NL1013040C2 - Stuurmechanisme. - Google Patents

Description

<

Korte aanduiding: Stuurmechanisme.

De uitvinding heeft betrekking op een stuurmechanisme en meer in het bijzonder op een fuseepen/stuurarmsamenstel voor een 5 stuurmechanisme en is speciaal gericht op een inzetstuk uit schuim met gesloten cellen dat is opgesteld tussen de fuseepen en de stuurarm.

In de stand van de techniek bestaan talrijke fuseepen-stuurarmsamenstellen. Het Amerikaanse octrooi 5.213.352 openbaart een fuseepenstuurassamenstel voorzien van een as, stuurarm, scharnierend 10 met de as en stuurarm verbonden fuseepen en een een fuseepen binnen de stuurarm tegenhoudende bovenste kap met smeernippel. Een drukleger is opgesteld tussen de fuseepen en. de stuurarm voor het verminderen van slijtage en wrijving. In de Amerikaanse octrooien 3.542.392, 3.441.288 en 2.916.195 zijn variaties geopenbaard van gebruikelijke stuurarm-15 mechanismes. Ieder van de bovengenoemde Amerikaanse octrooien is hierin door verwijzing opgenomen.

De opstellingen van fuseepennen en stuurarmen bij stuur-mechanismes volgens de stand van de techniek leiden aan het nadeel, dat de fuseepen enige mate van axiale verplaatsing is toegestaan. 20 Dergelijke verplaatsing ten opzichte van de stuurstang veroorzaakt een volumewijziging in lucht/vet volume tussen de fuseepen en de kap van de fuseepen of onderzijde van de stuurarm. Deze volumewijzigingen veroorzaken positieve en negatieve drukfluctuaties, die werken als een pompmechanisme met als gevolg het uitstoten van vet en/of het inzuigen 25 van water en andere verontreinigingen via het afdichtend tussenvlak tussen fuseepen en stuurarm. Het oogmerk van de huidige uitvinding is dan ook de nadelen van de stand van de techniek te verlichten en drukfluctuaties in de ruimte tussen de fuseepen en fuseepenkap en/of onderste uitsparingsgedeelte van de stuurarm zo goed mogelijk te 30 verhinderen.

De onderhavige uitvinding is gericht op een inzetstuk uit schuim met gesloten cellen dat is opgesteld tussen de fuseepen en fuseepenkap of onderste uitsparingsgedeelte van de stuurarm. Een fuseepen is aangebracht tussen een as van een voertuig en een stuur-35 arm. De fuseepennen zijn bij beide einden van een asbalk zwenkbaar aangebracht en zwenkbaar verbonden met stuurarmen die op hun beurt met ? * t · · · i 2 de wielen zijn verbonden. Iedere fuseepen is draaibaar aangebracht binnen een cilindrische boring in de stuurarm en daarin tegengehouden door een fuseepenkap, die bij tenminste een einde is opgesteld. Een inzetstuk uit schuim met gesloten cellen is opgesteld tussen de 5 fuseepen en fuseepenkap om de ruimte daartussen in beslag te nemen. Het inzetstuk is bij voorkeur zo axiaal samengedrukt, dat het verder kan worden samengedrukt of kan uitzetten om het volume tussen de fuseepen en fuseepenkap of ondervlak van de boring van de stuurarm geheel of nagenoeg geheel in beslag te nemen. Een smeernippel kan op 10 de fuseepenkap zijn aangebracht en een vetdoortocht kan zijn gevormd tussen het inzetstuk en de fuseepenkap voor het vergemakkelijken van smeren.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van bijgaande tekeningen.

15 Figuur 1 is een gedeeltelijk doorsnedeaanzicht van de opstelling van stuurarm en fuseepen volgens de huidige uitvinding.

Figuur 2 is een dwarsdoorsnedeaanzicht van het inzetstuk uit schuim met gesloten cellen volgens de huidige uitvinding.

Figuur 3 is een gedeeltelijk doorsnedeaanzicht van een 20 opstelling van stuurarm en fuseepen volgens een alternatieve uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding.

Figuur 1 toont een gedeeltelijk dwarsdoorsnedeaanzicht van een voorassamenstel voor een voertuig. Een stijve asbalk 1 heeft een in hoofdzaak cilindrische boring 2 met een in hoofdzaak verticale 25 hartlijn 5. De uitlijning van de cilindrische boring 2 kan een weinig onder een hoek zijn om te voorzien in wielvlucht.

Een in hoofdzaak cilindrische fuseepen 3 is opgesteld binnen boring 2. Een stuurarm 4 is zwenkbaar om de hartlijn 5 van de fuseepen 3. De stuurarm 4 omvat een zich naar buiten uitstrekkende, 30 een wiel dragende spil (niet weergegeven) waarop een met de grond in ingrijping komend wiel (ook niet weergegeven) draaibaar is aangebracht. De stuurarm 4 omvat bovenste en onderste jukarmen 4a, 4b, die ieder zijn voorzien van een cilindrische boring 6a, 6b voor het opnemen van uitstekende eindgedeelten van de fuseepen 3. Een stuurarm 35 is op de gebruikelijke wijze met de stuurarm 4 verbonden voor het vergemakkelijken van sturen.

3

De boveneinden van de fuseepen 3 strekken zich binnen iedere boring 6a, 6b van de stuurarm 4 uit en zijn draaibaar opgenomen in bussen 7 om gemakkelijke relatieve draaiing tussen stuurarm 4 en de asbalk 1 te vergemakkelijken.

5 Ringvormige flexibele afdichtingen 8 zijn binnen de boring 6a aangebracht. Een eerste afdichting is om de fuseepen aangebracht tussen de fuseepen en de boring in de stuurarm 4. Een tweede afdichting is aangebracht tussen de boring in de stuurarm 4 en een fuseepen-kap 9. Deze afdichtingen verhinderen de intrede van stof en vocht 10 evenals het uittreden van vet om de legeroppervlakken tussen de fuseepen 3, boring 6a, 6b van de stuurarm 4 en de bus 7 te beschermen.

Bij het boveneinde van boring 6a sluit een fuseepenkap 9 de boring stevig af door schroefdraadingrijping met de stuurarm 4. Een afdichting 8 is opgesteld tussen de fuseepenkap 9 en de boring in de 15 stuurarm 4 voor het vormen van een stevige afdichting daartussen. Een smeernippel 11 is op de fuseepenkap 9 gevormd om het mogelijk te maken, dat smeermiddel wordt ingebracht tussen de stuurpenkap en de stuurpen om de legervlakken tussen de fuseepen 3, stuurarm 4 en bus 7 te smeren.

20 Een inzetstuk 10 uit schuim met gesloten cellen is opge steld tussen de fuseepen 3 en de fuseepenkap 9 teneinde de ruimte daartussen in hoofdzaak op te vullen. Het inzetstuk 10 is bij voorkeur een weinig samengedrukt om uitzetten en verdere samendrukking mogelijk te maken indien de fuseepen 3 axiaal beweegt. Het inzetstuk 10 dient 25 voor het elimineren van een wijziging in lucht/vet volume indien de fuseepen 3 axiaal ten opzichte van de stuurarm 4 beweegt. Een dergelijke opstelling verhindert positieve/negatieve drukfluctuaties, die anders als een pompmechanisme zouden werken onder het daarbij eventueel uitstoten van vet en inzuigen van water en andere verontreini-30 ging van rondom het afdichtend vlak tussen fuseepen en stuurarm 4.

Het inzetstuk 10 is bij voorkeur vervaardigd in de vorm van een schijf om de ruimte tussen fuseepen 3 en fuseepenkap 9 in hoofdzaak op te vullen. In het inzetstuk 10 kan een inkeping 13 zijn gevormd voor het verminderen of elimineren van het contact van het 35 inzetstuk met het draaiende tussenvlak tussen de fuseepen 3 en bus 7 onder het zodoende verminderen van slijtage.

4

Het inzetstuk uit schuim met gesloten cellen is gemakkelijk te installeren. Nadat de stuurarm 4, fuseepen 3 en asbalk 1 zijn samengebouwd wordt het inzetstuk op het bovenste gedeelte van de fuseepen 3 in de boring 6a geplaatst. Dan wordt de fuseepenkap 9 5 geschroefd in de inwendige schroefdraad 12 van de boring 6a van de stuurarm 4. De fuseepenkap 9 wordt aangehaald om nauwsluitend aan te grijpen op afdichting 8 en om het inzetstuk 10 een weinig samen te drukken. Een weinig samendrukken van het inzetstuk 10 werkt voor het voorbelasten van het inzetstuk 10 zodanig, dat het inzetstuk 10 in 10 staat is om uit te zetten indien de afstand tussen de fuseepen 3 en de kap 9 toeneemt. De voorbelasting werkt ook iedere samendrukking, die op het inzetstuk tijdens normale werking wordt uitgeoefend, tegen. Het inzetstuk kan bij elk einde van de fuseepen 3 worden gebruikt, onafhankelijk daarvan of er al dan niet een tweede fuseepenkap 9 wordt 15 gebruikt.

Zoals verder weergegeven in figuur 2 kan tussen het tussenvlak van de stuurpenkap 9 en het inzetstuk 10 een vetdoortocht 14 worden gevormd voor het vergemakkelijken van de doorgang van smeermiddel vanaf de smeernippel 11 naar de legeroppervlakken tussen 20 de fuseepen 3, stuurarm 4 en bus 7. De vetdoortocht kan zijn uitgevoerd als een groef in hetzij de fuseepenkap 9 of het bovenvlak van het inzetstuk 10.

Het ondereinde van de stuurarm 4 is bij voorkeur gevormd als het hiervoor beschreven bovenste gedeelte van de stuurarm 4. Het 25 wordt echter opgemerkt, dat een tweede fuseepenkap kan worden vervangen door een massief gedeelte van de stuurarm 4, welke een afgesloten uitsparing heeft voor het opnemen van het onderste uitstekende gedeelte van de fuseepen. Indien slechts een fuseepenkap wordt overwogen kan een inzetstuk uit schuim met gesloten cellen worden 30 geplaatst in de onderste uitsparing van het onderste gedeelte van de stuurarm tussen de stuurarm en de fuseepen.

Ofschoon de uitvinding is afgebeeld en beschreven met verwijzing naar een specifieke de voorkeur gegeven uitvoeringsvorm zal het door vaklui worden begrepen, dat binnen de geest en beschermings-35 omvang van de uitvinding hierop variaties en/of aanvullingen mogelijk zijn.

Claims (10)

1. Stuurmechanisme voorzien van een asbalk met een in hoofdzaak verticaal uitgelijnde boring, van een door de boring verlopende 5 fuseepen, waarvan bovenste en onderste gedeelten buiten de asbalk uitsteken, van een stuurarm met onderste en bovenste jukgedeelten, die ieder een uitgelijnde boring hebben waarin een overeenkomstig bovenste respectievelijk onderste uitstekend gedeelte van de fuseepen is gelegen onder het daarbij tot stand brengen van een draaibare verbin-10 ding tussen de stuurarm en de asbalk en van een afsluitorgaan voor het afsluiten van de boringen van de jukgedeelten van de stuurarm onder het daarbij opsluiten van de fuseepen, met het kenmerk, dat tenminste een inzetstuk is opgesteld tussen de fuseepen en een afsluitorgaan zodanig, dat het inzetstuk een ruimte tussen fuseepen en afsluitorgaan 15 in hoofdzaak in beslag neemt.

2. Stuurmechanisme volgens conclusie 1, waarin het afsluitorgaan is voorzien van tenminste een fuseepenkap, die verwijderbaar bevestigd is aan een jukgedeelte voor het afsluiten van een desbetreffende boring in het jukgedeelte.

3. Stuurmechanisme volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de fuseepenkap is voorzien van een smeernippel, die bestemd is voor het inbrengen van smeermiddel in de desbetreffende boring.

4. Stuurmechanisme volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een inzetstuk is opgesteld tussen de fuseepen en de 25 fuseepenkap en een vetdoortocht gevormd is langs een tussenvlak tussen het inzetstuk en de fuseepenkap voor het vergemakkelijken van verdeling van het smeermiddel naar een tweede tussenvlak tussen de stuurarm en de fuseepen.

5. Stuurmechanisme volgens een der voorgaande conclusies, met 30 het kenmerk, dat een inzetstuk is vervaardigd uit schuim met gesloten cellen en samengedrukt is onder een voorbelasting zodanig, dat het inzetstuk kan uitzetten en verder kan worden samengedrukt voor het doorlopend verminderen van drukfluctuaties, die worden veroorzaakt door axiale beweging van de fuseepen ten opzichte van stuurarm.

6. Stuurmechanisme volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het afsluitorgaan is voorzien van een fuseepenkap, \ die verwijderbaar bevestigd is aan een jukgedeelte voor het overeenkomstig afsluiten van een boring in het desbetreffende jukgedeelte en de fuseepenkappen zijn voorzien van een smeernippel voor het inbrengen van smeermiddel in de boring waarbij twee inzetstukken zijn aange-5 bracht, opgesteld tussen de uiteinden van de fuseepen en de fuseepenkappen, terwijl een smeerdoortocht is gevormd in een tussenvlak tussen ieder van de fuseepenkappen en de desbetreffende inzetstukken.

7. Stuurmechanisme volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de fuseepen zich in lengterichting door de boring 10 uitstrekt en het inzetstuk gezien in lengterichting van de fuseepen tussen een uiteinde van de fuseepen en een afsluitorgaan is opgesteld.

8. Stuurmechanisme volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het inzetstuk in aangrijping is met het binnenvlak van het afsluitorgaan en met een uiteinde van de fuseepen, waarbij het 15 inzetstuk onder een voorbelasting is aangedrukt,

9. Stuurmechanisme volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het afsluitorgaan een flap omvat welke voor het inbrengen van smeermiddel in de boring is voorzien van een vetnippel.

10. Stuurmechanisme volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat 20 een vetdoortocht gevormd is langs een tussenvlak tussen het afsluitorgaan en het inzetstuk voor het vergemakkelijken van de verdeling van het smeermiddel. 3013040