NL1013113C2 - Inrichting voor het filtreren van vloeistoffen, in het bijzonder eierproducten. - Google Patents

Description

τ r

Inrichting voor het filtreren van vloeistoffen, in het bijzonder eierprodukten

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het filtreren van vloeistoffen, in het bijzonder eierprodukten, omvattende een buis met een als een filter ontworpen wandsectie, een vloeistofinlaat voor de buis, een afvoer-5 uitlaat voor uitgefilterd materiaal, een vloeistofuitlaat voor gefilterde vloeistof, een plunjer die verplaatsbaar is in de langsrichting van de buis en ten minste één plunjer-eindoppervlak heeft welke naar de afvoeruitlaat toegekeerd is en in hoofdzaak dezelfde dwarsdoorsnede heeft als de inwendi-10 ge ruimte van de buis ter plaatse van de filterwandsectie, en aandrijfmiddelen welke de plunjer langs de filterwandsectie kunnen bewegen teneinde het uitgefilterde materiaal daarvan af te schrapen in een richting naar de afvoeruitlaat toe, waarbij sluitmiddelen aangebracht zijn aan het einde van de 15 filterwandsectie en de afvoeruitlaat, welke sluitmiddelen bewogen kunnen worden tussen een open en een gesloten positie, en welke in de gesloten positie voorkomen dat het materiaal naar buiten gedrukt wordt wanneer de plunjer naar de sluitmiddelen toebeweegt.

20 Een dergelijke inrichting is bekend uit het Neder lands octrooi 1000135. Nadat de plunjer van de bekende inrichting naar beneden is bewogen voor het afschrapen van fil-termateriaal, dient deze weer omhoog te worden bewogen teneinde de bovengelegen uitgangspositie in te nemen. Hierbij is 25 nadelig dat de filtreerwerking van de inrichting gehinderd wordt doordat daarbij delen van de filterwandsectie door de plunjer worden afgesloten, en doordat de plunjer zelfs gedurende een periode dat deze opwaarts wordt bewogen, de doorstroming van de inrichting volledig blokkeert. Dit werkt bo-30 vendien nadelig uit op de extern van de inrichting geplaatste pompinrichting die dient voor aanvoer van vloeistof welke in de inrichting gefiltreerd dient te worden. Een verder nadeel is dat tijdens het omhoog bewegen van de plunjer een schraap-beweging langs de filterwandsectie wordt uitgevoerd, waarbij 35 het dan losgeschraapte materiaal zich verzamelt aan de boven- ,1 oi 3; n 3 2 zijde van de plunjer en zodoende hernieuwd in de te filtreren vloeistofstroom wordt gebracht. Dit vervuilt op ongewenste wijze de aangevoerde vloeistofstroom.

Met de uitvinding is beoogd deze nadelen van de be-5 kende inrichting te verhelpen en verdere voordelen te bereiken, welke in het navolgende zullen worden toegelicht.

De inrichting volgens de uitvinding is er daartoe door gekenmerkt, dat de plunjer is uitgevoerd met een centrale afsluitbare doorvoeropening welke bij het neerwaarts bewe-10 gen van de plunjer is afgesloten, en bij het opwaarts bewegen van de plunjer is geopend. Met deze verrassend eenvoudige maatregel wordt bereikt dat tijdens het omhoog bewegen van de plunjer het filtreren van vloeistof in de inrichting onbelemmerd doorgang kan vinden, zodat in alle posities van de plun-15 jer de vloeistofstroom vanaf de vloeistofinlaat door de doorvoeropening in de plunjer de filterwandsectie kan bereiken.

Bovendien heeft de uitvinding het voordeel dat het materiaal dat bij het omhoog bewegen van de plunjer wordt losgeschraapt, via de doorvoeropening onder invloed van de 20 zwaartekracht naar de afvoeruitlaat voor het uitgefilterde materiaal kan bewegen zonder de vloeistofstroom nodeloos te vervuilen.

Een geschikte uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is erdoor gekenmerkt, dat de aandrijfmid-25 delen een drijfstang omvatten welke aan een neerwaarts gericht uiteinde is voorzien van een klep, dat de plunjer is voorzien van een klepzitting voor de klep die de doorvoeropening begrenst, dat de drijfstang een relatieve beweging kan uitvoeren ten opzichte van de plunjer, en dat de drijfstang 30 en de plunjer voorzien zijn van aanslagmiddelen die de relatieve beweging waarbij de klep van de klepzitting wegbeweegt, begrenzen.

Daarbij is voordelig dat de plunjer aan de bovenzijde is voorzien van een vloeistofdoorlatend frame en een met 35 het frame gekoppelde centraal opgestelde koppelring, dat de drijfstang door de koppelring is gevoerd, en dat de aanslagmiddelen die de relatieve beweging van de drijfstang ten opzichte van de plunjer begrenzen, gevormd zijn door de koppelring en een verbreed gedeelte van de drijfstang. De construe- i r 3 tie van de plunjer met de daarmee gekoppelde aandrijfstang is op deze wijze zodanig open vormgegeven, dat een zeer geringe belemmering voor de vloeistofstroom in de inrichting ontstaat wanneer de plunjer door de drijfstang omhoog wordt bewogen.

5 Een eenvoudige uitvoeringsvorm van de inrichting is dan die waarbij het verbrede gedeelte van de drijfstang is gevormd door de klep.

Bekend is om de inrichting van de in de aanhef bedoelde soort zo uit te voeren, dat de sluitmiddelen een klep 10 omvatten die aangebracht is aan de afvoeruitlaat, een stationaire afdichtingsring van een buigzaam materiaal, en een mechanisme dat de klep tussen de gesloten positie en een open positie waarin de klep van de afdichtingsring is weggetrokken, kan bewegen.

15 Bij een dergelijke inrichting is het voordelig dat de stationaire afdichtingsring in hoogte instelbaar is opgenomen in een huisdeel van de inrichting aan de onderzijde van de filterwandsectie. Hiermee kan een eenvoudige afstelling van de sluitmiddelen gerealiseerd worden.

20 Een bijzonder eenvoudige maar toch elegante uitvoe ringsvorm van de inrichting is er dan door gekenmerkt, dat het huisdeel waarin de afdichtingsring is opgenomen een binnenschroef draad heeft, en dat de afdichtingsring is gekoppeld met een binnenring die is voorzien van een buitenschroefdraad 25 die grijpt in de binnenschroefdraad van het huisdeel.

In weer een ander aspect van de uitvinding is de inrichting erdoor gekenmerkt, dat de afdichtingsring en het huisdeel een ringvormige kamer begrenzen waarop een persleiding voor water aansluitbaar is, en dat de afdichtingsring en 30 het huisdeel een op de ringvormige kamer aansluitende ringvormige sproei-opening begrenzen voor inbreng van spoelwater aan de onderzijde van de filterwandsectie. Door middel van de hiervoor besproken instelbare hoogte van de stationaire afdichtingsring is de breedte van de sproei-opening eenvoudig 35 instelbaar. Een en ander biedt een elegante en praktische manier om het verzamelde uitgefilterde materiaal los te spoelen en de inrichting aan de onderzijde van de filterwandsectie schoon te spoelen. Dit is met name van belang wanneer de plunjer zich onder aan de filterwandsectie bevindt met het m i i * ·! ί 4 door de plunjer voortgeschraapte en van de filterwandsectie afkomstige materiaal.

In weer een ander aspect van de uitvinding is de inrichting erdoor gekenmerkt, dat aan de onderzijde van de 5 filterwandsectie een waterdoorlaatbare zeefkorf is opgesteld voor opvang van het uitgefilterde materiaal dat vrijkomt na openen van de sluitmiddelen en/of activering van de persleiding voor spoelwater. Op deze wijze kan het uitgefilterde materiaal vrij van vocht eenvoudig verzameld worden en te 10 gelegener tijd verwijderd worden zonder dat de werking van de inrichting daarvoor onderbroken hoeft te worden.

De uitvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, welke in fig. 1 de inrichting volgens de uitvinding in 15 voor- en zijaanzicht toont; in fig. 2 en 3 een gedeelte van de inrichting volgens de uitvinding alwaar de filterwandsectie is opgenomen, in doorsnede toont met schematische aanduiding van diverse plaatsen die de plunjer kan innemen; en 20 in fig. 4 het gedeelte van de inrichting volgens de uitvinding aan de onderzijde van de filterwandsectie toont met geopende sluitmiddelen voor de afvoeruitlaat voor uitgefilterd materiaal.

In de figuren gebruikte gelijke; verwijzingscijfers 25 verwijzen naar dezelfde onderdelen.

Verwijzend nu eerst naar fig. 1 wordt in het algemeen met verwijzingscijfer 1 de inrichting voor het filtreren van vloeistoffen, in het bijzonder van eierprodukten, getoond. Deze inrichting 1 omvat een buitenbuis 2 die voorzien 30 is van een vloeistofinlaat 3 voor te filtreren vloeistof, en een vloeistofuitlaat 4 voor gefiltreerde vloeistof.

Verwijzend nu verder naar fig. 2 en 3 zal de inrichting verder worden toegelicht. In de buitenbuis 2 is een buis opgenomen met een als filter ontworpen wandsectie 5. Verder 35 is voorzien in een afvoeruitlaat 6 voor uitgefilterd materiaal uit de vloeistofstroom. Ten dele koekt dit materiaal tijdens het filtreren vast op de wandsectie 5. Ter losmaking daarvan is voorzien in een plunjer 7 die verplaatsbaar is in de langsrichting van de buis, zoals getoond in de met verwij- i ί ü ; 5 i 1 3

t I

5 zingscijfers 7, 7' en 7'' getoonde posities in fig. 2. In fig. 3 worden deze posities in omgekeerde richting successievelijk met verwijzingscijfers 7'', η··· en 7"" aangeduid.

De plunjer 7 is voorzien van een plunjereindoppervlak 8 dat 5 naar de afvoeruitlaat 6 is toegekeerd en in hoofdzaak dezelfde dwarsdoorsnede heeft als de inwendige ruimte van de buis ter plaatse van de filterwandsectie 5. Voor het bewegen van de plunjer is voorzien in aandrijfmiddelen 9 welke de plunjer 7 langs de filterwandsectie 5 kunnen bewegen, teneinde het 10 uitgefilterde materiaal daarvanaf te schrapen. Verder is voorzien in sluitmiddelen 10, 11 die zijn aangebracht aan het einde van de filterwandsectie 5 en de afvoeruitlaat 6, en welke sluitmiddelen 10, 11 bewogen kunnen worden tussen een open en een gesloten positie, waarbij in de gesloten positie 15 voorkomen wordt dat het materiaal naar buiten gedrukt wordt wanneer de plunjer 7 naar de sluitmiddelen 10, 11 toebeweegt, zoals schematisch getoond in fig. 2.

De plunjer 7 is, zoals getoond in de fig. 2 en 3, uitgevoerd met een centrale afsluitbare doorvoeropening 12, 20 welke bij het neerwaarts bewegen van de plunjer 7, zoals getoond in fig. 2, is afgesloten, en bij het opwaarts bewegen van de plunjer 7, zoals getoond in fig. 3, is geopend. De aandrijfmiddelen 9 van de plunjer 7 zijn bij voorkeur uitgevoerd in de vorm van een drijfstang 9, welke aan een neer-25 waarts gericht uiteinde is voorzien van een klep 13. De plunjer 7 is daarbij voorzien van een met de klep 13 samenwerkende klepzitting 14 die de doorvoeropening 12 begrenst, en de drijfstang 9 is zo uitgevoerd dat deze een relatieve beweging kan uitvoeren ten opzichte van de plunjer 7, waarbij de 30 drijfstang 9 en de plunjer 7 voorzien zijn van aanslagmidde-len 15 die de relatieve beweging, waarbij de klep 13 van de klepzitting 14 wegbeweegt, begrenzen. De uitvoering van de aanslagmiddelen 15 is dan bij voorkeur zo uitgevoerd dat de plunjer 7 aan de bovenzijde is voorzien van een vloeistof-35 doorlatend frame 16, en een met het frame 16 gekoppelde centraal opgestelde koppelring 15 die deel van de aanslagmiddelen vormt. De drijfstang 9 is daarbij door de koppelring 15 gevoerd, zodat deze koppelring 15 de relatieve beweging van de drijfstang 9 ten opzichte van de plunjer 7 kan begrenzen 6 doordat bij het omhoog bewegen van de drijfstang de klep 13 tegen de koppelring 15 aanloopt. Een en ander is inzichtelijk getoond in fig. 3, waarbij vanuit de onderste positie 7'' van de plunjer de drijfstang 9 met de daaraan bevestigde klep 13 5 omhoog bewogen wordt. Dientengevolge neemt na enige tijd de plunjer de positie 7''' in. In dit figuurdeel is duidelijk te zien dat de klep 13 in die stand is opgelopen tegen de koppelring 15. Dit is tevens zichtbaar in het figuurdeel waarin de plunjer in de positie η'''' is getoond. De begrenzing van 10 de relatieve beweging van de drijfstang 9 ten opzichte van de plunjer 7 in de neerwaartse richting wordt, zoals in fig. 2 inzichtelijk is getoond, gevormd doordat de klep 13 die is bevestigd aan de onderzijde van de drijfstang 9, oploopt tegen de klepzitting 14. Dit is zichtbaar in de met de verwij-15 zingscijfers 7' en 7'' getoonde posities van de plunjer.

Aan de onderzijde van de filterwandsectie 5 in de omgeving van de afvoeruitlaat 6 zijn in de fig. 2, 3 en 4 de sluitmiddelen 10, 11 getoond. Deze sluitmiddelen 10, 11 omvatten een klep 10 die samenwerkt met een stationaire afdich-20 tingsring 11 vervaardigd uit een buigzaam materiaal. Verder is voorzien in een mechanisme 17 dat de klep 10 tussen de gesloten positie en een open positie, waarin de klep 10 van de afdichtingsring 11 is weggetrokken, kan bewegen. De fig. 2 en 3 tonen enkele posities die de klep 10 daarbij kan inne-25 men. In fig. 4 wordt de klep 10 in de geopende positie getoond. De stationaire afdichtingsring 11 is in hoogte instelbaar opgenomen in een huisdeel 18 van de inrichting 1 aan de onderzijde van de filterwandsectie 5. Deze hoogte-instelling dient voor de instelling van de hierna toe te lichten sproei-30 opening 21 voor inbreng van spoelwater aan de onderzijde van de filterwandsectie 5. Het huisdeel 18, waarin de afdichtingsring 11 is opgenomen, heeft een binnenschroefdraad, terwijl de afdichtingsring 11 is gekoppeld met een binnenring 19 die is voorzien van een buitenschroefdraad die grijpt in de 35 binnenschroefdraad van het huisdeel 18. De wijze waarop dit dient te worden uitgevoerd, is voor de vakman volledig bekend, en behoeft derhalve niet verder te worden toegelicht. Zoals het duidelijkst zichtbaar is getoond in fig. 4, begrenzen de afdichtingsring 11 en het huisdeel 18 een ringvormige 10 1 3 1 1 Λ 1 · 7 kamer 20, waarop een persleiding voor water aansluitbaar is bij pijl A. De afdichtingsring 11 en het huisdeel 18 begrenzen verder een op de ringvormige kamer 20 aansluitende ringvormige sproei-opening 21, waarmee spoelwater aan de onder-5 zijde van de filterwandsectie kan worden ingebracht. In fig.

1 is verder een waterdoorlaatbare zeefkorf 22 getoond, welke aan de onderzijde van de filterwandsectie 5 is aangebracht voor opvang van het uitgefilterde materiaal dat vrijkomt na openen van de sluitmiddelen 10, 11 en/of activering van de 10 persleiding voor spoelwater die is aangesloten op de ringvormige kamer 20.

fi C\ , Λ A ·ν I 0 'i α · ί ύ

Claims (8)

1. Inrichting voor het filtreren van vloeistoffen, in het bijzonder eierprodukten, omvattende een buis met een als een filter ontworpen wandsectie (5), een vloeistofinlaat (3) voor de buis, een afvoeruitlaat (6) voor uitgefilterd 5 materiaal, een vloeistofuitlaat (4) voor gefilterde vloeistof, een plunjer (7) die verplaatsbaar is in de langsrich-ting van de buis en ten minste één plunjereindoppervlak heeft welke naar de afvoeruitlaat (6) toegekeerd is en in hoofdzaak dezelfde dwarsdoorsnede heeft als de inwendige ruimte van de 10 buis ter plaatse van de filterwandsectie (5), en aandrijfmid-delen (9) welke de plunjer (7) langs de filterwandsectie (5) kunnen bewegen teneinde het uitgefilterde materiaal daarvan af te schrapen in een richting naar de afvoeruitlaat toe, waarbij sluitmiddelen (10, 11) aangebracht zijn aan het einde 15 van de filterwandsectie (5) en de afvoeruitlaat (6), welke sluitmiddelen (10, 11) bewogen kunnen worden tussen een open en een gesloten positie, en welke in de gesloten positie voorkomen dat het materiaal naar buiten gedrukt wordt wanneer de plunjer (7) naar de sluitmiddelen (10, 11) toebeweegt, met 20 het kenmerk, dat de plunjer (7) is uitgevoerd met een centrale afsluitbare doorvoeropening (12) welke bij het neerwaarts bewegen van de plunjer (7) is afgesloten (fig. 2), en bij het opwaarts bewegen van de plunjer (7) is geopend (fig. 3).

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, 25 dat de aandrijfmiddelen (9) een drijfstang (9) omvatten welke aan een neerwaarts gericht uiteinde is voorzien van een klep (13) , dat de plunjer (7) is voorzien van een klepzitting (14) voor de klep (13) die de doorvoeropening (12) begrenst, dat de drijfstang (9) een relatieve beweging kan uitvoeren ten 30 opzichte van de plunjer (7), en dat de drijfstang (9) en de plunjer (7) voorzien zijn van aanslagmiddelen (15) die de relatieve beweging waarbij de klep (13) van de klepzitting (14) wegbeweegt, begrenzen.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, 35 dat de plunjer (7) aan de bovenzijde is voorzien van een vloeistofdoorlatend frame (16) en een met het frame (16) ge- koppelde centraal opgestelde koppelring (15), dat de drijfstang (9) door de koppelring (15) is gevoerd, en dat de aan-slagmiddelen (15) die de relatieve beweging van de drijfstang (9) ten opzichte van de plunjer (7) begrenzen, gevormd zijn 5 door de koppelring en een verbreed gedeelte van de drijfstang .

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het verbrede gedeelte van de drijfstang (9) is gevormd door de klep (13).

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de sluitmiddelen (10, 11) een klep (10) omvatten die aangebracht is aan de afvoeruitlaat (6), een stationaire af-dichtingsring (11) van een buigzaam materiaal, en een mechanisme (17) dat de klep (10) tussen de gesloten positie en een 15 open positie waarin de klep (10) van de afdichtingsring (11) is weggetrokken, kan bewegen, met het kenmerk, dat de stationaire afdichtingsring in hoogte instelbaar is opgenomen in een huisdeel (18) van de inrichting (1) aan de onderzijde van de filterwandsectie (5).

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het huisdeel (18) waarin de afdichtingsring (11) is opgenomen een binnenschroefdraad heeft, en dat de afdichtingsring (11) is gekoppeld met een binnenring (19) die is voorzien van een buitenschroefdraad die grijpt in de binnenschroefdraad 25 van het huisdeel (18).

7. Inrichting volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, dat de afdichtingsring (11) en het huisdeel (18) een ringvormige kamer (20) begrenzen waarop een persleiding voor water aansluitbaar is, en dat de afdichtingsring (11) en het 30 huisdeel (18) een op de ringvormige kamer (20) aansluitende ringvormige sproei-opening (21) begrenzen voor inbreng van spoelwater aan de onderzijde van de filterwandsectie (5).

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat aan de onderzijde van de filterwandsec- 35 tie (5) een waterdoorlaatbare zeefkorf is opgesteld voor opvang van het uitgefilterde materiaal dat vrijkomt na openen van de sluitmiddelen (10, 11) en/of activering van de persleiding voor spoelwater.