wordt zeer heet is, dat er veel waterdamp of stoom in de 25 lucht zit, en dat het vuil dat door de band en de rollenbaan meegevoerd wordt eveneens zeer heet is. De inrichting volgens de uitvinding moet bestand zijn tegen deze extreme omstandigheden, hetgeen schijnbaar eenvoudige oplossingen, zoals de lagering van de klep tussen de rollen, toch al ingewikkeld maakt.

1016660

Claims (7)

1. Inrichting voor het inspecteren van een bewegende metalen band, omvattend belichtingsmiddelen en optische meetmiddelen op afstand van 5 geleidingsmiddelen ter geleiding van de band, en gasblaasmiddelen voor het spoelen van de ruimte tussen de optische meetmiddelen en de band, met het kenmerk, dat de belichtingsmiddelen en de optische meetmiddelen boven een doorzichtige plaat boven de geleidingsmiddelen aangebracht zijn, en dat in de lengterichting van de geleidingsmiddelen gezien aan de voorzijde en de 10 achterzijde van de doorzichtige plaat gasleidingen aangebracht zijn om gas in hoofdzaak evenwijdig aan de doorzichtige plaat onder de doorzichtige plaat te blazen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de gasleidingen aan hun naar de 15 doorzichtige plaat gerichte zijde voorzien zijn van een rooster of geperforeerde plaat om het gas gericht uit te blazen.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de gasleidingen aangesloten zijn op een gezamenlijke hoofdleiding, en waarbij in de gasleidingen regelmiddelen 20 aangebracht zijn om de gashoeveelheid per gasleiding in te stellen.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij tevens onder de geleidingsmiddelen belichtingsmiddelen en optische meetmiddelen op afstand van de geleidingsmiddelen aangebracht zijn onder een doorzichtige plaat, en 25 waarbij gasblaasmiddelen aan de voorzijde van de doorzichtige plaat aangebracht zijn om zowel gas direkt over de doorzichtige plaat te blazen, als om gas op afstand boven de doorzichtige plaat in hoofdzaak evenwijdig aan de doorzichtige plaat te blazen.

5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij tussen de geleidingsmiddelen en de onderste doorzichtige plaat een kap is aangebracht waardoorheen de 10 1 6 660 -8- belichtingsmiddelen de bewegende band kunnen belichten en de optische meetmiddelen de bewegende band kunnen inspecteren.

6. Inrichting volgens conclusie 5, waarbij een gaskanaal op de onderzijde van de 5 kap aansluit om gas over de doorzichtige plaat te blazen, en een gaskanaal op afstand boven het onderste gaskanaal aangebracht is om gas in hoofdzaak evenwijdig aan de doorzichtige plaat door de kap te blazen.

7. Inrichting volgens een der conclusies 4-6, waarbij de geleidingsmiddelen een 10 rollenbaan omvatten en twee rollen van de rollenbaan op grotere afstand dan de gebruikelijke afstand tussen de rollen van de rollenbaan geplaatst zijn om voldoende ruimte te hebben om de bewegende band aan de onderzijde te inspecteren, waarbij de ruimte tussen deze twee rollen afsluitbaar met een wegdraaibare klep, welke klep draaibaar is rond de hartlijn van een van de twee 15 rollen. 1 10 1 6 6 89 Inrichting volgens conclusie 7, waarbij de rol met de hartlijn waar de klep om draaibaar is een lengte en lagering bezit die gelijk is aan die van de andere rollen, en waarbij deze rol een korter ondersteunend gedeelte voor de band 20 bezit om plaats te bieden aan de lagering voor de klep ter weerszijden van het ondersteunende gedeelte.